Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 januari 2007
gepubliceerd op 01 februari 2007

Koninklijk besluit tot bepaling van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête zoals bepaald door de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2 en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009105
pub.
01/02/2007
prom.
29/01/2007
ELI
eli/besluit/2007/01/29/2007009105/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot bepaling van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête zoals bepaald door de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2 en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg, beoogt uitvoering te geven aan de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2 en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

Deze bepalingen betreffen de inhoud van het beknopt voorlichtingsverslag en de maatschappelijke enquête om dewelke kan worden verzocht in het kader van de toekenningsprocedure van bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten teneinde goed geïnformeerde en gestoffeerde adviezen te kunnen geven en beslissingen te kunnen nemen.

Voorliggend koninklijk besluit bepaalt de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête.

Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Minister van Begroting.

Tevens is het ontwerp aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen een termijn van vijf dagen. Gevolggevend aan het advies van de Raad van State worden de letterlijke bewoordingen uit de brief aan de Raad van State met betrekking tot de dringende noodzakelijkheid overgenomen in de aanhef.

Toelichting bij de artikelen Het eerste artikel omvat een definitie van bewoordingen die veelvuldig in het koninklijk besluit voorkomen.

Het advies van de Raad van State is gevolgd wat de vermelding van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht onder de punten 4° en 5° van dit artikel betreft.

Aan de opmerking van de Raad van State over de te restrictieve formulering van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijk enquête wat artikel 17, § 1, tweede lid, van de wet van 17 mei 2006 en artikel 4 van dit koninklijk besluit betreft, is geen gevolg gegeven. Er wordt immers duidelijk gesteld dat de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête verband moet houden met de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit. In casu wordt ambtshalve rekening gehouden met het vermelde in artikel 17, § 1, tweede lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de onderbreking van de strafuitvoering aangezien de onderbreking enkel om de genoemde redenen kan worden toegekend.

Voor het overige wordt verwezen naar de definities van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten die overeenkomstig het artikel 2 ook van toepassing zijn op de uitvoeringsbesluiten.

In een tweede hoofdstuk worden in de artikelen 2 en 3 een aantal algemene bepalingen gegeven die van toepassing zijn op de mogelijke opdrachtgevers, ongeacht de strafuitvoeringsmodaliteit.

Zo bepaalt het tweede artikel dat het aan de opdrachtgever zelf is om, geval per geval, na te gaan welke informatie hij noodzakelijk acht om zijn advies op een goed geïnformeerde en gestoffeerde wijze te kunnen geven en in functie daarvan te appreciëren of hij de opdracht geeft tot het opstellen van beknopt voorlichtingsrapport of het houden van een maatschappelijke enquête.

Zo zou in een bepaald geval kunnen blijken dat het antwoord op een punctuele vraag volstaat om een gestoffeerd advies te geven. Rekening houdend met de uitgebreidere werklast die een maatschappelijke enquête vraagt, kan in dergelijk geval de opdracht worden beperkt tot een punctuele vraag.

Het spreekt voor zich dat de vraagstelling in het kader van een beknopt voorlichtingsrapport beperkt moet blijven opdat deze niet op indirecte wijze zou verworden tot een maatschappelijke enquête.

Voor wat het artikel 3 betreft, spreekt het voor zich dat de naleving van de termijnen van het uiterste belang is. Aangezien de termijnen zoals bepaald door de wet van 17 mei 2006 verlopen volgens een zeer strak tijdschema, waarin dan bovenop ook de tijd moet worden gevonden voor een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête, spreekt het voor zich dat het in ieders belang is dat de opdrachtgever via de snelst mogelijke weg zijn opdracht ter kennis brengt van het bevoegde justitiehuis, met name - en dit overeenkomstig de definitie van justitieassistent - het justitiehuis van de verblijfplaats van de veroordeelde en/of het opvangmilieu waarin de strafuitvoeringsmodaliteit die het voorwerp uitmaakt van de opdracht mogelijks ten uitvoer zal worden gelegd.

Het advies van de Raad van State is gevolgd wat de vermelding van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht betreft.

Het derde hoofdstuk omvat een aantal bepalingen die algemeen van toepassing zijn op de justitieassistent ongeacht de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit.

Het artikel 4 beschrijft de opdracht van de justitieassistent. Ook hier is gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State wat de vermelding van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht betreft.

Het artikel 5 betreft een bepaling die de inbreng van de personen die het voorwerp uitmaken van het beknopt voorlichtingsrapport of de maatschappelijke enquête determineert. Deze personen moeten hun visie omtrent de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit kunnen weergeven en deze visie moet zijn weerslag vinden in het beknopt voorlichtingsrapport of in de maatschappelijke enquête.

Het laatste hoofdstuk betreft de slotbepalingen. De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit. En het besluit zal in werking treden op 1 februari 2007.

Er is gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State over de onmogelijkheid om dit besluit in werking te laten treden wat de artikelen 33, § 2, en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreft aangezien deze artikelen niet in werking treden op 1 februari 2007. De inwerkingtreding van dit besluit is aangepast aan de gefaseerde inwerkingtreding van de wet.

Dit is de strekking van het koninklijk besluit dat ik u ter ondertekening voorleg.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en getrouwe dienaar De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

ADVIES 42.060/2VAN 11 JANUARI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVINGVAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 5 januari 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie verzocht haar, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête zoals bepaald door de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2, en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten », heeft het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief als volgt : « Afin de pouvoir préparer la transition entre les Commissions de libération conditionnelle et les Tribunaux d'application de la peine, une date a été fixée de manière définitive pour la mise en place de ces Tribunaux. Il s'agit du 1er février 2007.

Plusieurs arrêtés royaux nécessaires à l'application de cette nouvelle législation sont actuellement en cours d'examen au Conseil d'Etat.

Le projet d'arrêté royal qui vous est ici soumis pour avis constitue un des éléments essentiels de la loi du 17 mai 2006 puisqu'il définit la manière dont les enquêtes sociales et les rapports d'information succincts vont être effectués par les assistants de justice. C'est par le biais de ces enquêtes et de ces rapports que les tribunaux d'application des peines, les magistrats du Ministère public ou les directeurs des établissements pénitentiaires recevront les informations nécessaires. Il est donc indispensable qu'il puisse être signé et adopté avant l'entrée en vigueur des TAP ».

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Rechtsgrond Krachtens artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moet, wanneer om spoedbehandeling van een adviesaanvraag over een ontwerp van reglementair besluit wordt verzocht, de motivering van het spoedeisende karakter, die in de aanvraag wordt opgegeven, in de aanhef van het besluit worden overgenomen.

Bijgevolg dient het vijfde lid van de aanhef te worden aangevuld opdat deze wettelijk vereiste wordt nagekomen.

Dispositief Artikel 1 1. In de onderdelen 4° en 5° is in de definities van het beknopt voorlichtingsrapport en van de maatschappelijke enquête alleen sprake van de justitieassistent.Uit artikel 33, § 2, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, blijkt evenwel dat het beknopt voorlichtingsverslag kan worden opgesteld en de maatschappelijke enquête kan worden uitgevoerd hetzij door de Dienst Justitiehuizen, hetzij door het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht.

De onderdelen 4° en 5° behoren dienovereenkomstig te worden aangepast.

Een soortgelijke opmering kan worden gemaakt over de artikelen 3 en 4. 2. In dezelfde onderdelen 4° en 5° zijn de definities van het beknopt voorlichtingsrapport en van de maatschappelijke enquête te restrictief gelet op inzonderheid artikel 17, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 17 mei 2006, en op artikel 4 van het ontwerp. Artikel 6 Het ontworpen besluit mag niet in werking treden vóór de wettelijke bepalingen die de rechtsgrond ervan opleveren.

Het koninklijk besluit waarbij de datum van inwerkingtreding van de voornoemde wet van 17 mei 2006 wordt vastgesteld, zou dan ook voor 1 februari 2007 bekendgemaakt moeten worden en er zou in moeten worden bepaald dat de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2, en 88, § 4, op die datum in werking treden.

De noodzaak om de inwerkingtreding van het besluit af te stemmen op die van de wettelijke bepalingen, doet problemen rijzen.

Immers, uit advies 41.848/2, dat de afdeling wetgeving op 4 januari 2007 heeft uitgebracht (2), blijkt dat de bepalingen van de voormelde wet van 17 mei 2006 die verband houden met het optreden van de alleensprekend rechter, dat wil zeggen die welke betrekking hebben op de toekenning van modaliteiten voor de uitvoering van straffen van drie jaar of minder, niet vóór 1 januari 2008 in werking kunnen treden. (2) Over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken en van artikel 4 van de wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van de wet van16 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de politierechtbanken, van de wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken". Tot die bepalingen behoort evenwel artikel 33, § 2, van de voormelde wet van 17 mei 2006, dat een van de bepalingen is die bij het ontwerp uitgevoerd worden. Die bepaling kan dus niet vóór 1 januari 2008 in werking treden.

Een gelijkaardige opmerking geldt voor artikel 88, § 4, van de voornoemde wet van 17 mei 2006.

De kamer was samengesteld uit : de heer Y. Kreins, kamervoorzitter; de heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden.

De heren H. Bosly en G. Keutgen, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefebvre, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins.

29 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot bepaling van de inhoud van het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête zoals bepaald door de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2, en 88, § 4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, inzonderheid op de artikelen 8, derde lid, 17, § 1, tweede lid, 33, § 2, en 88, § 4;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 december 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 21 december 2006;

Gelet op advies 42.060/2 van de Raad van State, gegeven op 11 januari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat ter voorbereiding van de overgang van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling naar de strafuitvoeringsrechtbanken een definitieve datum voor de oprichting van deze rechtbanken is vastgesteld. Het betreft 1 februari 2007.

Verschillende koninklijke besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van deze nieuwe wet, zijn thans in onderzoek bij de Raad van State;

Overwegende dat het voor advies aan de Raad van State voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit één van de essentiële elementen van de wet van 17 mei 2006 is aangezien daarin wordt aangegeven op welke wijze de justitieassistenten de maatschappelijke enquêtes uitvoeren en de beknopte voorlichtingsrapporten opstellen. Door middel van deze enquêtes en rapporten ontvangen de strafuitvoeringsrechtbanken, de magistraten van het openbaar ministerie en de directeurs van de strafinrichtingen de nodige informatie. Dit besluit moet dan ook worden ondertekend en aangenomen vóór de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;2° opdrachtgever : de minister of zijn gemachtigde, het openbaar ministerie of de directeur;3° justitieassistent : een ambtenaar van het directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de veroordeelde en/of van het mogelijk opvangmilieu;4° beknopt voorlichtingsrapport : het beknopt voorlichtingsrapport is een rapport waarin de justitieassistent of een ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht antwoordt op en verslag uitbrengt over een specifieke vraag van de opdrachtgever in verband met een onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit; Dit rapport omvat alleen de pertinente elementen die van aard zijn de opdrachtgever in te lichten omtrent zijn specifieke vraag. 5° maatschappelijke enquête : de maatschappelijke enquête is een enquête waarmee de justitieassistent of een ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht de maatschappelijke context in kaart brengt waarbinnen de veroordeelde moet functioneren ingeval een onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit wordt toegekend. Deze enquête omvat alleen de pertinente elementen die van aard zijn de opdrachtgever in te lichten in functie van de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit. HOOFDSTUK II. - Bepalingen ten aanzien van de opdrachtgever

Art. 2.De opdrachtgever bepaalt in functie van de informatie die hij noodzakelijk acht voor het geven van zijn advies of hij de opdracht geeft tot het opstellen van een beknopt voorlichtingsrapport of het houden van een maatschappelijke enquête.

Art. 3.Met het oog op het naleven van de termijnen zoals bepaald door de wet, moet de opdrachtgever de opdracht tot een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête via de snelste, schriftelijke communicatiemiddelen ter kennis brengen van het bevoegde justitiehuis of van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht. HOOFDSTUK III. - Bepalingen ten aanzien van de justitieassistent

Art. 4.De opdracht van de justitieassistent of de ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht in het kader van een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête bestaat erin informatie te verzamelen om de opdrachtgever te helpen bij het nemen van een beslissing. Daartoe onderzoekt hij, afhankelijk van de doelstellingen van de voorgenomen modaliteit, de bij de veroordeelde en/of het opvangmilieu ingewonnen elementen in functie van de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit. Het betreft : - een beschrijving van de elementen ter verklaring van het verzoek van de veroordeelde om een bepaalde modaliteit te genieten; - een evaluatie van de feitelijke omstandigheden en het kader waarbinnen de modaliteit zou plaatsvinden.

Art. 5.De personen die het voorwerp uitmaken van een beknopt voorlichtingsrapport of een maatschappelijke enquête worden gehoord teneinde hun visie ten aanzien van de onderzochte strafuitvoeringsmodaliteit kenbaar te maken. De justitieassistent of de ambtenaar van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht neemt deze elementen op het in het beknopt voorlichtingsrapport of in de maatschappelijke enquête. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2007. De bepalingen van dit besluit treden wat de artikelen 33, § 2, en 88, § 4, van de wet betreft evenwel in werking de dag waarop deze wettelijke bepalingen overeenkomstig artikel 109 van de wet in werking treden.

Art. 7.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^