Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 juli 2009
gepubliceerd op 17 september 2009

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, betreffende het halftijds brugpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar met het oog op de bevordering van de tewerkstelling

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2009203174
pub.
17/09/2009
prom.
31/07/2009
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 JULI 2009. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, betreffende het halftijds brugpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar met het oog op de bevordering van de tewerkstelling (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de schoonmaak;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, betreffende het halftijds brugpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar met het oog op de bevordering van de tewerkstelling.

Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Trapani, 31 juli 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de schoonmaak Collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 2009 Halftijds brugpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar met het oog op de bevordering van de tewerkstelling (Overeenkomst geregistreerd op 17 maart 2009 onder het nummer 91393/CO/121) Inleiding Deze overeenkomst zet de continuïteit verder van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 mei 1997 betreffende het sectorieel halftijds brugpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar met het oog op de bevordering van de tewerkstelling. HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders uit de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de schoonmaak ressorteren, kleine en middelgrote ondernemingen en andere.

Onder "arbeiders" verstaat men : de arbeiders en arbeidsters.

Art. 2.De collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle arbeiders verbonden door een arbeidsovereenkomst aan een onderneming uit de sector schoonmaak voor zover dat : 1) zij op het ogenblik van de vermindering van hun arbeidsprestaties een beroepsverleden als loontrekkende van 25 jaar kunnen bewijzen en zij kunnen genieten van een werkloosheidsvergoeding;2) zij een aanwezigheid in de sector rechtvaardigen die voldoende is geweest om in de loop van de 10 laatste jaren, 5 eindejaarspremies verkregen te hebben waaronder minstens één tijdens de laatste twee jaar. Voor de toepassing van dit artikel worden, voor de berekening van de getrouwheid aan de sector, de periodes van loopbaanonderbreking geneutraliseerd. HOOFDSTUK II. - Doelstelling

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft als doel een halftijdse brugpensioenregeling, gepresteerd in volle dagen, in te stellen met compenserende aanwerving om bij voorrang de tewerkstelling van de jongeren en de werklozen te bevorderen.

Zij werd op punt gesteld op basis van : a) de collectieve arbeidsovereenkomst nr.55 van 13 juli 1993 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, bekrachtigd door het koninklijk besluit van 17 november 1993 (Belgisch Staatsblad van 4 december 1993); b) het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994);c) het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007). HOOFDSTUK III. - Financiering

Art. 4.§ 1. Aan de werklieden die tot onderhavig brugpensioenstelsel toetreden, wordt de aanvullende vergoeding betaald door het fonds van bestaanszekerheid genaamd "Sociaal fonds voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen" (hierna het SFSOO genoemd).

Die aanvullende vergoeding wordt beperkt tot het bedrag dat berekend wordt overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad, ongeacht de toepassing van het in artikel 8 bepaalde garantiemechanisme.

De door de wettelijke bepalingen en de uitvoeringsbesluiten opgelegde bijzondere werkgeversbijdragen die verschuldigd zijn op het bedrag van de overeenkomstig collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van de Nationale Arbeidsraad, ongeacht de toepassing van het in artikel 8 bepaalde garantiemechanisme, berekende aanvullende vergoeding, zijn eveneens ten laste van het SFSOO.

Art. 5.De in de artikel 2 bedoelde arbeiders hebben, voorzover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn binnen de voorwaarden zoals door de pensioenreglementering vastgesteld.

De regeling geldt eveneens voor de werklieden die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voorzover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen.

Art. 6.In afwijking van artikel 5 hebben de in artikel 2 bedoelde werklieden die hun hoofdverblijfplaats hebben in een land van de Europese economische ruimte, ook recht op een aanvullende vergoeding ten laste van hun werkgever voor zover zij geen werkloosheidsuitkeringen kunnen genieten of kunnen blijven genieten in het kader van de regelgeving inzake conventioneel brugpensioen, alleen omdat zij hun hoofdverblijfplaats niet of niet meer in België hebben in de zin van artikel 66 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende werkloosheidsreglementering en voor zover zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland.

Die aanvullende vergoeding moet berekend worden alsof die werknemers werkloosheidsuitkeringen genieten op basis van de Belgische wetgeving.

Art. 7.§ 1. In afwijking van de eerste alinea van artikel 5 en artikel 6 behouden de werklieden die zijn ontslagen in het kader van deze collectieve overeenkomst het recht op de aanvullende vergoeding, wanneer ze het werk hervatten als loontrekkende bij een andere werkgever dan de werkgever die hen heeft ontslagen en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 2. In afwijking van de eerste alinea van artikel 5 en artikel 6 behouden de werklieden die zijn ontslagen in het kader van deze overeenkomst ook het recht op de aanvullende vergoeding, ingeval een zelfstandige activiteit in hoofdberoep wordt uitgeoefend op voorwaarde dat die activiteit niet wordt uitgeoefend voor rekening van de werkgever die hen heeft ontslagen of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 3. In de in § 1 en § 2 bedoelde gevallen hebben de ontslagen werklieden, wanneer ze het werk hervatten tijdens de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode, op zijn vroegst maar recht op de aanvullende vergoeding vanaf de dag waarop ze recht zouden hebben gehad op werkloosheidsuitkeringen indien ze het werk niet hadden hervat. § 4. In de in § 1 en § 2 bedoelde gevallen blijft het recht op de aanvullende vergoeding bestaan tijdens de hele duur van de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst of tijdens de hele duur van de uitoefening van een zelfstandige activiteit in hoofdberoep volgens de regels bepaald in onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst en voor heel de periode gedurende welke de werklieden die recht hebben op de aanvullende uitkering geen werkloosheidsuitkeringen als volledig uitkeringsgerechtigde werkloze meer genieten.

De in § 1 en § 2 bedoelde werklieden leveren aan het SFSOO het bewijs dat zij opnieuw in dienst zijn genomen op grond van een arbeidsovereenkomst of dat zij een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uitoefenen. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de bijkomende brugpensioenvergoeding, geen cumul, eventuele afhouding

Art. 8.§ 1. De arbeiders die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 2 hebben recht op een aanvullende vergoeding die gelijk is aan het resultaat van de volgende bewerking : Te waarborgen inkomen = 1/2 (netto referteloon) - werkloosheidsuitkering, met als minimum een forfaitaire maandelijkse geïndexeerde vergoeding van 108,06 EUR ten laste van het "Sociaal Fonds voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen".

Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op het ogenblik dat het recht op die vergoeding voor de betrokken werknemer ingaat. Zodra het bedrag is vastgesteld kan het alleen nog gewijzigd worden door een aanpassing aan de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing inzake werkloosheidsvergoedingen, overeenkomstig de beschikkingen van de wet van 2 augustus 1971 en als gevolg van de jaarlijkse herziening door de Nationale Arbeidsraad, in het licht van de ontwikkeling van de regelingslonen.

Het netto referteloon van de bruggepensioneerde wordt berekend op basis van volgende formule : (Bruto jaarloon aangegeven aan de R.S.Z. tijdens de laatste 12 maanden die zijn voorafgegaan aan de aanvraag van brugpensioen) ______________________________ x 26 x 1.095 Aantal gepresteerde dagen tijdens dezelfde periode (in 6 dagen per week regime) § 2. Zodra zij genieten van een bijkomende vergoeding brugpensioen ten laste van het "Sociaal Fonds voor de Schoonmaak- en Ontsmettingsondernemingen" zullen de arbeiders, niet meer de bijkomende werkloosheidsvergoeding, noch de bijzondere vergoeding voor arbeiders in geval van ontslag om economische redenen ten laste van het SFSOO kunnen genieten. HOOFDSTUK V. - Compenserende aanwerving

Art. 9.De werkgever waarvan één of meerdere arbeiders kunnen genieten van de bovenvermelde beschikkingen moet aan deze arbeider(s) samen met de andere geschikte documenten bestemd voor de R.V.A. één of meer formulier(en) "C 4 Brugpensioen" zorgvuldig ingevuld overhandigen, dit wil zeggen één of meer verklaringen door dewelke hij zich verbindt hem (hen) te vervangen tijdens de bepaalde periode (in principe 36 maanden) door één of meer personen die aan de criteria bepaald in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994) beantwoorden. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere werkgeversbijdragen

Art. 10.De bijzondere werkgeversbijdragen, worden gedragen door het "Sociaal Fonds van de schoonmaak en de ontsmettingsondernemingen". HOOFDSTUK VII. - Overgang naar het voltijds brugpensioen

Art. 11.De betrokken werknemer heeft recht op de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 2009 betreffende het sectoraal brugpensioen vanaf 58 jaar met het oog op de bevordering van de tewerkstelling.

Indien hij op dat ogenblik de leeftijd van het voltijds brugpensioen niet heeft bereikt, kan de opzegging pas ingaan op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke hij die leeftijd heeft bereikt.

Ingeval de werknemer de bepalingen van de eerste alinea van dit artikel kan genieten, wordt de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, berekend alsof de werknemer zijn arbeidsprestaties niet heeft verminderd.

Daartoe wordt het brutoloon dat de werknemer voor zijn halftijdse prestaties ontvangt, vermenigvuldigd met twee. HOOFDSTUK VIII. - Geldigheidsduur

Art. 12.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2009 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2010.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 31 juli 2009.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET

^