Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 januari 2002
gepubliceerd op 27 juni 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 januari 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid, betreffende het brugpensioen in 1999 en 2000 in de voedingsnijverheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012196
pub.
27/06/2002
prom.
29/01/2002
ELI
eli/besluit/2002/01/29/2002012196/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 januari 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid, betreffende het brugpensioen in 1999 en 2000 in de voedingsnijverheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, inzonderheid artikel 2;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 14 januari 1999, gesloten in het Paritaire Comité voor de voedingsnijverheid, betreffende het brugpensioen in 1999 en 2000 in de voedingsnijverheid met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 januari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Koninklijk besluit van 7 december 1992, Belgisch Staatsblad van 11 december 1992.

Bijlage Paritair Comité voor de voedingsnijverheid Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 januari 1999 Brugpensioen in 1999 en 2000 in de voedingsnijverheid (Overeenkomst geregistreerd op 9 maart 1999 onder het nummer 50221/CO/118) Toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeiders van de voedingsindustrie, met uitzondering van de volgende sectoren : - de bakkerijen, banketbakkerijen en de verbruikszalen bij een banketbakkerij; - de suikerfabrieken, de raffinaderijen, de invertsuiker, het citroenzuur, de kandijfabrieken, de gistfabrieken, de distilleerderijen; - de ondernemingen van de groentenconserven, gedroogde groenten, zuurkool, in zout ingelegde groenten, bereiding van droge groenten, bevroren en diepgevroren groenten, het schoonmaken en het bereiden van verse groenten, die als RSZ-kengetal het nummer 51/... dragen.

Tot de sector van de groentenconservennijverheid behoren de ondernemingen die hoofdzakelijk een assortiment groenten en/of plantaardige producten in eerste of tweede verwerking voor langdurige bewaring bewerken door appertisatie in blik of glas, door pasteurisatie en/of diepvries. § 2. Met "arbeiders" worden de mannelijke en de vrouwelijke arbeiders bedoeld.

Ontslag

Art. 2.§ 1. De aanvullende vergoeding, ingesteld in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, wordt toegekend aan de arbeiders die worden ontslagen om een andere reden dan om een dringende reden en die voldoen aan de hier verder vermelde voorwaarden. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 kan het ontslag dat aanleiding geeft tot het statuut van bruggepensioneerde het gevolg zijn van een initiatief van de werkgever en/of van de arbeider. Deze regeling geldt niet voor de ondernemingen die minder dan tien werknermers tewerkstellen waar het initiatief uitsluitend uitgaat van de werkgever.

Voor wat betreft het ontslag in het kader van artikel 3, § 2, van deze collectieve arbeidsovereenkomst zullen partijen hierbij rekening houden met de arbeidsorganisatorische omstandigheden. § 3. Het ontslag met het oog op brugpensioen moet plaatshebben tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000. § 4. De betrokken arbeider moet het bewijs leveren van zijn recht op werkloosheidsuitkeringen.

Leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. De leeftijdsvoorwaarde van voorvermelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 wordt verlaagd tot 58 jaar voor zover de betrokkene voldoet aan de wettelijke voorwaarde van 25 dienstjaren als loontrekkende. § 2. De leeftijdsvoorwaarde van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 wordt verlaagd tot 56 jaar voor zover de betrokkene voldoet aan de wettelijke voorwaarde van 33 dienstjaren als loontrekkende waarvan : - minstens 20 jaar in een arbeidsregeling zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990, gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende de begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties; - en minstens 10 jaar bij de laatste werkgever of in de sector van de voedingsindustrie. § 3. De vermelde leeftijdsvoorwaarden moeten vervuld zijn in de periode tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000 en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. § 4. De vermelde anciënniteitsvoorwaarden moeten vervuld zijn op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Aanvullende vergoeding

Art. 4.§ 1. In principe is de betaling van de aanvullende vergoeding zoals bepaald in voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 verschuldigd door de werkgever. § 2. De verplichting van de werkgevers tot betaling van de aanvullende vergoeding wordt echter overgedragen aan het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid onder de volgende voorwaarden : a) voor wat betreft het brugpensioen vanaf 60 jaar voor zover de betrokkene 10 jaar beroepsverleden als loontrekkende in de sector gedurende de 15 jaar voorafgaand aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of 20 jaar beroepsverleden als loontrekkende kan bewijzen.b) voor wat betreft het brugpensioen vanaf 58 jaar zoals bepaald in artikel 3, § 1 : de betrokkene moet gedurende minstens vijf jaar als arbeider, onmiddellijk voorafgaand aan de datum van brugpensioen, tewerkgesteld geweest zijn in een onderneming die reeds vijf jaar is aangesloten bij het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid.c) voor wat betreft het brugpensioen vanaf 56 jaar zoals bepaald in artikel 3, § 2 : de betrokkene moet gedurende minstens vijf jaar als arbeider, onmiddellijk voorafgaand aan de datum van brugpensioen, tewerkgesteld geweest zijn in een onderneming die reeds vijf jaar is aangesloten bij het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid en vijf bijkomende jaren tewerkgesteld zijn als arbeider in een onderneming van de voedingsnijverheid. § 3. In het geval dat de betrokken arbeider niet aan de voorwaarden vermeld in bovenstaande paragraaf voldoet, zal het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid, geval per geval, onderzoeken of het de aanvullende vergoeding ten laste neemt. § 4. De verplichting tot betaling door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid van de aanvullende vergoeding zoals bepaald in § 2, geldt enkel ten overstaan van arbeiders die werden ontslagen met het oog op brugpensioen in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst, met name vanaf 58 jaar (art. 3, § 1) of vanaf 56 jaar (art. 3, § 2). § 5. In het geval van de sluiting of het faillissement van de onderneming, wordt de aanvullende vergoeding waarvan sprake in deze collectieve arbeidsovereenkomst, gewaarborgd door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid. Het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de voedingsnijverheid vordert de sommen terug van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers.

Verplichtingen van de werkgever

Art. 5.§ 1. Overeenkomstig de wettelijke bepalingen is de vervanging van de bruggepensioneerde verplicht. § 2. De vervanging van de bruggepensioneerde die werd ontslagen in het kader van artikel 3, § 2, zal in principe gebeuren door een arbeider.

De afwijking op deze bepaling wordt toegelicht voor de ondernemingsraad. § 3. De bijzondere maandelijkse werkgeversbijdragen per bruggepensioneerde blijven volledig ten laste van de individuele ondernemingen. § 4. De eventuele sancties, onder welke vorm ook, die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen inzake brugpensioen blijven volledig ten laste van de individuele ondernemingen.

Geldigheidsduur

Art. 6.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur. Zij treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000. Zij vervangt vanaf 1 januari 1999 de collectieve arbeidsovereenkomst inzake het brugpensioen van 25 juni 1997, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 oktober 1998 (Belgisch Staatsblad van 5 december 1998).

Het artikel 3, § 2, van deze collectieve arbeidsovereenkomst geldt echter op voorwaarde dat de regelingen inzake het brugpensioen vanaf 56 jaar, bepaald in het interprofessioneel akkoord 1999-2000, in de regelgeving worden opgenomen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 januari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^