Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 september 1999
gepubliceerd op 16 oktober 1999

Koninklijk besluit betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van financien
numac
1999022962
pub.
16/10/1999
prom.
28/09/1999
ELI
eli/besluit/1999/09/28/1999022962/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 SEPTEMBER 1999. - Koninklijk besluit betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, inzonderheid op artikel 6, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1981, 21 december 1994, 20 december 1995, 27 mei 1997 en 8 december 1998;

Gelet op de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, inzonderheid op artikel 6, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1981, 22 april 1982, 21 december 1994, 20 december 1995 en 8 december 1998;

Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, inzonderheid op artikel 3, 3°, b) en op artikel 10, gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1989 en 9 februari 1994;

Gelet op de wet van 13 juli 1981 tot oprichting van een Instituut voor veterinaire keuring, inzonderheid op artikel 11;

Gelet op de richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en veterinaire controles zoals bedoeld in de richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 90/675/EEG en 91/496/EEG, gewijzigd bij de richtlijnen 88/409/EEG, 93/118/EEG, 94/64/EG, 95/24/EG, 96/17/EG en 96/43/EG;

Gelet op het advies van de Raadgevende Commissie, gegeven op 12 oktober 1998;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 1 december 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, gegeven op 8 december 1998;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat : te allen tijde de goede werking van het Instituut voor veterinaire keuring dient verzekerd te zijn ten einde, door het uitvoeren van alle nodige veterinaire keuringen, gezondheidsonderzoeken en -controles, een afdoende waarborg te bieden voor de bescherming van de volksgezondheid; ingevolge de vernietiging van het koninklijk besluit van 22 december 1998 de financiering en bijgevolg de goede werking van het Instituut voor veterinaire keuring in het gedrang komt; met betrekking tot de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring, de vernietiging ertoe geleid heeft dat : - geen rechten meer kunnen worden geïnd op basis van het koninklijk besluit van 22 december 1998; - de op basis van dit koninklijk besluit geïnde rechten moeten worden terugbetaald; - de regeling vervat in de wet van 14 juli 1994 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring en in het koninklijk besluit van 16 november 1993 betreffende de rechten bestemd om de kosten te dekken van de keuringen, gezondheidsonderzoeken en -controles van vlees van konijnen en van gekweekt wild, opnieuw van kracht wordt; - de onmiddellijke toepassing van deze vroegere financieringsregeling dermate administratieve problemen met zich meebrengt dat het Instituut voor veterinaire keuring voor onoverkomelijke financiële problemen komt te staan die de uitvoering van de opdrachten van het Instituut belemmeren en zelfs kunnen verhinderen; het hernemen van de oude financieringsregeling in tegenstrijd zou zijn met de Europese wetgeving, zoals blijkt uit het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie van 18 augustus 1998, en dat de Belgische Staat hiervoor veroordeeld kan worden door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg, met alle financiële consequenties vandien; het om deze redenen nodig is onverwijld maatregelen te nemen om de continuïteit van deze essentiële overheidstaak te waarborgen door een nieuwe financieringsregeling uit te vaardigen;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 juli 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet van 5 september 1952 : de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;2° wet van 15 april 1965 : de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;3° vlees of vis : vlees of vis en voedingsmiddelen die vlees of vis bevatten bedoeld in de wetten van 5 september 1952 en 15 april 1965;4° inrichting : een inrichting die is erkend in toepassing van de wetten van 5 september 1952 en 15 april 1965;5° slachtbeurt : de dagelijkse duur van de slachtactiviteit uitgevoerd aan eenzelfde slachtlijn, te rekenen vanaf het doden van het eerste dier tot de weging of het begin van de koeling van het laatst geslachte dier, verminderd met de duur van de voorziene onderbrekingen van meer dan een half uur en de noodslachtingen die na de andere slachtingen worden uitgevoerd;6° slachttijd : de som van alle slachtbeurten per slachtlijn gedurende een kalendermaand;7° slachtritme : het aantal geslachte dieren per maand gedeeld door de slachttijd, desgevallend vermenigvuldigd met 2 voor de slachtlijnen die worden uitgesplitst in meerdere evisceratielijnen, en waarbij elke slachtbeurt geacht wordt minstens één uur te duren;8° jonge runderen : runderen jonger dan één jaar;9° partij : een hoeveelheid vlees of vis zoals omschreven in de Europese wetgeving inzake de veterinaire controles bij invoer van producten vanuit derde landen;10° Instituut : het Instituut voor veterinaire keuring;11° Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort. HOOFDSTUK II. - Bedrag van de rechten

Art. 2.§ 1. Lastens de exploitant van een slachthuis voor slachtdieren wordt een keurrecht geïnd bestaande uit : 1° een bedrag per dier dat, rekening houdend met het slachtritme, per categorie van dieren is vastgesteld : a) in hoofdstuk I van de bijlage voor de kalendermaanden gedurende welke aan dezelfde slachtlijn uitsluitend dieren van dezelfde categorie worden geslacht;b) in hoofdstuk II van de bijlage voor de kalendermaanden gedurende welke aan dezelfde slachtlijn dieren worden geslacht die tot verschillende categorieën behoren en waarvan het aantal voor de berekening van het slachtritme wordt omgezet tot rundvee-eenheden overeenkomstig hoofdstuk III van de bijlage;2° een bedrag per dier voor de opsporing van residuen dat is vastgesteld in hoofdstuk VI van de bijlage. Het bedrag voor varkens bedoeld onder 1° wordt verhoogd met 20% indien de aangestelde van het slachthuis de tonsillen niet wegsnijdt.

De rechten die in toepassing van 1° per slachtlijn worden geïnd mogen niet lager zijn dan de slachttijd vermenigvuldigd met 1.800 F. Het bedrag van de rechten bedoeld onder 1° en 2° is eveneens van toepassing op de dieren die niet levend in het slachthuis worden binnengebracht, met uitzondering van de in nood geslachte dieren.

Voor dieren die niet aan de slachtlijn worden geslacht, is het bedrag van de rechten bedoeld in § 2, 1° en 2° van dit artikel van toepassing.

Wanneer de slachtbeurt later dan voorzien een aanvang neemt, wordt het in het slachtplan opgegeven tijdstip als begin van de slachtbeurt in aanmerking genomen. § 2. Lastens de exploitant van een slachthuis voor slachtdieren met een geringe capaciteit, wordt een keurrecht geïnd bestaande uit : 1° een bedrag per dier dat is vastgesteld als volgt : - runderen en eenhoevigen : 450 F; - jonge runderen : 250 F; - varkens en everzwijnen, met een geslacht gewicht van : - 25 kg of meer : 130 F; - minder dan 25 kg : 50 F; - loopvogels : 130 F; - schapen, geiten en wilde herkauwers, met een geslacht gewicht van : - minder dan 12 kg : 17,50 F; - 12 kg tot 18 kg : 35 F; - meer dan 18 kg : 50 F; 2° een bedrag per dier voor de opsporing van residuen dat is vastgesteld in hoofdstuk VI van de bijlage. Het bedrag van de rechten bedoeld onder 1° en 2° is eveneens van toepassing op de dieren die niet levend in het slachthuis worden binnengebracht, met uitzondering van de in nood geslachte dieren.

Indien de rechten bedoeld onder 1°, per slachtdag verschuldigd voor het gezondheidsonderzoek vóór de slachting en de keuring na de slachting, lager zijn dan 1.800 F, wordt een bedrag van 1.800 F geïnd, verhoogd met 900 F per aangevraagde bijkomende opdracht. § 3. In afwijking van de §§ 1, 1°, en 2, 1° van dit artikel, is het bedrag van het recht voor de in nood geslachte dieren, vastgesteld als volgt : a) runderen en eenhoevigen : 800 F per dier;b) jonge runderen : 400 F per dier;c) andere dieren : 200 F per dier. § 4. De rechten bedoeld in artikel 2, §§ 1, 1°, 2, 1°, en 3 worden verhoogd met 900 F per dier of groep van dieren, waarvan het identificatiedocument ontbreekt, ongeldig is of niet overeenstemt met het dier of de groep van dieren.

Art. 3.§ 1. Lastens de exploitant van een slachthuis voor gevogelte en konijnen wordt een keurrecht geïnd bestaande uit : 1° een bedrag per dier dat, rekening houdend met het slachtritme, per categorie van dieren is vastgesteld : a) in hoofdstuk IV van de bijlage voor de kalendermaanden gedurende welke aan dezelfde slachtlijn uitsluitend gevogelte, konijnen of klein veder- of haarwild van eenzelfde categorie worden geslacht;b) in hoofdstuk V van de bijlage voor de kalendermaanden gedurende welke aan dezelfde slachtlijn dieren worden geslacht die tot verschillende categorieën behoren en waarvan het aantal voor de berekening van het slachtritme wordt omgezet tot pluimvee-eenheden overeenkomstig hoofdstuk III van de bijlage;2° een bedrag per dier voor de opsporing van residuen dat is vastgesteld in hoofdstuk VI van de bijlage. De rechten die in toepassing van 1° per slachtlijn worden geïnd mogen niet lager zijn dan de slachttijd vermenigvuldigd met 1.800 F. In afwijking van het bepaalde onder 1°, wordt in een slachthuis waar de keurder met het akkoord van de Minister wordt bijgestaan door aangestelden van het slachthuis, dit bedrag per slachtlijn vastgesteld als volgt : - één slachtlijn : slachttijd x 1 800 F x 1,1/aantal dieren - twee slachtlijnen gelijktijdig : slachttijd x 1 800 F x 0,8/aantal dieren Het bedrag van de rechten bedoeld onder 1° en 2° is eveneens van toepassing op de dieren die niet levend in het slachthuis worden binnengebracht.

Wanneer de slachtbeurt later dan voorzien een aanvang neemt, wordt het in het slachtplan opgegeven tijdstip als begin van de slachtbeurt in aanmerking genomen. § 2. Lastens de exploitant van een slachthuis voor gevogelte en konijnen met een geringe capaciteit, wordt een keurrecht geïnd bestaande uit : 1° een bedrag per dier dat is vastgesteld als volgt : a) gevogelte, konijnen en klein veder- of haarwild, met een geslacht gewicht lager dan 2 kg : 1,15 F;b) gevogelte, konijnen en klein veder- of haarwild, met een geslacht gewicht van 2 kg tot 5 kg : 2,30 F;c) gevogelte, konijnen en klein veder- of haarwild, met een geslacht gewicht van meer dan 5 kg : 4,60 F;d) loopvogels : 130 F;2° een bedrag per dier voor de opsporing van residuen dat is vastgesteld in hoofdstuk VI van de bijlage. Indien de rechten bedoeld onder 1°, per slachtdag verschuldigd voor het gezondheidsonderzoek vóór en de keuring na de slachting, lager zijn dan 1.800 F, wordt een bedrag van 1.800 F geïnd, verhoogd met 900F per aangevraagde bijkomende opdracht.

Het bedrag van de rechten bedoeld onder 1° en 2° is van toepassing op de dieren die niet levend in het slachthuis worden binnengebracht. § 3. De exploitant van een slachthuis voor gevogelte en konijnen, bedoeld in § 1 van dit artikel, is ertoe gehouden een teller te plaatsen die het aantal geslachte dieren weergeeft. § 4. De rechten bedoeld in artikel 3, §§ 1, 1°, en 2, 1° worden verhoogd met 900 F per dier of groep van dieren waarvan het identificatiedocument ontbreekt, ongeldig is of niet overeenstemt met het dier of de groep van dieren.

Art. 4.Lastens de exploitant van een vrij-wildverwerkingsinrichting wordt een keurrecht geïnd bestaande uit : 1° een bedrag per dier dat is vastgesteld als volgt : a) everzwijnen met een geslacht gewicht : - van 25 kg of meer : 65 F; - lager dan 25 kg : 25 F; b) loopvogels : 130 F;c) wilde herkauwers met een geslacht gewicht : - lager dan 12 kg : 9 F; - van 12 kg tot 18 kg : 18 F; - hoger dan 18 kg : 25 F; d) klein veder- of haarwild met een geslacht gewicht : - lager dan 2 kg : 1,15 F; - van 2 kg tot 5 kg : 2,30 F; - hoger dan 5 kg : 4,60 F; 2° een bedrag per dier voor de opsporing van residuen dat is vastgesteld in hoofdstuk VI van de bijlage. Indien de som van de rechten bedoeld onder 1° per keuringsopdracht lager is dan 900 F wordt een bedrag van 900 F geïnd.

Art. 5.§ 1. Lastens de exploitant van het verkoopsorganisme van de vis wordt voor de uit zee in de vismijn aangevoerde vis een keurrecht geïnd bestaande uit : 1° een bedrag dat is vastgesteld op 0,20 F per kg, verminderd tot 0,10 F per kg voor de vis die bij het ter keuring aanbieden is ingedeeld in versheidscategorieën overeenkomstig de Europese wetgeving;2° een bedrag per kg voor de opsporing van residuen dat is vastgesteld in hoofdstuk VI van de bijlage. Indien de som van de rechten bedoeld onder 1° van dit artikel per keuringsopdracht lager is dan 900 F, wordt een bedrag van 900 F geïnd. § 2. Lastens de exploitant van een viskwekerij of een verzendingscentrum wordt een keurrecht geïnd waarvan het bedrag is vastgesteld op 1.800 F per maand. Dit keurrecht is evenwel niet verschuldigd voor de maanden waarin geen vis, die de voor menselijke consumptie gewenste maat bereikt heeft, wordt opgehaald.

Art. 6.Lastens de natuurlijke of de rechtspersoon die vlees of vis in de grensinspectiepost aanbiedt, wordt een keurrecht geïnd waarvan het bedrag is vastgesteld op 0,20 F per kg.

Voor het gedeelte boven 100 000 kg van partijen vis wordt het keurrecht verminderd tot : - 0,06 F per kg voor vis die geen enkele andere bewerking dan het strippen heeft ondergaan; - 0,12 F per kg voor andere vis.

Deze bedragen kunnen door de Minister worden verminderd voor vlees of vis, die afkomstig is uit landen waarvoor de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie wegens een verminderde frequentie van de controles een verminderd keurrecht hebben aangenomen.

Per ingevoerde partij wordt een keurrecht van minstens 1 220 F geïnd.

Dit bedrag is vastgesteld op 2 440 F wanneer op verzoek de keuringsopdracht wordt uitgevoerd op een zondag, een feestdag of tussen 20 uur en 5 uur op de andere dagen.

Wanneer in toepassing van de Europese wetgeving bij doorvoer van vlees of vis enkel een documentencontrole en een overeenstemmingscontrole moeten worden uitgevoerd, wordt een keurrecht van 1 220 F geïnd.

Art. 7.§ 1. Lastens de exploitant van een inrichting, andere dan een slachthuis, wordt een jaarlijks controlerecht geïnd waarvan het bedrag, rekening houdend met het gewicht aan vlees of vis dat tijdens het jaar voordien in de inrichting is binnengebracht, als volgt is vastgesteld : a) van 1 tot 160 000 kg : 6 000 F, vermeerderd met 0,30 F per kg, met een maximum van 44.000 F; b) van 160 001 tot 720 000 kg : 12 000 F, vermeerderd met 0,20 F per kg, met een maximum van 132 000 F;c) van 720 001 tot 2 400 000 kg : 24 000 F, vermeerderd met 0,15 F per kg, met een maximum van 288 000 F;d) van 2 400 001 tot 4 800 000 kg : 48 000 F, vermeerderd met 0,10 F per kg, met een maximum van 480 000 F;e) van 4 800 001 kg of meer : 96 000 F, vermeerderd met 0,08 F per kg, met een maximum van 1 000 000 F. Het aldus verschuldigde controlerecht wordt, rekening houdend met het aantal aan de inrichting toegekende erkenningen, vermenigvuldigd met de factor : 1 voor 1 erkenning; 1, 10 voor 2 erkenningen; 1, 18 voor 3 erkenningen; 1, 25 voor 4 erkenningen of meer.

Bij vermeerdering of vermindering van het aantal erkenningen tijdens het jaar wordt het controlerecht al naar gelang van het geval proportioneel vermeerderd of verminderd vanaf het trimester volgend op die gedurende welke het aantal erkenningen is gewijzigd.

Voor opslagplaatsen en koel- en vrieshuizen worden de bedragen bedoeld onder a) tot e) tot 1/3 verminderd.

Lastens de exploitant van de inrichting die voor de eerste keer wordt erkend, wordt gedurende het eerste kalenderjaar, vanaf het trimester volgend op dat gedurende welk de erkenning werd verleend, het maximumbedrag van het controlerecht van categorie a) geïnd.

Indien een inrichting een aaneensluitend geheel vormt met een slachthuis wordt het controlerecht verminderd tot 70 %. § 2. Het controlerecht bedoeld in dit artikel is niet verschuldigd voor een inrichting die erkend is als onderwijsinrichting of opleidingscentrum op voorwaarde dat deze geen vlees of vis in de handel brengen.

Art. 8.Onverminderd de rechten bedoeld in de artikelen 2 tot 7, worden lastens de aanvrager van een optreden van het Instituut de volgende rechten geïnd : 1° een recht van 900 F per begonnen half uur wanneer op verzoek de keuring geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd buiten een slachthuis, een vismijn of een vrij-wildverwerkingsinrichting;2° een recht van 900 F, desgevallend vermeerderd met de kosten die voortvloeien uit de laboratoriumonderzoeken, voor de uitvoering van een tegenkeuring van vlees of vis die in de grensinspectiepost wordt aangeboden;3° een recht van 900 F per begonnen half uur, desgevallend vermeerderd met de kosten van het laboratoriumonderzoek, voor de aflevering van veterinaire certificaten met het oog op de uitvoer, behoudens indien deze enkel bevestigen dat het vlees of de vis geschikt zijn voor menselijke consumptie en zij worden afgeleverd tijdens de door de reglementering of de richtlijnen van het Instituut opgelegde aanwezigheid van de dierenarts in de inrichting.

Art. 9.Voor de financiering van de algemene kosten van het Instituut worden volgende rechten geïnd : 1° lastens de exploitant van het slachthuis, het verkoopsorganisme van de vis en de vrij- wildverwerkingsinrichting : - runderen en eenhoevigen : 19 F per dier; - jonge runderen : 7 F per dier; - schapen, geiten en wilde herkauwers : 1 F per dier; - varkens, everzwijnen en loopvogels : 4,5 F per dier; - gevogelte, konijnen en klein veder- of haarwild, met een geslacht gewicht lager dan 2 kg : 0,06 F per dier; - gevogelte, konijnen en klein veder- of haarwild, met een geslacht gewicht van 2 kg tot 5 kg : 0,12 F per dier; - gevogelte, konijnen en klein veder- of haarwild, met een geslacht gewicht hoger dan 5 kg, met uitzondering van loopvogels : 0,24 F per dier; - uit zee aangevoerde vis : 0,04 F per kg; 2° lastens de invoerder die vlees of vis in de grensinspectiepost aanbiedt : 20 % berekend op het bedrag van het keurrecht bedoeld in artikel 6;3° lastens de exploitant van de inrichtingen, bedoeld in artikel 7 : 130% berekend op het bedrag van het controlerecht bedoeld in artikel 7, met een maximum van : - 36 000 F voor de inrichtingen bedoeld in artikel 7, § 1, a); - 132 000 F voor de inrichtingen bedoeld in artikel 7, § 1, b).

Art. 10.§ 1. De Minister kan in de maand oktober van elk jaar na advies van de Raadgevende Commissie ingesteld bij het Instituut, de bedragen bedoeld in artikelen 2 tot 8 en 9, 1° en 3°, alsmede de bedragen bedoeld in de hoofdstukken I, II en IV tot VI van de bijlage aanpassen aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk.

De aangepaste bedragen kunnen door de Minister worden afgerond na advies van deze Commissie.

De nieuwe bedragen zijn toepasselijk voor de facturen uitgereikt vanaf de eerste januari van het jaar volgend op dat gedurende hetwelk de aanpassing werd doorgevoerd.

Voor de toepassing van dit artikel wordt het bedrag van de rechten bedoeld in dit besluit gekoppeld aan het indexcijfer van de maand augustus 1998. § 2. Tegen het einde van het tweede jaar volgend op dat van de eerste toepassing van dit besluit brengt de Minister, na advies van de Raadgevende Commisie, verslag uit aan de Regering over de per sector geïnde rechten. HOOFDSTUK III. - Aangifte en facturatie van de rechten

Art. 11.§ 1. De exploitant van een inrichting, een verkoopsorganisme van vis, een viskwekerij, een verzendingscentrum of een vrij-wildverwerkingsinrichting doet maandelijks aangifte van de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het bedrag van de rechten bedoeld in de artikelen 2 tot 5. Hij moet de gegevens opgenomen in de maandelijkse aangifte kunnen staven door notities opgenomen op een formulier dat hij dagelijks aan de keurder overhandigt. § 2. De exploitant van een inrichting, andere dan een slachthuis, doet jaarlijks aangifte van de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het bedrag van de rechten bedoeld in artikel 7. Hij moet de gegevens opgenomen in de jaarlijkse aangifte kunnen staven door notities op een formulier dat hij maandelijks aan de keurder overhandigt. § 3. De maandelijkse aangifte moet bij de keurkring van het Instituut waarin de inrichting gelegen is toekomen uiterlijk de tiende dag van de maand volgend op die waarop zij betrekking heeft. De exploitant overhandigt een afschrift ervan aan de keurder.

De jaarlijkse aangifte moet bij de keurkring van het Instituut waarin de inrichting gelegen is toekomen uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op dat waarop zij betrekking heeft. De exploitant overhandigt een afschrift ervan aan de keurder. § 4. De Minister stelt het model vast van de aangiften en formulieren bedoeld in de §§ 1 en 2 dit artikel.

De Minister kan, onder de voorwaarden die hij bepaalt, toestaan of opleggen dat de inrichtingen die hij aanwijst de gegevens vervat in deze aangiften en formulieren bijhouden en doorzenden door middel van een informaticasysteem. § 5. Het Instituut factureert : a) elke maand aan de exploitant van de inrichting, het verkoopsorganisme van de vis, de viskwekerij, het verzendingscentrum en de vrij-wildverwerkingsinrichting de rechten bedoeld in artikelen 2, 3, 4, 5, en 9, 1°;b) elk trimester aan de exploitant van de inrichting, andere dan een slachthuis, de controlerechten en de rechten bedoeld in de artikelen 7 en 9, 3° voor de betrokken maanden;c) lastens de aanvrager van de opdracht, de rechten bedoeld in artikel 8, 1°, 3° en 4°. HOOFDSTUK IV. - Modaliteiten van betaling en doorrekening

Art. 12.De rechten bedoeld in de artikelen 2 tot 5, 7, 8, 1°, 3° en 4°, alsmede in artikel 9, 1° en 3° moeten aan het Instituut betaald zijn, uiterlijk op het einde van de maand volgend op de datum van de factuur.

De rechten bedoeld in artikel 8, 5° tot 7° moeten aan het Instituut betaald zijn op het ogenblik van de indiening van de aanvraag tot erkenning of registratie of tot wijziging of hernieuwing ervan. Om ontvankelijk te zijn moet bij de aanvraag het bewijs van betaling van de voormelde rechten zijn gevoegd.

De door de douanediensten te innen rechten bedoeld in de artikelen 6, 8, 2° en 9, 2° moeten aan deze diensten worden betaald bij de aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling van het vlees of de vis. Deze rechten worden aan het Instituut gestort overeenkomstig de modaliteiten vervat in het protocol dat daartoe met de Minister van Financiën wordt afgesloten.

Art. 13.§ 1. Wanneer de maandelijkse of de jaarlijkse aangifte bedoeld in artikel 11 niet is ingediend op de voorziene vervaldag kan het bedrag van de rechten worden verhoogd met 10 % en bij herhaling met 50 %. § 2. Wanneer de aangifte onjuiste gegevens bevat, wordt het gedeelte van het verschuldigd bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven en werkelijk bedrag met 10 % verhoogd en bij herhaling met 50 %. § 3. Indien de rechten niet zijn betaald op de vervaldag voorzien in artikel 12, worden zij verhoogd met 10 % en een nalatigheidsintrest aan het wettelijk tarief.

De nalatigheidsintrest is niet verschuldigd wanneer hij geen 100 F bedraagt of wanneer de berekeningsgrondslag ervan lager is dan 5 000 F. De Minister kan bij laattijdige betaling geheel of gedeeltelijk afzien van de verhogingen en/of de intresten wanneer : 1° ingevolge overmacht de exploitant zich in de onmogelijkheid bevindt om de rechten te betalen binnen de voorziene termijn;2° ten uitzonderlijke titel, redenen op het vlak van de billijkheid, de niet toepassing van de verhogingen en/of van de intresten rechtvaardigen. § 4. De toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt gecontroleerd door de ambtenaren van het Instituut daartoe aangewezen door de Minister.

Deze ambtenaren zijn gemachtigd zich alle gegevens en documenten te laten voorleggen waaruit de basis voor de berekening van de verschuldigde rechten alsmede de betaling ervan kunnen blijken.

Zij kunnen het bedrag van de rechten ambtshalve vaststellen wanneer de controles worden verhinderd of bemoeilijkt of wanneer gegevens of documenten ontbreken of onjuist zijn. § 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 van de wetten van 5 september 1952 en 15 april 1965, wordt in geval van wanbetaling de invordering van de rechten verzekerd door de Administratie van de B.T.W., Registratie en Domeinen, overeenkomstig de procedure vastgesteld in artikel 94 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. § 6. De diensten van het Ministerie van Financiën verstrekken op eenvoudige aanvraag aan het Instituut al de inlichtingen en gegevens die het nuttig acht voor de toepassing van dit besluit.

Art. 14.§ 1. De rechten bedoeld in de artikelen 2 tot 4 kunnen worden verhaald op de eigenaar van het dier of de groep van dieren.

De rechten voor de opsporing van residuen kunnen door de belanghebbende worden verhaald op de persoon, als verantwoordelijke ingeschreven op het paspoort of het identificatiedocument bedoeld in de reglementering betreffende de identificatie van de dieren. § 2. De exploitanten van de inrichtingen vermelden het bedrag van de rechten bedoeld in artikel 9 afzonderlijk op hun facturen, tenzij aan de hand ervan genoegzaam blijkt dat het in de verkoopprijs begrepen is. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 15.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° inrichtingen die over een erkenning of een registratienummer beschikken in toepassing van de besluiten genomen ter uitvoering van de wetten van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel »;b) het 4° wordt opgeheven.

Art. 16.Bij de eerste facturatie van de rechten die in toepassing van dit besluit verschuldigd zijn, brengt het Instituut de bedragen in mindering die de exploitanten van de inrichtingen in toepassing van het voornoemde koninklijk besluit van 4 december 1995 aan de Schatkist hebben gestort, voor zover zij uiterlijk tegen het einde van de maand volgend op die van de bekendmaking van dit besluit, het bewijs van betaling leveren.

Art. 17.Bij wijze van overgangsbepaling en in afwijking van artikel 11, § 3, tweede lid doen de exploitanten van de inrichtingen bedoeld in artikel 7 van dit besluit uiterlijk tegen het einde van de maand volgend op die van de bekendmaking van dit besluit aangifte van het gewicht van het vlees of de vis die in de loop van het jaar 1998 in hun inrichting werden binnengebracht. De exploitant moet dit gewicht kunnen staven aan de hand van registers of handelsdocumenten.

Art. 18.Dit besluit treedt in werking met ingang van 10 januari 1999.

Art. 19.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 september 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Financiën, D. REYNDERS

Bijlage HOOFDSTUK I. - Bedrag bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, a) Runderen en eenhoevigen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 september 199 9.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^