Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 mei 2001
gepubliceerd op 29 augustus 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, betreffende de aanvullende vergoeding

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012539
pub.
29/08/2001
prom.
31/05/2001
ELI
eli/besluit/2001/05/31/2001012539/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 MEI 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, betreffende de aanvullende vergoeding (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, betreffende de aanvullende vergoeding.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ponza, 31 mei 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de binnenscheepvaart Collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999 Aanvullende vergoeding (Overeenkomst geregistreerd op 26 juli 1999 onder het nummer 51613/CO/139)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart ressorteren.

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde werklieden en werksters hebben, ten laste van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart, recht op een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden en werksters indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen : - onverminderd de in de ondernemingen bestaande voordeliger toestanden en gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, ontslagen zijn, behalve om dringende reden, vanaf de leeftijd van 58 jaar; - en bovendien recht hebben op werkloosheidsuitkeringen.

Art. 3.Het in artikel 2 bedoelde bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan het bedrag bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, zijnde de helft van het verschil tussen het netto referentieloon en de werkloosheidsuitkering, gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn op de werkloosheidsuitkeringen, en verhoogd met een percentage dat gelijk is aan het verschil tussen de sectorale loons aanpassingen ingevolge indexeringen en/of conventies en de verhoging ingevolge de aanpassingen van de sociale vergoedingen.

Het percentage dat overeenstemt met de conventionele loonaanpassing wordt door de raad van bestuur vastgesteld.

Art. 4.Het netto referentieloon op 1 januari 1999 is gelijk aan het bruto maandloon begrensd tot 103 250 BEF, verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding. Deze grens is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens modaliteiten die van toepassing zijn op de loongrenzen.

Art. 5.Het bruto maandloon omvat de contractuele premies die rechtstreeks verbonden zijn aan de door de werklieden of werksters verrichte arbeidsprestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden verricht en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt. Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid zijn onderworpen. De premies of vergoedingen, daarentegen, die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden toegekend, worden niet in aanmerking genomen.

Voor de per maand betaalde werkman of werkster wordt het loon verkregen tijdens de referentiemaand als brutoloon beschouwd. Voor de werkman of werkster die niet per maand wordt betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt bekomen door het loon voor de normale arbeidsprestaties van de referentiemaand te delen door het aantal tijdens deze periode gewerkte normale arbeidsuren. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren bepaald bij de wekelijkse arbeidsregeling van de werkman of werkster, dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon.

Het brutoloon van werklieden of werksters die gedurende de hele referentiemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof zij aanwezig zijn geweest op alle arbeidsdagen die in de bedoelde maand vallen.

Indien werklieden of werksters, krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, slechts gedurende een gedeelte van de referentiemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in hun arbeidsovereenkomst is vastgesteld.

Het door de werkman of werkster verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of anders wordt betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal van de contractuele premies en van de veranderlijke beloning waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door deze werkman of werkster in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan, afzonderlijk werden ontvangen. Naar aanleiding van het in artikel 7 bepaalde overleg, wordt in gemeen akkoord beslist met welke referentiemaand rekening moet worden gehouden. Indien geen referentiemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand die de datum van het ontslag voorafgaat in aanmerking genomen.

Art. 6.De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere wegens ontslag toegekende speciale vergoedingen of toeslagen, krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen. De werkman of werkster, die onder de in artikel 2 bepaalde voorwaarden wordt ontslagen, moet eerste de uit deze bepalingen voortvloeiende rechten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 3 bedoelde aanvullende vergoeding. Het in het voorgaande lid geformuleerde verbod van cumulatie is niet van toepassing op de sluitingsvergoedingen bepaald in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen. De wegens ontslag toegekend speciale vergoedingen of voordelen, toegekend krachtens op het niveau van de sector of op andere niveaus gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten, worden verrekend op het in artikel 3 bedoelde bedrag.

Art. 7.Vooraleer één of meerdere bij artikel 1 bedoelde werklieden of werksters te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, met de vakbondsafvaardiging. Onverminderd de bepalingen van de collectieve overeenkomst nr 9, gesloten op 9 maart 1972 in de Nationale Arbeidsraad tot coördinatie van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 september 1972, inzonderheid de bepalingen van artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel in algemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde ontslagcriteria, werknemers die aan het in artikel 2 bepaalde leeftijdscriterium voldoen, bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten. Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van vakbondsafvaardiging, heeft dit overleg plaats met de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties of, bij ontstentenis, met de werknemers van de onderneming.

Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, nodigt de werkgever daarenboven de betrokken werknemer bij aangetekende brief uit op een onderhoud tijdens de werkuren ten zetel van de onderneming. Dit onderhoud heeft tot doel aan de werknemer de gelegenheid te geven zijn bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken. Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5, gesloten op 24 mei 1971 in de Nationale Arbeidsraad betreffende het statuut van de vakbondsafvaardigingen van het personeel der ondernemingen, inzonderheid artikel 13, kan de werknemer zich bij dit onderhoud laten bijstaan door zijn vakbondsafgevaardigde. De opzegging kan ten vroegste gebeuren de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud was gepland. De ontslagen werknemers hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of ze te weigeren en derhalve deel uit te maken van een arbeidsreserve.

Art. 8.Ter financiering van deze aanvullende vergoeding zijn de in artikel 1 bedoelde werkgevers een bijdrage van 65 BEF, per gewerkte of hiermee gelijkgestelde dag en per tewerkgestelde werkman en/of werkster verschuldigd aan het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart.

De werkgevers aangesloten bij de Dienst der Maatschappelijke Zekerheid Binnenscheepvaart, waargenomen door de Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen der Ondernemingen voor Binnenscheepvaart, Arenbergstraat 24, te 2000 Antwerpen, vallen onder dezelfde toepassing.

Voor de werkgevers die hun loonaangiften bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid volgens het stelsel van de vijfdagenweek indienen, wordt het aantal opgegeven dagen verhoogd met de breuk 6/5e begrensd tot een maximum van vijfentwintig dagen per maand en per werknemer.

Voor de werkgevers die hun loonaangiften opstellen in het stelsel van de zesdagenweek blijft het aantal opgegeven dagen gehandhaafd zonder dat dit aantal een maximum van vijfentwintig dagen per maand en per werknemer overschrijdt.

Alle bepalingen inzake wijze en tijdstip van betaling en alle maatregelen in geval van wanbetaling, zoals voorzien bij artikel 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten, zijn van kracht.

Art. 9.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking vanaf 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 31 mei 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^