Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 augustus 2005
gepubliceerd op 13 oktober 2005

Koninklijk besluit tot regeling van de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000598
pub.
13/10/2005
prom.
31/08/2005
ELI
eli/besluit/2005/08/31/2005000598/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit tot regeling van de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, ingevoegd bij de wet van 12 februari 1999 en gewijzigd bij de wet van 17 februari 2005, uit te voeren.

Deze bepaling voorziet dat indien een politieke partij door eigen toedoen of door toedoen van haar componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen, duidelijk en door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen, aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die gewaarborgd worden door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en door de aanvullende protocollen bij dat Verdrag, de dotatie toegekend aan de door de politieke partij opgerichte V.Z.W., ingetrokken moet worden als de algemene vergadering van de afdeling administratie van de Raad van State dat beslist.

Hiertoe moet een aanvraag ingediend worden bij de Raad van State door ten minste een derde van de leden van de Controlecommissie bedoeld in artikel 1 van voornoemde wet.

Krachtens artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989, kan de Koning de bijkomende nadere regels vaststellen wat de inhoud van de aanvraag betreft.

Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, voert eveneens artikel 30, § 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, ingevoegd bij de wet van 17 februari 2005, uit.

Krachtens deze bepaling bepaalt een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989.

Dit is het voorwerp van het ontwerpbesluit dat op 25 maart 2005 in Ministerraad werd overlegd.

In zijn advies 38.347/4 gegeven op 18 mei 2005 beveelt de Raad van State aan om de bepalingen inzake stuiting en schorsing van sommige termijnen van de rechtspleging dat het ontwerpbesluit organiseert te herbekijken, zodat de termijn van zes maand, waarover de Raad van State beschikt om een uitspraak te doen, kan nageleefd worden.

Deze bepalingen werden opnieuw bekeken overeenkomstig deze aanbeveling (zie artikels 3, 5, 8, 9, 10, 11, 13 en 20 van het ontwerpbesluit evenals de commentaar bij deze artikels).

In dit verband dient te worden onderstreept dat : Artikel 30, § 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State aan de Koning uitdrukkelijk machtiging verleent om de bijzondere regels te bepalen inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen bedoeld in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van bovenvermelde wet van 4 juli 1989. De Koning beschikt bijgevolg over de bevoegdheid om oorzaken van schorsing of stuiting van de termijnen te voorzien, die gerechtvaardigd zijn door de bijzonderheden van de procedure ingesteld bij artikel 15ter van de wet.

De stuitingen of schorsingen van de termijnen voorzien door het ontwerpbesluit zich slechts in uitzonderlijke gevallen zullen voordoen, namelijk tijdens de periode van drie maand voorafgaand aan de verkiezingen, enerzijds, en in geval van ontbinding van de wetgevende kamers, anderzijds.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Deze bepaling bevat de definities die nodig zijn voor het juiste begrip van het besluit en zorgt ervoor dat in de rest van de tekst de titels van de wet of de verordening niet geciteerd moeten worden wanneer het gaat om artikelen met verwijzing.

Artikel 2 Dit artikel preciseert dat de aanvraag ingediend moet worden bij een verzoekschrift in gewone vorm, met verwijzing naar artikel 19, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, dat het gemene recht uitmaakt van de aanhangigmaking, in de vorm, bij de Raad van State, voorzover het bepaalt dat die aanhangigmaking schriftelijk gebeurt.

Wanneer het verzoekschrift bij de Raad van State ingediend wordt, moet het op hetzelfde ogenblik aan de Controlecommissie overgezonden worden (zie de commentaar bij artikel 5, 1°).

Het verzoekschrift moet melding maken van de door de wet voorziene vermeldingen betreffende de naam van de verzoekende partijen, de instelling bedoeld in artikel 22 van de wet, de beschrijving van de feiten en overeenstemmende tekenen, het recht of de rechten bekrachtigd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en door de aanvullende protocollen bij dat Verdrag en waarvan wordt beweerd dat de aangeklaagde partij er kennelijk tegen gekant is, evenals de bij de feiten betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen.

Het verzoekschrift moet bovendien de naam, hoedanigheid en woonplaats van de verzoekers bevatten, het onderwerp van de aanvraag, een uiteenzetting van de middelen waardoor wordt aangetoond dat het om een daad bedoeld in artikel 15ter van de wet gaat en, in voorkomend geval, de financieringswijze van de betwiste daad.

Artikel 3 Omwille van de rechtszekerheid bepaalt artikel 3 dat de aanvraag moet worden ingediend binnen een bepaalde termijn.

In zijn advies 38.347/4 gegeven op 18 mei 2005 erkent de Raad van State dat de aan de Koning verleende machtiging om de bijzondere regels te bepalen inzake de termijn en de procedure ook de machtiging inhoudt om de termijn voor het indienen van de aanvraag inhoudt.

Aangezien de termijn van zestig dagen de gewone termijn is voor een contentieus beroep voor de afdeling administratie van de Raad van State, werd voor dezelfde termijn gekozen voor deze rechtspleging.

Deze termijn begint te lopen zodra alle verzoekers kennis hebben gekregen van het laatste feit of teken bedoeld in artikel 15ter van de wet.

Indien deze termijn van zestig dagen verstrijkt of begint te lopen tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen, wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van zestig dagen voor het indienen van de aanvraag te lopen vanaf de installatie van de nieuwe Controlecommissie.

Deze stuiting van de termijn van zestig dagen voor het indienen van het verzoekschrift werd voorzien om toe te laten dat de aanvraag ingediend wordt na de hernieuwing van de wetgevende Kamers.

Het tweede lid voorziet dus het geval wanneer de verjaringstermijn voor het indienen van het verzoekschrift tijdens voornoemde periode verstrijkt of begint te lopen.

Er wordt naar artikel 5, 2°, verwezen voor het geval wanneer de aanvraag werd ingediend en de verjaringstermijn hiervoor is verstreken vóór het begin van de periode van drie maanden voorafgaand aan de datum van de verkiezingen.

Artikel 4 In het verzoekschrift kan slechts een enkele woonplaats gekozen worden. Zoniet worden de verzoekers geacht bij de eerste onder hen woonplaats te hebben gekozen. Deze bepaling strekt ertoe de taken inzake kennisgeving van de griffie van de Raad van State te vergemakkelijken.

Artikel 5 Artikel 5, 1°, dat de schorsing van de procedure voorziet gedurende een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aanvraag bij de Raad van State is ingediend, maakt het voor de andere leden van de Controlecommissie mogelijk om kennis te nemen van het in toepassing van artikel 2 neergelegde verzoekschrift, zodat de Commissie in haar geheel kan beraadslagen over de opportuniteit van het al dan niet behouden ervan.

Artikel 5, 2°, voorziet dat de procedure en het onderzoek van de zaak geschorst worden en dat de procedure slechts zal voortgezet worden, in voorkomend geval, na de installatie van de nieuwe Controlecommissie, voor zover ten minste een derde van haar leden beslist om het geding te hervatten zoals voorzien in artikel 20, § 2 (zie de commentaar bij dit artikel).

Het deel van de termijn dat beginnen lopen is voor de schorsing blijft behouden en de loop van de termijn wordt hervat op het einde van de schorsingsperiode.

Artikel 6 Overeenkomstig artikel 15ter, § 1, eerste lid, van de wet van 4 juli 1989, doet de algemene vergadering van de afdeling administratie van de Raad van State uitspraak over de intrekking van de dotatie die toegekend wordt aan de betrokken politieke partij, ten belope van het bedrag waartoe zij beslist.

Het derde lid van de bepaling regelt de samenhang op een manier die eigen is aan deze rechtspleging; de verwijzing naar artikel 60 van het algemene procedurereglement is immers niet geschikt omdat het altijd de algemene vergadering van de afdeling administratie is die uitspraak doet over dit geschil.

Artikel 7 Er moet onmiddellijk een afschrift van het verzoekschrift betekend worden aan de instelling die de dotatie int die toegekend is aan de betrokken politieke partij en die in het verzoekschrift vermeld wordt.

Een afschrift van het verzoekschrift wordt tegelijkertijd betekend aan de bij de feiten betrokken natuurlijke of rechtspersonen die erin aangewezen worden en aan de politieke partij bedoeld in artikel 15ter, § 1, eerste lid, van de wet om hen toe te laten tussen te komen als verdediger.

Een bericht waarin de naam van de verzoekers en het onderwerp van het verzoekschrift worden vermeld, moet ook gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad om het voor de tussenkomende partijen, die a priori niet identificeerbaar zijn, mogelijk te maken zich kenbaar te maken (zie de commentaar bij artikel 8).

Artikel 8 Binnen zestig dagen na ontvangst van de betekening door de hoofdgriffier van de Raad van State krachtens artikel 6, eerste lid, kan de instelling een memorie van antwoord richten aan de Raad van State.

Overeenkomstig artikel 15ter, § 4, van de wet van 4 juli 1989 is de aanvraag tot tussenkomst enkel mogelijk ter ondersteuning van de verwerende partij.

De eis tot tussenkomst in verdediging van de bij de feiten betrokken natuurlijke of rechtspersonen, van de politieke partij of van iedere andere belanghebbende moet ingediend worden binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van de betekening door de Griffie bedoeld in artikel 7, tweede lid, of na de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad bedoeld in artikel 7, derde lid.

Ingeval de hierboven vermelde termijnen van zestig of vijftien dagen tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen verstrijken of beginnen te lopen, dan worden ze gestuit en begint een nieuwe termijn van zestig of vijftien dagen, naargelang van het geval, te lopen na de installatie van de nieuwe Controlecommissie, voorzover ten minste één derde van haar leden beslist om het geding te hervatten zoals voorzien in artikel 20, § 2 (zie de commentaar bij dit artikel).

Artikel 9 De algemene vergadering doet uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift tot tussenkomst.

De in verdediging tussenkomende partij, van wie de eis ontvankelijk werd verklaard, beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de betekening van de beschikking waarbij de eis ontvankelijk wordt verklaard, om een memorie neer te leggen waarin zij haar middelen ten gronde uiteenzet.

Ingeval deze termijn van dertig dagen tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van dertig dagen te lopen, in voorkomend geval, vanaf de installatie van de nieuwe Controlecommissie, voorzover ten minste één derde van haar leden het geding hervatten zoals voorzien in artikel 20, § 2 (zie de commentaar bij dit artikel).

Artikelen 10 en 11 Om de opmerking van de Raad van State te beantwoorden werd ten gunste van de verzoekende partij de mogelijkheid voorzien om een memorie van wederantwoord of een toelichtende memorie in te dienen binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de memorie van antwoord van de instelling of van de betekening door de Griffie dat de instelling verzuimd heeft een memorie van antwoord neer te leggen.

Ingeval de termijn van vijftien dagen bedoeld in deze artikelen verstrijkt of begint te lopen tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen, wordt deze termijn gestuit en begin een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen, in voorkomend geval, na de installatie van de nieuwe Controlecommissie, voor zover ten minste één derde van haar leden het geding hervatten zoals voorzien in artikel 20, § 2 (zie de commentaar bij dit artikel).

Artikel 12 Dit artikel handelt over het onderzoek van de zaak door het aangewezen lid van het auditoraat.

Artikel 13 Om de opmerking van de Raad van State te beantwoorden werd de partijen de mogelijkheid geboden om een laatste memorie in te dienen na de betekening van het verslag van de auditeur aan de partijen. Deze laatste memorie dient binnen een termijn van vijftien dagen neergelegd te worden.

Ingeval deze termijn van vijftien dagen tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de verkiezingen verstrijkt of begint te lopen, wordt deze termijn gestuit en begin een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen, in voorkomend geval, na de installatie van de nieuwe Controlecommissie, voor zover ten minste één derde van haar leden het geding hervatten zoals voorzien in artikel 20, § 2 (zie de commentaar bij dit artikel).

Artikel 14 Het niet vermelden van de woonplaats of de gekozen woonplaats stelt de griffie vrij van de kennisgeving, uiteraard met het doel om de diensten van de griffie van de Raad van State langdurige opzoekingen te besparen.

Het gebrek aan kennisgeving ontneemt de procedure echter niet zijn contradictoire karakter.

Artikelen 15 en 16 Deze artikelen behandelen de wijze waarop het verzoekschrift en de memories moeten neergelegd worden.

De partijen dienen bij hun procedurestukken de dossierstukken te voegen waarop zij hun bewijsvoering willen steunen, alsook een inventaris van deze stukken.

Artikel 17 Deze bepaling bestraft volgens het gemene recht het laattijdig ingediende procedurestuk.

Artikel 18 Dit artikel bepaalt de modaliteiten voor het horen van de partijen en alle andere personen.

De hoorzitting is tegensprekelijk en maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal. De aanwezigheid van de advocaten wordt gewaarborgd.

Deze bepaling wordt ontleend aan artikels 16 en volgende van het algemeen procedurereglement.

Artikel 19 Het arrest wordt aan de partijen betekend alsook aan de Controlecommissie vermits de uitvoering ervan die commissie toekomt.

Artikel 20 De eerste paragraaf voorziet dat indien, tijdens de procedure en vóór de sluiting der debatten, een verzoeker zijn hoedanigheid van lid van de Controlecommissie verliest met als gevolg dat niet meer voldaan wordt aan het minimum aantal verzoekers, de rechtspleging niettemin zal kunnen worden voortgezet op voorwaarde dat binnen de maand ten minste één derde van de leden van de Controlecommissie het geding hervatten in de staat waarin het zich bevindt.

De rechtspleging wordt tijdens deze termijn van één maand geschorst.

De hervatting van het geding kan door een eenvoudige verklaring ter Griffie van de Raad van State geschieden.

Bij gebreke van hervatting van het geding binnen deze termijn van één maand wordt de zaak van de rol geschrapt.

De tweede paragraaf voorziet een gelijkaardige procedure van hervatting van het geding in geval van ontbinding van de Kamers vóór de sluiting der debatten.

In dit geval wordt de rechtspleging slechts voortgezet, in voorkomend geval, na de installatie van de nieuwe Controlecommissie, op voorwaarde dat ten minste één derde van haar leden het geding hervatten in de staat waarin het zich bevindt, binnen de termijn van één maand te rekenen vanaf deze installatie.

Artikelen 21 tot 23 Krachtens artikel 30, § 4, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, zoals ingevoegd bij de wet van 17 februari 2005, is het arrest vatbaar voor verzet, derden verzet en voor beroep tot herziening.

Artikel 21 wordt ontleend aan de artikelen 40 tot 46 van het algemeen procedurereglement.

Artikel 22 wordt ontleend aan de artikelen 47 tot 50 van het algemeen procedurereglement.

Artikel 23 wordt ontleend aan de artikelen 50bis tot 50sexies van het algemeen procedurereglement.

Artikel 24 Deze bepaling voorziet dat het arrest van rechtswege uitvoerbaar is.

Het komt de Controlecommissie toe het arrest uit te voeren overeenkomstig artikel 15ter, § 1, in fine, van de wet.

Artikel 25 Dit artikel gaat over de toepassing van een aantal bepalingen van het algemeen procedurereglement aan de rechtspleging die bij dit besluit geregeld wordt.

Artikel 26 Het besluit bepaalt niet enkel de datum van invoegetreding van zijn bepalingen, maar eveneens, krachtens artikel 10 van de wet van 17 februari 2005, de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Die wet en het onderhavig uitvoeringsbestluit zullen gelijktijdig in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt worden en ze zullen op de datum van deze bekendmaking in werking treden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar,.

De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES 38.347/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 21 april 2005 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot regeling van de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen", heeft op 18 mei 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen I. Artikel 15ter, § 1, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, zoals gewijzigd bij de wet van 17 februari 2005 tot wijziging van de gecoordineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 en van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, luidt als volgt : « Indien een politieke partij door eigen toedoen of door toedoen van haar componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen, duidelijk en door middel van verscheidene, met elkaar overeenstemmende tekenen, aantoont dat ze vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die gewaarborgd worden door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn, moet de dotatie die krachtens dit hoofdstuk aan de in artikel 22 bedoelde instelling wordt toegekend, zo de algemene vergadering van de afdeling administratie van de Raad van State dat beslist, binnen de vijftien dagen door de Controlecommissie worden ingetrokken, ten belope van het bedrag waartoe de Raad van State heeft beslist.

De aanvraag die wordt ingediend door ten minste een derde van de leden van de Controlecommissie moet rechtstreeks aan de Raad van State worden gericht. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt in de aldus toegezonden aanvraag melding gemaakt van de naam van de eisende partijen, de in artikel 22 bedoelde instelling waartegen de aanvraag gericht is, een beschrijving van de feiten en overeenstemmende tekenen alsmede van het recht of de rechten die werden bekrachtigd bij het in het vorige lid bedoelde Verdrag en waarvan wordt beweerd dat de aangeklaagde partij er kennelijk tegen gekant is. In de aanvraag worden voorts de natuurlijke personen en rechtspersonen vermeld die bij voornoemde feiten betrokken zijn. De Koning kan bijkomende nadere regels vaststellen wat de inhoud van de aanvraag betreft. De Raad van State brengt, binnen zes maanden na de aanhangigmaking, een behoorlijk met redenen omkleed arrest uit en kan beslissen de dotatie die krachtens dit hoofdstuk aan de in artikel 22 bedoelde instelling wordt toegekend, in te trekken hetzij ten belope van het dubbele van het bedrag van de voor het stellen van die daad gefinancierde of gedane uitgaven, hetzij voor een periode die niet korter mag zijn dan drie maanden noch langer dan één jaar.

De Raad van State kan gelasten zijn arrest of een samenvatting daarvan via de kranten of op enigerlei andere wijze te publiceren of te verspreiden, ten laste van de instelling bedoeld bij artikel 22 waaraan een sanctie wordt opgelegd. » In het aldus gewijzigde artikel 15ter, §§ 1 en 2, van de voormelde wet van 4 juli 1989, worden aldus bepaalde procedureregels aangegeven die de Koning dient na te leven in het kader van de machtiging die aan Hem wordt verleend. Er zijn vijf zulke regels : 1° In de aanvraag dient melding te worden gemaakt van de naam van de eisende partijen, namelijk ten minste een derde van de leden van de Controlecommissie, de in artikel 22 bedoelde instelling waartegen de aanvraag gericht is, een beschrijving van de feiten en overeenstemmende tekenen alsmede van het recht of de rechten die werden bekrachtigd bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en waarvan wordt beweerd dat de aangeklaagde partij er kennelijk tegen gekant is, alsook van de natuurlijke personen en rechtspersonen die bij voornoemde feiten betrokken zijn;2° De aanvraag wordt toegewezen aan de algemene vergadering van de afdeling Administratie van de Raad van State;3° De Raad van State spreekt zich binnen zes maanden na de aanhangigmaking uit;4° Het arrest moet naar behoren met redenen omkleed zijn;5° De Raad van State kan gelasten zijn arrest of een samenvatting daarvan via de kranten of op enigerlei andere wijze te publiceren of te verspreiden, ten laste van de instelling bedoeld in artikel 22 waaraan een sanctie wordt opgelegd. Daarnaast worden bij de voormelde wet van 17 februari 2005 verscheidene bepalingen van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gewijzigd, inzonderheid de artikelen 16, 19 en 30 ervan (1).

Zo volgt uit artikel 16, 7°, van die gecoördineerde wetten, zoals het bij de wet van 17 februari 2005 is ingevoegd, dat "de afdeling [Administratie] (bij wijze van arresten uitspraak) doet op... de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen".

In artikel 19, eerste lid, van de gecoördineerde wetten, zijnerzijds, wordt het volgende bepaald : « De aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16, 1° tot 6°, kunnen voor de afdeling administratie worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de Koning bepaald. » Voorts luidt artikel 30, § 4, van dezelfde gecoordineerde wetten, zoals die bepaling bij de voornoemde wet van 17 februari 2005 ingevoegd is, als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.

De artikelen 19, 21 en 21 bis, voor zover zij betrekking hebben op het administratief dossier en op de tussenkomst ter ondersteuning van het beroep, zijn niet van toepassing op de procedures die gebaseerd zijn op voornoemd artikel 15ter.

Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak kunnen erin tussenkomen als verdediger en het arrest waarin over de aanvraag uitspraak wordt gedaan, is vatbaar voor verzet, derdenverzet en herziening onder de voorwaarden als bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. » Tenslotte rijst de vraag of voor het onderzoek van dit ontwerpbesluit als rechtsgrond ervan niet eveneens acht dient te worden geslagen op artikel 30, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, waarvan het eerste lid als volgt luidt : "De rechtspleging welke in de bij de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 bedoelde gevallen voor de afdeling administratie dient te worden gevolgd, wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. » Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Ervan uitgaan dat voor het ontworpen besluit een rechtsgrond te vinden is in artikel 30, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zou artikel 30, § 4, van diezelfde gecoördineerde wetten immers totaal nutteloos maken.

Logischerwijze kan voor het ontworpen besluit aldus niet tegelijk een rechtsgrond worden gevonden in een bepaling met algemene draagwijdte, zoals het voormelde artikel 30, § 1, en in een bijzondere bepaling, zoals het voormelde artikel 30, § 4, welke bepaling er net toe strekt, zij het impliciet, aan de Koning machtiging te verlenen tot het afwijken van de algemene regels vastgesteld krachtens artikel 30, § 1.

Tot besluit van hetgeen voorafgaat, dient te worden gesteld dat uit alle voormelde bepalingen - de nieuwe bepalingen of de bepalingen zoals ze bij de wet van 17 februari 2005 gewijzigd zijn - volgt dat met het oog op het vaststellen van de regels inzake termijnen en procedure waarop dit besluit betrekking heeft, de Koning ertoe gemachtigd is om : 1° nadere regels betreffende de inhoud van de aanvraag vast te stellen ter aanvulling van die vervat in artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989;2° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure te bepalen voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig het voormelde artikel 15ter ;(1) Artikel 16bis van de gecoordineerde wetten, zijnerzijds, wordt opgeheven.3° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden te bepalen voor de tussenkomst van degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak en daarin kunnen tussenkomen als verwerende partij, alsook de voorwaarden voor verzet, derdenverzet en herziening van het arrest waarin over de aanvraag uitspraak wordt gedaan;4° de datum te bepalen waarop de voormelde wet van 17 februari 2005 in werking treedt. Die machtigingen dienen strikt te worden geïnterpreteerd, aangezien volgens artikel 160, eerste lid, van de Grondwet, de bevoegdheid en de werking van de Raad van State worden bepaald door de wet, die evenwel aan de Koning de macht kan toekennen de rechtspleging te regelen "overeenkomstig de beginselen die zij vaststelt".

Bovendien moet de Koning in beginsel de volgende bepalingen naleven : 1° de regels vervat in artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989, die hierboven in herinnering zijn gebracht;2° de bepalingen van titel V van de gecoôrdineerde wetten betreffende de rechtspleging voor de afdeling Administratie van de Raad van State, met dien verstande evenwel dat de artikelen 19, 21 en 21bis, van die wetten niet van toepassing zijn, maar enkel voorzover ze betrekking hebben op het administratief dossier en de tussenkomst ter ondersteuning van het beroep. II. Ten aanzien van de hierboven gememoreerde beginselen en machtigingen doet de ontworpen regeling de volgende problemen rijzen. 1. Een eerste probleem dat het ontworpen besluit doet rijzen is het gevolg van de gezamenlijke bepalingen daarvan waarbij tennijnen worden vastgesteld en stuiting van de termijnen wordt opgelegd voor het indienen van een verweerschrift en een memorie van tussenkomst (in hoofdzaak de artikelen 7 en 8 van het ontwerp), alsook schorsing van de procedure in sommige gevallen (artikel 16 en artikel 18, tweede tot vijfde lid, van het ontwerp). Aldus bestaat het gevaar dat een aantal bepalingen, los van het feit dat de strekking ervan niet duidelijk is en de vraag rijst hoe die verschillende bepalingen zich met elkaar zullen verdragen (2), het de Raad van State, in een overigens niet te verwaarlozen aantal gevallen, onmogelijk zullen maken de termijn van zes maanden vanaf de aanhangigmaking, in acht te nemen, die hem bij artikel 15ter, § 1, van de wet van 4 juli 1989, zoals gewijzigd bij de wet van 17 februari 2005, wordt toegekend om een uitspraak te doen.

Die termijn van zes maanden is weliswaar een termijn van orde, maar het staat niet aan de Koning om, wanneer hij voorziet in de tenuitvoerlegging van de betrokken wetsbepalingen, een procedure in te voeren die ertoe leidt dat die termijn overschreden wordt.

De gezamenlijke voornoemde bepalingen van het ontwerpen besluit die voorzien in de stuiting of schorsing van bepaalde termijnen binnen de procedure die in dat besluit wordt geregeld, moeten bijgevolg zo worden herzien dat de onderlinge samenhang ervan hersteld wordt, en belangrijker nog, dat het verloop van die procedure zo gefaseerd wordt dat de genoemde termijn van zes maanden kan worden nageleefd. 2. Een tweede probleem waartoe dit ontwerp van besluit aanleiding geeft, bestaat hierin dat de procedure die bij de ontworpen tekst geregeld wordt, op verscheidene punten moeilijk of helemaal niet verenigbaar is met een aantal bepalingen van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.Dat geldt voornamelijk voor : - het ontbreken van de mogelijkheid voor de verzoekende partijen om een memorie van wederantwoord of een toelichtende memorie in te dienen, wat in strijd is met de artikelen 19, derde lid, en 21, van de gecoördineerde wetten; (2) Het verdient aanbeveling in het verslag aan de Koning de juiste strekking van het begrip stuiting van de termijnen te omschrijven ten opzichte van het begrip schorsing van de rechtspleging, met betrekking tot de vraag of na de stuiting de termijn opnieuw vanaf het begin begint te lopen, dan wel of de termijn weer verder loopt vanaf het punt dat hij had bereikt toen de aanleiding tot stuiten zich heeft voorgedaan. - het ontbreken van de mogelijkheid voor de partijen om een laatste memorie in te dienen; uit artikel 21 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State blijkt dat op zijn minst de verwerende partij over de mogelijkheid beschikt om een laatste memorie in te dienen (3); - het schrappen van de regel vervat in artikel 21 bis, § 1, zesde lid, van de gecoordineerde wetten, die luidt als volgt : "De kamer waarbij de tussenkomst aanhangig gemaakt wordt, doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid daarvan, en bepaalt de termijn waarbinnen de tussenkomende partij haar middelen ten gronde kan uiteenzetten. » (4); - de regeling die wordt ingevoerd bij artikel 14 van het ontworpen besluit, die enerzijds inhoudt dat de auditeur verplicht wordt zijn verslag in te dienen voordat hij over de processtukken van de partijen beschikt, terwijl artikel 24 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bepaalt dat dat verslag ingediend wordt nadat de voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd, en anderzijds inhoudt dat de rechtsdag bij de algemene vergadering vastgesteld wordt voordat de partijen hun memorie hebben kunnen indienen, wat geen zin heeft en waarmee voorbijgegaan wordt aan de opzet van de procedure georganiseerd door de gecoördineerde wetten op de Raad van State, en de rechten van verdediging geschonden worden.

Die tegenstrijdigheden lijken niet opgelost te kunnen worden met het argument dat bij de wet van 4 juli 1989 een termijn van zes maanden wordt opgelegd aan de Raad van State om zijn arrest te wijzen.

Enerzijds kan die termijn hoe dan ook de zinloze regeling die volgt uit artikel 14 van het ontwerp, niet rechtvaardigen.

Anderzijds lijkt een tem-lijn van zes maanden in theorie inderdaad voldoende voor het indienen van een memorie van wederantwoord of van een toelichtende memorie (5), het indienen van een verzoekschrift tot tussenkomst, het door de algemene vergadering van de afdeling Administratie van de Raad van State vaststellen van een termijn die de als venverende partij optredende tussenkomende partij krijgt om haar memorie van tussenkomst in te dienen, het indienen van het verslag van de auditeur, het indienen van een laatste memorie en het vaststellen van de rechtsdag zodra alle voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd. 3. Zoals de afdeling wetgeving heeft opgemerkt in haar advies 36.172/4, uitgebracht op 4 december 2003, over een voorstel van wet tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, alsook van artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, alsook over de amendementen nrs. 1 tot 13, vormt het bepalen van de partijen bij de zaak een wezenlijk onderdeel van de procedure. (3) Zie, wat betreft de kwestie dat artikel 21 van de gecoördineerde wetten de mogelijkheid inhoudt om een laatste memorie in te dienen, advies 36.172/4, dat op 4 december 2003 door de afdeling wetgeving van de Raad van State is uitgebracht over een voorstel van wet "tot wijziging van de gecoordineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, alsook van artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen" (Gedr. St., Kamer, 2003/2004, nr. 51-217/1) alsook over de amendementen nrs. 1 tot 13 (Gedr. St., Kamer, 2003/2004, nrs. 51-217/2 tot 6), (Gedr. St., Kamer, 2003/2004, nr. 51-217/7, blz. 9). (4) Wat dat betreft, dient er weer op gewezen te worden dat krachtens het nieuwe artikel 30, § 4, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, artikel 21 bis van die wetten niet van toepassing is op de aanvragen waarover het hier gaat, maar alleen wat betreft de tussenkomst ter ondersteuning van het beroep.Het blijft dus van toepassing wat betreft de tussenkomsten "als verdediger". (5) Waarbij in voorkomend geval de termijnen voor het indienen van een verweerschrift door de verwerende partijen worden beperkt, en eenzelfde termijn wordt vastgesteld voor het indienen van een memorie van wederantwoord of van een toelichtende memorie, en van de laatste memories. In casu wordt in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989 bepaald wie de eisende partijen zijn, en wie de verwerende partij is.

Aldus zijn de eisende partijen de leden van de Controlecommissie die de aanvraag hebben ingediend, en die ten minste een derde van de leden van die commissie moeten uitmaken; de verwerende partij is "de in artikel 22 bedoelde instelling waartegen de aanvraag gericht is".

Daarentegen zijn de in de aanvraag vermelde "natuurlijke personen en rechtspersonen die bij de feiten betrokken zijn", geen verwerende partijen, net zo min als de politieke partij - die overigens zelfs niet vermeld wordt in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet van 4 juli 1989 -, aangezien de aanvraag niet tegen hen is gericht.

Bijgevolg kan hun niet die hoedanigheid worden toegekend bij artikel 7 van het ontworpen besluit, zodat die natuurlijke personen en rechtspersonen en de betrokken politieke partij bijgevolg alleen "tot verweer" in de zaak kunnen tussenkomen. 4. Zoals vermeld in de voorgaande opmerking, vormt het bepalen van de partijen bij de zaak een wezenlijk onderdeel van de procedure.Alleen de wetgever is gerechtigd te bepalen wie deze partijen zijn.

Doordat de wetgever de partijen in de zaak heeft bepaald als zijnde ten minste een derde van de leden van de Controlecommissie, de instelling bedoeld in artikel 22 van de wet van 4 juli 1989 en de partijen die eventueel tussenkomen tot verweer en die belang hebben bij de zaak, komt het aan de Koning niet toe te bepalen dat de rechtspleging kan worden voortgezet wanneer een lid van de Commissie zijn hoedanigheid van lid verliest in de loop van het geding en niet meer voldaan is aan het minimumaantal verzoekers genoemd in artikel 15ter, § 1, tweede lid, of wanneer, indien een partij vóór de sluiting van de debatten overlijdt, de procedure wordt voortgezet zonder dat het geding hoeft te worden hervat.

Artikel 18, eerste lid, en artikel 22 van het ontworpen besluit, die voorzien in dergelijke regelingen, dienen bijgevolg te vervallen.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Gelet op artikel 26 van het ontwerp, dient in de aanhef een nieuw lid te worden ingevoegd waarin melding wordt gemaakt van artikel 10 van de wet van 17 februari 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 en van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperkingen de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.

Artikelen 2 en 3 Artikel 2, eerste tot derde lid, en artikel 3 van het ontwerp strekken ertoe regels te bepalen betreffende de vorm en de termijn voor het indienen van de aanvraag. De vraag rijst of de Koning in de voormelde wet van 4 juli 1989 of in de gecoördineerde wetten op de Raad van State een machtiging aantreft om zulke regels te geven.

Wat de wet van 4 juli 1989 betreft, dient te worden opgemerkt dat de Koning alleen "bijkomende nadere regels (kan) vaststellen wat de inhoud van de aanvraag betreft". Hij is dus door deze bepaling niet gemachtigd om bijzondere regels inzake de termijn en de vormen voor de indiening van de aanvraag vast te stellen.

Wat betreft de gecoordineerde wetten op de Raad van State, dient er in de eerste plaats op te worden gewezen dat artikel 19, eerste lid, van deze wetten, dat de Koning machtigt om de vormen en de termijn voor het aanhangig maken van sommige aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen te bepalen, niet van toepassing is op de aanvragen bedoeld in artikel 16, 7°, van diezelfde wetten.

Voorts machtigt artikel 30, § 1, van de gecoördineerde wetten weliswaar de Koning ruimschoots om "de rechtspleging welke in de bij de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 bedoelde gevallen voor de afdeling administratie dient te worden gevolgd", te regelen bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat kan worden begrepen in die zin dat daaronder de vormen en de termijn voor de indiening van de aanvraag begrepen is -, maar het ontworpen besluit kan geen rechtsgrond ontlenen aan deze bepaling, om de redenen die uiteengezet zijn bij algemene opmerking I. Er moet dus nog worden onderzocht of artikel 30, § 4, van dezelfde gecoördineerde wetten een rechtsgrond kan opleveren voor de ontworpen bepalingen, in zoverre het de Koning machtigt om "de bijzondere regels inzake de termijn en de procedurevoor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 [...]" te bepalen.

De aldus aan de Koning verleende machtiging heeft uitdrukkelijk alleen op de behandeling van de ingediende aanvragen betrekking. Doordat overeenkomstig artikel 160 van de Grondwet de aan de Koning ter zake verleende machtigingen strikt behoren te worden geïnterpreteerd, kan deze machtiging bijgevolg niet a priori aldus worden begrepen dat ze de vaststelling van de regels inzake de termijn en de procedure voor de indiening van de aanvragen inhoudt.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 17 februari 2005, inzonderheid de verantwoording bij het amendement dat aanleiding heeft gegeven tot het voormelde nieuwe artikel 30, § 4 (6), blijkt evenwel dat de wetgever, door de Koning te machtigen de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig het voornoemde artikel 15ter vast te stellen, de bedoeling heeft gehad Hem daardoor te machtigen een bijzondere termijn voor beroep vast te stellen.

De verantwoording bij artikel 5 van het genoemde amendement luidt immers aldus : « De in artikel 30 aan te brengen wijzigingen vormen één van de hoekstenen van het voorstel. Artikel 5 wordt gekopieerd van de bepalingen van paragraaf 2, ingevoegd bij een wet van 18 april 2000. 1. Het voorstel machtigt de Koning een bijzondere termijn voor beroep vast te stellen.Bij de vaststelling van deze termijn zal rekening moeten worden gehouden met twee parameters: a) de tijd die de eisers nodig hebben om hun klacht op te stellen en te staven; b) de noodzaak om de gelijkheid aan strijdmiddelen van de partijen niet te verbreken en om snel een beslissing te bereiken, wat altijd de wil van de wetgever terzake geweest is, zoals blijkt uit artikel 15ter, § 1, tweede lid [...]" (7).

In het licht van de parlementaire voorbereiding kan er dus van uit worden gegaan dat de bewoordingen "behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989" de indiening van de betrokken aanvragen omvatten (8).

Tenslotte kan er op basis van een welwillende interpretatie van artikel 30, § 4, van de gecoordineerde wetten op de Raad van State van uit worden gegaan dat de onderzochte bepalingen geen probleem doen rijzen ten aanzien van de machtigingen die aan de Koning worden verleend bij artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 en bij artikel 30, § 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. (6) Gedr.St., Kamer, 2003-2004, nr. 51-217/2, blz. 2 en 3. (7) Gedr.St., Kamer, 2003-2004, nr. 51-217/2, blz. 6. (8) Tot staving van deze interpretatie: de omstandigheid dat artikel 4 van de wet van 17 februari 2005, dat tot gevolg heeft dat de aanvragen bedoeld in artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 niet vallen binnen het toepassingsgebied van artikel 19, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beantwoordt aan de wil van de wetgever "om elke dubbelzinnigheid te vermijden inzake de personen die de zaak aanhangig kunnen maken bij de Raad van State overeenkomstig artikel 15ter, (zodat) alleen de leden van de Controlecommissie kunnen handelen" (Gedr.St., Kamer, 2003-2004, nr. 51-217/2, blz. 6). Het doel dat met deze wijzigingsbepaling wordt nagestreefd is de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de gecoördineerde wetten van de hand te wijzen, in zoverre het eenieder die doet blijken van een benadeling of van een belang de mogelijkheid biedt om beroep in te stellen (zie in verband met dit punt het voormelde advies 36.172/4, (Gedr. St., Kamer, 2003-2004, nr. 51-217/7, blz. 4)). Het nagestreefde oogmerk was dus niet te beletten dat de Koning de vormen en de termijn voor de indiening van de in artikel 15ter bedoelde aanvragen kan bepalen.

Artikel 7 Er wordt verwezen naar algemene opmerking II.1.

Artikel 8 Er wordt verwezen naar algemene opmerking III.1.

Artikel 11 In de onderzochte bepaling wordt gesteld dat eenieder die een verzoekschrift of een memorie richt aan de Raad van State, "er het dossier bijvoegt dat hij bezit, samen met een inventaris van de stukken waaruit het is samengesteld".

Zoals deze bepaling geredigeerd is, kan ze worden uitgelegd in die zin dat ze aan de betrokken personen de verplichting oplegt om op eigen initiatief ieder stuk of document betreffende het betrokken geschil over te leggen, met inbegrip van de stukken en documenten die aan hun verweer afbreuk zouden kunnen doen en die ertoe zouden kunnen leiden dat de sanctie bedoeld in artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 hen of hun belangen treft.

Een dergelijke verplichting, in zoverre ze de uitoefening van de rechten van verdediging van de verwerende partijen aanzienlijk beperkt, vormt een essentieel element van de procedure en zou krachtens artikel 160 van de Grondwet in voorkomend geval hoe dan ook alleen door de wetgever kunnen worden opgelegd (9).

Evenwel moet de voorliggende bepaling, volgens de gemachtigden van de Minister, niet begrepen worden in de hiervoor beschreven zin, daar het enkel de bedoeling is om de partijen te verplichten om bij hun procedurestukken de dossierstukken te voegen waarop zij hun bewijsvoering willen steunen, alsook een inventaris van die dossierstukken.

Aldus verstaan levert de voorliggende bepaling geen enkel probleem op.

Het zou derhalve beter zijn als die bepaling zou worden herzien, teneinde elke onduidelijkheid weg te werken wat de strekking van de regel betreft die deze bepaling beoogt in te voeren.

Artikel 14 1. Er wordt verwezen naar algemene opmerking II.2. 2. Wat het derde lid betreft, vraagt de afdeling wetgeving zich af waarom de vaststelling van de zitting van de algemene vergadering van de afdeling Administratie niet eenvoudigweg wordt overgelaten aan de voorzitter van die vergadering. Artikel 16 Er wordt verwezen naar algemene opmerking II.1.

Artikel 17 Artikel 17, eerste lid, van het ontwerp bepaalt zich ertoe te herinneren aan een regel die vervat is in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet van 4 juli 1989, zoals het vervangen is bij de wet van 17 februari 2005.

Het komt de uitvoerende macht niet toe te herinneren aan een regel die reeds vervat is in een bepaling van wetgevende aard. Immers, enerzijds is zulk een memorering onnodig. Anderzijds kan daardoor de indruk ontstaan dat het de uitvoerende macht toekomt om deze regel te wijzigen, terwijl die bevoegdheid enkel bij de wetgever berust.

Het eerste lid dient derhalve te vervallen.

Artikel 18 Er wordt verwezen naar algemene opmerking II.1 en 5.

Artikelen 19, 20 en 21 De voorliggende bepalingen strekken ertoe de nadere regels te geven volgens welke tegen het door de Raad van State gewezen arrest verzet of derden-verzet kan worden gedaan, onderscheidenlijk een verzoek om herziening van dat arrest kan worden ingediend.

In elk van deze bepalingen wordt gesteld dat het desbetreffende beroep wordt ingesteld "bij verzoekschrift, gesteld overeenkomstig artikel 2", of "bij een overeenkomstig artikel 2 gesteld verzoekschrift". (9) Gesteld dat een dergelijke regeling kan worden aanvaard uit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel en van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zoals de bepaling is gesteld, heeft ze inzonderheid ten gevolge dat een instelling als bedoeld in artikel 22 van de wet van 4 juli 1989, een politieke partij als bedoeld in artikel 15ter van dezelfde wet, of een rechtspersoon of natuurlijk persoon betrokken bij de feiten bedoeld in datzelfde artikel 15ter, die een van de beroepen in kwestie zou willen instellen, een verzoekschrift in moet dienen waarvan de inhoud die is welke bepaald wordt in artikel 2, vierde lid, van het ontwerp. Uit het oogpunt van de rechten van de verdediging, is deze inhoud evenwel niet aangepast aan de persoon zelf van de voornoemde mogelijke verzoekende partijen. Het is de afdeling wetgeving dan ook niet duidelijk waarom bijvoorbeeld een in artikel 22 van de wet van 4 juli 1989 bedoelde instelling in een verzoekschrift tot verzet gericht tegen een arrest van de Raad van State waarin de aan haar toegekende dotatie wordt ingetrokken, de middelen moet vermelden waaruit blijkt dat de desbetreffende handeling(en) een of meer handelingen zijn als bedoeld in artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989.

De voorliggende bepalingen leiden evenwel tot een soortgelijk resultaat. Toen hun daarover vragen zijn gesteld, hebben de gemachtigden van de Minister geantwoord dat de verwijzing in artikel 2 van het ontwerp er enkel toe strekt ervoor te zorgen dat de verzoekschriften tot verzet, tot derdenverzet en tot herziening ingediend worden door middel van een verzoekschrift in de gewone vorm.

Het is niet de bedoeling voor te schrijven dat die verzoekschriften de in artikel 2, vierde lid, van het ontwerp bepaalde inhoud van het verzoekschrift moeten hebben.

De tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien.

Artikel 22 Er wordt verwezen naar algemene opmerking II.5.

Artikel 23 Indien de tweede zin van de onderzochte bepaling er enkel toe strekt de regel in herinnering te brengen uit artikel 15ter, § 1, eerste lid, in fine, van de wet van 4 juli 1989, dient hij te worden weggelaten, aangezien hij zich ertoe bepaalt in herinnering te brengen wat reeds voorgeschreven wordt door een bepaling van wetgevende aard.

Als diezelfde zin ertoe strekt een instelling van de wetgevende macht - de Controlecommissie - te belasten met de uitvoering van het arrest, dient hij eveneens te vervallen. De reden daarvan is niet alleen dat daarvoor geen door de wet verleende machtiging voorhanden is, maar fundamenteler nog, de omstandigheid dat in het licht van het beginsel van de scheiding der machten, zoals inzonderheid blijkt uit artikel 40, tweede lid, van de Grondwet, een koninklijk besluit een instelling die onder het parlement ressorteert niet mag belasten met de uitvoering van een rechterlijke beslissing.

Artikel 24 Artikel 24 van het ontwerp strekt ertoe in artikel 95 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State een bepaling in te voegen die zich ertoe bepaalt een regel te memoreren uit artikel 30, § 4, van de gecoordineerde wetten op de Raad van State, zoals deze gewijzigd zijn bij de wet van 17 februari 2005.

Artikel 24 dient derhalve uit het ontwerp te worden geschrapt.

Artikel 25 Artikel 25 behoort zo te worden herzien dat er enkel de bepalingen in worden vermeld die relevant zijn in het licht van het ontworpen besluit.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. A. Vagman, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De Griffier, C. Gigot.

De Voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.

31 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit tot regeling van de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, inzonderheid op artikel 15ter, ingevoegd bij de wet van 12 februari 1999 en gewijzigd bij de wet van 17 februari 2005;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 30, § 4, ingevoegd bij de wet van 17 februari 2005;

Gelet op de wet van 17 februari 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 en van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, inzonderheid op artikel 10;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 april 2005;

Gelet op advies 38.347/4 van de Raad van State, gegeven op 18 mei 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen;2° de Controlecommissie : de Controlecommissie zoals bepaald in artikel 1, 4°, van de wet bedoeld in 1°;3° de instelling: de instelling bedoeld in artikel 22 van de wet bedoeld in 1°;4° de natuurlijke of rechtspersoon die bij de feiten betrokken is: de natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij de feiten bedoeld in artikel 15ter, § 1, van de wet bedoeld in 1°.

Art. 2.De aanvraag bedoeld in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet wordt ingediend met een verzoekschrift in gewone vorm.

Het verzoekschrift wordt ondertekend door ten minste een derde van de leden van de Controlecommissie of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19, derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Het verzoekschrift wordt op hetzelfde ogenblik aan de Controlecommissie overgemaakt.

Het is gedateerd en bevat: 1° de naam, hoedanigheid en woonplaats van de verzoekers;2° de naam en zetel van de instelling;3° het onderwerp van de aanvraag;4° de vermelding van de natuurlijke of rechtspersonen die bij de feiten betrokken zijn en de gedetailleerde omschrijving van de feiten en overeenstemmende tekenen bedoeld in artikel 15ter van de wet;5° het recht of de rechten die gewaarborgd worden door het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn, bedoeld in artikel 15ter, § 1, 1e lid, van de wet;6° een uiteenzetting van de middelen waardoor de daad bedoeld in artikel 15ter van de wet wordt aangetoond;7° in voorkomend geval, de financieringswijze van de betwiste daad, welke aan de politieke partij kan worden toegeschreven.

Art. 3.De aanvraag bedoeld in artikel 2 verjaart zestig dagen nadat de verzoekers kennis hebben gehad van het laatste feit of teken bedoeld in artikel 15ter van de wet.

Ingeval de termijn van zestig dagen bedoeld in het eerste lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van zestig dagen te lopen vanaf de installatie van de nieuwe Controlecommissie.

Art. 4.In het verzoekschrift wordt een enkele woonplaats gekozen.

Zo niet, dan worden de verzoekers geacht bij de eerste onder hen woonplaats te hebben gekozen.

Art. 5.De rechtspleging en het onderzoek van de zaak worden geschorst: 1° gedurende een termijn van vijftien dagen vanaf de overmaking van het verzoekschrift aan de Controlecommissie;2° vanaf de datum van het ontbindingsbesluit van de Kamers of vanaf het einde van het mandaat van de leden van de wetgevende Kamers in geval van gewone vergadering van de kiescolleges, tot de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 6.De eerste voorzitter wijst de zaak aan de algemene vergadering van de afdeling administratie toe.

Hij maakt kopie van het verzoekschrift over aan de auditeur-generaal die waakt over de uitvoering van de maatregelen die het onderzoek voorafgaan. De auditeur-generaal stelt te dien einde een lid van het auditoraat aan.

Zo er grond toe bestaat door eenzelfde arrest uitspraak te doen over meerdere zaken die aanhangig zijn, kan de algemene vergadering van de afdeling administratie er de samenvoeging van bevelen.

Art. 7.De hoofdgriffier van de Raad van State betekent onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de instelling die erin vermeld wordt.

Tegelijkertijd betekent hij een afschrift van het verzoekschrift aan de natuurlijke of rechtspersonen die bij de feiten betrokken zijn en aan de politieke partij bedoeld in artikel 15ter, § 1, eerste lid, van de wet, teneinde hen toe te laten tussen te komen als verdediger.

Binnen drie dagen na ontvangst van het verzoekschrift laat de hoofdgriffier van de Raad van State een bericht in het Frans, in het Nederlands en in het Duits in het Belgisch Staatsblad publiceren, waarin de naam van de verzoekers en het onderwerp van het verzoekschrift worden vermeld.

Het bericht deelt mede dat eenieder ter Griffie van de Raad van State inzage kan nemen van het verzoekschrift.

Art. 8.Binnen zestig dagen na ontvangst van de betekening door de hoofdgriffier van de Raad van State krachtens artikel 7, eerste lid, kan de instelling een memorie van antwoord aan de Raad van State richten.

De eis tot tussenkomst in verdediging wordt ten laatste binnen een termijn van vijftien dagen na de ontvangst van de betekening bedoeld in artikel 7, tweede lid, of na de bekendmaking van het bericht bedoeld in artikel 7, derde lid, naar gelang van het geval.

Ingeval de termijnen bedoeld in het eerste lid en het tweede lid verstrijken of beginnen te lopen tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet, dan worden deze termijnen gestuit en begint een nieuwe termijn, van zestig of vijftien dagen naargelang van het geval, te lopen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 9.De algemene vergadering van de afdeling administratie doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid van de eis tot tussenkomst in verdediging.

Indien deze eis ontvankelijk wordt verklaard, dan kan de in verdediging tussenkomende partij een memorie in tussenkomst neerleggen waarin zij haar middelen ten gronde uiteenzet, binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van de beschikking die haar eis ontvankelijk verklaart.

Ingeval de termijn van dertig dagen bedoeld in het tweede lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van dertig dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 10.Een afschrift van de memorie van antwoord van de instelling wordt aan de verzoekende partij overgemaakt door de griffier. De verzoekende partij beschikt over vijftien dagen om aan de griffie een memorie van wederantwoord te laten geworden. Een afschrift ervan wordt door de griffier aan de instelling overgemaakt.

Ingeval de termijn van vijftien dagen bedoeld in het eerste lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 11.Zo de instelling verzuimt, binnen de in artikel 8, eerste lid, bepaalde termijn een memorie van antwoord te laten geworden, wordt de verzoekende partij hiervan door de griffie in kennis gesteld en mag zij de memorie van wederantwoord door een toelichtende memorie vervangen.

Deze memorie dient te worden neergelegd binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van deze kennisgeving.

Ingeval de termijn van vijftien dagen bedoeld in het tweede lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijkt of begint te lopen, dan wordt deze termijn gestuit en begint een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 12.Nadat de voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd, maakt het aangewezen lid van het auditoraat verslag op over de zaak. Te dien einde voert hij rechtstreeks briefwisseling met alle partijen en kan hij hen alle dienstige gegevens en documenten vragen.

Dit gedagtekend en ondertekend verslag wordt aan de algemene vergadering van de afdeling administratie bezorgd.

Art. 13.De algemene vergadering van de afdeling administratie beveelt dat het dossier en het verslag ter griffie worden neergelegd. De griffie betekent het verslag aan de partijen.

De verzoekende partij beschikt over vijftien dagen om een laatste memorie in te dienen en de instelling over vijftien dagen om erop te antwoorden.

Bij het verstrijken van deze termijnen stelt de Voorzitter van de algemene vergadering de datum vast waarop de zaak zal worden opgeroepen.

Ingeval de termijnen van vijftien dagen bedoeld in het tweede lid tijdens de periode van drie maanden bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet verstrijken of beginnen te lopen, dan worden deze termijnen gestuit en begint een nieuwe termijn van vijftien dagen te lopen te rekenen vanaf de verklaring van hervatting van het geding bedoeld in artikel 20, § 2.

Art. 14.Elke memorie moet de naam, de woonplaats of de gekozen woonplaats van de partij vermelden en ondertekend zijn door de partij of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19, derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Bij gebrek aan de vermelding van de woonplaats of gekozen woonplaats, moet er geen kennisgeving gebeuren door de griffie en wordt de procedure als contradictoir beschouwd.

Art. 15.Bij elk verzoekschrift of elke memorie worden twaalf door de ondertekenaar voor eensluidend met het origineel verklaarde afschriften gevoegd.

Het indienen van bijkomende afschriften kan opgelegd worden.

Art. 16.Eenieder die een verzoekschrift of een memorie met toepassing van artikelen 2, 8, 9, 10, 11 en 13 richt aan de Raad van State, voegt er de dossierstukken bij waarop hij zijn bewijsvoering wil steunen, alsook een inventaris ervan.

Art. 17.Elke memorie die niet ingediend werd binnen de door de artikelen 8, 9, 10, 11 en 13 bepaalde termijnen, wordt uit de debatten geweerd.

Wanneer een partij echter de vertaling van de procedurestukken heeft gevraagd en bekomen in toepassing van artikel 15ter, § 2, van de wet, lopen de termijnen voorzien in artikelen 8, 9, 10, 11 en 13 ten opzichte van deze partij slechts vanaf de betekening van de vertaalde procedurestukken.

Art. 18.Ter gelegenheid van de maatregelen van onderzoek kunnen de aangewezen staatsraad en het aangewezen lid van het auditoraat de partijen op tegenspraak horen, waarbij hun advocaten opgeroepen worden, evenals alle andere personen; zij kunnen hen vragen alle documenten en inlichtingen mee te delen die betrekking hebben op het geschil.

Het proces-verbaal van het verhoor wordt ondertekend door de staatsraad of het lid van het auditoraat, de griffier en de gehoorde persoon of personen.

Art. 19.Het arrest wordt ter kennis gebracht van de partijen, evenals van de Controlecommissie.

Art. 20.§ 1. Indien, vóór de sluiting der debatten, een verzoeker zijn hoedanigheid van lid van de Controlecommissie verliest met als gevolg dat er niet meer voldaan wordt aan het minimum aantal verzoekers bedoeld in artikel 15ter, § 1, tweede lid, van de wet, wordt de rechtspleging voortgezet op voorwaarde dat binnen de maand ten minste één derde van de leden van de Controlecommissie het geding hervat in de staat waarin het zich bevindt.

De rechtspleging wordt tijdens deze termijn geschorst.

De hervatting van het geding geschiedt door een verklaring ter Griffie, die ze aan de andere partijen betekent.

Bij gebreke van hervatting van het geding binnen de termijn van een maand bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak van de rol geschrapt door een beschikking van de Eerste Voorzitter. § 2. Indien de Kamers ontbonden worden vóór de sluiting der debatten, dan wordt de rechtspleging slechts voortgezet na de installatie van de nieuwe Controlecommissie op voorwaarde dat ten minste één derde van haar leden het rechtsgeding hervat in de staat waarin het zich bevindt, binnen de termijn van één maand vanaf deze installatie.

De rechtspleging wordt tijdens deze termijn geschorst.

De hervatting van het geding geschiedt door een verklaring ter Griffie, die ze aan de andere partijen betekent.

Bij gebreke van hervatting van het geding binnen de termijn van één maand bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak van de rol geschrapt door een beschikking van de Eerste Voorzitter.

Art. 21.§ 1. Het arrest is vatbaar voor verzet.

Het verzet, schorst de uitvoering niet. § 2. Wordt geacht verstek te hebben laten gaan, de partij die zich voor de algemene vergadering van de afdeling administratie van alle verdediging onthield.

Het verzet is slechts ontvankelijk zo de eiser in verzet in de onmogelijkheid verkeerde zich te verdedigen.

Het verzet tegen een arrest dat een eerste verzet heeft afgewezen, is onontvankelijk.

Het verzet van de verzoekende en tussenkomende partijen zal steeds onontvankelijk zijn. § 3. Het verzet is slechts ontvankelijk binnen dertig dagen na de betekening van het arrest. § 4. Het verzet wordt gedaan bij verzoekschrift in de gewone vorm.

In het verzoekschrift worden bovendien de omstandigheden uiteengezet waardoor hij die verzet doet in de onmogelijkheid werd gesteld zich te verdedigen. § 5. Een kopie van het verzoekschrift wordt door de griffier aan de tegenpartij verzonden. § 6. Binnen vijftien dagen, kan de tegenpartij ter griffie een memorie van antwoord laten geworden. Deze termijn kan niet verlengd worden.

Een afschrift van de memorie wordt door de griffier aan de eiser in verzet overgemaakt. § 7. Bij het verstrijken van de termijn voorgeschreven voor het overmaken van de memorie van antwoord, dient gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij artikel 12.

Art. 22.§ 1. Het arrest is vatbaar voor derdenverzet.

Het derdenverzet schorst de uitvoering niet. § 2. Kan derdenverzet doen om het even wie zich wil verzetten tegen een arrest dat zijn rechten benadeelt en waarbij noch hij, noch degenen die hij vertegenwoordigt, partij zijn geweest.

Is niet ontvankelijk het derdenverzet van hem die verzuimd heeft vrijwillig tussen te komen in de zaak, wanneer hij er nochtans kennis van had. § 3. Het derdenverzet is slechts ontvankelijk binnen dertig dagen na de bekendmaking van het arrest en bij ontstentenis hiervan, binnen dertig dagen na de uitvoering. § 4. Het derdenverzet wordt gedaan bij verzoekschrift in de gewone vorm. Een afschrift ervan wordt door de griffier aan de tegenpartijen verzonden.

Art. 23.§ 1. Het arrest is vatbaar voor beroep tot herziening.

Het beroep tot herziening schorst de uitvoering niet. § 2. Het beroep tot herziening kan alleen worden ingesteld door degenen die bij het bestreden arrest partij waren. § 3. Het beroep tot herziening is slechts ontvankelijk wanneer het ingesteld wordt binnen zestig dagen nadat ontdekt werd dat het stuk vals is of dat het achtergehouden stuk bestaat. § 4. Het beroep tot herziening wordt gedaan bij een verzoekschrift in de gewone vorm. De griffier stuurt een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen in het bestreden arrest. § 5. Geen beroep tot herziening kan ingesteld worden tegen het arrest dat een zodanig beroep heeft verworpen, of tegen het arrest dat, na het beroep te hebben aangenomen, ten principale uitspraak zal hebben gedaan.

Een zelfde partij mag geen tweede beroep tot herziening instellen tegen een arrest, waartegen zij reeds dat rechtsmiddel heeft aangewend.

Art. 24.Het arrest is van rechtswege uitvoerbaar.

Art. 25.Op de in de bepalingen van dit besluit geregelde rechtspleging zijn van toepassing de artikelen 13, 16, 19, eerste lid, 20 tot 27, 29, 33 tot 35, 51, 59, 61 tot 65, 73 tot 77, 78 tot 80, 82, 84, 87 tot 89 en 91 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.

Art. 26.De wet van 17 februari 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 en van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en dit besluit treden in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Art. 27.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 31 augustus 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^