Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 april 2001
gepubliceerd op 10 augustus 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, houdende oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012366
pub.
10/08/2001
prom.
30/04/2001
ELI
eli/besluit/2001/04/30/2001012366/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 APRIL 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, houdende oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, houdende oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 april 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000 Oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van de statuten (Overeenkomst geregistreerd op 12 april 2000 onder het nummer 54651/C0/319) A. Oprichting

Artikel 1.Bij deze collectieve arbeidsovereenkomst en bij toepassing van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, richt het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen een fonds voor bestaanszekerheid op, genaamd "Sociaal Fonds voor de instellingen en diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie", waarvan de statuten hierna zijn vastgesteld.

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de inrichtingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Onder "werknemers" wordt verstaan het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bediendenpersoneel.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking op 1 januari 2000 en is gesloten voor onbepaalde tijd, met uitzondering van artikel 8. Zij kan door elk van de partijen worden opgezegd voor 30 juni van ieder jaar, met uitwerking op 1 januari van het daaropvolgend jaar. De opzegging dient betekend te worden bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, die een kopie aan elk der ondertekenende partijen toezendt.

B. Statuten HOOFDSTUK I. - Benaming en maatschappelijke zetel

Art. 4.Met ingang van 1 januari 2000 wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Sociaal Fonds voor de instellingen en diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie". De maatschappelijke zetel is gevestigd te 1000 Brussel, Handelskaai 48. Deze zetel kan bij unanieme beslissing van het beheerscomité, voorzien bij artikel 13, naar een ander adres worden overgebracht. HOOFDSTUK II. - Doel

Art. 5.Het fonds verzekert de financiering, de toekenning en de vereffening van aanvullende sociale voordelen voor de werknemers tewerkgesteld in de inrichtingen en diensten die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor zover deze voordelen bij collectieve arbeidsovereenkomst in het bevoegd paritair comité zijn vastgesteld.

Het fonds verzekert tevens de ontwikkeling en de financiering van tewerkstellings- en vormingsinitiatieven, onder meer voor de werknemers behorende tot risicogroepen en/of werkzoekenden zoals bedoeld bij de reglementering terzake.

In het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de vorming en de bevordering van initiatieven tot tewerkstelling van risicogroepen, gesloten op 21 maart 2000, heeft het fonds inzonderheid als taak de daartoe door de Rijksdienst voor sociale zekerheid geïnde bijdragen te ontvangen, te beheren en toe te wijzen voor de objectieven waarvoor ze bestemd zijn. HOOFDSTUK III. - Financiering

Art. 6.De geldmiddelen van het fonds bestaan uit bijdragen gestort door de werkgevers die onder de bevoegdheid van hoger genoemd toepassingsgebied vallen, evenals uit de eventuele opbrengsten van deze bijdragen of andere geldmiddelen die voor de doelstellingen aan het sociaal fonds worden toegekend.

Art. 7.§ 1. Het bedrag van de bijdragen wordt bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, in functie van de opdrachten die aan het sociaal fonds worden toevertrouwd. § 2. Bij beslissing van het beheerscomité van het fonds kunnen de bijdragen aangewend worden zodat de financiële draagkracht van het fonds, noodzakelijk voor zijn opdrachten, wordt voorzien.

Art. 8.Voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 31december 2000 wordt het bedrag van de bijdrage vastgesteld op 0,10 pct. van de brutolonen.

Art. 9.De bijdragen worden geïnd en ingevorderd door de Rijksdienst voor sociale zekerheid bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid.

Art. 10.De administratiekosten van het fonds worden elk jaar vastgesteld door het beheerscomité. Deze kosten worden gedekt door de inkomsten van het fonds. HOOFDSTUK IV. - Rechthebbenden, toekenning en vereffening van de voordelen

Art. 11.De werknemers van de inrichtingen en diensten hebben recht op de sociale voordelen waarvan het bedrag, de aard en de toekenningsvoorwaarden worden bepaald bij beslissing van het beheerscomité in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomsten, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen.

Art. 12.De uitbetaling van de voordelen kan in geen enkel geval afhankelijk gemaakt worden van de betaling der verschuldigde bijdragen door de werkgever. HOOFDSTUK V. - Beheer

Art. 13.Het fonds wordt beheerd door een paritair beheerscomité bestaande uit 10 effectieve leden-beheerders en 10 plaatsvervangende leden-beheerders.

Deze leden worden aangeduid door en onder de leden van het betrokken paritair comité, voor de helft op voordracht van de beroepsorganisaties van de werkgevers, en voor de andere helft op voordracht van de werknemersorganisaties.

De leden van het beheerscomité worden aangesteld voor dezelfde periode als deze van hun mandaat van lid van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen.

Het mandaat van lid in het beheerscomité vervalt door ontslag, overlijden of wanneer het mandaat als lid van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen een einde neemt of wegens ontslag gegeven door de organisatie die het lid voorgedragen heeft.

Het nieuw lid voltooit desgevallend het mandaat van zijn voorganger.

De mandaten van de leden van het beheerscomité zijn hernieuwbaar.

Art. 14.De beheerders van het fonds gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan in verband met verbintenissen van het fonds. Hun verantwoordelijkheid beperkt zich tot de uitvoering van het mandaat van beheer dat zij ontvangen hebben.

Art. 15.Het beheerscomité kiest elk jaar een voorzitter en een ondervoorzitter onder zijn leden, beurtelings uit de werknemers- en de werkgeversdelegatie. Het duidt eveneens de perso(o)n(en) aan die met het secretariaat wordt(en) belast.

Art. 16.Het beheerscomité beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheden voor het beheer en de administratie van het fonds, binnen de limieten gesteld door de wet of deze statuten.

Tenzij anders luidende beslissing van het beheerscomité treedt dit laatste in al zijn handelingen op en handelt het in rechte via de voorzitter en de ondervoorzitter gezamenlijk, elk desgevallend vervangen door een afgevaardigde-beheerder, door het beheerscomité daartoe aangesteld.

Het beheerscomité heeft onder meer als opdracht : 1. over te gaan tot de eventuele aanwerving en afdanking van het personeel van het fonds;2. controle te doen en alle nodige maatregelen te treffen voor de uitvoering van deze statuten;3. de administratiekosten alsmede het aandeel van de jaarlijkse inkomsten die deze dekken, vast te stellen;4. tijdens de maand juni van elk jaar schriftelijk verslag over te maken aan het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen over de vervulling van zijn opdracht.

Art. 17.Het beheerscomité vergadert minstens éénmaal per semester ter zetel van het fonds, hetzij op uitnodiging van de voorzitter ambtshalve handelend, hetzij op vraag van tenminste de helft der leden van het beheerscomité, evenals op vraag van een der vertegenwoordigde organisaties.

De uitnodigingen moeten de agenda bevatten. De notulen worden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door het beheerscomité, en ondertekend door degene die de vergadering heeft voorgezeten.

Uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter en de ondervoorzitter ondertekend.

Art. 18.Het beheerscomité kan slechts geldig vergaderen en beslissen indien minstens de helft zowel van de leden van de werknemersafvaardiging als van de leden van de werkgeversafvaardiging aanwezig is.

De leden kunnen zich laten vertegenwoordigen bij schriftelijke volmacht voor de betrokken vergadering, door een ander lid, naargelang de afwezige, uit de werknemers- of de werkgeversorganisaties deel uitmakend van het paritair comité. De beslissingen van het beheerscomité worden in beginsel getroffen bij eenparigheid van stemmen van de aanwezige leden, behoudens anders luidende bepalingen in het huishoudelijk reglement dat door het beheerscomité wordt opgesteld. HOOFDSTUK VI. - Controle

Art. 19.Overeenkomstig artikel 22 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid duidt het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen een revisor aan ter controle van het beheer van het fonds.

Deze moet minstens éénmaal per jaar verslag uitbrengen bij het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen.

Bovendien licht hij het beheerscomité van het fonds regelmatig in over de resultaten van zijn onderzoeken en doet de aanbevelingen die hij nodig acht. HOOFDSTUK VII. - Balans en jaarrekening

Art. 20.Elk jaar vanaf 2001 wordt de balans en jaarrekening van het verlopen jaar afgesloten. HOOFDSTUK VIII. - Ontbinding en vereffening

Art. 21.Het fonds is opgericht voor een onbepaalde tijd. Het wordt ontbonden door het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen ingevolge een gebeurlijke vooropzeg, zoals voorzien door artikel 3. Voornoemd paritair comité beslist over de bestemming van de goederen en waarden van het fonds na betaling van het passief.

Deze bestemming moet in overeenstemming zijn met het doel waartoe het fonds werd opgericht.

Het voornoemde paritair comité duidt de vereffenaars aan onder de leden van het beheerscomité.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 april 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^