Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 september 2002
gepubliceerd op 10 december 2002

Koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, afgekort Vast Comité P, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2002000739
pub.
10/12/2002
prom.
30/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/30/2002000739/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, afgekort Vast Comité P, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (afgekort : Vast Comité P), en zijn Dienst Enquêtes toegang tot de informatiegegevens en gebruik van het identificatienumer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te verlenen.

De rechtsgrond van het besluit wordt gevormd door artikel 5, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en zijn Dienst Enquêtes zijn door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten ingesteld. Het ingestelde toezicht heeft als voorwerp de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen, evenals de coördinatie en de doelmatigheid van de politiediensten.

Om deze taken uit te voeren vertrouwt de wet aan het Vast Comité P en aan zijn Dienst Enquêtes de bevoegdheid toe om toezichtsonderzoeken te doen over de activiteiten en methodes van de politiediensten (artikelen 3, 1°, 9 en 16).

Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten stelt toezichtsonderzoeken in ofwel uit eigen beweging, ofwel op verzoek van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van de bevoegde minister (artikel 8 van de wet van 18 juli 1991) of van elke andere bevoegde overheid, ofwel ingevolge een klacht of een aangifte. Volgens artikel 4 van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek, zoals gewijzigd bij artikel 5 van de wet van 30 juni 1996 (1), kan een parlementaire onderzoekscommissie "overeenkomstig de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, de Vaste Comités P en I eveneens belasten met de uitvoering van de nodige onderzoeken".

Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten moet toegang kunnen hebben tot de verschillende gegevens in kwestie in het kader van het vervullen van zijn algemene opdrachten van toezicht, supervisie, inspectie, kennisgeving, het leveren van antwoorden op de vragen naar onderzoeken, studies, adviezen uitgaande van het Parlement, de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie of van andere bevoegde overheden, alsook meer in het bijzonder voor zijn Dienst Enquêtes, voor het vervullen van zijn opdrachten en taken van gerechtelijke politie.

De toegang wordt door dit besluit eveneens verleend op het vlak van de opdrachten van toezicht, supervisie, inspectie, onderzoeken, met name toezichtsonderzoeken, alsook meer in het bijzonder voor zijn Dienst Enquêtes, op het vlak van opdrachten en taken van gerechtelijke politie.

Het recht tot onderzoek van het Vast Comité P en van zijn Dienst Enquêtes moet hen eveneens in de mogelijkheid stellen de klachten, aangiften en individuele dossiers te transcenderen en onderzoeken uit te voeren, met name thematische onderzoeken of onderzoeken naar een politiekorps of -dienst alsook meer in het bijzonder naar de werking van de politiediensten in ruime zin, in het kader van opdrachten en taken van studies, adviezen en onderzoeken.

De Dienst Enquêtes treedt op in opdracht van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten of uit eigen beweging, in welk geval hij daarover zonder verwijl de voorzitter van het Vast Comité P inlicht (artikel 16 van de wet van 18 juli 1991). Het hoofd van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P krijgt de opdrachten van het Vast Comité P en zendt de onderzoeksverslagen aan dit Comité over (artikel 15 van dezelfde wet). In dit verband, kunnen het Vast Comité P alsook zijn Dienst Enquêtes klachten en aangiften ontvangen van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een politiedienst (artikelen 10 en 16 van de wet van 18 juli 1991). Elke ambtenaar, elke persoon die een openbaar ambt uitoefent en elk lid van de krijgsmacht die of dat rechtstreeks betrokken is bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan, alsmede bij werkwijzen of handelingen, kan eveneens een klacht indienen of aangifte doen zonder daartoe machtiging te moeten vragen aan zijn chefs of aan zijn hiërarchische meerderen. De wet bepaalt eveneens dat de persoon die aangifte doet, kan eisen dat zijn anonimiteit wordt gewaarborgd. Zijn identiteit mag in dit geval enkel bekendgemaakt worden binnen de Dienst Enquêtes en aan het Vast Comité P. In het kader van deze onderzoeken, machtigt de voornoemde wet van 18 juli 1991 zowel het Vast Comité P als zijn Dienst Enquêtes om elke persoon van wie zij het verhoor noodzakelijk achten, uit te nodigen om hen te verhoren (artikel 24). De voorzitter van het Vast Comité P kan anderzijds leden van politiediensten laten dagvaarden door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. Deze zijn verplicht voor het Vast Comité P te getuigen op straffe van een gevangenisstraf van één maand tot één jaar.

De bovenvermelde bepalingen tonen duidelijk aan dat het niet altijd opportuun of zelfs denkbaar is dat, in de loop van een voorafgaand onderzoek naar een klacht, bij de aanvang of zelfs tijdens één van de volgende stadia van het toezichtsonderzoek, het Vast Comité P of zijn Dienst Enquêtes, rechtstreeks bij de desbetreffende dienst inlichtingen inwinnen of verifiëren in verband met personen betrokken bij de onderzoeken (klagers, informanten, de betrokken leden van een politiedienst).

De huidige handelwijze bewijst dat een dergelijk rechtstreeks contact schade kan toebrengen aan het goede verloop van het onderzoek en aan de kwaliteit ervan maar eveneens van aard kan zijn om onnodig nadeel te berokkenen aan de persoonlijke belangen (beroepsmatige, familiale of privé) van de klager of elke andere betrokken persoon. De persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen zou minder worden aangetast indien bepaalde persoonsgegevens werden opgevraagd of geverifieerd door de gegevens van het Rijksregister te raadplegen veeleer dan door zich rechtstreeks te richten tot officiële instanties (administratieve diensten, politiediensten, gerechtelijke instanties...) of door over te gaan tot een onderzoek ter plaatse (bijvoorbeeld, gegevens ingewonnen door middel van een buurtonderzoek).

Teneinde niet enkel op doelmatige wijze de opdrachten uit te voeren die de wetgever hen toevertrouwt maar om eveneens aan de personen (particulieren of leden van politiediensten in ruime zin of van inlichtingendiensten die worden uitgenodigd of gedagvaard om te verschijnen in het kader van een toezichtsonderzoek) de vertrouwelijkheid die noodzakelijk is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en zelfs in voorkomend geval de gevraagde anonimiteit, te kunnen waarborgen, is het van essentieel belang dat het Vast Comité P en zijn Dienst Enquêtes rechtstreeks en snel kunnen beschikken over de relevante gegevens die nodig zijn om alle in dergelijke onderzoeken tussenkomende personen precies te identificeren.

Het is eveneens van belang om door een precieze identificatie van de betrokken personen elke twijfel omtrent een mogelijke verwisseling van personen met bijvoorbeeld dezelfde familienaam weg te nemen. Deze noodzaak wordt nog versterkt door de overweging dat niet kan worden uitgesloten dat tijdens een administratief toezichtsonderzoek elementen van strafrechtelijke inbreuken aan het licht komen, die het Vast Comité P of zijn Dienst Enquêtes dienen aan te geven bij de gerechtelijke overheden in toepassing van, naargelang van het geval, artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering of van de bijzondere bepalingen van artikel 22 van de wet van 18 juli 1991 wat de leden van de Dienst Enquêtes betreft.

Daarom dringt zich voor het vervullen van dit soort opdrachten voor het Vast Comité P en de Dienst Enquêtes de toegang op tot de informatie van het Rijksregister vervat in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Deze informatie moet het mogelijk maken indien nodig de klagers en de burgers betrokken bij de actitiviteiten van de politiediensten in ruime zin, alsook de ambtenaren of de personen werkzaam bij voornoemde diensten, te kunnen identificeren, hun identificatie te kunnen verifiëren of aanvullen. Deze gegevens moeten eveneens de exacte weergave mogelijk maken van gegevens betreffende de personen die zijn tussengekomen in de onderzoeksdossiers opgesteld door het Vast Comité P en zijn Dienst Enquêtes.

Wat enkel en meer in het bijzonder de Dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten betreft, bepaalt de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten bovendien in zijn artikel 16, dat deze dienst uit eigen beweging of op vordering van de procureur des Konings, krijgsauditeur of bevoegde onderzoeksrechter onderzoeken instelt, samen met andere officieren en agenten van gerechtelijke politie en zelfs met een recht van voorrang op deze, naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van leden van de politiediensten.

Naar aanleiding hiervan moet evenwel worden opgemerkt, zoals de voorbereidende werken vermelden, dat de belangrijkste finaliteit van het toezicht dat door de wet van 18 juli 1991 werd ingesteld, niet het gerechtelijke aspect is : "het toezicht dat de regering met dit wetsontwerp wil instellen, heeft niet als voornaamste bedoeling om bij politiediensten individuele feiten vast te stellen met het oog op het sanctioneren ervan : dat blijft de volle bevoegdheid van de gerechtelijke of tuchtrechtelijke overheden. Het doel van dit toezicht is toevallige onvolkomenheden en disfuncties in het systeem vast te stellen en voorstellen te formuleren om hieraan te verhelpen" (2).

Toch is het niet minder waar dat in het kader van gerechtelijke onderzoeken, de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P, waarvan het hoofd, de twee adjuncthoofden en de leden de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en krijgsauditeur, zonder een "politie van de politiediensten" te zijn, een volwaardige politiedienst is en bijgevolg toegang moet krijgen tot alle informatie, waaronder deze van het Rijksregister waarover de politiediensten met algemene bevoegdheid van bestuurlijke en gerechtelijke politie beschikken.

Deze verschillende bepalingen vormen bijgevolg gerechtvaardigde doeleinden zoals voorzien in artikel 4, § 1, 2°, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zoals vervangen door de wet van 11 december 1998.

In het advies dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op 12 november 2001 heeft uitgebracht, is zij voornamelijk van oordeel dat : 1° voor de vervulling van zijn taken dient de toegang tot de informatiegegevens van het Vast Comité P beperkt te worden tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 (punt II, 7).De Commissie betwist de relevantie van de gegevens inzake het beroep, burgerlijke stand of samenstelling van het gezin; 2° - inzake de personen die toegang tot de gegevens bekomen, betekent het ontwerp een brede verruiming ten aanzien van het vroegere ontwerp dat aan de Commissie werd voorgelegd (advies nr.24/95 van 18 juli 1995). De toegang dient dan ook beperkt te worden, wat de leden van het Comité P betreft, tot de voorzitter en twee werkende leden (punt II, 8); - de identificatiegegevens van een beperkt eigen personeel, kunnen gemakkelijk binnen de dienst zelf gecontroleerd worden. Bijgevolg is de toegang tot de informatiegegevens van de griffie niet verenigbaar met de nagestreefde doeleinden (punt II 9); - hetzelfde geldt voor de toegang verleend aan leden van het administratief personeel (punt II 10). De voorbereidende werkzaamheden van de wet van 18 juli 1991 stellen duidelijk dat het niet de voornaamste bedoeling is om bij de politiediensten individuele feiten vast te stellen, dan wel « toevallige onvolkomenheden en disfuncties in het systeem vast te stellen en voorstellen te formuleren om hieraan te verhelpen » (Senaat, doc. 1258/2 - 9 juli 1991). Ambtenaren, zij het op voordracht van de griffier en aangeduid door het Comité, dergelijke toegang verlenen, is een onaanvaardbare uitbreiding van de toegangsmogelijkheden; 3° wat betreft de termijn van bewaring van de identiteit van de aanvragers van een raadpleging van het Rijksregister in een controlesysteem, verkiest de Commissie dat die gegevens worden bewaard zolang het betrokken dossier in behandeling is, verlengd met een periode van drie jaar (punt II 14). Het koninklijk besluit houdt rekening met de opmerkingen die door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit advies werden geformuleerd (artikel 1, § 1 en § 2, en artikel 6, tweede lid).

In het kader van de hierboven beschreven opdrachten is het gebruik van het identificatienummer bovendien noodzakelijk voor de uitwisseling van gegevens met de diensten en instellingen die samenwerken met het Comité P of ervan afhangen, die toegang hebben tot de informatie van het Rijksregister en gemachtigd zijn om het identificatienummer te gebruiken, voornamelijk met de politiediensten in ruime zin en met de inlichtingendiensten die worden geregeld door de wet tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en met de overheden die voor deze diensten bevoegd zijn, ze leiden of coördineren. Een zelfde contact is even vanzelfsprekend met hun "intern toezicht" en met de algemene inspectie van de lokale en van de federale politie.

Tot slot is het raadzaam eraan te herinneren dat krachtens artikel 64 van de wet van 18 juli 1991, de leden van het Vast Comité P, zijn griffier, de leden van de Dienst Enquêtes, alsook al het administratief en logistiek personeel gehouden zijn tot het beroepsgeheim, waarbij de niet-naleving ervan strafrechtelijk wordt bestraft door artikel 458 van het Strafwetboek, voor alle feiten waarvan zij bij de uitoefening van hun ambt kennis hebben genomen.

Het belang van de specifieke taken van het Comité P en zijn Dienst Enquêtes, in het bijzonder de noodzakelijke onafhankelijkheid, neutraliteit en autonomie van zijn leden en van de leden van zijn Dienst Enquêtes, maken het recht tot toegang tot het Rijksregister onontbeerlijk. Met betrekking tot dit recht tot toegang, zijn in het ontwerp garanties ingebouwd om, in een zorg tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, eventuele misbruiken van dit recht tot toegang op te sporen. Dit zal met name worden gerealiseerd met behulp van en dankzij een controlesysteem dat zal worden ingevoerd.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bracht de adviezen nrs. 24/95 en 42/2001 uit op 18 juli 1995 en 12 november 2001.

De Raad van State bracht advies uit op 27 augustus 2002.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad van 5.5.1980 en 23.7.1996. (2) Senaat, doc.1258/2 - 9 juli 1991.

ADVIES NR. 24/95 VAN 18 JULI 1995 COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hoofde van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en zijn Dienst Enquêtes De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen, inzonderheid artikel 5, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991, 8 december 1992, 24 mei 1994, 21 december 1994 en 30 maart 1995, en artikel 8 gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;

Gelet op de adviesaanvraag van 23 maart 1995 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken, op 1 juni 1995 aangevuld met bijkomende inlichtingen, medegedeeld door de Voorzitter van het Comité P. Gelet op het verslag van de heer B. De Schutter, Brengt op 18 juli 1995 het volgende advies uit : I. Voorwerp van de adviesaanvraag : 1. Het ontwerp van koninklijk besluit dat aan de Commissie ter advies wordt voorgelegd strekt ertoe aan het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (hierna Comité P) en zijn Dienst Enquêtes : A.toegang te verlenen tot de gegevens van het Rijksregister bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983.

A.1. De toegang wordt gevraagd door het Comité P (en de griffier) voor de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, van de wet van 8 augustus 1983, voor het vervullen van de volgende wettelijke en reglementaire taken : a) het uitvoeren, registreren en klasseren van de onderzoeken naar de activiteiten en de werkwijzen van de politiediensten, overeenkomstig de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten;b) het behandelen van de klachten en aangiften van gewezen leden van het Vast Comité P en van de Dienst Enquêtes, overeenkomstig artikel 56 van de organieke wet van 18 juli 1991 en de artikelen 74 tot 76 van het huishoudelijk reglement van het Comité P. A.2. De toegang wordt gevraagd door de Dienst Enquêtes tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 voor het vervullen van de volgende wettelijke en reglementaire taken : a) de onderzoeken naar de activiteiten en de werkwijzen van de politiediensten;b) het onderzoek van de klachten en aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een politiedienst of van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan;c) de onderzoeken naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de politiediensten, overeenkomstig artikel 16 van de organieke wet van 18 juli 1991. B. te machtigen het identificatienummer van de in het Rijksregister ingeschreven natuurlijke personen te gebruiken in het kader van voornoemde opdrachten : B.1. voor doeleinden van intern beheer, als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die worden bijgehouden door het Comité P en zijn Dienst Enquêtes;

B.2. voor doeleinden van externe betrekkingen met : a) de houder van het nummer of zijn wettelijke vertegenwoordiger;b) de openbare overheden en instellingen die ingevolge artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 zelf machtiging hebben gekregen om het nummer te gebruiken in de mate waarin zij optreden in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. II. Onderzoek van het ontwerp : 2. De informatiegegevens opgeslagen in het Rijksregister en het identificatienummer van dit register zijn persoonsgegevens in de zin van de wet van 8 december 1992. Krachtens artikel 5 van deze wet, moet de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nagaan of de verwerkingen van deze gegevens die het Comité P en zijn Dienst Enquêtes met die gegevens willen uitvoeren, verenigbaar zijn met de duidelijk omschreven en wettige doeleinden waarvan sprake in het ontwerp van koninklijk besluit.

A. Toegang tot het rijksregister : 3. In artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 is bepaald dat "de Koning toegang (verleent) tot het Rijksregister aan de openbare overheden... » In de brief die als bijlage gaat bij de adviesaanvraag beschouwt de Minister van Binnenlandse Zaken het Vast Comité P en zijn Dienst Enquêtes als openbare overheden in de zin van artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen, aangezien hij vermeldt dat de wettelijke basis van het besluit in ontwerp terug te vinden is in artikel 5, eerste lid. 4. De doeleinden die worden beoogd door het Comité P en zijn Dienst Enquêtes nastreven zijn omschreven in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991, namelijk "de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen, te waarborgen en te zorgen voor de coördinatie en de doelmatigheid van de politiediensten... » Daartoe moeten het Comité P en zijn Dienst Enquêtes voornoemde onderzoeken voeren, namelijk toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken.

A.1. Toegang van de Voorzitter van het Comité P 5.a. Enerzijds kan de Voorzitter worden belast met het vervullen van taken die hem door de wet zijn toevertrouwd in het kader van toezichtsonderzoeken. Deze laatste hebben betrekking op de activiteiten en de werkwijzen van de politiediensten (bijvoorbeeld, de studie van de samenwerking tussen de verschillende diensten, enz...).

In het kader van dergelijke onderzoeken rijst soms de vraag naar de nauwkeurige identificatie van de individuen, hoewel zulks geen essentieel element is in deze onderzoeken.

Het Comité P zou daartoe andere werkwijzen in overweging kunnen nemen.

Bovendien kan de identiteit van de personeelsleden van de politiediensten met wie men naar aanleiding van dergelijke onderzoeken te maken krijgt gemakkelijk worden gecontroleerd bij de diensten zelf.

Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dergelijke opdrachten, de toegang van de Voorzitter van het Comité P tot de informatiegegevens 1° tot 6° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister, niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. 5.b. Anderzijds wordt de Voorzitter, in het kader van een onderzoek (eventueel van gerechtelijke aard) naar aanleiding van een klacht van een gewezen lid van het Comité P of zijn Dienst Enquêtes, krachtens artikel 56 van de wet van 18 juli 1991 en artikel 76 van het huishoudelijk reglement van voornoemd Comité belast met het vervullen van onderzoekstaken (besluit tot verhoor van een getuige bijvoorbeeld).

Bijgevolg is de vraag om te beschikken over middelen om de personen die bij een onderzoek betrokken zijn nauwkeurig te identificeren volledig verantwoord en zijn de doeleinden van de verwerking toereikend, ter zake dienend en niet overmatig.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dergelijke opdrachten, de toegang van de Voorzitter van het Comité P tot de informatiegegevens 1° tot 6° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. A.2. Toegang van de leden van het Comité P : 6. De vraag naar de nauwkeurige identificatie van individuen kan rijzen naar aanleiding van gerechtelijke onderzoeken of onderzoeken naar de acties en de werkwijzen van de politiediensten. Uit de documenten die door het Comité P werden bezorgd, blijkt evenwel niet dat de leden met die identificatie zijn belast.

De aanvraag tot toegang tot de gegevens van het Rijksregister wordt verantwoord door de behoefte de wijze te controleren waarop de politiediensten de informatiegegevens van het Rijksregister zouden kunnen gebruiken.

Op basis van de parlementaire voorbereiding van de wet van 8 augustus 1983, meent de Commissie dat het niet de wil van de wetgever was om de toegang tot het Rijksregister te verlenen om aan een toezichthoudende overheid de mogelijkheid te bieden de verwerkingen na te gaan van de gegevens van dit Register.

Het Comité P zou daartoe andere werkwijzen in overweging kunnen nemen.

In het kader van deze controle zou een dergelijke verwerking van gegevens overmatig zijn.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat de toegang van de leden van het Comité P tot de informatiegegevens 1° tot 6° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. A.3. Toegang van de griffier van het Comité P 7. De vraag naar de nauwkeurige identificatie van individuen kan rijzen naar aanleiding van gerechtelijke onderzoeken of onderzoeken naar de activiteiten en de werkwijzen van de politiediensten. Uit de documenten die door het Comité P werden bezorgd, blijkt evenwel niet dat de griffier van het Comité met die taak is belast.

De taken waarmee de griffier is belast, zijn omschreven in artikel 62 van de wet van 18 juli 1991 en in de artikelen 23 tot 25 van het huishoudelijk reglement, namelijk het secretariaat van de vergaderingen van het Comité waarnemen, de processen-verbaal opstellen, instaan voor de verzending van de stukken en de bewaring van het archief.

De vraag om de griffier toegang te verlenen tot de informatiegegevens van het Rijksregister wordt in de bijkomende inlichtingen verstrekt door het Comité P trouwens niet ruimer verantwoord.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat, ter zake van de taken bedoeld in het ontwerp van koninklijk besluit, de toegang van de griffier van het Comité P tot de informatiegegevens 1° tot 6° bedoeld in artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister, niet verenigbaar is met de doeleinden die nagestreefd worden door het Comité P. A.4. Toegang van de Dienst Enquêtes en de leden ervan 8.a. Enerzijds kan de Dienst Enquêtes worden belast met de uitoefening van zijn wettelijke bevoegdheden in het kader van toezichtsonderzoeken of meer bepaald in het kader van onderzoeken naar de activiteiten en werkwijzen van de politiediensten.

Om die onderzoeken tot een goed einde te brengen, kan de vraag rijzen naar de nauwkeurige identificatie van de individuen, hoewel zulks geen essentieel element is in deze onderzoeken.

Het Comité P zou daartoe andere werkwijzen in overweging kunnen nemen.

Bovendien kan de identiteit van de personeelsleden van de politiediensten met wie men naar aanleiding van dergelijke onderzoeken te maken krijgt, gemakkelijk worden gecontroleerd bij de diensten zelf.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dergelijke opdrachten, de toegang van de leden van de Dienst Enquêtes tot de informatiegegevens 1° tot 9° bedoeld in artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. 8.b. Anderzijds kan het voorkomen dat de Dienst Enquêtes zijn wettelijke bevoegdheden moet uitoefenen in het kader van gerechtelijke onderzoeken die noodzakelijk zijn geworden : - naar aanleiding van klachten en aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een politiedienst of van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels ervan; of - naar aanleiding van misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de politiediensten, krachtens de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie-en inlichtingendiensten.

Artikel 16 e.v. van de wet kennen de Dienst Enquêtes trouwens de middelen toe die nodig zijn voor het uitvoeren van opdrachten van gerechtelijke politie en artikel 21 van dezelfde wet kent hen de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de Krijgsauditeur toe.

Gelet op de omvang van de taken die de Dienst Enquêtes moet uitvoeren uit eigen beweging of op vordering van de gerechtelijke overheden, en gelet op de verscheidenheid van de personen waarmee zij bij het uitvoeren van hun taken contact kunnen hebben (leden van de politiediensten, personen die klachten indienen,getuigen,...) moet de dienst kunnen beschikken over middelen die een nauwkeurige en zekere identificatie mogelijk maken.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat voor het vervullen van dit soort van opdrachten de toegang van de leden van de Dienst Enquêtes tot de informatiegegevens vermeld 1° tot 9° van artikel 3 van de wet tot regeling van een Rijksregister verenigbaar is met de doeleinden nagestreefd door het Comité P. B. Gebruik van het identificatienummer : 9. Krachtens artikel 5 van de wet van 8 december 1992, moet de Commissie nagaan of het identificatienummer van het Rijksregister, dat een persoonsgegeven is, het voorwerp kan uitmaken van een verwerking die verenigbaar is met de doeleinden vermeld in het ontwerp van koninklijk besluit. B.1. Gebruik door de Voorzitter van het Comité P : - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers die worden gehouden in het kader van toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken. - Als identificatiemiddel in het kader van de externe betrekkingen. 10. Naar aanleiding van de analyse in verband met de toegang tot het Rijksregister, heeft de Commissie gesteld dat het belang van de taken die aan de Voorzitter van het Comité P werden toevertrouwd, meer in het bijzonder bij de behandeling van een klacht van gewezen lid van het Comité, de toegang tot voornoemd Register verantwoordde. Het gebruik van een uniek identificatiemiddel, zoals het identificatienummer van het Rijksregister, hetzij in het kader van het intern dossierbeheer dan wel in het kader van externe betrekkingen, is evenwel een nieuwe toepassing die los staat van de toegang.

Derhalve en voor zover de Commissie een gunstig advies uitbracht in verband met de toegang van de Voorzitter van het Comité P, is de Commissie van oordeel dat het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister door de Voorzitter, zoals omschreven in hoofdstuk II van dit ontwerp, verenigbaar is met de door het Comité P nagestreefde doeleinden van het Comité P. B.2. Gebruik door de leden van het Comité P - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers die worden gehouden in het kader van toezichtsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken. - als identificatiemiddel in het kader van externe betrekkingen 11. Waar het de behandeling van onderzoeken (toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken) betreft, heeft de Commissie gesteld dat de taken die de leden van het Comité P krachtens de wet van 18 juli 1991 en op grond van het huishoudelijk reglement zijn toevertrouwd, geen verband hielden met de identificatie van particulieren. Bijgevolg wordt de toereikende, ter zake dienende en niet overmatige aard van het gebruik van een uniek identificatiemiddel betwist, zowel wat het intern beheer betreft, als de externe betrekkingen.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat het gebruik van bedoeld identificatienummer niet verenigbaar is met de doeleinden die nagestreefd worden door het Comité P. B.3.Gebruik door de griffier van het Comité P - Als identificatiemiddel in de bestanden, repertoria en dossiers gehouden in het kader van toezichtsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken. - Als identificatiemiddel in het kader van externe betrekkingen 12. Krachtens de wet van 18 juli 1991 en het huishoudelijk reglement is de griffier belast met het beheer van het administratief personeel van het Comité P. Uit de documenten bezorgd door het Comité P blijkt niet dat de griffier zou kunnen worden betrokken bij onderzoeken, maar belast is met het secretariaat van de vergaderingen van het Comité, het opstellen van de processen-verbaal en instaat voor de verzending van de stukken en voor de bewaring van het archief.

Er werd niet bewezen dat het gebruik van een uniek identificatiemiddel zoals het identificatienummer van het Rijksregister daartoe noodzakelijk is.

Derhalve is de Commissie van oordeel dat, waar het de taken betreft bedoeld in het ontwerp van koninklijk besluit, het gebruik van voornoemd identificatienummer door de griffier niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. B.4. Gebruik door de Dienst Enquêtes en door de leden ervan - Als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die worden gehouden voor het vervullen van toezichtcontroles of gerechtelijke onderzoeken - als identificatienummer in het kader van externe betrekkingen 13.a. Naar aanleiding van de analyse in verband met de toegang heeft de Commissie gesteld dat de identificatie van individuen in het kader van een toezichtsonderzoek (cf.supra) wellicht toereikend en ter zake dienend is, maar overmatig is gelet op de betrekkelijkheid ervan.

Gelet op de bijkomende aard van de verwerking van het identificatienummer van het Rijksregister, hetzij in het kader van het intern dossierbeheer, dan wel in de externe betrekkingen, is de Commissie dus van oordeel dat het gebruik van voornoemd identificatienummer niet verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. 13.b. Naar aanleiding van de analyse van de toegang tot het Rijksregister heeft de Commissie daarentegen gesteld dat de Dienst Enquêtes en de leden ervan, in het kader van gerechtelijke onderzoeken ruime opdrachten en middelen werden toevertrouwd.

Het gebruik van een uniek identificatiemiddel, in voorkomend geval het identificatienummer van het Rijksregister, voor het intern dossierbeheer of bij de externe betrekkingen van het Comité, vergroot de identificatiemogelijkheden geboden door de toegang tot het Rijksregister.

Derhalve en voor zover de Commissie een gunstig advies uitbracht in verband met de toegang van de leden van de Dienst Enquêtes, is de Commissie van oordeel dat het gebruik door de Voorzitter van het identificatienummer van het Rijksregister, zoals omschreven in hoofdstuk II van dit ontwerp, verenigbaar is met de doeleinden die worden nagestreefd door het Comité P. III. Aanwijzing van de houders die toegang hebben tot de gegevens van het Rijksregister en gemachtigd zijn om het identificatienummer te gebruiken. 14. Ter zake van de veiligheidsmaatregelen, dringt de Commissie er sterk op aan dat het ontwerp van koninklijk besluit wordt gewijzigd, in die zin dat de Dienst Enquêtes van het Comité P wordt verplicht een systeem uit te werken waarin de raadplegingen van de gegevens van het Rijksregister worden bewaard (logging) om de eventuele controles op het gebruik van het systeem te vergemakkelijken. IV. Conclusies : 15. Na de aanvragen van het Comité P en zijn Dienst Enquêtes te hebben geanalyseerd in het licht van de wet van 8 december 1992, inzonderheid van het bepaalde in artikel 5, concludeert de Commissie dat de Voorzitter van het Comité en de leden van de Dienst Enquêtes van het Comité P, ingeval zij optreden in het kader van gerechtelijke onderzoeken, voldoen aan de voorwaarden om toegang te verkrijgen tot de gegevens van het Rijksregister en gebruik te maken van het identificatienummer. Voorgaande opmerkingen sluiten evenwel niet uit dat aan de medewerkers van de Voorzitter van het Comité (bijvoorbeeld, de griffier), die optreden in hetzelfde kader, toegang kan worden verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister en dat zij gemachtigd worden het identificatienummer ervan te gebruiken, onder de verantwoordelijkheid van de Voorzitter en voor zover zij, in het raam van hun werkzaamheden, de Voorzitter moeten bijstaan op het stuk van het intern administratief beheer van het Comité.

Om deze redenen : 16. Onder voorbehoud van de opmerkingen geformuleerd in de nummers 5 tot 14 van dit advies, brengt de Commissie een gunstig advies uit. De secretaris, (get.) J. Paul.

De voorzitter, (get.) P. Thomas.

ADVIES NR 42/2001 VAN 12 NOVEMBER 2001 COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, afgekort Vast Comité P, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op artikel 22 van de Grondwet, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 29.

Gelet op de adviesaanvraag van 7 september 2001 van de Minister van Binnenlandse Zaken, Gelet op het verslag van de heer B. De Schutter, Brengt op 12 november het volgende advies uit : I. Voorwerp van de adviesaanvraag. 1. Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter advies wordt voorgelegd strekt ertoe het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en zijn Dienst Enquêtes toegang te verlenen tot de gegevens van het Rijksregister bedoeld in art.3 van de wet van 8 augustus 1983. 2. Deze toegang wordt gevraagd voor de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9° voor het vervullen van wettelijke en reglementaire taken i.v.m. toezicht op de politiediensten, met als voorwerp de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen verlenen, evenals de coördinatie en de doelmatigheid van de politiediensten. Deze taken van het Vast Comité P behelzen : 1. onderzoek van klachten en aangiften van particulieren, rechtstreeks betrokken bij het optreden van een politiedienst of politieambtenaar;2. alsook die uitgaande van ambtenaren, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan;3. het behandelen van de klachten en aangiften van gewezen leden van het Vast Comité P en van de Dienst Enquêtes, overeenkomstig artikel 56 van de organieke wet van 18 juli 1991 en de artikelen 74 en 76 van het huishoudelijk reglement van het Comité P;4. de identificatie van personen waarvan het verhoor in toezichtsonderzoeken noodzakelijk wordt geacht;5. de verificatie van gegevens van personen voortkomend in de onderzoeken geopend door het Vast Comité P of zijn dienst Enquêtes;6. het vervullen van taken van beheer en administratie;7. toegang uitsluitend door de Dienst Enquêtes voor uitoefening van taken inzake de onderzoeken naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de politiediensten.3. Het ontwerp strekt er tevens toe dezelfde instanties te machtigen het identificatienummer van de in het Rijksregister ingeschreven natuurlijke personen te gebruiken in het kader van voornoemde opdrachten : - voor doeleinden van intern beheer, als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die worden bijgehouden door het Comité P en zijn Dienst Enquêtes; - voor doeleinden van externe betrekkingen met : a. de houder van het nummer of zijn wettelijke vertegenwoordigers;b. de openbare overheden en instellingen die ingevolge artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 zelf machtiging hebben gekregen om het nummer te gebruiken in de mate waarin zij optreden in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden.4. Op 18 juli 1995 bracht de Commissie het advies 24/95 uit betreffende een eerste versie van dit ontwerp.Dit advies was gunstig, mits rekening gehouden werd met aanpassingen. Het toenmalige ontwerp werd aangepast, maar werd uiteindelijk door de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken niet aan de Ministerraad voorgelegd.

II. Onderzoek van het ontwerp. 5. Huidig ontwerp van K.B. houdt t.o.v. het vroegere, een uitbreiding in wat betreft de gevraagde gegevens (1° tot 9° i.p.v. 1° tot 6° van artikel 3, eerste lid, alsmede artikel 3, tweede lid) en de personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens. 6. In artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 is bepaald dat « de Koning toegang (verleent) tot het Rijksregister aan de openbare overheden... ».

In de brief die als bijlage gaat bij de adviesaanvraag van 1995, stelt de Minister van Binnenlandse Zaken dat « het Vast Comité P en zijn Dienst Enquêtes kunnen beschouwd worden als openbare overheden in de zin van artikel 5, eerste lid van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen » (hernomen in het Verslag aan de Koning). 7. In het kader van toezichtsonderzoeken kunnen het Vast Comité P en zijn Dienst Enquêtes belast worden met een reeks door de wet toevertrouwde taken, welke betrekking hebben op de activiteiten en werkwijze van de politiediensten.Verscheidene categorieën personen kunnen bij dergelijke procedures betrokken worden (klagende burgers, ambtenaren, gevraagden voor verhoor, leden van politiediensten zelf).

Aangevoerd wordt dat het inwinnen van de persoonsgegevens of het verifiëren ervan op rechtstreekse wijze niet altijd opportuun is en dat een rechtstreeks contact schadelijk kan zijn voor zowel het goede verloop van het onderzoek als voor de bezorgdheid de persoonlijke belangen van bv. een klager of een ander betrokken persoon niet te schaden (zie Verslag aan de Koning).

De Commissie is van oordeel dat de toegang tot de gegevens van het Rijksregister toelaat dat snel en rechtstreeks de relevante gegevens met juistheid kunnen bekomen worden.

Bovendien kan de Dienst Enquêtes in het kader van gerechtelijke onderzoeken optreden en in die hoedanigheid optreden als een volwaardige politiedienst. Aldus moet hij dezelfde toegang kunnen hebben tot het Rijksregister als de andere politiediensten.

Deze controle op waarheidsgetrouwheid kan met alle waarborgen best via het Rijksregister.

Blijft wel de vraag of in alle aangelegenheden de toegang tot de gegevens 1° tot 9° verantwoord is i.p.v. de vragen 1° tot 6°. De Commissie is van mening dat voor de vervulling van de taken de toegang beperkt zou moeten blijven tot de gegevens 1° tot 6°. Zij betwist de relevantie van de gegevens inzake beroep, burgerlijke stand of samenstelling van het gezin. De Commissie wenst ook aandacht te vestigen op het feit dat het gegeven « beroep » vaak als niet betrouwbaar en dus irrelevant moet beschouwd worden, daar het niet systematisch wordt bijgewerkt. 8. Wat betreft de personen die toegang tot de gegevens bekomen, voorziet het ontwerp dat deze voorbehouden is voor de voorzitter en de werkende leden van het Vast Comité voor taken voorzien in artikel 1, § 1, 1° tot 5°, aan de griffier van het Vast Comité P voor taken van § 1, 7° en aan de leden van de Dienst Enquêtes en de twee adjunct-hoofden voor taken onder § 1, 1° tot 6°, alsmede de leden van de Dienst Enquêtes aangeduid door het Comité P. Bovendien worden ook bepaalde leden van het administratief personeel van het Comité P of de Dienst Enquêtes, aangeduid door het Comité, toegelaten (behalve in gerechtelijke onderzoeken van de Dienst Enquêtes) (art. 1, § 2, 4° in fine).

Dit betekent een brede verruiming van het aantal personen die toegang krijgen. Zo de Commissie reeds in haar advies 24/95 van 18 juli 1995 geen bezwaar had met toegangsverlening aan de Voorzitter van het Comité P, was dit wel het geval t.o.v. de toegang voor alle andere leden van het Comité P. Tegenover de toenmalige aangevoerde bemerking dat « Uit de documenten die door het Comité P werden bezorgd, blijkt evenwel niet dat de leden met (die) identificatie zijn belast », worden geen nieuwe overwegingen aangevoerd. Het ware wellicht verkieslijk - zoals voor het Comité I - de toegang te beperken tot de Voorzitter en twee werkende leden.

Bovendien moet herhaald dat de identiteit van de personeelsleden van de politiediensten betrokken bij dergelijke onderzoeken even doelmatig kan gecontroleerd worden bij de betrokken diensten zelf. 9. Wat de toegang van de griffie van het Comité P betreft, wordt deze beperkt tot taken voor beheer en administratie van personeel.Het argument als zou het raadzaam zijn dat de dienst « onafhankelijk is van de diensten van oorsprong van zijn personeelsleden, die toegang hebben tot deze dossiers, maar waarvan het Comité niet kan afhangen » is niet overtuigend en lijkt de Commissie overmatig. De identificatiegegevens van een beperkt eigen personeel kan gemakkelijk binnen de dienst zelf gecontroleerd worden. Bovendien zijn de taken waarmee de griffie is belast omschreven in artikel 62 van de wet van 18 juli 1991 en in de artikelen 23 en 25 van het huishoudelijk reglement, namelijk het secretariaat van de vergaderingen van het Comité waarnemen, de processen-verbaal opstellen, instaan voor de verzending van de stukken en de bewaring van het archief.

De Commissie is derhalve van oordeel dat zijn toegang niet verenigbaar is met de doeleinden die nagestreefd worden door het Comité P. 10. Hetzelfde geldt voor de toegang verleend aan leden van het administratief personeel.Dit is duidelijk overmatig en wordt niet afdoende verantwoord. De voorbereidende werkzaamheden van de wet van 18 juli 1991 stellen duidelijk dat het niet de voornaamste bedoeling is om bij de politiediensten individuele feiten vast te stellen, dan wel « toevallige onvolkomenheden en disfuncties in het systeem vast te stellen en voorstellen te formuleren om hieraan te verhelpen » (Senaat, doc.1258/2 - 9 juli 1991). Ambtenaren, zij het op voordracht van de griffier en aangeduid door het Comité, dergelijke toegang verlenen, is een onaanvaardbare uitbreiding van de toegangsmogelijkheden. Zij kunnen trouwens via art. 2, 3° kennis krijgen van de gegevens. 11. Wat de toegang van de Dienst Enquêtes betreft, moet wellicht rekening gehouden worden met het feit dat alle leden de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie en een volwaardige politiedienst uitmaken.Hun toegang moet dan ook gelijklopend zijn met die van politiediensten met algemene bevoegdheid van bestuurlijke en gerechtelijke politie. Opmerkelijk is hier wel dat - in tegenstelling tot de leden van het Comité - desondanks voor de leden van de Dienst Enquêtes een uitdrukkelijke aanduiding door het Comité voorzien is.

De Commissie heeft dienaangaande geen bemerkingen. 12. Mededelingen aan derden is verboden (art.2). Worden niet als derden beschouwd de betrokken natuurlijke personen of de openbare overheden en instellingen die zelf de machtiging verkregen hebben, alsmede leden van het administratief personeel van het Comité P en zijn Dienst Enquêtes.

De Commissie heeft geen opmerkingen dienaangaande.

A. Gebruik van het identificatienummer : 13. Volgens artikel 3 worden dezelfde personen als bedoeld in artikel 1, § 2 gemachtigd het Rr-nummer te gebruiken, doch : 1.uitsluitend in het vervullen van de taken vermeld onder artikel 1, § 1; 2. enkel voor interne beheersdoeleinden;3. of, in extern gebruik, met de houder van het nummer of overheden en instellingen die zelf krachtens artikel 8 van de wet op het Rijksregister het gebruiksrecht bezitten. De Commissie heeft dienaangaande geen opmerkingen. 14. Belangrijk is de bepaling van artikel 6, waarbij de identiteit van een gemachtigde aanvrager per raadpleging in een controlesysteem wordt geregistreerd.Deze controlegegevens worden bewaard gedurende drie jaar.

De Commissie staat gunstig tegenover deze bijkomende waarborgen.

Wellicht zou het wel verkieslijk zijn te stellen dat de gegevens bewaard worden zolang het betrokken dossier in behandeling is, verlengd met een periode van 3 jaar. Dit laat een efficiënte controle op klachten inzake onrechtmatige toegang, die kunnen voorkomen na afsluiting van het dossier, toe.

B. Conclusie Onder voorbehoud van de opmerkingen geformuleerd onder nrs. 7 t/m 10 en 14, brengt de Commissie een gunstig advies uit.

De secretaris, (get.) B. Havelange.

De voorzitter, (get.) P. Thomas.

ADVIES 33.636/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 13 juni 2002 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "waarbij het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, afgekort Vast Comité P, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken", heeft op 27 augustus 2002 het volgende advies gegeven : Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, voorzitter van de Raad van Staat;

P. Hanse, en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. R. Andersen.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, R. Andersen.

30 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, afgekort Vast Comité P, en zijn Dienst Enquêtes worden gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1995, en op artikel 8, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;

Overwegende dat de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1993, 21 december 1994, 30 november 1998, 7 december 1998, 1 april 1999 en 20 juli 2000, inzonderheid op de artikelen 8, 9, 10, 16 en 18, van toepassing is;

Overwegende dat de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, inzonderheid het artikel 2, van toepassing is;

Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd door de wet van 11 december 1998, inzonderheid de artikelen 3, § 5, 2°, 4, § 1, 2°, en 5 e), van toepassing is;

Overwegende dat de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, gewijzigd bij de wetten van 24 maart, 19 april en 13 mei 1999, 22 en 27 december 2000, 2 april en 31 mei 2001, inzonderheid op het artikel 3, van toepassing is;

Gelet op de adviezen nrs. 24/95 en 42/2001 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op, respectievelijk, 18 juli 1995 en 12 november 2001;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 6 maart 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van ten hoogste een maand;

Gelet op advies 33.636/2 van de Raad van State, gegeven op 27 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, en van Onze Minister van Justitie, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toegang tot de informatiegegevens

Artikel 1.§ 1 Aan het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, afgekort het Vast Comité P, en zijn Dienst Enquêtes, wordt toegang verleend tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot en met 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, uitsluitend voor het vervullen van hun wettelijke en reglementaire taken met betrekking tot : 1° het onderzoek van de klachten en aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een politiedienst, een politieambtenaar, een dienst of een ambtenaar met algemene bevoegdheid van bestuurlijke of gerechtelijke politie;2° het onderzoek van de klachten en aangiften van politieambtenaren, een dienst of een ambtenaar met algemene bevoegdheid van bestuurlijke of gerechtelijke politie, personen die een openbaar ambt uitoefenen en de leden van de krijgsmacht die betrokken zijn bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan;3° het onderzoek van klachten en aangiften van gewezen leden van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten of zijn Dienst Enquêtes, overeenkomstig artikel 56 van de voormelde wet van 18 juli 1991 en de artikelen 74 en 76 van het huishoudelijk reglement van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten;4° de identificatie van personen waarvan het verhoor noodzakelijk wordt geacht binnen de beperkingen van de toezichtsonderzoeken die door het Vast Comité P of door zijn Dienst Enquêtes zijn ingesteld;5° de verificatie van persoonsgegevens betreffende personen die voorkomen in de onderzoeken ingesteld door het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten of door zijn Dienst Enquêtes, in zijn opdrachten van kennisgeving, toezicht en het leveren van antwoorden op de vragen tot adviezen en studies die tot hen worden gericht;6° en, uitsluitend voor de Dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, de onderzoeken, opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken naar misdaden en misdrijven die ten laste worden gelegd van leden van de politiediensten zoals bedoeld in artikel 16 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten; § 2. De toegang tot de informatiegegevens is voorbehouden : 1° aan de voorzitter en twee werkende leden van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in § 1, 1° tot 5°;2° aan het hoofd van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P en aan de twee adjuncthoofden voor de uitoefening van de taken bedoeld in § 1, 1° tot 6°;3° aan de leden van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in § 1, 1° tot 6°, die uit hoofde van hun ambt en binnen de beperkingen van hun respectievelijke bevoegdheden, met naam en schriftelijk, hiertoe werden aangeduid door het Comité P, op voordracht van het hoofd van de Dienst Enquêtes. De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen aangebracht aan de informatie zoals bedoeld onder § 1, is beperkt tot een termijn van vijf jaar voorafgaand aan de mededeling van deze gegevens.

Art. 2.De met toepassing van artikel 1, § 1, bekomen informatiegegevens mogen enkel gebruikt worden voor de in deze paragraaf vermelde doeleinden. Zij mogen niet worden meegedeeld aan derden.

Worden voor de toepassing van artikel 1, § 1, niet beschouwd als derden : 1° de natuurlijke personen waarop deze gegevens betrekking hebben of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de openbare overheden en instellingen die overeenkomstig artikel 5 van de voornoemde wet van 8 augustus 1983 zijn gemachtigd voor de informatiegegevens die hen krachtens deze machtiging mogen worden meegedeeld en die handelen in het kader van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden.3° de leden van het administratief personeel van het Vast Comité P en van zijn Dienst Enquêtes. HOOFDSTUK II. - Gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister

Art. 3.De in artikel 1, § 2, bedoelde personen zijn gemachtigd om het identificatienummer van de personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven te gebruiken.

De machtiging tot het gebruik van het identificatienummer is beperkt tot het vervullen van de in artikel 1, § 1, vermelde taken.

Art. 4.Het identificatienummer mag enkel voor interne beheersdoeleinden worden gebruikt als identificatiemiddel in dossiers, bestanden en repertoria die gehouden worden door het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en zijn Dienst Enquêtes, uitsluitend voor de uitoefening van de taken opgesomd in artikel 1, § 1.

Bij extern gebruik mag het identificatienummer enkel gebruikt worden in de betrekkingen die nodig zijn voor de uitoefening van de taken bedoeld in artikel 1, § 1, met : 1° de houder van het nummer of zijn wettige vertegenwoordiger;2° de openbare overheden en instellingen die zelf, krachtens artikel 8 van de voornoemde wet van 8 augustus 1983, zijn gemachtigd om het identificatienummer te gebruiken in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. HOOFDSTUK III. - Vertrouwelijkheids - en beveiligingsbepalingen

Art. 5.De lijst van de personen die overeenkomstig artikel 1, § 2, zijn aangesteld met vermelding van hun graad en functie, wordt jaarlijks opgesteld en ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 6.De identiteit van de aanvragers van een raadpleging van het Rijksregister bij het Vast Comité P en zijn Dienst Enquêtes wordt geregistreerd in een controlesysteem.

Deze gegevens worden bewaard zolang het betrokken dossier in behandeling is, verlengd met een periode van drie jaar.

De voorzitter van het Vast Comité P, bijgestaan door de griffier en een uitdrukkelijk hiertoe afgevaardigd lid, zijn belast met de organisatie en de implementatie van het controlesysteem.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Art. 8.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 september 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^