Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 oktober 1997
gepubliceerd op 07 november 1997

Koninklijk besluit tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1997012760
pub.
07/11/1997
prom.
29/10/1997
ELI
eli/besluit/1997/10/29/1997012760/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 OKTOBER 1997. Koninklijk besluit tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de richtlijn 96/64 van 29 april 1997 van de Raad betreffende de door UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, en de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994 en het koninklijk besluit van 14 november 1996;

Gelet op Hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 105, § 1, opnieuw ingevoegd door de wet van 22 december 1995 en artikel 107;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en de sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Overwegende dat met het oog op de rechtszekerheid onverwijld de nodige omkadering moet worden gegeven aan het recht op ouderschapsverlof, gezien op 1 januari 1998 de in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 tot instelling van een recht op ouderschapsverlof in werking treedt;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werknemers en hun werkgever die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Art. 2.Om voor zijn kind te zorgen heeft de werknemer het recht om voor een periode van drie maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst volledig te schorsen zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Art. 3.§ 1. De werknemer heeft recht op het bij artikel 2 bedoelde ouderschapsverlof : - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind vier jaar wordt; - naar aanleiding van de adoptie van een kind, gedurende een periode van vier jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind acht jaar wordt.

Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind acht jaar wordt. § 2. Aan de voorwaarde van de vierde of de achtste verjaardag zoals bepaald in de vorige paragraaf, moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.

De vierde of achtste verjaardag kan bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voorzover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.

Art. 4.Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet de werknemer gedurende de 15 maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6, 12 maanden door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met de werkgever die hem tewerkstelt.

Art. 5.De werknemer verstrekt uiterlijk op het ogenblik waarop het ouderschapsverlof ingaat, het document of de documenten tot staving van de gebeurtenis die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 het recht op ouderschapsverlof doet ontstaan.

Art. 6.De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, doet zijn aanvraag overeenkomstig de volgende bepalingen : 1° de werknemer brengt 3 maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte;die termijn van 3 maanden kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort; 2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van dit artikel bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;3° het in 1° van dit artikel bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.

Art. 7.§ 1. Binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6, kan de werkgever schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen om gerechtvaardigde redenen in verband met het functioneren van de onderneming. § 2. Het bepaalde in § 1 is van toepassing onverminderd het recht op ouderschapsverlof dat ingaat uiterlijk 6 maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaatsheeft.

Art. 8.De werknemer die het in artikel 2 bedoelde recht op ouderschapsverlof opneemt kan voor hetzelfde kind geen ouderschapsverlof meer inroepen gebaseerd op de in artikel 6 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst.

De werknemer die op basis van de in artikel 6 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst ouderschapsverlof heeft opgenomen kan voor hetzelfde kind geen recht op ouderschapsverlof meer inroepen gebaseerd op dit besluit.

Art. 9.De in artikel 2 bedoelde periode komt niet in aanmerking voor de berekening van de maximumperiode zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.

Art. 10.Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen en zijn uitvoeringsbesluiten van toepassing.

Art. 11.In het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt een artikel 26bis ingevoegd, luidend als volgt : « De sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering worden eveneens aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van Hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan. »

Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998.

Art. 13.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te 29 oktober 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^