Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 oktober 2015
gepubliceerd op 05 november 2015

Koninklijk besluit tot uitvoering van Titel 4, Hoofdstuk 4 van Boek VII van het Wetboek van economisch recht

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2015011432
pub.
05/11/2015
prom.
29/10/2015
ELI
eli/besluit/2015/10/29/2015011432/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 OKTOBER 2015. - Koninklijk besluit tot uitvoering van Titel 4, Hoofdstuk 4 van Boek VII van het Wetboek van economisch recht


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat de Regering de eer heeft U ter ondertekening voor te leggen, geeft uitvoering aan artikels VII.160, VII.180, VII.181, VII.182, VII.184, VII.185, VII.186, VII.187 en VII.188 van Titel 4, Hoofdstuk 4, Boek VII van het Wetboek van Economisch Recht.

Titel 4, Hoofdstuk 4 van Boek VII, heeft tot doel de toegang tot het beroep te regelen van de kredietgevers en bemiddelaars inzake hypothecair krediet en van de kredietgevers en bemiddelaars inzake consumentenkrediet.

Voor wat het hypothecair krediet betreft werd bij de vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om toegang te krijgen tot het beroep van kredietbemiddelaar of kredietgever de Richtlijn 2014/17/EU van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen omgezet.

De kredietgevers in consumentenkrediet en in hypothecair krediet en de kredietbemiddelaars zullen vanaf 1 november 2015, alvorens hun werkzaamheden te kunnen opstarten, een vergunning (voor de kredietgevers) of een inschrijving (voor de bemiddelaars) moeten bekomen van de FSMA. Om in aanmerking te kunnen komen voor deze vergunning of inschrijving legt de wet aan de kredietgevers en de kredietbemiddelaars een aantal voorwaarden op die door de Koning nader moeten worden bepaald.

De kredietgevers die ook het bedrijf van kredietbemiddelaar uitoefenen, moeten aan bijkomende voorwaarden voldoen. Het gaat om die kredietgevers die aan rechtstreekse distributie van hun eigen kredieten doen en/of kredietgevers die als bemiddelaar optreden voor kredieten die bij andere kredietgevers worden onderschreven.

Zo moet de Koning nader bepalen aan welke vormen en voorwaarden de vergunningsaanvraag voor kredietgevers en inschrijvingsaanvraag voor kredietbemiddelaars moeten voldoen.

Ook moet de Koning de voorwaarden vaststellen waaraan de burgerlijke beroepsaansprakelijkheids-verzekering moet voldoen, die moet worden afgesloten door kredietbemiddelaars en door kredietgevers die aan kredietbemiddeling doen.

De kredietbemiddelaars en de kredietgevers die het bedrijf van kredietbemiddelaar uitoefenen, moeten verantwoordelijken voor de distributie aanduiden die toezicht uitoefenen over de activiteit van krediet-bemiddeling. Het aantal verantwoordelijken voor de distributie dat moet worden aangeduid, kan door de Koning nader worden bepaald.

De kredietbemiddelaar, zijn verantwoordelijken voor de distributie en de andere personen die in het kader van de activiteit van kredietbemiddeling in contact komen met het publiek moeten de vereiste beroepskennis bezitten, die de Koning nader moet bepalen.

De verantwoordelijken voor de distributie en de personen in contact met het publiek aangesteld door de kredietgever die het bedrijf van kredietbemiddelaar uitoefent, moeten inzake beroepskennis dezelfde voorwaarden vervullen.

Ook het wettelijk bestuursorgaan van de hypothecaire kredietbemiddelaar en de effectieve leiders van de bemiddelaar inzake consumentenkrediet moeten de door de Koning nader te bepalen beroepskennis bezitten.

De inschrijvingsvoorwaarden die door de Koning verder moeten uitgewerkt worden, zijn gelijkaardig aan deze die gelden voor de distributie van en de bemiddeling in verzekeringen en herverzekeringen, zoals geregeld in de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen en aan de voorwaarden die van toepassing zijn op de distributie van financiële instrumenten en de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten zoals geregeld in de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten.

Het voorliggend voorontwerp van koninklijk besluit dat aan Uw handtekening wordt voorgelegd, bevat dan ook in grote mate bepalingen die dezelfde krachtlijnen bevatten als deze opgenomen in de uitvoeringsbesluiten van de eerder genoemde wetten.

De hierna volgende bespreking betreft dan ook enkel deze bepalingen waarin geopteerd werd voor krachtlijnen die afwijken van deze gevolgd in de voornoemde statuten.

Het betreft inzonderheid bepalingen betreffende het bewijs van de beroepskennis, de bijscholing van deze kennis en de overgangsbepalingen. 1. De beroepskennis De voornaamste nieuwigheden betreffen de vereiste beroepskennis die moet worden aangetoond door volgende personen: - de kredietbemiddelaars; - de leden van het wettelijk bestuursorgaan en de effectieve leiders van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet; - de effectieve leiders van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet; - de verantwoordelijken voor de distributie van de kredietbemiddelaars en van de kredietgevers die aan kredietbemiddeling doen; - de personen in contact met het publiek van de kredietbemiddelaars en van de kredietgevers die aan kredietbemiddeling doen.

In de reeds bestaande statuten van verzekeringstussenpersonen en tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten kan het bewijs van de vereiste beroepskennis worden geleverd op twee manieren: - ofwel door aan te tonen dat men houder is van een masterdiploma of van een bachelorsdiploma met voldoende studiepunten inzake verzekeringen of bank- en beleggingsdiensten; - ofwel, indien men minimaal houder is van een diploma hoger middelbaar onderwijs, door het slagen in een door de FSMA erkend examen.

De techniciteit van de kredietverstrekking en de specificiteit van de regelgeving waaraan kredietovereenkomsten, kredietverlening en kredietbemiddeling overeenkomstig boek VII van het wetboek van economisch recht moeten voldoen, vergen bijzondere kennis die moet verworven zijn alvorens men deze producten aan het publiek kan voorstellen. Die techniciteit en specificiteit komen niet voldoende aan bod in master- en bachelor opleidingen. Daarom wordt het bewijs van de vereiste beroepskennis ook geëist van houders van master- of bachelordiploma's.

Overeenkomstig artikel 11, § 2 en artikel 14, § 2 van voorliggend besluit zullen alle betrokkenen dus het bewijs van deze kennis moeten leveren door te slagen in een erkend examen. 2. De bijscholing van de beroepskennis Artikel 9 van de Richtlijn 2014/17/EU van 4 februari 2014 betreffende het hypothecair krediet bepaalt niet alleen dat de personeelsleden van kredietgevers, bemiddelaars inzake hypothecair kredieten en hun aangestelde vertegenwoordigers de vereiste beroepskennis moeten bezitten, maar ook dat zij deze kennis actueel moeten houden. Ook in de distributie van verzekeringen en de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en in de distributie van financiële instrumenten en de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten geldt een bijscholingsplicht.

In overleg met de beroepssectoren werd de bijscholingsplicht zo uitgewerkt dat alle personen die onderworpen zijn aan de bijscholingsplicht, binnen een periode van drie jaar een aantal bijscholingspunten moet behalen door opleiding te volgen bij daartoe geaccrediteerde opleidingsverstrekkers. Afhankelijk van de categorie waarin de tussenpersoon voor wie zij optreden, ingeschreven is, moeten zij 20 of 30 bijscholingspunten behalen.

Om een accreditatie als organisator van bijscholing te kunnen bekomen, moet de kandidaat verklaren dat hij de inhoudelijke en organisatorische vereisten vastgelegd in sectorale gedragsregels zal respecteren en aantonen dat de door hem voorgestelde opleiders over de nodige capaciteiten beschikken. Eens een opleidingsverstrekker geaccrediteerd is, onderzoekt de FSMA de opleidingen die deze persoon aanbiedt, niet voorafgaandelijk op hun kwaliteit en pertinentie.

In het algemeen geeft dit systeem voldoening, maar toch denkt men dat het administratief vereenvoudigd kan worden en dat de efficiëntie ervan nog kan worden verhoogd. Het besluit dat thans aan Uw handtekening wordt voorgelegd tracht deze doelstellingen te bereiken.

In de eerste plaats moet het aantal bijscholingspunten behaald worden binnen periodes van twee kalenderjaren in plaats drie. Ten tweede zal de FSMA de opleidingen zelf erkennen en niet de opleidingsverstrekkers. De FSMA staat ervoor open dat de bijscholingsopleidingen ook op afstand kunnen worden verstrekt, voor zover deze opleidingen een test omvatten waaruit kan blijken dat de opleiding ook effectief gevolgd werd. Ook het afleggen van de test zelf zou op afstand zouden gebeuren door gebruik te maken van elektronische procedés, voor zover de gebruikte middelen de integriteit van het proces kunnen garanderen en de bijscholingsuren en de test individueel gecontroleerd kunnen worden.

Omdat de materie inzake hypothecair krediet en inzake consumentenkrediet minder gediversifieerd is dan die inzake verzekeringen en de toepasselijke wetgeving minder vaak wijzigt, wordt voorzien dat de betrokken personen om de twee jaar minstens vijf bijscholingspunten moeten behalen door met vrucht één of meer door de FSMA erkende opleidingen te volgen. Elk uur opleiding geeft recht op één punt.

Het principe blijft behouden dat de kredietbemiddelaar en de kredietgever die aan kredietbemiddeling doet verantwoordelijk zijn voor de bijscholing van de kennis van zijn personen in contact met het publiek. Zij zullen op vraag van de FSMA regelmatig moeten toelichten op welke manier zij deze verplichting hebben nageleefd. 3. De Overgangsbepalingen Verschillende overgangsbepalingen worden voorzien voor de personen die ofwel in een ander statuut, ofwel via het volgen van een gespecialiseerde opleiding en het slagen in een examen, ofwel via de verworven ervaring, geacht worden over de vereiste beroepskennis te beschikken, evenwel onder de algemene voorwaarde dat zij de activiteit van kredietbemiddeling reeds uitoefenden vóór 1 november 2015. Meer algemeen, teneinde geen afbreuk te doen aan de bestaande situaties, worden personen die vóór 1 november 2015 actief waren in bemiddeling in hypothecair krediet of consumentenkrediet, vrijgesteld van de voorwaarde om een diploma te bezitten, met name een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs (art. 18).

Daarnaast zijn er een aantal specifieke regelingen ingevoerd.

Zo is er allereerst een regeling uitgewerkt voor personen die vóór 1 januari 2015 waren ingeschreven in het register van tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, voor de effectieve leiders van de rechtspersonen die zijn ingeschreven in dit register en voor de personen in contact met het publiek die vóór 1 januari 2015 in die functie waren aangesteld bij die tussenpersonen.

De erkende opleiding die deze personen in het kader van die functie met vrucht moesten volgen, bevatte een module "Kredieten" waarvan de inhoud grotendeels overeenstemt met de kennisvereisten die aan de kredietbemiddelaars worden opgelegd in het voorliggend koninklijk besluit. Hier kan dan ook rekening mee worden gehouden wanneer wordt nagegaan of een persoon de vereiste theoretische kennis bezit.

Dezelfde opleiding werd ook na 1 januari 2015 op vrijwillige basis door een aantal van deze personen met vrucht gevolgd. Ook voor die personen is in een overgangsbepaling voorzien. Zij zullen aan de FSMA moeten bewijzen dat zij deze opleiding met vrucht hebben gevolgd.

Voorts is er een tweede regeling uitgewerkt voor personen die vóór 1 november 2015 waren ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen dat door de FSMA wordt bijgehouden.

Om die personen te kunnen aanvaarden zijn evenwel striktere voorwaarden opgelegd aangezien zij in het verleden niet verplicht waren om met vrucht een erkende opleiding te volgen, te slagen voor een examen of een bijscholing te volgen over kredietmateries. Daarom voert het besluit voor hen een afzonderlijke regeling in.

Aan die specifieke regeling liggen twee overwegingen ten grondslag.

Enerzijds zijn deze personen als verzekeringstussenpersoon of verantwoordelijke voor de distributie bij een verzekeringstussenpersoon, beroepsbeoefenaars die in het kader van dit statuut aan een reglementering zijn onderworpen (sinds 1996 is verzekeringsbemiddeling een gereglementeerde activiteit). Als zij al meer dan 5 jaar ingeschreven zijn of actief zijn in die hoedanigheid, mag worden aangenomen dat het ervaren beroepsbeoefenaars zijn.

Anderzijds, als deze tussenpersonen kunnen bewijzen dat zij al ten minste 5 jaar actief zijn op het vlak van bemiddeling in hypothecair krediet, kan worden aangenomen dat zij door praktijkervaring de vereiste theoretische kennis voor de uitoefening van deze activiteit hebben verworven en dus ook daadwerkelijk bezitten. Dit geldt eveneens voor de verantwoordelijken voor de distributie die zijn aangesteld bij dergelijke tussenpersonen.

Het besluit gaat er aldus van uit dat personen die op 1 november 2015 sinds ten minste 5 jaar ononderbroken welbepaalde functies hebben uitgeoefend onder welbepaalde voorwaarden, beschikken over de vereiste theoretische kennis inzake hypothecair krediet (en hier dus geen bewijs van hoeven te verstrekken door een attest voor te leggen van welslagen voor een examen). Het gaat daarbij om de volgende functies en voorwaarden : 1° ofwel als tussenpersoon die is ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen van de FSMA, voor zover zij gedurende de betrokken periode van inschrijving ononderbroken actief zijn geweest in bemiddeling in hypothecair krediet;2° ofwel als verantwoordelijke voor de distributie bij een of meer verzekeringstussenpersonen die zijn ingeschreven in het register van de FSMA, voor zover die verzekeringstussenpersonen gedurende de betrokken periode ononderbroken actief zijn geweest in bemiddeling in hypothecair krediet. Er hoeft niet voor elke verantwoordelijke voor de distributie te worden aangetoond dat hij gedurende de laatste 5 jaar actief is geweest in bemiddeling in hypothecair krediet. Het volstaat aan te tonen dat hij al 5 jaar is aangesteld als verantwoordelijke voor de distributie bij een of meer verzekeringstussenpersonen die het bewijs leveren dat zij actief zijn geweest in bemiddeling in hypothecair krediet gedurende de periode waarin de betrokken verantwoordelijke voor de distributie er zijn functie uitoefende.

Dat bewijs dat aan de FSMA zal moeten worden verstrekt, kan haar op verschillende wijzen worden geleverd, zoals bijvoorbeeld: - door voor de betrokken periode een samenwerkingsovereenkomst met een of meer kredietgevers voor te leggen; - door borderellen voor te leggen van commissies die door een of meer kredietgevers zijn betaald voor de hypothecaire kredieten die bij hun zijn aangebracht.

Deze beide regelingen mogen worden gecumuleerd. Als een persoon bijvoorbeeld in de 5 jaren vóór 1 november 2015, tijdens de eerste 3 jaren van die periode als natuurlijk persoon was ingeschreven in de hoedanigheid van verzekeringstussenpersoon en vervolgens, zonder onderbreking, gedurende de 2 overblijvende jaren werkzaam was als verantwoordelijke voor de distributie bij een verzekeringstussenpersoon die is opgericht als rechtspersoon, kan de aanvrager van de inschrijving voor deze persoon aanspraak maken op de overgangsregeling, op voorwaarde evenwel dat hij het bewijs levert dat deze beide verzekeringstussenpersonen actief waren in bemiddeling in hypothecair krediet gedurende deze twee periodes van respectievelijk 3 jaar en 2 jaar.

Als wordt geconcludeerd dat een verantwoordelijke voor de distributie tijdens de overgangsperiode in aanmerking komt voor deze vrijstelling, blijft dit vanzelfsprekend ook naderhand gelden mocht hij in dienst treden bij een andere werkgever (zie de onderstaande toelichting bij art. 26, § 2), wat uiteraard niet wegneemt dat hij de overige vereisten die eventueel op hem van toepassing zouden zijn dient na te leven.

Om een al te ingewikkelde bewijsregeling te vermijden, wetende dat de FSMA tienduizenden inschrijvingsaanvragen zal moeten behandelen binnen een tijdspanne van 18 maanden, is de regeling voor de verantwoordelijken voor de distributie niet doorgetrokken voor de personen in contact met het publiek bij de betrokken verzekeringstussenpersonen. Uit de praktijk blijkt immers dat deze personen vaak van werkgever veranderen zodat het voor hen moeilijk zou zijn om te bewijzen, en voor de FSMA om te controleren, dat zij daadwerkelijk actief zijn geweest bij een verzekeringstussenpersoon die al ten minste 5 jaar actief is in bemiddeling in hypothecair krediet en, a fortiori, om ervan uit te gaan dat zij via praktijkervaring de vereiste beroepskennis hebben vergaard.

De regeling die is uitgewerkt voor de theoretische kennis over hypothecaire kredieten van personen die actief zijn in verzekeringsbemiddeling geldt eveneens voor de theoretische kennis over consumentenkrediet, met dit verschil dat de voorwaarde om deze activiteit gedurende de laatst 5 jaar te hebben uitgeoefend vervangen is door de voorwaarde om op rechtsgeldige wijze te zijn ingeschreven bij de FOD Economie conform de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Daar waar bemiddeling in hypothecair krediet een nieuw gereglementeerde activiteit is, wordt bemiddeling in consumentenkrediet reeds lange tijd geregeld wordt door een controlewet. Het bewijs van inschrijving zal dus kunnen worden geleverd door voorlegging van het attest dat wordt verleend door de FOD Economie. Dat bewijs zal aan de FSMA moeten worden voorgelegd.

Tot slot is er een derde regeling uitgewerkt voor de overige personen die niet onder een specifiek statuut vielen maar op vrijwillige basis, voornamelijk in de handelssector, geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen, na het volgen van een gespecialiseerde opleiding in consumentenkrediet waarvan de inhoud overeenstemt met de kennisvereisten die in dit besluit gesteld worden voor de bemiddelaars inzake consumentenkrediet. Het lijkt dan ook niet nodig te eisen dat deze personen dit examen opnieuw zouden afleggen. Zij zullen echter wel aan de FSMA moeten bewijzen dat zij die opleiding met vrucht hebben gevolgd.

Dezelfde regeling geldt ook onder dezelfde voorwaarden voor de personen die actief zouden zijn geweest in bemiddeling in hypothecair krediet zonder een specifiek statuut te hebben gehad.

De overgangsregeling geldt wel te verstaan ook voor de verantwoordelijken voor de distributie en de personen in contact met het publiek bij kredietgevers.

Voor zover nodig, wordt erop gewezen dat de personen die op één of andere wijze vrijgesteld zijn van de verplichting om het bewijs te leveren dat zij de beroepskennis bezitten vereist voor de toegang tot het beroep, natuurlijk ook onderworpen zijn aan de verplichting tot regelmatige bijscholing van deze kennis.

De verplichting tot bijscholing vangt ook voor deze personen aan op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op hun inschrijving in het register of op hun (eerste) aanduiding in het inschrijvings- of vergunningsdossier van de kredietbemiddelaar of kredietgever voor wie zij optreden.

Tot slot koppelt artikel 25, § 2 logischerwijze het voordeel van de overgangsbepalingen aan de periode van voorlopige vergunning of voorlopige machtiging bedoeld in artikel 54, § 5, eerste lid van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek VII "Betalings- en kredietdiensten" in het Wetboek van economisch recht, houdende invoeging van de definities eigen aan Boek VII en van de straffen voor de inbreuken op Boek VII, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere bepalingen. Deze periode vangt op 1 november 2015 en vervalt op 30 april 2017. Het voordeel van de overgangsbepalingen blijft verworven voor die personen die er gedurende die periode met succes een beroep op deden ten aanzien van de FSMA. Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-eersteminister en Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Middenstand, W. BORSUS

ADVIES 58.181/1 VAN 26 OKTOBER 2015 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT UITVOERING VAN TITEL 4, HOOFDSTUK 4, VAN BOEK VII VAN HET WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT' Op 14 september 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 26 oktober 2015, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van titel 4, hoofdstuk 4, van boek VII van het Wetboek van economisch recht'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 15 oktober 201 5.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, en Greet Verberckmoes, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 oktober 2015. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan een aantal delegatiebepalingen die zijn vervat in titel 4, hoofdstuk 4, van boek VII ("Betalings- en kredietdiensten") van het Wetboek van economisch recht.Deze titel betreft de toegang tot het beroep van de kredietgevers en -bemiddelaars inzake hypothecair krediet en consumentenkrediet. 3. Het ontworpen koninklijk besluit kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen van boek VII van het Wetboek van economisch recht waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, met dien verstande dat moet worden gewezen op wat hierna, sub 4, volgt. 4. Voor de artikelen 11 tot 13 van het ontwerp wordt onder meer rechtsgrond geboden door artikel VII.181, § 2, 1°, van het Wetboek van economisch recht, zoals die bepaling zal worden gewijzigd door een nog tot stand te brengen wet (1). Artikel VII.181, § 2, 1°, van het voornoemde wetboek kan, wat de beoogde wijziging ervan betreft, slechts rechtsgrond bieden van zodra die wijziging effectief is tot stand gebracht en in werking getreden op de datum dat het ontworpen koninklijk besluit uitwerking heeft.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 13 van het ontwerp. Die bepaling vindt mede rechtsgrond in artikel VII.183, § 5, 1° en 3°, van het Wetboek van economisch recht en, wat de personen betreft in dienst van een kredietbemiddelaar die in België werkzaam is in het kader van het vrij verrichten van diensten, in artikel VII.183, § 5bis, van het Wetboek van economisch recht, zoals die bepaling zal worden ingevoegd door de voornoemde, nog in voorbereiding zijnde wet (2).

Algemene opmerking 5. Sommige bepalingen van titel 4, hoofdstuk 4, van boek VII van het Wetboek van economisch recht strekken tot het omzetten in het interne recht van Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 `inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr.1093/2010'.

In de mate het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit sommige van die wetsbepalingen nader uitwerkt of elementen van de voornoemde richtlijn overneemt (3), zal overeenkomstig artikel 42, lid 2, van de richtlijn moeten worden vermeld dat het ontworpen koninklijk besluit de gedeeltelijke omzetting vormt van die richtlijn. Dat kan gebeuren door aan het ontwerp een nieuw artikel 1 toe te voegen.

Onderzoek van de tekst Aanhef 6. Rekening houdend met wat over de rechtsgrond van de ontworpen regeling is opgemerkt sub 3 en 4 dient het eerste lid van de aanhef te worden aangevuld met de vermelding van artikel VII.183 van het Wetboek van economisch recht. Tevens dient te worden gerefereerd aan de momenteel nog in voorbereiding zijnde wet die de artikelen VII.181 en VII.183 van het wetboek beoogt te wijzigen.

Artikel 2 7. In artikel VII.160, § 2, van het Wetboek van economisch recht wordt bepaald dat de vergunningen als kredietgever inzake hypothecair krediet en inzake consumentenkrediet door dezelfde rechtspersoon kunnen worden gecumuleerd. In het verlengde hiervan verduidelijkte de gemachtigde dat een kandidaat-kredietgever met één aanvraag de beide vergunningen kan aanvragen. Dit wordt in artikel 2, derde lid, van het ontwerp, het best als volgt geëxpliciteerd: "... of hij een vergunning als kredietgever in hypothecair krediet of in consumentenkrediet of beide wenst te krijgen, overeenkomstig artikel VII.160, § 2, van het wetboek".

Artikel 5 8. In artikel 5, tweede lid, van het ontwerp is de zinsnede "geeft in zijn aanvraag aan in welke categorie van het register, zoals bedoeld in artikel VII.180, § 4, van het wetboek, hij wenst ingeschreven te worden" niet correct in die zin dat in artikel VII.180, § 4, van het Wetboek van economisch recht weliswaar melding wordt gemaakt van categorieën bemiddelaars, maar niet van een "register" als zodanig.

Het verdient daarom aanbeveling om aan het einde van artikel 5, tweede lid, van het ontwerp te schrijven: "geeft in zijn aanvraag aan in welke categorie bemiddelaars, zoals bedoeld in artikel VII.180, § 4, van het wetboek, hij in het register wenst ingeschreven te worden".

De redactie van artikel 5, derde lid, van het ontwerp, moet op dezelfde wijze worden aangepast.

Artikel 8 9. In artikel 8, 8°, van het ontwerp moet worden verwezen naar "artikel VII.187, § 1, 5°, van het wetboek" en niet naar "artikel VII.187, § 1, eerste lid, 5°, van het wetboek".

Artikel 9 10. Aan het einde van artikel 9, vierde lid, van het ontwerp moet worden geschreven "als bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 6°, en VII.186, § 1, eerste lid, 6°, van het wetboek" in plaats van "als bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, 6°, en VII.186, § 1, 6°, van het wetboek".

De redactie van artikel 9, vijfde lid, van het ontwerp moet in dezelfde zin worden aangepast.

Artikel 10 11. In artikel 10, tweede lid, 4°, van het ontwerp wordt verwezen naar "het bepaalde in het tweede lid".Bedoeld wordt de zin die in de vorm van een afzonderlijk lid is toegevoegd aan onderdeel 4° van artikel 10, tweede lid van het ontwerp. Teneinde toekomstige moeilijkheden in geval van verwijzing naar die bepaling in andere teksten te voorkomen, verdient het aanbeveling om de redactie van artikel 10, tweede lid, 4°, van het ontwerp aan te passen als volgt: "4° haar duurtijd mag niet korter zijn dan één jaar, met dien verstande dat, wanneer de overeenkomst in de loop van een kalenderjaar werd onderschreven, de eerste vervaldag ervan mag worden vastgesteld op 31 december van dat jaar, op voorwaarde dat ... (verder zoals in het ontwerp)".

Artikel 11 12. In verband met het bepaalde in artikel 11, § 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp verduidelijkte de gemachtigde dat de FSMA "de aanvragers die een als gelijkwaardig erkend buitenlands diploma van hoger middelbaar onderwijs bezitten, op dezelfde voet zal behandelen als de bezitters van een Belgisch diploma".Ter wille van de rechtszekerheid wordt in artikel 11, § 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp het best ook melding gemaakt van als gelijkwaardig erkende buitenlandse diploma's.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 14, § 2, eerste lid, 1°, van het ontwerp. 13. In artikel 11, § 4, tweede lid, van het ontwerp volstaat het te schrijven "bedoeld in § 1, eerste lid," in plaats van "bedoeld in [de] artikel 11, § 1, eerste lid,".Aan het einde van artikel 11, § 4, vierde lid, schrijve men "bedoeld in § 2" (en niet: "bedoeld in artikel 11, § 2"). Tot slot stemmen, in artikel 11, § 4, vijfde lid, van het ontwerp, de woorden "in het eerste lid van deze paragraaf", in de Nederlandse tekst, niet overeen met de woorden "à l'alinéa 1er", in de Franse tekst. Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 12 14. Naar het zeggen van de gemachtigde is het de bedoeling dat, in overeenstemming met artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2014/17/EU, de bijscholingsplicht zoals die wordt beschreven in artikel 11, § 4, van het ontwerp, ook van toepassing wordt gemaakt op de personen, bedoeld in artikel 12 van het ontwerp.Hiermee rekening houdend schrijve men in artikel 12, eerste lid, van het ontwerp: "Het bepaalde bij artikel 11, § 1, eerste lid, 1° en 2°, en § 4, is van toepassing op ... en het bepaalde bij artikel 11, § 1, eerste lid, 2°, en § 4, is van toepassing op ...".

Artikel 14 15. Aan het einde van artikel 14, § 3, van het ontwerp moet worden verwezen naar "het bepaalde in § 2, eerste lid, 2° " in plaats van naar "het bepaalde in § 2, 2° ".Voorts volstaat het om in artikel 14, § 8, tweede lid, van het ontwerp te schrijven "De personen bedoeld in §§ 1 en 4" in plaats van "De personen bedoeld in [de] artikel 14, §§ 1 en 4". Aan het einde van artikel 14, § 8, vierde lid, volstaat het te schrijven "bedoeld in §§ 3, 5 en 6" in plaats van "bedoeld in artikel 14, §§ 3, 5 en 6".

Artikel 15 16. Het is naar het zeggen van de gemachtigde de bedoeling om, ook wat de activiteit van bemiddelaar inzake consumentenkrediet betreft, te voorzien in een bijscholingsplicht voor de personen bedoeld in artikel 15 van het ontwerp, ook al valt dergelijke verplichting niet uit Richtlijn 2014/17/EU af te leiden.In artikel 15, eerste lid, van het ontwerp zou derhalve moeten worden geschreven: "Het bepaalde bij artikel 14, § 2, eerste lid, 1° en 2°, en § 8, is van toepassing op ... en het bepaalde bij artikel 14, § 2, eerste lid, 2°, en § 8, is van toepassing op ...".

Artikel 18 17. In artikel 18, 3° en 4°, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van het vereiste van het "geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen volgend op een gespecialiseerde opleiding inzake krediet".Een gelijkaardige vereiste komt ook nog voor in de overgangsbepalingen die zijn vervat in de artikelen 21, 22, 2°, en 23 van het ontwerp.

Zoals de tekst van het ontwerp is geredigeerd is niet duidelijk welk examen precies wordt bedoeld en door wie dit moet worden georganiseerd. Uit de door de gemachtigde verstrekte toelichting blijkt dat het om een welbepaalde lijst van examens gaat die overeenkomstig artikel 24 van het ontwerp op de website van de FSMA moet worden gepubliceerd (4). De gemachtigde deelde ook nog het volgende mee: "Ces examens ne sont pas agréés par la FSMA. Même si elle n'agrée pas ces examens, la FSMA est compétente pour vérifier si ces examens répondent aux conditions des dispositions [...] du projet d'arrêté royal, et ce conformément à l'article XV.18/1, alinéa 1er du Code de droit économique. En vertu de cette disposition, la FSMA est en effet compétente pour veiller à ce que chaque prêteur ou intermédiaire de crédit opère conformément aux dispositions du Livre VII, titre 4, chapitre 4 et des arrêtés et règlements pris en exécution de celles-ci.

La FSMA est donc compétente pour vérifier si les intermédiaires de crédit, leurs responsables de la distribution et les personnes en contact avec le public, répondent aux conditions de connaissances professionnelles précisées dans l'arrêté royal. En cette qualité, la FSMA est donc également compétente pour vérifier si les intermédiaires de credit, leurs responsables de la distribution et les personnes en contact avec le public peuvent bénéficier de l'application des dispositions transitoires des articles 17 à 23 de l'arrêté royal, ce qui implique notamment que la FSMA vérifie si les examens auxquels les personnes précitées ont été soumises répondent aux conditions prévues dans l'arrêté royal, à savoir qu'il doit s'agir d'un examen individuel, objectif et mesurable, consécutif à une formation spécialisée en crédit, dont le contenu correspond au minimum aux exigences de connaissance théorique énoncées dans l'arrêté royal. A cet effet, l'article 24 du projet d'arrêté royal prévoit que la FSMA publie sur son site web la liste des examens répondant à ces conditions." De gemachtigde verduidelijkte voorts nog dat "personen die deze examens niet hebben afgelegd of die er niet in geslaagd zijn (...) nog steeds de mogelijkheid [hebben] om een overeenkomstig art. 11, § 3 of art. 14, § 7 van het KB door de FSMA erkend examen af te leggen" en dat "het overgangsregime [bedoeld is] om te vermijden dat mensen die al een examen hebben afgelegd, nogmaals examen moeten afleggen".

De toegankelijkheid van de ontworpen regeling zou ermee zijn gebaat indien in het verslag aan de Koning zou worden verduidelijkt welke examens worden bedoeld en welke rol daarbij is weggelegd voor de FSMA. (1) Zie artikel 31 van het ontwerp van wet `houdende wijziging van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere wijzigingsbepalingen' (Parl.St. Kamer, nr. 54-1300/001, 60-61). Op het ogenblik dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, dit advies uitbrengt is het betrokken wetsontwerp door de bevoegde Kamercommissie goedgekeurd. (2) Zie artikel 33 van het voornoemde ontwerp van wet.(3) Te denken valt daarbij in hoofdzaak aan de bepalingen betreffende de vereiste beroepskennis (zie artikel 9 van de richtlijn en bijlage III ervan) en betreffende de verzekering inzake beroepsaansprakelijkheid (zie artikel 29, lid 2, a), van de richtlijn).(4) Daartoe behoren, wat het hypothecair krediet en het consumentenkrediet betreft, de examens die worden georganiseerd door Febelfin Academy. De griffier, G. Verberckmoes.

De voorzitter, M. Van Damme.

29 OKTOBER 2015. - Koninklijk besluit tot uitvoering van Titel 4, Hoofdstuk 4, van Boek VII van het wetboek van economisch recht FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op boek VII "Betalings- en kredietdiensten" van het Wetboek van economisch recht, gewijzigd bij de wet van 26 oktober 2015 houdende wijziging van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere wijzigingsbepalingen, de artikelen VII.160, VII.180, VII.181, VII.182, VII.183, VII.184, VII.185, VII.186, VII.187 en VII.188;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 8 januari 2015;

Gelet op advies 58.181/1 van de Raad van State, gegeven op 26 oktober 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten en van de Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr.1093/2010.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "het WER" : boek VII "Betalings- en kredietdiensten" van het Wetboek van economisch recht;2° "identificatiegegevens" : a) voor natuurlijke personen die zijn ingeschreven in het Belgische rijksregister : naam, voornamen, adres van de woonplaats, rijksregisternummer;b) voor natuurlijke personen die niet zijn ingeschreven in het Belgische rijksregister : naam, voornaam, geboorteplaats en -datum, adres van de woonplaats;c) voor rechtspersonen : het ondernemingsnummer (voor de ondernemingen naar Belgisch recht), de rechtsvorm, de maatschappelijke benaming, het nationaal recht van de rechtspersoon, het adres van de statutaire zetel of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationaal recht geen statutaire zetel heeft, het adres waar zijn hoofdkantoor gevestigd is;3° "wet van 22 maart 2006" : wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten.4° "tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten" : tussenpersoon bedoeld in artikel 4, 2° van de wet van 22 maart 2006. HOOFDSTUK II. - Aanvraag tot en behoud van de vergunning als kredietgever

Art. 3.Elke vergunningsaanvraag voor de uitoefening van de activiteit van kredietgever als bedoeld in artikel VII.160, § 1 van het WER, moet aan de FSMA worden gericht in de vorm en volgens de modaliteiten door haar bepaald en op haar website bekendgemaakt.

De aanvraag wordt samen met een dossier ingediend, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 4. De FSMA kan voorzien dat de aanvraag en het dossier geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg moeten worden ingediend.

In zijn aanvraag geeft de kandidaat-kredietgever aan of hij een vergunning als kredietgever in hypothecair krediet, in consumentenkrediet of in beide wenst te krijgen, zoals bedoeld in artikel VII.160, § 2 van het WER. Wanneer de aanvraag een vergunning als kredietgever in consumentenkrediet betreft, verduidelijkt de kandidaat de aard van de door hem voorgenomen activiteiten, zoals bedoeld in artikel VII.160, § 3 van het WER. De aanvraag wordt ingediend door het wettelijk bestuursorgaan of door één of meerdere personen die daartoe gemachtigd zijn en daarbij handelen onder de verantwoordelijkheid van het wettelijk bestuursorgaan.

Art. 4.Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, verstrekt de kandidaat om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, in de vergunningsaanvraag als kredietgever de volgende gegevens en voegt hij daarbij de volgende documenten : 1° zijn identificatiegegevens; 2° de identificatiegegevens van de leden van het wettelijk bestuursorgaan, van de personen belast met de effectieve leiding en in voorkomend geval, van de leden van het directiecomité van de kredietgever, als bedoeld in artikel VII.164, § 1, eerste lid van het WER; 3° voor elk van de personen bedoeld in 2°, een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden; 4° voor elk van de personen bedoeld in 2°, een toelichting die hun professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid aantoont zoals bedoeld in artikel VII.164, § 1, tweede lid van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 5° de identificatiegegevens van de natuurlijke personen of rechtspersonen die, alleen of in onderling overleg, rechtstreeks of onrechtstreeks, de controle uitoefenen over de kredietgever, zoals bedoeld in artikel VII.163, § 1, eerste lid van het WER; 6° voor elk van de personen bedoeld in 5°, hun aandeel in het kapitaal van de kredietgever, het aantal stemrechten waarover zij beschikken en een toelichting omtrent hun geschiktheid, zoals bedoeld in artikel VII.163, § 1, tweede lid van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 7° de aanduiding of de kandidaat-kredietgever een onderneming is als bedoeld in artikel VII.163, § 2 van het WER; 8° het bewijs dat de modelkredietovereenkomsten, met inbegrip van de aflossingstabellen die de kredietgever zal gebruiken, door de FOD Economie zijn goedgekeurd;9° een dossier waarin de aard en de omvang van de voorgenomen verrichtingen, de organisatiestructuur van de kredietgever, zijn nauwe banden met andere personen en de taakverdeling tussen de leden van het wettelijk bestuursorgaan en de personen belast met de effectieve leiding worden toegelicht, volgens de voorwaarden bepaald door de FSMA;10° de identificatiegegevens van de verantwoordelijke voor de voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme en een toelichting betreffende de wijze waarop deze invulling zal geven aan zijn taken in het kader van de anti-witwasreglementering; 11° de mededeling of de kredietgever al dan niet het bedrijf van kredietbemiddelaar zal uitoefenen en, in voorkomend geval, een attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie de verzekering tot dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is gesloten overeenkomstig artikel VII.180, § 2, eerste lid, 4°, en/of artikel VII.184, § 1, tweede lid, 4° van het WER en waaruit blijkt dat die verzekering voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk IV; 12° indien de kredietgever het bedrijf van kredietbemiddelaar zal uitoefenen, de identificatiegegevens van de verantwoordelijken voor de distributie als bedoeld in artikel VII.180, § 2, eerste lid, 1°, en in artikel VII.184, § 1, tweede lid, 1° van het WER en de verantwoording dat hun aantal overeenstemt met het bepaalde in hoofdstuk VII; 13° voor elk van de personen bedoeld in 12°, een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden; 14° voor elk van de personen bedoeld in 12°, een toelichting die hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in de artikelen VII.180, § 2, eerste lid, 2°, en VII.184, § 1, tweede lid, 2° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 15° voor elk van de personen bedoeld in 12°, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis bezitten zoals bepaald in de hoofdstukken V en VI;16° het aantal personen in contact met het publiek dat door de kredietgever voor de activiteit van bemiddeling in hypothecair krediet of consumentenkrediet wordt tewerkgesteld; 17° een becijferde verantwoording dat voldaan is aan de mimumkapitaalvereisten bedoeld in artikel VII.162 van het WER; 18° het bewijs van toetreding tot de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen bedoeld in artikel VII.166, § 4 van het WER; 19° indien de aanvraag ingediend wordt door een persoon die daartoe een bijzondere machtiging heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 3, vijfde lid, het bewijs van deze machtiging. De kandidaat-kredietgevers die kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen, instellingen voor elektronisch geld of betalingsinstellingen zijn zoals bedoeld in artikel VII.173 van het WER, moeten de gegevens en documenten bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 10° en 17°, niet bij hun vergunningsaanvraag voegen. HOOFDSTUK III. - Aanvraag tot en behoud van de inschrijving als kredietbemiddelaar

Art. 5.Elke aanvraag tot inschrijving als kredietbemiddelaar, als bedoeld in artikel VII.180, § 1, eerste en derde lid, en VII.184, § 1, eerste lid van het WER, moet aan de FSMA worden gericht, in de vorm en volgens de modaliteiten door haar bepaald en op haar website bekendgemaakt.

De aanvraag wordt samen met een dossier ingediend, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6 tot 9. De FSMA kan voorzien dat de aanvraag en het dossier geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg moeten worden ingediend.

De aanvraag wordt ingediend door de persoon die om de inschrijving vraagt of, wanneer de aanvrager een rechtspersoon is, door het wettelijk bestuursorgaan of door één of meerdere personen die daartoe gemachtigd zijn en daarbij handelen onder de verantwoordelijkheid van het wettelijk bestuursorgaan.

Art. 6.In zijn aanvraag geeft de kandidaat-bemiddelaar aan of hij een inschrijving als bemiddelaar inzake hypothecair krediet, inzake consumentenkrediet of beide wenst te verkrijgen, overeenkomstig artikel VII.177 van het WER. De kandidaat-bemiddelaar inzake hypothecair krediet geeft in zijn aanvraag aan in welke categorie bemiddelaars, zoals bedoeld in artikel VII.180, § 4 van het WER, hij in het register wenst ingeschreven te worden.

De kandidaat-bemiddelaar inzake consumentenkrediet geeft in zijn aanvraag aan in welke categorie bemiddelaars, zoals bedoeld in artikel VII.185, § 1 van het WER, hij in het register wenst ingeschreven te worden.

Art. 7.Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, moet de kandidaat die een natuurlijke persoon is, om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, bij zijn aanvraag tot inschrijving als kredietbemiddelaar in de categorie kredietmakelaars, verbonden agenten of subagenten, volgende gegevens verstrekken en documenten voegen : 1° zijn identificatiegegevens en zijn ondernemingsnummer;2° een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden; 3° een toelichting die zijn geschiktheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 2°, en VII.186, § 1, eerste lid, 2° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 4° het bewijs dat hij de vereiste beroepskennis bezit als bepaald in de hoofdstukken V en VI; 5° de identificatiegegevens van de aangeduide verantwoordelijken voor de distributie als bedoeld in de artikelen VII.180, § 5, eerste lid, en VII.185, § 2, eerste lid van het WER, en de verantwoording dat hun aantal overeenstemt met het bepaalde in hoofdstuk VII; 6° voor elk van de personen bedoeld in 5°, een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden; 7° voor elk van de personen bedoeld in 5°, een toelichting die hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 2°, en VII.186, § 1, eerste lid, 2° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 8° voor elk van de personen bedoeld in 5°, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis bezitten als bepaald in de hoofdstukken V en VI;9° het aantal personen in contact met het publiek dat door de kredietbemiddelaar voor de bemiddeling in hypothecair krediet of voor de bemiddeling in consumentenkrediet wordt tewerkgesteld; 10° onder voorbehoud van het bepaalde in 11°, een attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie de verzekering tot dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is gesloten overeenkomstig artikel VII.181, § 1, eerste lid, 3°, en/of artikel VII.186, § 1, eerste lid, 3° van het WER en waaruit blijkt dat die verzekering voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk IV; 11° voor de verbonden agenten en voor de subagenten die met toepassing van de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 3°, en VII.186, § 1, eerste lid, 3° van het WER vrijgesteld zijn van de verplichting om een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering te sluiten, een attest afgeleverd door de kredietgever of de kredietbemiddelaar voor wie zij optreden, waarin deze bevestigt die aansprakelijkheid onvoorwaardelijk op zich te nemen; 12° het bewijs van toetreding tot de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 5° en VII.186, § 1, eerste lid, 5° van het WER; 13° een professioneel e-mailadres waarnaar de FSMA op rechtsgeldige wijze mededelingen kan versturen in uitvoering van Titel 4, hoofdstuk 4 van het WER; 14° voor de kredietbemiddelaars die ingeschreven willen worden in de categorie kredietmakelaars, een verklaring op erewoord als bedoeld in de artikelen VII.181, § 3, eerste lid en VII.186, § 3, eerste lid van het WER; 15° voor de kredietbemiddelaars die ingeschreven willen worden in de categorie verbonden agenten een verklaring van de kredietgever, waarin deze bevestigt dat de aanvrager zijn activiteit voor rekening en onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van die kredietgever uitoefent;16° voor de kredietbemiddelaars inzake hypothecair krediet die ingeschreven willen worden in de categorie subagent, een verklaring van de kredietbemiddelaar of van de kredietgever indien zij optreden voor een verbonden agent, waarin deze bevestigt dat de aanvrager zijn activiteit voor rekening en onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van die kredietbemiddelaar of kredietgever uitoefent.

Art. 8.Om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen moet de kandidaat-kredietbemiddelaar bedoeld in artikel 7 die een rechtspersoon is, naast de gegevens en documenten bedoeld in artikel 7, 5° tot en met 16°, ook volgende gegevens verstrekken en documenten bij zijn aanvraag voegen : 1° zijn identificatiegegevens; 2° voor de kandidaat-bemiddelaar inzake hypothecair krediet, de identificatiegegevens van de leden van het wettelijk bestuursorgaan van de aanvrager en desgevallend van de personen belast met de effectieve leiding, als bedoeld in artikel VII.181, § 2, 1° van het WER; 3° voor de kandidaat-bemiddelaar inzake consumentenkrediet, de identificatie-gegevens van de personen die belast zijn met de effectieve leiding, als bedoeld in artikel VII.186, § 2, 1° van het WER; 4° voor elk van de personen bedoeld in 2° of 3°, een uittreksel uit het strafregister bedoeld voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden;5° voor elk van de personen bedoeld in 2° of 3°, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis bezitten als bepaald in de hoofdstukken V en VI; 6° voor elk van de personen bedoeld in 2° of 3°, een toelichting die hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in artikel VII.181, § 2, 1° en VII.186, § 2, 1° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 7° de identificatiegegevens van de aandeelhouders die de bemiddelaar controleren, zoals bedoeld in artikel VII.181, § 2, 2°, en VII.186, § 2, 2° van het WER; 8° voor elk van de personen bedoeld in 7°, een toelichting die hun geschiktheid aantoont zoals bedoeld in artikel VII.181, § 2, 2°, en VII.186, § 2, 2° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 9° indien de aanvraag ingediend wordt door een persoon die daartoe een bijzondere machtiging heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 3, vijfde lid, het bewijs van deze machtiging.

Art. 9.Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, verstrekt de kandidaat, om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, in zijn aanvraag tot inschrijving als bemiddelaar inzake consumentenkrediet in de categorie agent in nevenfunctie volgende gegevens en voegt hij daarbij volgende documenten : 1° zijn identificatiegegevens en zijn ondernemingsnummer; 2° de identificatiegegevens van de aangeduide verantwoordelijken voor de distributie als bedoeld in artikel VII.185, § 2, eerste lid van het WER, en de verantwoording dat hun aantal beantwoordt aan de vereisten van hoofdstuk VII; 3° voor elk van de personen bedoeld in 2°, een uittreksel uit het strafregister bedoeld voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden; 4° voor elk van de personen bedoeld in 2°, een toelichting die hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in artikel VII.187, § 1, 2° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 5° voor elk van de personen bedoeld in 2°, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis bezitten als bepaald in hoofdstuk VI;6° het aantal personen in contact met het publiek dat door de kredietbemiddelaar voor de bemiddeling in consumentenkrediet wordt tewerkgesteld; 7° een attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie de verzekering tot dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is gesloten overeenkomstig artikel VII.187, § 1, 3° van het WER en waaruit blijkt dat die verzekering voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk IV; 8° het bewijs van toetreding tot de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen bedoeld in artikel VII.187, § 1, 5° van het WER; 9° een professioneel e-mailadres waarnaar de FSMA op rechtsgeldige wijze mededelingen kan versturen in uitvoering van titel 4, hoofdstuk 4 van het WER .

Art. 10.Een kredietgever die als centrale instelling optreedt in de zin van de artikelen VII.181, § 5 en VII.186, § 4 van het WER, dient voor elk van de kandidaten kredietbemiddelaars die deel uitmaken van zijn collectief dossier een aanvraag tot inschrijving in bij de FSMA in de vorm en volgens de modaliteiten door haar bepaald en op haar website bekendgemaakt.

De centrale instelling verifieert en waarborgt de verplichtingen van de kandidaten en houdt voor elke kandidaat de volgende gegevens en documenten ter beschikking van de FSMA : 1° voor de kandidaat-kredietbemiddelaar die een natuurlijke persoon is, de gegevens en documenten bedoeld in artikel 7;2° voor de kandidaat-kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is, de gegevens en documenten bedoeld in artikel 8. De centrale instelling blijft verantwoordelijk voor het toezicht op de permanente naleving van de inschrijvings-voorwaarden door de kredietbemiddelaars die deel uitmaken van haar collectief dossier.

De centrale instelling staat in voor de betaling van de aan de FSMA verschuldigde vergoedingen als bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 6°, en VII.186, § 1, eerste lid, 6° van het WER. De centrale instelling staat in voor de toetreding tot en de betaling van de bijdrage tot financiering van de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen als bedoeld in de artikelen VII.181, § 1, eerste lid, 5° en VII.186, § 1, eerste lid, 5° van het WER. HOOFDSTUK IV. - Burgerlijke beroeps-aansprakelijkheidsverzekering

Art. 11.De burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in de artikelen VII.180, § 2, eerste lid, 4°, VII.181, § 1, eerste lid, 3°, VII.184, § 1, tweede lid, 4°, VII.186, § 1, eerste lid, 3°, en VII.187, § 1, 3° van het WER wordt aangegaan bij een voor de verzekering van dat risico gemachtigde verzekeringsonderneming.

Deze burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zij dekt de beroepsaansprakelijkheid uit hoofde van de activiteit van bemiddeling in hypothecair krediet of van bemiddeling in consumentenkrediet van de kredietgever of kredietbemiddelaar, van zijn aangestelden en, wanneer het een rechtspersoon betreft, van zijn wettelijk bestuursorgaan en van de personen belast met de effectieve leiding; 2° de dekking waarin zij voorziet, moet minimaal de volgende zijn : a) voor bemiddeling in hypothecair krediet 460.000 euro per schadegeval en 750.000 euro per kalenderjaar voor alle schadegevallen; b) onder voorbehoud van het bepaalde in c), voor bemiddeling in consumentenkrediet 50.000 euro per schadegeval en 100.000 euro per kalenderjaar voor alle schadegevallen; c) voor de agenten in nevenfunctie bedoeld in artikel VII.72, eerste lid, van het WER 25.000 euro per schadegeval en 50.000 euro per kalenderjaar voor alle schadegevallen; 3° zij kan in een vrijstelling voorzien die zowel voor de activiteit van bemiddeling in hypothecair krediet als voor de activiteit van bemiddeling in consumentenkrediet niet meer mag bedragen dan 750 euro;4° haar duurtijd mag niet korter zijn dan één jaar, met dien verstande dat, wanneer de overeenkomst in de loop van een kalenderjaar werd onderschreven, de eerste vervaldag ervan mag worden vastgesteld op 31 december van dat jaar, op voorwaarde dat de overeenkomst een clausule van jaarlijkse stilzwijgende verlenging bevat en de opzegtermijn van de overeenkomst minimum drie maanden bedraagt.5° zij moet het gehele grondgebied van de Europese Economische Ruimte dekken;6° de verzekeringsovereenkomst bevat een bepaling die de verzekeringsonderneming de verplichting oplegt om de FSMA in kennis te stellen van de beëindiging van de overeenkomst. Wanneer het indexcijfer van de consumptieprijzen met 10 % is gestegen ten opzichte van het basisindexcijfer van de maand juli 2015 (basis 2013=100) en vervolgens telkens wanneer het indexcijfer met 10 % is gestegen ten opzichte van het indexcijfer gehanteerd bij de laatste herziening, worden de bedragen vermeld in het tweede lid op de volgende jaarlijkse vervaldag verhoogd met 10%. HOOFDSTUK V. - Vereiste beroepskennis voor bemiddelaars inzake hypothecair krediet

Art. 12.§ 1. De bemiddelaar en de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII. 181, § 1, eerste lid, 1° van het WER, alsook de leden van het wettelijk bestuursorgaan en desgevallend de personen belast met de effectieve leiding, bedoeld in artikel VII.181, § 2, 1° van het WER moeten inzake beroepskennis voldoen aan volgende voorwaarden : 1° minstens houder zijn van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap toegekend getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs of minstens houder zijn van een buitenlands diploma dat krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig wordt beschouwd;2° een voldoende theoretische kennis bezitten van de volgende materies : a) het Belgische financiële en economische landschap;b) de Belgische markt inzake hypothecair krediet;c) de wetgeving met betrekking tot het hypothecair krediet, de marktpraktijken en de consumenten-bescherming;d) de basisprincipes van de huwelijksvermogensstelsels;e) de hypothecaire kredietproducten en de nevendiensten die daarmee doorgaans samen worden aangeboden;f) het sluiten en de uitvoering van de overeenkomst van hypothecair krediet;g) de procedures voor het aankopen van een onroerend goed;h) de organisatie en de werking van de kadastrale registers;i) de zekerheden en hun waardebepaling;j) de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument;k) de bedrijfsethiek, interne procedures en gedragscode van de sector;l) de witwaswetgeving;3° voor de makelaar en zijn verantwoordelijken voor de distributie, een praktische ervaring van één jaar, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA;4° Voor de verbonden agent en zijn verantwoordelijken voor de distributie een praktische ervaring van zes maanden, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA. De FSMA kan de structuur en de inhoud van de praktische ervaring bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° van deze paragraaf, nader bepalen, alsook welke handelingen onder toezicht en verantwoordelijkheid van een ingeschreven tussenpersoon of van een aangeduide verantwoordelijke voor de distributie kunnen verricht worden tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. § 2. De personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII. 181, § 1, eerste lid, 1° van het WER, moeten inzake beroepskennis voldoen aan het bepaalde in § 1, 2°. § 3. Het bewijs van de vereiste theoretische kennis wordt geleverd door het slagen in een examen dat door de FSMA moet worden erkend. De FSMA kan de erkenning intrekken. De FSMA kan bij reglement de nadere regels vaststellen waaraan dat examen moet voldoen. § 4. De in dit artikel bedoelde theoretische kennis maakt het voorwerp uit van een geregelde bijscholing.

De personen bedoeld in § 1, eerste lid, moeten om de twee jaar minstens vijf bijscholingspunten behalen door een of meer door de FSMA erkende opleidingen te volgen. Elk uur opleiding geeft recht op één punt. Opleidingen op afstand omvatten een test waaruit blijkt dat de opleiding is gevolgd.

De FSMA kan de modaliteiten waaraan deze opleidingen en testen moeten voldoen, nader bepalen bij reglement.

De bemiddelaar en de kredietgever die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, zijn verantwoordelijk voor de geregelde bijscholing van de theoretische kennis van hun personen in contact met het publiek bedoeld in § 2.

De verplichting tot bijscholing vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanstelling of aanduiding in één van de functies bedoeld in het tweede en het vierde lid.

Art. 13.Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 1° en 2° en § 4 is van toepassing op de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.180, § 2, eerste lid, 1° van het WER en het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2° en § 4 is van toepassing op de personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.180, § 2, eerste lid, 3° van het WER. De verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.180, § 2, eerste lid, 1° van het WER, moeten een praktische ervaring van zes maanden hebben opgedaan, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA.

Art. 14.Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2° is ook van toepassing op de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.183, § 5, 1° van het WER en op de personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.183, § 5, 3° van het WER. Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, b, c, g en h is ook van toepassing op de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.183, § 5bis, 1° van het WER en op de personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.183, § 5bis, 3° van het WER. HOOFDSTUK VI. - Vereiste beroepskennis voor bemiddelaars inzake consumentenkrediet

Art. 15.§ 1. Volgende personen moeten aan de vereiste beroepskennis bepaald in de tweede paragraaf voldoen : 1° de bemiddelaar en de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.186, § 1, eerste lid, 1° van het WER; 2° de personen belast met de effectieve leiding bedoeld in artikel VII.186, § 2, 1° van het WER; 3° de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.187, § 1, 1°, bij een agent in nevenfunctie, bedoeld in artikel VII.72, tweede lid, van het WER. § 2. De personen opgesomd in paragraaf 1, moeten inzake beroepskennis voldoen aan volgende voorwaarden : 1° minstens houder zijn van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap toegekend getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs of minstens houder zijn van een buitenlands diploma dat krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig wordt beschouwd;2° een voldoende theoretische kennis bezitten van de volgende materies : a) de Belgische markt inzake consumentenkrediet;b) de wetgeving met betrekking tot het consumentenkrediet, de marktpraktijken en de consumentenbescherming;c) de basisprincipes van de huwelijks-vermogensstelsels;d) de verschillende soorten van consumentenkrediet;e) de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument;f) het sluiten en de uitvoering van de overeenkomst inzake consumentenkrediet;g) de bedrijfsethiek, interne procedures en gedragscode van de sector;h) de witwaswetgeving.3° voor de makelaar en zijn verantwoordelijken voor de distributie, een praktische ervaring van één jaar, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA;4° Voor de verbonden agent en zijn verantwoordelijken voor de distributie een praktische ervaring van zes maanden, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA; 5° voor de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.187, § 1, 1° van een agent in nevenfunctie, bedoeld in artikel VII.72, tweede lid van het WER, een praktische ervaring van zes maanden, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA. De FSMA kan de structuur en de inhoud van de praktische ervaring bedoeld in het eerste lid, 3°, 4° en 5° nader bepalen, alsook welke handelingen onder toezicht en verantwoordelijkheid van een ingeschreven tussenpersoon of van een aangeduide verantwoordelijke voor de distributie kunnen worden verricht tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. § 3. De personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.186, § 1, eerste lid, 1° van het WER, moeten inzake beroepskennis voldoen aan het bepaalde in § 2, eerste lid, 2°. § 4. De verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.187, § 1, 1° bij een agent in nevenfunctie, bedoeld in artikel VII.72, eerste lid van het WER, moeten inzake beroepskennis voldoen aan het bepaalde in § 2, eerste lid, 1°, en een basiskennis bezitten van de materies bedoeld in § 2, eerste lid, 2°. § 5. De personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.187, § 1, 1° bij een agent in nevenfunctie bedoeld in artikel VII.72, eerste lid van het WER, moeten een basiskennis bezitten van de materies bedoeld in § 2, eerste lid, 2°. § 6. De personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.187, § 1, 1° bij een agent in nevenfunctie bedoeld in artikel VII.72, tweede lid van het WER, moeten de theoretische kennis bezitten als bedoeld in § 2, eerste lid, 2°. § 7. Het bewijs van de vereiste theoretische kennis of basiskennis wordt geleverd door het slagen in een examen dat door de FSMA moet worden erkend. De FSMA kan de erkenning intrekken. De FSMA kan bij reglement de nadere regels vaststellen waaraan dat examen moet voldoen. § 8. De in dit artikel bedoelde theoretische kennis en basiskennis maken het voorwerp uit van een geregelde bijscholing.

De personen bedoeld in §§ 1 en 4 moeten om de twee jaar minstens vijf bijscholingspunten behalen door een of meer door de FSMA erkende opleidingen te volgen. Elk uur opleiding geeft recht op één punt.

Opleidingen op afstand omvatten een test waaruit blijkt dat de opleiding is gevolgd.

De FSMA kan de modaliteiten waaraan deze opleidingen en testen moeten voldoen, nader bepalen bij reglement.

De bemiddelaar en de kredietgever die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, zijn verantwoordelijk voor de geregelde bijscholing van de theoretische kennis van hun personen in contact met het publiek bedoeld in §§ 3, 5 en 6 .

De in het eerste lid bedoelde verplichting tot bijscholing vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanstelling van de betrokken persoon in één van de functies bedoeld in het tweede en het vierde lid.

Art. 16.Het bepaalde in artikel 15, § 2, eerste lid, 1° en 2° en § 8 is van toepassing op de verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.184, § 1, tweede lid, 1° van het WER en het bepaalde in artikel 15, § 2, eerste lid, 2° en § 8 is van toepassing op de personen in contact met het publiek bedoeld in artikel VII.184, § 1, tweede lid, 3° van het WER. De verantwoordelijken voor de distributie bedoeld in artikel VII.184, § 1, tweede lid, 1° van het WER, moeten een praktische ervaring van zes maanden hebben opgedaan, volledig verworven binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag bij de FSMA. HOOFDSTUK VII. - Aantal aan te duiden verantwoordelijken voor de distributie

Art. 17.§ 1. De in de artikelen VII.180, § 5, eerste lid en VII.185, § 2, eerste lid van het WER bedoelde kredietbemiddelaars en de in de artikelen VII.180, § 2, eerste lid, 1°, en VII.184, § 1, tweede lid, 1° van het WER bedoelde kredietgevers duiden in alle gevallen minstens één verantwoordelijke voor de distributie aan. § 2. Onder voorbehoud van het bepaalde in § 3, wanneer de in paragraaf 1 bedoelde kredietbemiddelaars en kredietgevers meer dan tien personen in contact met het publiek tewerkstellen, duiden zij een tweede verantwoordelijke voor de distributie aan, dit ongeacht het aantal verkoops- of distributiekantoren, voor zover de interne organisatie toelaat dat in elk verkoops- of distributiekantoor het vereiste toezicht op de werkzaamheid van kredietbemiddeling wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke voor de distributie.

Op dezelfde wijze duiden zij telkens wanneer een volgende schijf van tien personen in contact met het publiek wordt overschreden, een bijkomende verantwoordelijke voor de distributie aan. § 3. Wanneer de agenten in een nevenfunctie meer dan twintig personen in contact met het publiek tewerkstellen, duiden zij een tweede verantwoordelijke voor de distributie aan, dit ongeacht het aantal verkoops- of distributiekantoren, voor zover de interne organisatie toelaat dat in elk verkoops- of distributiekantoor het vereiste toezicht op de werkzaamheid van kredietbemiddeling wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke voor de distributie.

Op dezelfde wijze duiden zij telkens wanneer een volgende schijf van 20 personen in contact met het publiek wordt overschreden, een bijkomende verantwoordelijke voor distributie aan. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Overgangsbepalingen voor bemiddelaars, leden van het

wettelijk bestuursorgaan, effectieve leiders en verantwoordelijken voor de distributie Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 18.De personen die vóór 1 november 2015 werkzaamheden van bemiddeling in hypothecair krediet of in consumentenkrediet uitoefenden, moeten geen houder zijn van een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.

Onderafdeling 2. - Personen actief in de sector van de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten

Art. 19.Worden geacht de theoretische kennis te bezitten als bedoeld in de artikelen 12, § 1, eerste lid, 2°, en 15, § 2, eerste lid, 2°, de personen die : 1° ofwel vóór 1 januari 2015 ingeschreven werden in het register van tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten;2° ofwel vóór 1 januari 2015 aangesteld werden als effectief leider inzake de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten bij een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten;3° ofwel tussen 1 januari en 31 oktober 2015 ingeschreven werden in het register van tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen volgend op een gespecialiseerde opleiding inzake krediet, waarvan de inhoud minimaal beantwoordt aan de in artikel 12, § 1, eerste lid, 2° en 15, § 2, eerste lid, 2° gestelde theoretische kennisvereisten;4° ofwel tussen 1 januari en 31 oktober 2015 aangesteld werden als effectief leider inzake de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten bij een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten en geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen volgend op een gespecialiseerde opleiding inzake krediet, waarvan de inhoud minimaal beantwoordt aan de in artikel 12, § 1, eerste lid, 2° en 15, § 2, eerste lid, 2° gestelde theoretische kennisvereisten. Onderafdeling 3. - Personen actief in de verzekeringsbemiddelingssector

Art. 20.Worden geacht de theoretische kennis te bezitten als bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, de personen die op 1 november 2015 al ten minste 5 jaar ononderbroken actief zijn in een of meerdere van de onderstaande functies, onder de onderstaande voorwaarden : 1° ofwel als tussenpersoon die is ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekerings-tussenpersonen van de FSMA, voor zover zij gedurende de betrokken periode ononderbroken actief zijn geweest in bemiddeling in hypothecair krediet;2° ofwel als verantwoordelijke voor de distributie bij een of meerdere in het register van de FSMA ingeschreven verzekeringstussenpersonen, voor zover die verzekeringstussenpersonen gedurende de betrokken periode ononderbroken actief zijn geweest in bemiddeling in hypothecair krediet.

Art. 21.Worden geacht de theoretische kennis te bezitten als bedoeld in artikel 15, § 2, eerste lid, 2°, de personen die op 1 november 2015 al ten minste 5 jaar ononderbroken actief zijn in een of meerdere van de onderstaande functies, onder de onderstaande voorwaarden : 1° ofwel als tussenpersoon die is ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen van de FSMA, voor zover zij gedurende de betrokken periode op rechtsgeldige wijze waren ingeschreven bij de FOD Economie conform de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;2° ofwel als verantwoordelijke voor de distributie bij een of meer in het register van de FSMA ingeschreven verzekeringstussenpersonen, voor zover die verzekeringstussenpersonen gedurende de betrokken periode op rechtsgeldige wijze waren ingeschreven bij de FOD Economie conform de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Onderafdeling 4. - Andere personen

Art. 22.Worden geacht de theoretische kennis te bezitten als bedoeld in de artikelen 12, § 1, eerste lid, 2° of 15, § 2, eerste lid, 2°, de personen die vóór 1 november 2015 werkzaamheden van bemiddeling in hypothecair krediet of in consumentenkrediet uitoefenden en die voór 1 november 2015 geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen volgend op een gespecialiseerde opleiding inzake hypothecair krediet of consumentenkrediet, waarvan de inhoud minimaal beantwoordt aan de in deze artikelen gestelde theoretische kennisvereisten. Afdeling 2. - Overgangsbepalingen voor personen in contact met het

publiek Onderafdeling 1. - Personen actief in de sector van de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten

Art. 23.Worden geacht de theoretische kennis te bezitten bedoeld in de artikelen 12, § 2, en 15, § 3, de personen die : 1° ofwel vóór 1 januari 2015 als persoon in contact met het publiek stonden bij een gereglementeerde onderneming in de zin van artikel 4, 5° van de wet van 22 maart 2006, of bij een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten.2° ofwel tussen 1 januari 2015 en 31 oktober 2015 als persoon in contact met het publiek stonden bij een gereglementeerde onderneming in de zin van artikel 4, 5° van de wet van 22 maart 2006, of bij een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten en geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen volgend op een gespecialiseerde opleiding inzake krediet, waarvan de inhoud minimaal beantwoordt aan de in artikel 12, § 1, eerste lid, 2° en 15, § 2, eerste lid, 2° gestelde theoretische kennisvereisten. Onderafdeling 2. - Andere personen

Art. 24.Worden geacht de theoretische kennis of de basiskennis te bezitten als bedoeld in de artikelen 12, § 2 en 15, §§ 3, 4, 5 of 6, de personen die vóór 1 november 2015 werkzaamheden van bemiddeling in hypothecair krediet of in consumentenkrediet uitoefenden en die vóór 1 november 2015 geslaagd zijn voor een objectief en meetbaar individueel examen volgend op een gespecialiseerde opleiding inzake hypothecair krediet of consumentenkrediet, waarvan de inhoud minimaal beantwoordt aan de in deze artikelen gestelde theoretische kennisvereisten. Afdeling 3. - Overige bepalingen

Art. 25.De FSMA publiceert op haar website de lijst van de in dit hoofdstuk bedoelde objectief en meetbare individuele examens volgend op een gespecialiseerde opleiding. HOOFDSTUK IX. - Inwerkingtreding

Art. 26.§ 1. Dit besluit treedt in werking op 1 november 2015. § 2. De bepalingen van Hoofdstuk VIII kunnen slechts worden ingeroepen door de erin bedoelde personen tijdens de periode van voorlopige vergunning of van voorlopige machtiging bedoeld in artikel 54, § 5, eerste lid van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek VII "Betalings- en kredietdiensten" in het Wetboek van economisch recht, houdende invoeging van de definities eigen aan Boek VII en van de straffen voor de inbreuken op Boek VII, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere bepalingen. Als een persoon tijdens die periode met succes een beroep heeft gedaan op deze bepalingen, blijft het gevolg ervan voor hem ook nadien verworven.

Art. 27.De minister bevoegd voor Economie en Consumenten en de minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 oktober 2015.

FILIP Van Koningswege : De Vice-eersteminister en Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Middenstand, W. BORSUS

^