Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 december 1997
gepubliceerd op 31 december 1997

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1997022988
pub.
31/12/1997
prom.
29/12/1997
ELI
eli/besluit/1997/12/29/1997022988/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 DECEMBER 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 32, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996 en het koninklijk besluit van 25 april 1997, en op de artikelen 121 tot 125, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 april 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 123 tot 125, 127 tot 136, 160, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, 251, 252, 254, 276, 282, 284, 286, 288, 290, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 april 1997 en 294;

Gelet op het advies van de Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging uitgebracht op 8 december 1997;

Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging uitgebracht op 1 december 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, uitgebracht op 25 november 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende maatregelen om de toegang tot de regeling inzake verzekering voor geneeskundige verzorging te veralgemenen en te versoepelen, in het bijzonder voor de economisch achtergestelde groepen, ter uitvoering van de artikelen 11, 2°, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gepubliceerd op 19 juni 1997, wijzigingen aanbrengt in de verzekerbaarheidsregeling, vervat in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, die in werking treden op 1 januari 1998; dat het derhalve geboden is tijdig uitvoering te geven aan de aldus gewijzigde wettelijke verzekerbaarheidsregeling en deze uitvoeringsbepalingen zo snel mogelijk ter kennis moeten gebracht worden en genomen worden teneinde de toekenning van rechten overeenkomstig de nieuwe wettelijke regeling op de gestelde datum van inwerkingtreding te kunnen laten plaatsvinden, wetende dat de aanpassing van de bestaande geautomatiseerde en manuele administratieve procedures tijd vergt;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 16 december 1997 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 123, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling van punt 1., b), wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) hij of zij alimentatiegeld heeft verkregen, hetzij bij rechterlijke beslissing, hetzij, ingeval van procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed met onderlinge toestemming, bij notariële akte of onderhandse akte neergelegd bij de griffie van de rechtbank » 2° de punten 2.tot en met 4. worden vervangen door de volgende bepalingen : « 2. De persoon die samenwoont met de gerechtigde of met de werknemer of werkneemster, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 19° van de gecoördineerde wet.

Zijn of haar inschrijving is niet mogelijk wanneer de echtgenoot of echtgenote van de gerechtigde of van de in het eerste lid bedoelde werknemer, zelf de hoedanigheid van persoon ten laste heeft of wanneer de echtgenoot of echtgenote, zelf gerechtigde, onder hetzelfde dak woont als de gerechtigde. » 3. De hierna opgesomde kinderen, jonger dan 25 jaar : a) de kinderen en geadopteerde kinderen van de gerechtigde of werknemer en zij in wier geboorteakte dezes naam is vermeld;b) de kinderen en geadopteerde kinderen van de echtgenoot van de gerechtigde en zij in wier geboorteakte de naam van die echtgenoot is vermeld wanneer de echtgenoot voor hun onderhoud instaat;c) de kinderen en geadopteerde kinderen van de in punt twee of vier bedoelde persoon ten laste van de gerechtigde en zij in wier geboorteakte de naam van die persoon is vermeld wanneer die persoon voor hun onderhoud instaat;d) de kleinkinderen en achterkleinkinderen van de gerechtigde of werknemer, van zijn echtgenoot of echtgenote of van de in punt 2 en 4 bedoelde persoon, wanneer die gerechtigde of werknemer voor het onderhoud van die kinderen instaat;e) de kinderen, de kleinkinderen en achterkleinkinderen van de echtgenoot of echtgenote van de gerechtigde of werknemer of die van de in punt 2 en 4 bedoelde persoon, als bedoeld in de bepalingen onder b), c) en d) voor wier onderhoud die gerechtigde of werknemer instaat na het overlijden van die echtgenoot of echtgenote of van die persoon;f) de kinderen, die hun hoofdverblijfplaats in België hebben en niet geviseerd zijn onder de punten a) tot en met e), voor wie de gerechtigde, de echtgenoot van de gerechtigde of de in punt 2 of 4 bedoelde persoon ten laste van de gerechtigde instaat voor het onderhoud in de plaats van de vader, moeder of andere persoon die zulks normaal zou moeten doen.4. De ascendenten van de gerechtigde of werknemer, of van zijn echtgenoot en, eventueel, hun stiefvaders en stiefmoeders.»

Art. 2.In artikel 124 van hetzelfde koninklijk besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in §1, 1° wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « de persoon die beschikt over een bij artikel 225, §3, bedoeld inkomen, pensioen, rente, tegemoetkoming of uitkering, voor zover het totaal bruto-bedrag ervan over een kalenderkwartaal hoger is dan drie maal de met ingang van 1 juli 1983 in aanmerking te nemen grens.Het bedrag van dit inkomen wordt bewezen op de bij artikel 225 bedoelde wijze. » 2° in §1 wordt het 2° vervangen als volgt : « 2° de persoon die de hoedanigheid heeft van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°tot 16° van de gecoördineerde wet en zonder betaling van een persoonlijke bijdrage kan aanspraak maken op geneeskundige verstrekkingen. De in artikel 32, eerste lid, 13°, 15° en 20° bedoelde gerechtigden, die zonder bijdragebetaling recht hebben op geneeskundige verstrekkingen, kunnen evenwel verkiezen zich als persoon ten laste in te schrijven, mits vervulling van de daartoe gestelde voorwaarden, en, voor wat de in artikel 32, eerste lid, 20° bedoelde wezen betreft, onder de voorwaarden omschreven in artikel 123, 3, d), e) en f).

De gerechtigden die in deze hoedanigheid recht hebben op verzekeringstegemoetkomingen, maar overeenkomstig de twee voorgaande leden de mogelijkheid hebben te worden beschouwd als persoon ten laste, kunnen van deze mogelijkheid slechts gebruik maken vanaf de datum waarop het recht, dat zij als gerechtigde laten gelden, verder zou kunnen worden verlengd overeenkomstig artikel 123 van de gecoördineerde wet. » 3° in het tweede lid van §2 wordt de verwijzing « 123, 3, 1°, 2°, 3° en 7° » vervangen door de verwijzing « 123, 3 »;4° in het vierde lid van §2 worden de woorden « voor de gehele duur van het verblijf in een rusthuis voor bejaarden dat erkend is met toepassing van de wet van 12 juli 1966 op de rusthuizen voor bejaarden;», vervangen door de woorden : « voor de gehele duur van het verblijf in een dienst of inrichting of in een rustoord voor bejaarden zoals bedoeld in artikel 34, 12° van de voormelde gecoördineerde wet en voor de duur van het verblijf in een psychiatrisch verzorgingstehuis, bedoeld in artikel 34, 11° van de gecoördineerde wet; » 5° het laatste lid van § 2 wordt opgeheven.

Art. 3.In artikel 125 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in §1 worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt : « In afwijking van de bepalingen van het voorgaande lid kan de feitelijke of van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e) worden ingeschreven in de hoedanigheid van persoon ten laste onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 123, 2, en voorzover zijn of haar echtgeno(o)t(e) niet eist dat hij of zij met toepassing van artikel 123, 1, te zijnen of te haren laste wordt ingeschreven. Als een kind verscheidene hoedanigheden bedoeld onder artikel 123, 3, a) tot f) kan doen gelden, en er betwisting bestaat onder de gerechtigden omtrent de vraag bij wie het als persoon ten laste moet worden ingeschreven, wordt het kind bij voorrang ingeschreven ten laste van de gerechtigde die instaat voor zijn onderhoud, of wiens echtgeno(o)t(e) of samenwonende persoon, respectievelijk bedoeld in artikel 123, 3, b) en c), instaat voor zijn onderhoud. Wordt geacht in te staan voor het onderhoud van een kind zoals hiervoor wordt bedoeld, de persoon die, ofwel : - samenwoont met het kind - de kinderbijslag voor het kind ontvangt - aan wie het kind wordt toegewezen door een vonnis, een notariële akte, of bij gemeenschappelijk akkoord neergelegd bij de griffie van de rechtbank.

Indien meerdere personen één of meer van de zoëven vermelde voorwaarden vervullen in verband met het onderhoud van het kind, wordt de persoon die voldoet aan de meeste voorwaarden beschouwd als de persoon die instaat voor het onderhoud van het kind. » 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « Wanneer een persoon na toepassing van de bepalingen van § 1 kan worden ingeschreven ten laste van verschillende gerechtigden die onder hetzelfde dak wonen en gemeenschappelijk instaan voor het onderhoud van hetzelfde gezin, dan wordt die persoon ingeschreven : 1° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een verschillend stelsel van geneeskundige verzorging, georganiseerd in toepassing van de gecoördineerde wet, ten laste van de gerechtigde die recht heeft op alle geneeskundige verstrekkingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging;2° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een zelfde stelsel van geneeskundige verzorging, georganiseerd in toepassing van de gecoördineerde wet, ten laste van de oudste gerechtigde. Wanneer een persoon na toepassing van de bepalingen van § 1 kan worden ingeschreven ten laste van verschillende gerechtigden die niet onder hetzelfde dak wonen, dan wordt die persoon ingeschreven : 1° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een verschillend stelsel van geneeskundige verzorging, georganiseerd in toepassing van de gecoördineerde wet, ten laste van de gerechtigde die recht heeft op alle geneeskundige verstrekkingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging;2° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een zelfde stelsel van geneeskundige verzorging, georganiseerd in toepassing van de gecoördineerde wet, ten laste van de gerechtigde die instaat voor zijn of haar onderhoud, zoals omschreven in § 1;indien in toepassing van deze regel meerdere gerechtigden tegelijk instaan voor het onderhoud, ten laste van de oudste gerechtigde. »

Art. 4.Artikel 127 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De personen ten laste die hun hoedanigheid verliezen, kunnen verder geneeskundige verstrekkingen genieten tot 31 december van het jaar dat volgt op datgene waarin zij hun hoedanigheid verloren.

Voor de in artikel 205, § 1, 3° bedoelde personen ten laste die deze hoedanigheid verliezen, kan de in het eerste lid bedoelde periode desgevallend verlengd worden tot het einde van de aldaar vastgestelde tijdvakken.

De in het eerste lid bedoelde periode kan eveneens verlengd worden voor de niet in artikel 205, § 1, 3° bedoelde personen ten laste die hun hoedanigheid van persoon ten laste verliezen, voor het tijdvak van ten hoogste zes maanden dat ligt tussen de beëindiging of onderbreking van de studies en het verkrijgen van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 32, eerste lid, 1°, 13°, 14° of 15° van de gecoördineerde wet.

Het behoud van het genot op verstrekkingen zoals dit in deze bepaling is voorzien, wordt slechts toegekend voor zover niet uit hoofde van een hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot en met 12°, 16° en 20° van de voormelde gecoördineerde wet, of uit hoofde van de hoedanigheid van persoon ten laste recht op verstrekkingen kan bestaan. Indien de in deze bepaling bedoelde persoon echter recht verkrijgt op geneeskundige verstrekkingen in de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende als bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 tot de zelfstandigen en de leden van een kloostergemeenschap wordt verruimd, dan kan hij verder geneeskundige verstrekkingen genieten als bedoeld in artikel 34 van de gecoördineerde wet en die niet zijn voorzien in artikel 1 van het voornoemde koninklijk besluit van 29 december 1997 tot het einde van de overeenkomstig het eerste en tweede lid voorziene periode. »

Art. 5.In artikel 128 van hetzelfde koninklijk besluit wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « Onder kinderen van gerechtigden als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 20°, van de gecoördineerde wet worden verstaan de kinderen of geadopteerde kinderen van een gerechtigde of van de persoon in wier geboorteakte de naam van een gerechtigde is vermeld en van wie die gerechtigde bij zijn overlijden de overlevende van hun vader en moeder of hun enige natuurlijke ouder was. »

Art. 6.Een afdeling III, met het volgende opschrift, wordt ingevoegd in hoofdstuk II van titel II van hetzelfde koninklijk besluit : « Afdeling III. Gerechtigden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12° tot 15° van de gecoördineerde wet. »

Art. 7.Een artikel 128bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde koninklijk besluit ingevoegd : «

Art. 128bis.Onder gerechtigden als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12° van de gecoördineerde wet worden verstaan de personen bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, 2°, 3°, 2) en 4° van het decreet van 4 augustus 1959 op de verzekering voor gezondheidszorg van de administratieve en militaire ambtenaren en gewezen ambtenaren, van de beroepsmagistraten, van de ambtenaren en gewezen ambtenaren van de rechterlijke orde en van de gerechtelijke politie bij de parketten, die zich op 31 december 1993 nog effektief op de verplichtingen van de Staat voortvloeiend uit artikel 37, derde lid, van de wet van 28 december 1973 betreffende de budgettaire voorstellen 1973-1974 kan beroepen en dit bewijst aan de hand van een attest, conform het model in bijlage II bij dit besluit, verstrekt door de administratie van pensioenen van het Ministerie van Financiën. »

Art. 8.Een artikel 128ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde koninklijk besluit ingevoegd : «

Art. 128ter.Onder gerechtigden als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 13° van de gecoördineerde wet worden verstaan, de personen die hun hoofdverblijfplaats in België hebben en : - ofwel, de leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben en vóór de leeftijd van vijfenzestig jaar ongeschikt zijn erkend door een geneesheerinspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle, tot het verrichten van arbeid ter verkrijging van inkomen voor een vermoedelijke duur van tenminste één jaar, wegens letsels of functionele stoornissen die leiden tot een onvermogen tot verdienen van twee derden of meer dan twee derden van wat een persoon van dezelfde stand en opleiding kan verdienen door zijn werkzaamheid.

De geneesheer - inspecteur stelt de duur van de arbeidsongeschiktheid vast en geeft aan de belanghebbende kennis van zijn beslissing binnen de maand volgend op de datum van het onderzoek.

De geneesheer-inspecteur gaat tot een nieuw onderzoek over binnen dertig dagen voor het einde van de vroeger erkende periode van arbeidsongeschiktheid.

Worden geacht verder arbeidsongeschikt te zijn, de personen waarvan de arbeidsongeschiktheid erkend werd tot de leeftijd van vijfenzestig jaar.

De arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op schriftelijke aanvraag, gericht aan de Leidend ambtenaar van de dienst voor geneeskundige controle, door de betrokkene of door de persoon die wettelijk gemachtigd is voor hem op te treden. - ofwel, de in toepassing van artikel 2, § 1 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten vereiste ongeschiktheidserkenning bezitten om het recht op de in die bepaling bedoelde inkomensvervangende tegemoetkoming te genieten of de in toepassing van het voormelde artikel 2, § 2 of § 3 vereiste vermindering van de zelfredzaamheid bezitten om het recht op de in die bepalingen bedoelde integratietegemoetkoming of tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden te genieten; - ofwel, de leeftijd van 15 jaar hebben bereikt en recht geven op de verhoogde kinderbijslag overeenkomstig artikel 47, § 1 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslagen voor loonarbeiders. »

Art. 9.Een artikel 128quater, luidend als volgt, wordt in hetzelfde koninklijk besluit ingevoegd : «

Art. 128quater.Om te worden beschouwd als studenten die onderwijs van het derde niveau volgen in een instelling voor dagonderwijs, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 14° van de gecoördineerde wet, dienen de betrokken studenten ingeschreven te zijn en leergangen te volgen in een in België gevestigde onderwijsinstelling, die door een Gemeenschap is opgericht, erkend of gesubsidieerd, en die voorkomt op een lijst die wordt opgemaakt door de dienst voor administratieve controle, in samenwerking met de voor dat onderwijs bevoegde overheden. De hier bedoelde studenten behouden hun hoedanigheid bij afloop van een schooljaar, tot het begin van het volgende schooljaar.

De voormelde onderwijsinstellingen leveren aan de studenten, ter gelegenheid van hun inschrijving, een schriftelijke verwittiging af waarvan het model wordt opgemaakt door de Dienst voor administratieve controle en waarin de betrokken studenten erop worden gewezen dat zij als student die onderwijs van het derde niveau volgt, de hoedanigheid van gerechtigde kunnen bezitten en als dusdanig, mits betaling van een bijdrage en vervulling van andere toekenningsvoorwaarden, gesteld door de gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten, het recht op verzekeringstegemoetkomingen kunnen laten gelden. »

Art. 10.Een artikel 128quinquies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde koninklijk besluit ingevoegd : «

Art. 128quinquies.§ 1. De hierna opgesomde personen zijn niet uitgesloten uit het toepassingsgebied van artikel 32, eerste lid, 15° van de gecoördineerde wet : - de vreemdelingen die, van rechtswege, toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk; - de vreemdelingen die gemachtigd zijn tot verblijf voor een onbepaalde duur of die gevestigd zijn in het Rijk; - de kandidaat vluchtelingen waarvan de aanvraag ontvankelijk werd verklaard door de Dienst vreemdelingenzaken of door het Commisariaat generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. - de personen die, in afwachting van hun inschrijving in het Rijksregister van de natuurlijke personen, aantonen dat zij de verklaring hebben verricht, bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 met betrekking tot de bevolkingsregisters en de vreemdelingenregisters, door middel van een getuigschrift van de gemeentelijke overheid of door middel van elk ander bewijsmiddel dat als dusdanig erkend wordt door de Leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle. § 2. De hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in het voornoemde artikel 32, eerste lid, 15° van de voormelde gecoördineerde wet, kan niet worden toegekend aan de personen die rechthebbenden zijn of kunnen zijn krachtens een besluit genomen in toepassing van artikel 33, eerste lid van de gecoördineerde wet.

Deze uitsluiting geldt nochtans niet voor de feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoot, die de hoedanigheid heeft of kan hebben van persoon ten laste krachtens een besluit genomen in toepassing van artikel 33, eerste lid van de voormelde gecoördineerde wet, noch voor de persoon met personen ten laste, die de hoedanigheid van persoon ten laste heeft of kan hebben in toepassing van zulk besluit.Deze uitsluiting geldt evenmin voor de zelfstandigen die bij vonnis failliet verklaard zijn. »

Art. 11.Het opschrift van afdeling I van hoofdstuk III van titel II van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : « Afdeling I. Nadere regelen inzake de opening van het recht op geneeskundige verstrekkingen. »

Art. 12.Artikel 129 van hetzelfde koninklijk besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 129.Het recht op geneeskundige verstrekkingen, zoals omschreven in titel III van de gecordineerde wet, wordt voor de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16° en 20° van de voormelde gecoördineerde wet geopend op de datum waarop de inschrijving of de aansluiting in de hoedanigheid van gerechtigde bij een verzekeringsinstelling uitwerking heeft, zoals bedoeld in artikel 252, en wordt behouden tot 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het recht wordt geopend.

Ingeval de inschrijving of aansluiting moet worden beschouwd als een herinschrijving of heraansluiting zoals bedoeld in artikel 252, laatste lid, gaat het voormelde recht in op de datum waarop de herinschrijving of heraansluiting uitwerking heeft, behalve indien het gaat om een gerechtigde die ertoe gehouden is de wachttijd, bepaald in artikel 130 te vervullen.In dat laatste geval wordt het recht op prestaties slechts geopend op de dag na de vervulling van de wachttijd en wordt het behouden tot 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het recht wordt geopend. De bijdrageverplichtingen in verband met de wachttijd moeten zijn vervuld, uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin het recht op tegemoetkomingen, na vervulling van de wachttijd, kan worden geopend. Indien de wachttijd niet werd vervuld, en het recht op tegemoetkomingen niet kan worden toegekend voor de zoëven vermelde periode van opening van recht, kan het recht op tegemoetkomingen voor het daaropvolgende jaar slechts worden toegekend onder de voorwaarden, vermeld in artikel 131.

Indien de hoedanigheid van gerechtigde, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16° en 20° van de voormelde gecoördineerde wet wordt verworven tijdens een periode waarin, krachtens de voornoemde wet, enkel een lopend jaarrecht op tegemoetkomingen voor geneeskundige verstrekkingen bestaat in toepassing van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 33, eerste lid van de voormelde gecoördineerde wet, wordt het recht op de geneeskundige verstrekkingen, zoals bedoeld in het eerste lid, voor de voormelde gerechtigden geopend vanaf de aanvang van het kalenderkwartaal waarin die hoedanigheid van gerechtigde verworven wordt, en wordt het behouden tot het einde van het voormelde lopende jaarrecht. »

Art. 13.Het opschrift van afdeling II van hoofdstuk III van titel II van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : « Afdeling II. Wachttijd voor het recht op geneeskundige verstrekkingen. »

Art. 14.Artikel 130 van hetzelfde koninklijk besluit, wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 130.§ 1. De gerechtigden waarvan de inschrijving of aansluiting moet worden beschouwd als een herinschrijving of heraansluiting zoals bedoeld in artikel 252, laatste lid en waarvan de geldigheid van de vorige inschrijving vervallen is omwille van de niet-nakoming van de persoonlijke bijdrageverplichtingen die gesteld worden in verband met het recht op tegemoetkomingen, moeten een wachttijd van zes maanden volbrengen die aanvangt op de datum waarop de herinschrijving of heraansluiting uitwerking heeft.

Binnen de maand die volgt op het einde van de wachttijd worden voor de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wet, de gegevens overgemaakt bedoeld in artikel 277, weliswaar beperkt tot de duur van de wachttijd, volgens de procedure vermeld in laatstgenoemd artikel.

Binnen de maand die volgt op het einde van de wachttijd wordt voor de gerechtigden die niet zijn bedoeld in het vorige lid een document afgegeven door de instanties of de personen die voor de betrokken gerechtigden de bijdragebescheiden bedoeld in artikel 276, §1, afleveren en dat dezelfde gegevens bevat als deze bijdragebescheiden, weliswaar beperkt tot de duur van de wachttijd.

De gerechtigde levert het in het vorige lid bedoeld document of de papieren bijdragebon die hij desgevallend in toepassing van artikel 277, §1, ontvangt, in bij zijn verzekeringsinstelling binnen de twee maanden na het einde van de wachttijd.

De verzekeringsinstelling gaat na of op basis van de hiervoor vermelde gegevens of documenten, de minimumwaarde, gesteld voor het tijdvak van de wachttijd, bereikt wordt in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging, en desgevallend, van de uitkeringsverzekering; zij vordert eventueel een aanvullende bijdrage, volgens de regels vermeld in artikel 290. Zij gaat hierbij uit van de helft van het jaarlijks minimumloon, alsmede van de noemer 120.

De wachttijd is vervuld indien de minimumwaarde bereikt wordt in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging.

Ingeval de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16° en 20° van de gecoördineerde wet verworven wordt in de loop van een wachttijd, opgelegd in toepassing van een koninklijk besluit in uitvoering van artikel 33, eerste lid van dezelfde wet, dient de gerechtigde een wachttijd te vervullen voor de duur van het nog resterende gedeelte van de eerstvermelde wachttijd.De wachttijd wordt in haar geheel slechts als vervuld beschouwd onder de voorwaarden vermeld in dit artikel. » § 2. De bepalingen van §1 zijn evenwel niet van toepassing op : 1. de personen die in de zes maanden voorafgaand aan hun heraansluiting of herinschrijving tegemoetkomingen voor geneeskundige verzorging ten laste van een Belgische overheid konden genieten;2. de personen die in de zes maanden voorafgaand aan hun heraansluiting of herinschrijving rechthebbende waren in een stelsel van verzekering voor geneeskundige verzorging georganiseerd door een land van de Europese Economische Ruimte of van een staat waarmee België een akkoord inzake sociale zekerheid heeft gesloten in verband met de samentelling van de verzekeringstijdvakken;3. de personen die in België hun hoofdverblijfplaats hebben en die, in de zes maanden voor afgaand aan hun heraansluiting of herinschrijving, onder de toepassing vallen van een statuut van een instelling van internationaal of Europees recht, gevestigd in België, of waarbij ze in België tewerkgesteld waren, dat een tegemoetkoming voorziet in de kosten van gezondheidszorgen;4. de personen die zich in de loop van de zes maanden voorafgaand aan hun heraansluiting of herinschrijving in het buitenland bevonden voor het vervullen van een zending in opdracht van hun werkgever of geestelijke overheid;5. de personen die aantonen dat zij één van de voordelen genieten, omschreven in artikel 37, § 19 van de gecoördineerde wet, of de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 13° van dezelfde gecoördineerde wet, alsmede de gerechtigden voor wie erkend wordt dat zij zich in een behartigenswaardige toestand bevinden, die als dusdanig wordt erkend door de verzekeringsinstelling en, vervolgens, door de Leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle;6. de personen die de hoedanigheid van gerechtigde hebben als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7° tot 11°, 16° en 20° van de voormelde gecordineerde wet.»

Art. 15.Het opschrift van afdeling III van hoofdstuk II van titel II van hetzelfde koninklijk besluit, bevattende een artikel 131, wordt vervangen als volgt : « Afdeling III. Nadere regelen inzake het behoud van het recht op de geneeskundige verstrekkingen. »

Art. 16.Een nieuw artikel 131, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde koninklijk besluit : «

Art. 131.Eens het voormelde recht op geneeskundige verstrekkingen is ingegaan op de wijze, omschreven in artikel 129, is de verdere toekenning van het recht, die onderworpen is aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 123 van de gecoördineerde wet, tevens onderworpen aan de voorwaarde dat de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16° en 20° van de gecoördineerde wet nog bestond in het laatste kwartaal van het refertejaar of in de loop van het daaropvolgende kalenderjaar.

De voormelde toekenning van recht kan slechts gebeuren, indien de bijdrageverplichtingen in verband met het refertejaar werden nagekomen, en zulks uiterlijk op 31 december van het jaar waarvoor dit recht kan worden toegekend.

De persoon, die de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16° en 20° van de gecoördineerde wet verwerft tijdens de geldigheidsduur van een reeds bestaande inschrijving, en aan wie het recht op geneeskundige verstrekkingen niet kan worden toegekend voor een bepaald jaar, omdat de in het eerste lid gestelde voorwaarde inzake het bezit van de hoedanigheid van gerechtigde niet is vervuld, kan het recht in de loop van dat jaar verkrijgen vanaf de aanvang van het kalenderkwartaal waarin de voormelde hoedanigheid van gerechtigde in dat jaar verworven wordt.In dat geval wordt het recht toegekend tot het einde van het voornoemde jaar, op voorwaarde dat ofwel nog een lopend jaarrecht bestond krachtens een koninklijk besluit in uitvoering van artikel 33, eerste lid, van de voormelde gecoördineerde wet, ofwel voldaan werd aan alle bijdrageverplichtingen voor het met het voornoemde jaar overeenstemmende refertejaar. Voor het daaropvolgende jaar wordt het recht toegekend mits vervulling van de gewone voorwaarden voor de toekenning van het recht, zoals deze zijn vermeld in het eerste en tweede lid van dit artikel. »

Art. 17.Het opschrift van afdeling IV van hoofdstuk III van titel II van hetzelfde koninklijk besluit, bevattende de artikelen 132 tot 135, wordt vervangen als volgt : « Afdeling IV.De persoonlijke bijdrage te betalen door sommige gepensioneerden, weduwnaars of weduwen en door de gerechtigden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12°, 14° en 15° van de gecoördineerde wet. »

Art. 18.Een nieuw artikel 132, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde koninklijk besluit : «

Art. 132.Het bedrag van de persoonlijke bijdrage welke verschuldigd is door de in artikel 125, laatste lid, van de gecoördineerde wet bedoelde gepensioneerden, weduwnaars en weduwen wordt vastgesteld op 933 frank of 621 frank per kalenderkwartaal naargelang de gerechtigde al dan niet personen ten laste heeft.

De in dit artikel vastgestelde bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer 123,38 der consumptieprijzen, bereikt op 31 oktober 1996.

Die bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid die het indexcijfer der consumptieprijzen heeft bereikt op 31 oktober van het vorige jaar. De eerste indexering zal gebeuren op 1 januari 1998.

Voor de in artikel 125, laatste lid, van de gecoördineerde wet bedoelde gepensioneerde, is de persoonlijke bijdrage verschuldigd vanaf het kalenderkwartaal na dat waarin het pensioen ingaat.

Voor de in artikel 125, laatste lid, van de gecoördineerde wet bedoelde weduwnaar en weduwe is de persoonlijke bijdrage verschuldigd vanaf het kalenderkwartaal na dat waarin hij of zij weduwnaar of weduwe is geworden. »

Art. 19.Artikel 133 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 133.De in artikel 32, eerste lid, 14° van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde is een trimestriële bijdrage verschuldigd van 1.680 frank.

Deze bijdrage is verschuldigd voor elk kwartaal waarin de voormelde hoedanigheid van gerechtigde bestaat en zulks vanaf het kwartaal waarin de voormelde hoedanigheid van gerechtigde werd verworven.

Het bedrag van deze bijdrage is gekoppeld aan het indexcijfer 123,38 van de consumptieprijzen bereikt op 31 oktober 1996. Het bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid van het op 31 oktober van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen. De eerste indexering zal plaatsvinden op 1 januari 1998. » Art.20. Artikel 134 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 134.De in artikel 32, eerste lid, 15° van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde is een trimestriële bijdrage verschuldigd van 19.818 frank.

Deze bijdrage is verschuldigd voor elk kwartaal waarin de voormelde hoedanigheid van gerechtigde bestaat en zulks vanaf het kwartaal waarin de voormelde hoedanigheid van gerechtigde werd verworven.

Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt verminderd tot 9.909 frank wanneer de gerechtigde het bewijs levert dat het totaal jaarlijks bedrag van de belastbare brutoinkomsten van zijn gezin, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke zijn bedoeld in artikel 37, §1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, lager is dan 1.000.000 frank. Het zoeven genoemde bedrag van 1.000.000 frank, dat van toepassing is op 1 januari 1998, wordt aangepast aan de evolutie van de spilindex van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als de inkomensgrenzen van de rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, van de publieke en private sector, zoals voorzien in het voormelde koninklijk besluit van 8 augustus 1997.

Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt verminderd tot 1.680 frank wanneer de gerechtigde het bewijs levert dat het totaal jaarlijks bedrag van de belastbare brutoinkomsten van zijn gezin, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het voormelde artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 lager is dan het bedrag bedoeld in artikel 1, §1 van hetzelfde besluit.

Het in de twee voorgaande leden bedoelde bewijs wordt geleverd door ondertekening van een verklaring op erewoord, zoals opgenomen in bijlage I van het voormelde besluit van 8 augustus 1997; de juistheid van de verklaring wordt nagegaan door de Dienst voor administratieve controle, volgens de modaliteiten die deze Dienst bepaalt.

De in artikel 32, eerste lid, 15° van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde, die recht heeft op één van de voordelen, bedoeld in artikel 37, §19, eerste lid, 1°, 2° of 3° van de gecoördineerde wet, is vrijgesteld van bijdragebetaling. De voormelde gerechtigde geniet deze vrijstelling van bijdragebetaling onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde periode als die welke overeenkomstig artikel 7 van het voormelde besluit van 8 augustus 1997 gelden voor de toekenning van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ingeval van recht op één van de voornoemde voordelen.

De voormelde gerechtigde is eveneens vrijgesteld van bijdragebetaling indien diens bruto totaal jaarlijks belastbaar gezinsinkomen, vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 augustus 1997, lager is dan het bedrag bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 2° van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op het bestaansminimum. Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de modaliteiten van toepassing in het kader van de voornoemde wet van 7 augustus 1974.

Het bedrag van de in dit artikel bepaalde bijdragen is gekoppeld aan het indexcijfer 123,38 van de consumptieprijzen bereikt op 31 oktober 1996. Het wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid van het op 31 oktober van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen.De eerste indexering zal plaatsvinden op 1 januari 1998. »

Art. 21.Artikel 135 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 135.Een inhouding van 1.143 frank per trimester wordt gedaan op het pensioen van de in artikel 32, eerste lid, 12° van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigden. Deze inhouding wordt verricht door het Ministerie van Financiën en de opbrengst ervan wordt overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. De voormelde gerechtigden, die geen dusdanig pensioen genieten, zijn ertoe gehouden aan hun ziekenfonds of de Gewestelijke dienst een trimestriële bijdrage van 1.143 frank te betalen.

Het bedrag van de inhouding of bijdrage of bedoeld in het eerste lid is gekoppeld aan het indexcijfer 123,38 van de consumptieprijzen bereikt op 31 oktober 1996. Het wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid van het op 31 oktober van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen. De eerste indexering zal plaatsvinden op 1 januari 1998. »

Art. 22.Artikel 136 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art. 23.In artikel 160, 2° van hetzelfde koninklijk besluit wordt de verwijzing « 13° », vervangen door de verwijzing « 17° ».

Art. 24.Artikel 251 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 252 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Om een verzekeringsinstelling te kiezen, geven de in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16°, 18° en 20° van de gecoördineerde wet vermelde rechthebbenden, aan een ziekenfonds, aan een Gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of aan de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen een aanvraag om inschrijving naar model in bijlage II bij dit besluit af welke een bulletin bevat met de samenstelling van het gezin. De authenticiteit van de daarop vermelde inlichtingen wordt nagegaan door de afgevaardigde van de verzekeringsinstelling.

De verzekeringsinstelling moet de rechthebbende ontvangst berichten van elke aanvraag om inschrijving en hem binnen één maand kennis geven van haar afwijzing of haar aanvaarding. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 255 tot 274, moet de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering iedere rechthebbende inschrijven die erom verzoekt.

De rechthebbenden van de sociale werken van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen die geen andere hoedanigheid kunnen inroepen, zijn van rechtswege ingeschreven bij de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.

De rechthebbenden die echter nog een andere hoedanigheid hebben, kiezen bij welke verzekeringsinstelling zij willen ingeschreven of aangesloten worden.

Zo de verzekeringsinstelling aanvaardt, heeft de inschrijving uitwerking op de eerste dag van het kwartaal waarin de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de gecoördineerde wet verworven werd. De aanvaarding heeft evenwel slechts uitwerking op voorwaarde dat de gerechtigde één der in artikel 276, § 2, bedoelde documenten afgeeft of op voorwaarde dat de in die dokumenten bedoelde gegevens op electronische wijze aan de verzekeringsinstelling werden meegedeeld; de persoon ten laste dient te voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 123 tot 126.

In afwijking op het vorige lid, heeft de inschrijving van de in artikel 32, eerste lid, 12°, 14° en 15° van de gecoördineerde wet bedoelde gerechtigden, echter slechts uitwerking vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag om inschrijving wordt gedaan. De Leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle of een door hem gedelegeerde ambtenaar kan op voorstel van de verzekeringsinstelling en voor de behartigenswaardige gevallen welke door hem en door die instelling als zodanig worden erkend, beslissen dat de gerechtigde zich met terugwerkende kracht mag laten inschrijven of zich met terugwerkende kracht mag laten aansluiten, en de datum bepalen waarop die inschrijving of aansluiting uitwerking heeft.

Eveneens in afwijking op het vorige lid, heeft de inschrijving van de in artikel 32, eerste lid, 13° van de voormelde gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde, ten vroegste uitwerking op de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag ingediend werd bedoeld bij artikel 128ter, bedoeld bij artikel 8, §1 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of bedoeld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies, 62, §3 en 63 van de samengeordende wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.

De inschrijving van de in artikel 32, eerste lid, 12°, 14° en 15° bedoelde gerechtigden, is slechts geldig, indien uiterlijk op de laatste dag van het kwartaal, volgend op het kwartaal waarin de inschrijving werd gevraagd, het bedrag van een trimestriële bijdrage wordt betaald.

Zowel voor de inschrijving als voor de latere wijzigingen in de samenstelling van het gezin is de gerechtigde verplicht de bewijzen te leveren op grond waarvan kan worden verantwoord dat de personen ten laste voldoen aan de in de artikelen 123 en 124 gestelde voorwaarden.

Ingeval van wijzigingen in de samenstelling van het gezin is de gerechtigde evenwel vrijgesteld van het voorleggen van het attest uitgaande van de gemeente.

De overgelegde bewijsstukken worden bewaard in het dossier voorgeschreven in artikel 254.

De in dit artikel bedoelde rechthebbende die eveneens aanspraak kan maken op de hoedanigheid van rechthebbende, verworven krachtens de bepalingen van de koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 33 van de gecoördineerde wet, mag slechts aangesloten zijn bij één ziekenfonds of ingeschreven zijn bij één gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of bij de Kas der geneeskundige verzorging van de N.M.B.S..

De Dienst voor administratieve controle kan, in geval van dubbele inschrijving, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van een verzekeringsinstelling, uitspraak doen over de regelmatigheid van de inschrijving.

De in dit artikel bedoelde inschrijving of aansluiting blijft behouden voor een termijn die loopt tot het einde van het tweede jaar dat verstreken is na het laatste jaar waarover de gerechtigde nog recht op geneeskundige verstrekkingen had. Tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving of aansluiting, heeft het verwerven van een andere hoedanigheid van gerechtigde, geen nieuwe inschrijving of aansluiting tot gevolg.

Ingeval de gerechtigde een aanvraag om inschrijving indient nadat de geldigheid van de vorige inschrijving is vervallen, in toepassing van het vorige lid, zal deze nieuwe inschrijving, indien ze wordt aanvaard, beschouwd worden als een herinschrijving of heraansluiting.

De herinschrijving of heraansluiting kan ten vroegste uitwerking hebben op de dag na de einddatum van de geldigheid van de vorige inschrijving. Op de herinschrijving of heraansluiting zijn voor het overige dezelfde regels van toepassing, als die welke gelden voor de inschrijving of aansluiting. »

Art. 26.In het vierde lid van artikel 254 worden de termen « 1 juni » en « 1 juli » respectievelijk vervangen door de termen « 1 december » en « 1 januari ».

Art. 27.In artikel 276 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het laatste lid van §1, wordt de verwijzing : « 129 », vervangen door de verwijzing : « 130 »;2° In het derde lid van §2, worden de verwijzingen : « 12° » en « 16° » respectievelijk vervangen door de verwijzingen : « 16° » en « 20° »;3° in §2 wordt een lid toegevoegd, luidend als volgt : « Op voorstel van de Dienst voor administratieve controle stelt de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, de modaliteiten vast waaronder de hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12° tot 15° van de gecoördineerde wet, en zoals nader omschreven in de artikelen 128bis tot 128quinquies, moet bewezen worden.».

Art. 28.In artikel 282 van hetzelfde koninklijk besluit worden de vier eerste leden opgeheven.

Art. 29.Het laatste lid van artikel 284 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art. 30.Het eerste lid van artikel 286 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door een als volgt gestelde alinea : « De minimumwaarde welke de bijdragebescheiden moeten bereiken is gelijk aan het produkt van de vermenigvuldiging van de hierna vastgestelde jaarlijkse lonen met de som van de hoegrootheden der bijdragen voor sociale zekerheid, bestemd voor de sector geneeskundige verzorging en, desgevallend, voor de sector uitkeringen van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, respectievelijk voor de handarbeiders, de hoofdarbeiders en de mijnwerkers : 21 jaar en ouder... vier maal het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen dat wordt gewaarborgd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 die is gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 juli 1988; jonger dan 21 jaar... drie vierden van het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen voor de leeftijdsschijf boven de 21 jaar. »

Art. 31.In artikel 288 van het zelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van artikel 288 wordt opgeheven;2° in het tweede lid van hetzelfde artikel worden de termen : « 1 juli van het jaar », vervangen door de termen : « 1 januari van het tweede jaar ».

Art. 32.In artikel 290, A, 2. van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepalingen van 7° tot en met 13° worden vervangen door de volgende bepalingen : « 7° het tijdvak van voortgezette verzekering;dit tijdvak mag echter slechts in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat de in artikel 250 bedoelde bijdrageplicht nagekomen werd voor dat tijdvak; 8° het tijdvak waarover de gerechtigde door zijn werkgever of door zijn geestelijke overheid naar het buitenland gezonden wordt om aldaar een zending te vervullen, alsmede het tijdvak waarover de gerechtigde zijn legerdienst in het buitenland vervult;9° het tijdvak waarover betrokkene de hoedanigheid had van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7° tot 11° en 16° van de gecoördineerde wet;voor diegenen van de voormelde gerechtigden van dezelfde wet die gehouden zijn een persoonlijke bijdrage te betalen, wordt dit tijdvak echter slechts in aanmerking genomen indien die persoonlijke bijdrage betaald werd; 10° het tijdvak waarover de gerechtigde persoon ten laste was in de zin van artikel 32, eerste lid, 17° tot 19°, van de gecoördineerde wet of in toepassing van een regeling ingesteld in uitvoering van artikel 33 van de gecoördineerde wet of verder recht had op verstrekkingen in toepassing van artikel 127, alsmede het tijdvak waarover de gerechtigde de hoedanigheid had van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 20°, van de gecoördineerde wet;11° het tijdvak waarover aanspraak op tegemoetkomingen voor geneeskundige verzorging ten laste van een Belgische overheid bestond buiten de regelingen voor verplichte verzekering welke onder het Instituut ressorteren, of waarover recht op tegemoetkomingen bestond krachtens een regeling voor verplichte verzekering van een vreemd land waarmede een verdrag inzake sociale zekerheid is gesloten of krachtens een regeling voor verplichte verzekering georganiseerd door één van de landen van de Europese Economische Ruimte of krachtens het statuut van een instelling van internationaal of Europees recht, gevestigd in België of waarbij de gerechtigde in België tewerkgesteld was;12° het tijdvak gevormd door de werkdagen van onderwerping aan een stelsel van verzekering voor geneeskundige verzorging ingesteld in uitvoering van artikel 33 van de gecoördineerde wet;zulk tijdvak mag echter slechts in aanmerking worden genomen in zoverre voor dat tijdvak de bijdragen werden betaald die voorzien zijn bij toepassing van de voormelde stelsels van verzekering voor geneeskundige verzorging; indien dat stelsel van geneeskundige verzorging evenwel geen tegemoetkoming voorziet voor alle prestaties, bedoeld in artikel 34 van de gecoördineerde wet, en geen recht op tegemoetkoming voor alle prestaties bedoeld in het voornoemde artikel 34 bestaat in toepassing van de voormelde gecoördineerde wet, wordt het tijdvak van onderwerping aan het betrokken stelsel slechts in aanmerking genomen indien voor de aldus niet verzekerde prestaties bijdragen in het raam van een bijkomende verzekering werden gestort aan het ziekenfonds. » 2° de rangnummers « 14° », « 15° », « 16° » en « 17° », worden respectievelijk vervangen door de rangnummers « 13° », « 14° », « 15° » en « 16° ».3° een 17° wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 17° het tijdvak gevormd door de werkdagen waarover betrokkene een hoedanigheid van gerechtigde had, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12° tot 15° van de gecoördineerde wet;dit tijdvak mag echter slechts in aanmerking worden genomen in zoverre de bijdrageplicht in de voormelde hoedanigheid werd nagekomen. Het tijdvak, waarover één van de zoëven genoemde hoedanigheden van gerechtigde bestond, kan bovendien niet slechts voor een gedeelte ervan in aanmerking genomen worden. » 4° een tweede lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Indien éénzelfde periode uit het refertejaar gedekt wordt of gedekt kan worden door meerdere van de onder littera A vermelde tijdvakken of indien eenzelfde periode uit het refertejaar zowel gedekt is of kan zijn door zowel een tijdvak waarvoor een bijdragebon werd afgeleverd als één van de zoëven genoemde tijdvakken, wordt bij voorrang het tijdvak in aanmerking genomen waaraan de minst zware bijdrageplicht voor betrokkene verbonden is.»

Art. 33.In littera B van artikel 290 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « Indien het refertejaar slechts bestaat uit tijdvakken zoals bedoeld in littera A., 2., 17°, dient als aanvullende bijdrage een bedrag betaald te worden, dat gelijk is aan het bedrag van de nog verschuldigde persoonlijke bijdragen voor de betrokken tijdvakken. » 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « Indien in het beschouwde refertejaar één of meer maanden voorkomen van de wachttijd, bedoeld in artikel 130, en deze wachttijd werd vervuld, dan dient voor de berekening van de aanvullende bijdrage voor het refertejaar, de minimumwaarde bedoeld in artikel 286 te worden verminderd in verhouding tot het tijdvak, gevormd door de maanden van de wachttijd in het refertejaar.» 3° § 3 wordt vervangen als volgt : « Indien moet worden nagegaan of een aanvullende bijdrage verschuldigd is voor een refertejaar, waarin een tijdvak voorkomt dat geen deel kan uitmaken van de tijdvakken opgesomd in A.2., van deze bepaling en dat zich situeert voor de datum waarop de inschrijving of herinschrijving, zoals bedoeld in artikel 252, uitwerking heeft, dan dient voor de berekening van de aanvullende bijdrage de minimumwaarde bedoeld in artikel 286 te worden verminderd in verhouding tot dit tijdvak. »

Art. 34.In artikel 294, § 1, wordt het 11° vervangen als volgt : « 11° aan de in artikel 32, eerste lid, 12° van de voornoemde gecoördineerde wet bedoelde gerechtigden en hun personen ten laste, als ze verblijven op het grondgebied van een land waarmee België niet verbonden is door een internationaal instrument inzake sociale zekerheid, dat de geneeskundige verzorging omvat ».

Art. 35.Worden opgeheven : 1° Het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de nog niet beschermde personen;2° het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de studenten van het hoger onderwijs;3° het koninklijk besluit van 20 juli 1970 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de minder-validen;4° het koninklijk besluit van 12 december 1997 tot verruiming van de toepassingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot bepaalde leden van het gewezen personeel van de openbare sector in Afrika.

Art. 36.§ 1. De arbeidsongeschiktheidserkenning in het raam van het koninklijk besluit van 20 juli 1970 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de minder-validen, geldt tevens, en voor dezelfde duur, als arbeidsongeschiktheidserkenning door de geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle zoals bedoeld in artikel 128ter van het voormeld koninklijk besluit van 3 juli 1996.

De vrouwelijke gerechtigde, die op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit arbeidsongeschikt was erkend tot de leeftijd van zestig jaar in het kader van het voornoemde koninklijk besluit van 20 juli 1970, wordt geacht de hoedanigheid van gerechtigde te bezitten zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 13° van de voormelde gecoördineerde wet. § 2. De hoedanigheid van gerechtigde, die overeenkomstig de artikelen 1 en 3 van het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de studenten van het hoger onderwijs bestond, op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, wordt gelijkgesteld met de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 14° van de voormelde gecoördineerde wet, en dit voor de duur waarover de hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in artikel 1 van het voormelde koninklijk besluit van 28 juni 1969, behouden blijft overeenkomstig dat besluit. § 3. De hoedanigheid van gerechtigde overeenkomstig artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de nog niet beschermde personen, die bestond in het jaar 1997, wordt voor de toekenning van het recht op verzekeringstegemoetkomingen voor het jaar 1999 overeenkomstig artikel 131 van het voormelde besluit van 3 juli 1996, gelijkgesteld met de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 15° van de gecoördineerde wet.

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998.

Art. 38.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 29 december 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 december 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN

^