Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 13 januari 2010

Bindende unanieme beslissing nr. 12 van de stuurgroep van de provinciale registratiecommissies genomen in uitvoering van artikel 16, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, Advies met betrekking tot de uitzendarbeid in de bouwsector. Vraagstelling : Ingevolge de col(...)

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2009022533
pub.
13/01/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID


Bindende unanieme beslissing nr. 12 van de stuurgroep van de provinciale registratiecommissies genomen in uitvoering van artikel 16, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders Advies met betrekking tot de uitzendarbeid in de bouwsector.

Vraagstelling : Ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van 22 november 2001 is uitzendarbeid in de bouwsector opnieuw toegelaten vanaf 1 januari 2002.

Op welke manier dienen de provinciale registratiecommissies om te gaan met een aanvraag tot registratie uitgaande van een interimkantoor werkzaam in de bouwsector ? Zijn er aspecten waaraan bijzondere aandacht kan geschonken worden m.b.t. aannemers uit de bouwsector die beroep doen op uitzendkrachten ? Antwoord van de stuurgroep : I.Een eerste vraag die zich stelt is deze naar de toepasselijkheid van de registratiereglementering op de uitzendkantoren die in de bouwsector werknemers ter beschikking stellen.

De uitzendkantoren die zullen instaan voor uitzendarbeid in de bouwsector vallen onder de registratiereglementering (artikel 1, § 1, 5° van het koninklijk besluit van 26 december 1998 voorziet de registratie voor de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van een in artikel 1 bedoelde werkzaamheid). II. Wijze waarop deze dossiers door de provinciale registratiecommissies dienen beoordeeld te worden. 1 De algemene voorwaarden tot het bekomen of behouden van een registratienummer Uiteraard zullen de algemene voorwaarden tot het bekomen of het behouden van een registratienummer dienen vervuld te zijn.

Eén voorwaarde die daarbij in het oog springt is de voorwaarde dat het uitzendkantoor moet ingeschreven zijn als werkgever.

Deze uitzendkantoren moeten zich bij de RSZ laten inschrijven als werkgever vanaf het moment dat zij voor het eerst een werknemer ter beschikking stellen van een bouwonderneming of vanaf het moment dat zij eigen personeel aanwerven.

Aangezien voor de arbeiders die zij ter beschikking stellen, bijdragen verschuldigd zijn aan het Fonds voor Bestaanszekerheid en het Fonds voor vakopleiding van de arbeiders uit de bouwsector, en deze bijdragen verschillen in functie van de uitgeoefende activiteit, zullen zij, naast een kengetal om hun eigen personeel aan te geven (010), vier categoriekengetallen krijgen (224, 226, 244 en 254 : deze stemmen overeen met de vier categoriekengetallen in het bouwbedrijf, nl. : 024 ruwbouw, 026 afwerkingsondernemingen, 044 muur- en grondbedekking en 054 bedekken van gebouwen en voegwerken).

De provinciale registratiecommissies worden verzocht hieraan de nodige aandacht te besteden bij de behandeling van registratiedossiers, gezien dit een voorwaarde is tot registratie en dit valt onder artikel 2, § 1, 4° (nl. ingeschreven zijn als werkgever volgens de eisen van de wetgeving van de lidstaat waar zij zijn gevestigd) en eventueel artikel 2, § 1, 10° (nl. tijdens de periode van 5 jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecommissie niet herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding zijn geweest op het stuk van de sociale verplichtingen). Bovendien is dit een schrappingsgrond wanneer op deze verplichting inbreuken worden vastgesteld (artikel 9, § 1, 4°). 2. Specifieke voorwaarden 2.1 Theoretisch kader De voormelde CAO van 22 november 2001 legt daarenboven een aantal specifieke verplichtingen op voor gebruikers en uitzendkantoren.

De provinciale registratiecommissies zijn bevoegd om de naleving van de bepalingen van de voormelde CAO te controleren vanaf de algemeen verbindend verklaring van de CAO. ? Naar aanleiding van de toekenning (wijziging die een nieuwe aanvraag impliceert) van een registratienummer : - Artikel 2, § 1, 10° stelt dat de aannemer tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecommissie niet herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding mag zijn geweest op het stuk van de fiscale, sociale en loonverplichtingen, of op het stuk van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden. - Overeenkomstig de rechtsleer dient het begrip « sociale verplichtingen » ruim geïnterpreteerd te worden en omvat het alle sociale verplichtingen, ook deze voortvloeiende uit de CAO's. Er zal bijgevolg een toetsing kunnen gebeuren naar aanleiding van de toekenning (wijziging) van het registratienummer aan (voor) het betrokken uitzendkantoor evenals aan de gebruiker. ? Naar aanleiding van de schrapping van het registratienummer : Overeenkomstig artikel 9, § 1, 4° wordt de registratie geschrapt wanneer de betrokkene herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding is geweest op het stuk van de fiscale, sociale en loonverplichtingen of op het stuk van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden. Ook hier dient de term « sociale verplichtingen » ruim geïnterpreteerd te worden zodat de bepalingen van de voormelde CAO hieronder vallen.

Met andere woorden, de provinciale registratiecommissies moeten tot schrapping overgaan wanneer zij vaststellen dat het uitzendkantoor herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding is geweest met de bepalingen van de voormelde CAO. ? De bepalingen van de CAO van 22 november 2001 (in grote lijnen) o Uitzendarbeid in het bouwbedrijf is toegelaten : - Bij vervanging van een werkonbekwame vaste arbeider die met een arbeidsovereenkomst verbonden is met een onderneming bedoeld in art. 1 van de CAO : « De CAO is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf en op de arbeiders die zij tewerkstellen ». - Bij tijdelijke vermeerdering van het werkvolume. o De uitzendkracht moet in principe een attest (veiligheidspas) kunnen voorleggen waaruit blijkt dat hij een veiligheidsopleiding heeft genoten van ten minste 16 uren (zie tevens CAO voor verdere bepalingen). o De uitzendkracht moet in het bezit zijn van een C3.2A werkloosheidsdocument. De RVA-inspectie is hiervoor bevoegd. o De gebruiker moet ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf. De dienst Toezicht op de Sociale Wetten is hiervoor bevoegd. o De gebruiker moet geregistreerd zijn, tenzij het een bouwonderneming betreft die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 30bis, § 2 van de wet van 27 juni 1969 en het artikel 400 van het Wetboek van inkomstenbelasting 1992. De onderneming mag ook niet het voorwerp uitmaken van een inhoudingsplicht. o Ondernemingen die niet vallen onder het toepassingsgebied van art. 30bis, § 2 van de wet van 27 juni 1969 moeten voorafgaandelijk de machtiging vragen van het paritair comité voor het bouwbedrijf om een beroep te doen op uitzendarbeid. o De uitzendarbeid is slechts mogelijk in de normale functies van de normale activiteit van de bouwonderneming en volgens de bepalingen van het arbeidsreglement. o Daarenboven mag een functie die kadert in de gereglementeerde beroepen enkel ter beschikking gesteld worden van een gebruiker die de voorwaarden van toegang tot het beroep bezit. o Het aantal dagprestaties dat door uitzendkrachten, in het kader van de tijdelijke vermeerdering van werkvolume, kan worden gepresteerd is beperkt. o De arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid kan geen prestaties omvatten voor slechts één dag en in het kader van een tijdelijke vermeerdering van het werkvolume mag een uitzendkracht maximaal zes maanden tewerkgesteld worden als uitzendkracht in dezelfde onderneming. o In geval van tijdelijke werkloosheid kan geen beroep worden gedaan op uitzendkrachten voor het werk dat normaal verricht wordt voor de werknemers die tijdelijk werkloos gesteld zijn. o Bij collectief ontslag in de onderneming kan deze geen beroep doen op uitzendkrachten binnen een termijn van zes maanden volgend op dit collectief ontslag. o Een bouwonderneming kan een arbeider niet als uitzendkracht tewerkstellen indien hij in de loop van de 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag, door deze onderneming werd ontslagen. o Bijzondere maatregelen m.b.t. de veiligheid : o.a. : de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 februari 1997 tot vaststelling van de maatregelen m.b.t. de veiligheid en de gezondheid op het werk van uitzendkrachten zijn onverkort van toepassing ? Inzake de verplichting tot het bekomen van een erkenning als uitzendkantoor : Ten aanzien van de verplichting voor de uitzendkantoren om erkend te zijn kan worden opgemerkt dat dit voor het Vlaams Gewest geregeld is door het decreet van 13 april 1999 m.b.t. de private arbeidsbemiddeling van het Vlaams Gewest (Belgisch Staatsblad 5 juni 1999) en (onder andere) het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2000 tot uitvoering van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaams Gewest (Belgisch Staatsblad 11 november 2000). Als ambtenaren bevoegd om toezicht uit te oefenen op de naleving van deze wettelijke bepalingen werden de ambtenaren van niveau A van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van de Administratie Werkgelegenheid van de Vlaamse Gemeenschap aangesteld Voor het Waals Gewest is dit geregeld door het decreet van 27 juni 1991 betreffende de erkenning van uitzendbureaus (Belgisch Staatsblad 13 september 1991) van het Waals Gewest en het decreet van 13 maart 2003 betreffende de erkenning van arbeidsbemiddelingsbureaus (Belgisch Staatsblad 31 maart 2003) (het laatste decreet heft het voorgaande op maar de inwerkingtreding is nog onbepaald). Zijn bevoegd voor controle : de door de Regering aangewezen beëdigde personeelsleden van niveau 1 van de Afdeling Tewerkstelling en Vorming van de Algemene Directie Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dit geregeld door de ordonnantie van 26 maart 2003 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt (Belgisch Staatsblad 29 juli 2003, Err., 2 oktober 2003).

Elk uitzendkantoor is dus verplicht, krachtens de bovenvermelde reglementaire bepalingen, een erkenning te bekomen bij de gewestelijke erkenningscommissie van het gewest waarin zij haar activiteiten wenst uit te voeren.

Conform artikel 2, § 1er, 9° van het koninklijk besluit van 26 december 1998, moet het ontbreken van dergelijke erkenning als ernstige overtreding van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden worden beschouwd.

De registratie van een uitzendkantoor door de provinciale registratiecommissie is dus onderworpen aan het afleveren van het bewijs dat dit kantoor de gewestelijke erkenning heeft gekregen.

Bijgevolg vraagt men aan de registratiecommissies om het vervullen van deze voorwaarden goed na te kijken bij een uitzendkantoor dat de registratie aanvraagt. Bovendien is dit een schrappingsgrond wanneer op deze verplichting inbreuken worden vastgesteld (artikel 9, § 1, 4°). 2.2 Praktische werkwijze ? Voorafgaandelijk kan worden verwezen naar de algemene bevoegdheid van de dienst Toezicht op de Sociale Wetten inzake het toezicht op de reglementering op de uitzendarbeid én op de naleving van de bepalingen van CAO's.

De provinciale registratiecommissies hebben de mogelijkheid om inlichtingen te vragen aan de personeelsleden van het Ministerie van Sociale Zaken, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, de personeelsleden van de instellingen van sociale zekerheid en de Fondsen voor Bestaanszekerheid, met andere woorden ze zijn bevoegd om de dienst Toezicht op de sociale Wetten te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de naleving van de bepalingen van de voormelde CAO. Indien naar aanleiding van dat onderzoek wordt vastgesteld dat er inbreuken werden begaan kan een schrappingsvoorstel worden ingediend vanwege de Minister van Arbeid en Tewerkstelling. ? Daarenboven kan overeenkomstig artikel 15, 1° van het koninklijk besluit van 26 december 1998 eveneens een schrappingsvoorstel worden ingediend door of vanwege een van de in de commissies vertegenwoordigde organisaties of door een Fonds voor Bestaanszekerheid wanneer zij inbreuken op de CAO zouden vaststellen. ? De provinciale registratiecommissies kunnen zelf nagaan of de inschrijving als werkgever op een correcte wijze gebeurde en dienen over te gaan tot weigering van registratie of schrapping wanneer dit niet het geval is. ? De provinciale registratiecommissies worden, bij een aanvraag tot registratie, verzocht na te gaan of de uitzendkantoren wel over de nodige erkenning beschikken. Ernstige inbreuken kunnen gemeld worden bij de bevoegde inspectiedienst en het voorwerp uitmaken van een schrapping van de registratie. ? De RVA-inspectie is bevoegd om controle te doen naar de naleving van de verplichting tot het bijhouden van een document C3.2A. De provinciale registratiecommissies kunnen bij de RVA hierover inlichtingen opvragen. ? Bij twijfel over het paritaire comité is de dienst Toezicht op de Sociale Wetten bevoegd.

Conclusie : Zowel het uitzendkantoor dat werknemers ter beschikking stelt voor uitzendarbeid in de bouwsector als de gebruiker-aannemer bij wie de uitzendkrachten aan het werk gaan zijn in principe onderworpen aan de registratiereglementering.

De provinciale registratiecommissies zijn bevoegd om de bepalingen van de CAO van 22 november 2001 op de uitzendarbeid in de bouwsector te toetsen en een registratienummer van het uitzendkantoor en de gebruiker te weigeren of het registratienummer te schrappen wanneer blijkt dat de bepalingen van deze CAO niet werden nageleefd.

In de praktijk kunnen de provinciale registratiecommissies de dienst Toezicht op de Sociale Wetten vragen om een onderzoek in te stellen naar de naleving van de bepalingen van voormelde CAO. In het geval inbreuken vastgesteld worden zal er een schrappingsvoorstel moeten geformuleerd worden door de Dienst Toezicht op de Sociale Wetten, hetzij door een van de in de commissies vertegenwoordigde organisaties. Daarenboven zijn de commissies zelf bevoegd om na te gaan of de uitzendkantoren wel op een correcte wijze werden ingeschreven als werkgever en over de nodige erkenning beschikken.

Voor de stuurgroep : De voorzitter, I. BRISART Samenstelling van de stuurgroep : - Een vertegenwoordiger van de Federatie van Algemene Bouwaannemers - Een vertegenwoordiger van het ACLVB - Een vertegenwoordiger van CSC Bâtiment et Industrie - Een vertegenwoordiger van ACV Bouw en Industrie - Een vertegenwoordiger van Agoria - Een vertegenwoordiger van BOUWUNIE - Een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg - Een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Financiën - Een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid - Een vertegenwoordiger van CGSLB - Een vertegenwoordiger van de Centrale générale FGTB - Een vertegenwoordiger van de Confederatie Bouw - Een vertegenwoordiger van het ABVV

^