Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 mei 2001
gepubliceerd op 27 juli 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012490
pub.
27/07/2001
prom.
31/05/2001
ELI
eli/besluit/2001/05/31/2001012490/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 MEI 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de steenbakkerij;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen, met uitzondering van de bepalingen die in strijd zijn met artikel 4, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ponza, 31 mei 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Bijlage Paritair Comité voor de steenbakkerij Collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 1999 Toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 8 oktober 1999 onder het nummer 52489/CO/114) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters, hierna werklieden genoemd, van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de steenbakkerij.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is niet van toepassing op de N.V. Scheerders-Van Kerchove's, Verenigde Fabrieken te Sint-Niklaas, en de werklieden die er zijn tewerkgesteld. HOOFDSTUK II. - Rechthebbenden

Art. 2.Hebben recht op een aanvullende vergoeding voor sectoraal conventioneel brugpensioen ten laste van het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie", en onder de voorwaarden bepaald in artikel 3, de werklieden verbonden door een arbeidsovereenkomst, die worden ontslagen, behalve wegens dringende redenen in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie" waarborgt in alle gevallen de betaling van de aanvullende vergoeding voor sectoraal conventioneel brugpensioen behalve wanneer de wetgeving op de sluiting van de onderneming van toepassing is.

Art. 3.1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen, wordt de minimumleeftijd, om te kunnen genieten van deze regeling van aanvullende vergoeding, vastgesteld op 58 jaar voor de werklieden en de werksters. 2. Deze minimumleeftijd, om te kunnen genieten van deze regeling van aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op 56 jaar voor de werklieden en werksters die voldoen aan de volgende voorwaarden : a.33 jaar beroepsloopbaan als loontrekkende; b. 20 jaar ploegenarbeid met nachtprestaties, in uitvoering van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 3, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Art. 4.In uitvoering van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 september 1990, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, houdende de coördinatie van de statuten van het Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 mei 1991 (Belgisch Staatsblad van 4 oktober 1991), wordt aan de werklieden bedoeld in de artikelen 2 en 3 een aanvullende vergoeding toegekend ten laste van het Fonds, waarvan het bedrag, de wijze van toekenning en van uitkering hierna zijn vastgesteld.

Bovendien worden de bijzondere werkgeversbijdragen opgelegd door de artikelen 268 tot 271 van de programmawet van 22 december 1989 en door artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en door de uitvoeringsbesluiten ten laste genomen door het Fonds.

Art. 5.De in artikel 2 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen als voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, aan alle werklieden die ongewild werkloos worden gesteld en die gedurende de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoeding en op de eerste dag die recht geeft op deze vergoeding de leeftijd hebben bereikt zoals aangeduid in artikel 3 hierboven.

Zonder afbreuk te doen aan de vereiste dat de minimumleeftijd waarvan sprake in artikel 3 moet bereikt zijn tijdens de geldigheidsduur van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst, kan de eerste dag die recht geeft op wettelijke werkloosheidsvergoeding zich situeren na 30 juni 2001 indien dit te wijten is aan de verlenging van de opzeggingstermijn ingevolge toepassing van de artikelen 38, § 2 en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 6.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben, voor zover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn en binnen de voorwaarden zoals door deze pensioenreglementering vastgesteld.

De regeling geldt eveneens voor de werklieden die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voor zover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen.

Art. 7.1. Vooraleer over te gaan tot het ontslag voorzien in de artikelen 2, 3, en 5 pleegt de werkgever overleg met de betrokken werklieden en wint hij het advies in van de ondernemingsraad, bij ontstentenis daarvan van de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis daarvan van de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties.

De betekening van de opzegging geschiedt binnen de zeven kalenderdagen volgend op het tijdens voormeld overleg getroffen gemeenschappelijk besluit.

Op het ogenblik van de betekening van het ontslag, zendt de werkgever aan het sociaal fonds, op een daartoe bestemd formulier, in twee exemplaren, de gegevens welke betrekking hebben op het in uitvoering van vorige leden getroffen gemeenschappelijk besluit. 2. Een in de schoot van het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie", overeenkomstig artikel 15, opgericht toezichtscomité doet uitspraak over de geldigheid van de ingezonden gegevens. Bij aanvaarding van de gegevens zendt het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie", een exemplaar van voornoemd formulier terug aan de werkgever, die na verloop van de opzeggingstermijn, voorzien in artikel 9, het bewijs van volledige werkloosheid overmaakt aan de betrokken werklieden die dit bewijs aanbieden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening om de in artikel 10, § 1, 1° voorziene werkloosheidsuitkering te bekomen.

Art. 8.Diegenen die het sectoraal conventioneel brugpensioen genieten worden voor de toepassing van de sociale wetgeving gelijkgesteld met werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten.

Art. 9.Het sectoraal conventioneel brugpensioen gaat in op het einde van de opzeggingstermijn voorzien door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. HOOFDSTUK III. - Bedrag van de uitkering

Art. 10.§ 1. Het bedrag van het sectoraal conventioneel brugpensioen wordt vastgesteld door samenvoeging van twee delen: 1° het eerste is gelijk aan de werkloosheidsuitkering waarop de werklieden aanspraak maken;2° het tweede is gelijk aan de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Het nettoreferentieloon is gelijk aan het bruto maandloon begrensd tot 103 250 BEF (op 1 januari 1999) en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.

De grens van 103 250 BEF is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de loongrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De grens wordt op 1 januari van elk jaar door de Nationale Arbeidsraad herzien, rekening houdend met de ontwikkeling van de regelingslonen.

Het brutoloon wordt als volgt bepaald : 1° Het omvat de contractuele premies welke rechtstreeks zijn gebonden aan de door de werklieden verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.Het omvat ook de voordelen in natura welke aan inhoudingen voor sociale zekerheid zijn onderworpen.

Daarentegen worden de premies of vergoedingen welke als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen. 2° Voor de per maand betaalde werklieden wordt het loon verdiend in de referentiemaand, bepaald in 6° van deze paragraaf, als brutoloon beschouwd.3° Voor de werklieden die niet per maand worden betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt bekomen door het loon van de normale arbeidsprestaties van de in 6° van deze paragraaf bepaalde referentie- maand te delen door het aantal normale arbeidsuren welke tijdens deze periode werden verricht. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren dat is bepaald bij de wekelijkse arbeidsregeling van de werklieden, dat product vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. 4° Het brutoloon van werklieden die gedurende de ganse referentiemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof ze aanwezig waren geweest op alle arbeidsdagen welke in de beschouwde maand vallen. Indien werklieden krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst slechts gedurende een gedeelte van de referentiemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in hun arbeidsovereenkomst is vastgesteld. 5° Het door de werklieden verdiende brutoloon, ongeacht of zij per maand of op een andere wijze worden betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal van de contractuele premies en van de veranderlijke bezoldigingen waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door hen in de loop van de twaalf maanden welke aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen.6° Tijdens het in artikel 7, paragraaf 1 bedoeld overleg wordt tevens in het gemeenschappelijk besluit bepaald met welke referentiemaand rekening moet worden gehouden. Indien geen referentiemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, welke de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen. 7° Het nettoreferentieloon wordt tot het hogere honderdtal afgerond. § 3. Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoeding voor sectoraal conventioneel brugpensioen voorzien in paragraaf 1, 2° wordt gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten welke van toepassing zijn inzake werkloosheidsuitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van voormelde wet van 2 augustus 1971.

Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari door de Nationale Arbeidsraad herzien, in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen.

Voor de werklieden die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing. HOOFDSTUK IV. - Uitkeringsmodaliteiten

Art. 11.Het sectoraal conventioneel brugpensioen wordt uitgekeerd aan de gerechtigde in de loop van de maand volgend op de maand, waarop hij recht heeft op de werkloosheidsuitkering voorzien in artikel 10, § 1, 1°. De uitkering geschiedt op voorlegging van een bewijskrachtig document waaruit blijkt dat de betrokkene het eerste gedeelte bedoeld in artikel 10, § 1, 1° heeft ontvangen.

Art. 12.Het sectoraal conventioneel brugpensioen mag niet met andere vergoedingen of toelagen voortvloeiend uit de stopzetting van de bedrijvigheid, verleend krachtens wettelijke, conventionele of reglementaire bepalingen, worden gecumuleerd, met uitzondering van de afdankingspremie en de afscheidspremie aan georganiseerde werklieden verleend bij de collectieve arbeidsovereenkomsten van 16 juni 1997 respectievelijk betreffende de "arbeidsvoorwaarden" en "de toekenning en uitkering van sociale voordelen".

Het sectoraal conventioneel brugpensioen mag gecumuleerd worden met de sluitingsvergoeding voorzien bij de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen. HOOFDSTUK V. - Verplichtingen van de werkgever

Art. 13.De werkgever is gehouden de werklieden te vervangen overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 november 1990 en artikel 4 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen.

De vervanging dient plaats te hebben binnen de periode die zich uitstrekt vanaf de eerste dag van de vierde maand die de maand voorafgaat waarin het sectoraal conventioneel brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand gedurende dewelke het sectoraal conventioneel brugpensioen een aanvang neemt.

Art. 14.De werkgever heeft de verplichting de in dienst genomen werkloze in dienst te houden gedurende de eerste zesendertig maanden die volgen op zijn indienstneming of hem te vervangen door één, of in voorkomend geval, meerdere volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week, en die niet in de onderneming gewerkt hebben gedurende de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan, behalve wanneer de gedurende deze periode uitgeoefende arbeid verricht werd in een van de functies bedoeld in paragraaf 4 van het artikel 4 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen. HOOFDSTUK VI. - Toezicht

Art. 15.In de schoot van het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie" wordt een toezichtscomité opgericht, waarvan de leden door de raad van bestuur van het Fonds worden aangeduid.

Dit toezichtscomité heeft tot taak : 1° uitspraak te doen overeenkomstig artikel 7, paragraaf 2 over de ingediende gegevens;2° te waken over de vervanging van de sectoraal conventioneel bruggepensioneerden, voorzien in de artikelen 13 en 14;3° uitspraak te doen over uitzonderlijke gevallen;4° verslag uit te brengen aan de raad van bestuur van het Fonds over de uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK VII. - Geldigheid

Art. 16.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 1 juli 2001, behalve de bepalingen van artikel 3.2 die ophouden van kracht te zijn op 31 december 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 31 mei 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^