Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 juli 2010
gepubliceerd op 27 augustus 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2010009660
pub.
27/08/2010
prom.
14/07/2010
ELI
eli/besluit/2010/07/14/2010009660/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JULI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit van 13 december 2006 heeft aan de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat een bijzonder statuut toegekend dat tegemoetkomt aan de vereisten van een operationele werking en deskundigheid van een inlichtingen- en veiligheidsdienst. De praktische uitwerking van dit statuut heeft een aantal anomalieën en incoherenties aan het licht gebracht die moeten worden rechtgezet om de rechten van de ambtenaren te beschermen en om iedere dubbelzinnigheid in de reglementaire tekst te vermijden. Dit is de doelstelling van het ontwerp van besluit dat we aan Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen.

Artikelen 1 en 2 De artikelen 1 en 2 van dit ontwerp van besluit zijn ertoe bedoeld om de bepalingen van het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten m.b.t. hun rechten en plichten in overeenstemming te brengen met deze die sinds het koninklijk besluit van 14 juni 2007 van toepassing zijn op de Rijksambtenaren. Het is namelijk zo dat krachtens artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 de reglementaire bepalingen m.b.t. de ambtenaren van de federale overheidsdiensten niet van toepassing zijn op de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende bepaling.

De rechten en plichten van de ambtenaren van de buitendiensten worden geregeld door de artikelen 9 tot 18 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 die niet naar het statuut van de Rijksambtenaren verwijzen.

Het voorstel verzekert de ambtenaren van de buitendiensten ervan dat geen enkel stuk kan worden toegevoegd aan hun persoonlijk dossier zonder dat zij daarvan voorafgaandelijk op de hoogte worden gesteld (artikel 1) en vereist dat de ambtenaren op actieve wijze deelnemen aan de kennisdeling, zodat de continuïteit van de dienst verzekerd wordt (artikel 2).

Artikel 3 Artikel 3 van dit ontwerp van besluit wijzigt artikel 21 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 vanuit de bezorgdheid om de reglementering te verduidelijken en te preciseren : er moet duidelijk uit blijken aan welke voorwaarden de kandidaten moeten voldoen om deel te nemen aan een vergelijkende wervingsselectie (leeftijds- en diplomavereisten) en aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om aangeworven te worden en bijgevolg opgeroepen te kunnen worden voor de stage (nationaliteit, dienstplicht,...). Dit onderscheid maakt het tegelijkertijd mogelijk om nader te bepalen welke rol SELOR en welke rol de Veiligheid van de Staat spelen bij de controle van de toelatingsvoorwaarden; de rol van SELOR beperkt zich tot de controle van de leeftijds- en diplomavereisten.

Artikel 3 van het ontwerp behoudt twee voorwaarden van minimumleeftijd om deel te nemen aan de vergelijkende wervingsselecties, met name 21 jaar voor de aanwerving van beschermingsassistenten en inspecteurs en 25 jaar voor de aanwerving van commisarissen. Natuurlijk verbiedt de wet van 10 mei 2007 die erop gericht is om bepaalde discriminatievormen te bestrijden, inzake toegang tot de betrekking, ieder gegrond rechtstreeks onderscheid, met name wat de leeftijd betreft. Een dergelijk onderscheid kan nochtans wel gerechtvaardigd worden door essentiële en bepalende beroepsvereisten die verbonden zijn met de aard van de betrokken specifieke activiteiten of met de aard van de context waarbinnen deze activiteiten uitgevoerd worden, die afhankelijk zijn van een wettelijke doelstelling en die afgestemd zijn op deze doelstelling. De functies die uitgeoefend worden door de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, vereisen kwaliteiten die dienen te beantwoorden aan vereisten van operationele werking en van deskundigheid die eigen zijn aan een inlichtingen-en veiligheidsdienst. De Veiligheid van de Staat is belast met het inzamelen en verwerken van inlichtingen m.b.t. activiteiten verbonden met spionage, terrorisme, extremisme,... Zij dient verder ook veiligheidsonderzoeken uit te voeren en de beschermingsopdrachten van personen te verzekeren. Bij de uitoefening van hun opdrachten moeten de ambtenaren van de buitendiensten in staat zijn om stress te beheersen, om te gaan met druk, te evolueren in zeer uiteenlopende omgevingen, het hoofd te bieden aan onverwachte situaties... Zij dienen ook een wapen te dragen of geweld te gebruiken in het kader van wettige zelfverdediging of de administratieve politie. De bijzondere context waarbinnen de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat dienen te werken, rechtvaardigt de eis van een minimumleeftijd om deel te nemen aan de vergelijkende wervingsselecties en komt dus tegemoet aan hetgeen bepaald is in de wet van 10 mei 2007.

Artikelen 4 en 5 De aanwerving van ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat wordt via vergelijkende selecties verzekerd door SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid.

De wijze waarop het nu bestaande artikel 24, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 is opgesteld, laat uitschijnen dat de directie-generaal van de Veiligheid in samenspraak met de afgevaardigd bestuurder van SELOR, voor iedere vergelijkende wervingsselectie een reglement van inwendige orde opstelt. Er moet echter een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het selectiereglement en het reglement van orde. Het selectiereglement is bedoeld om de kandidaten alle nuttige informatie over de te begeven functie te verschaffen (context van de functie, opdracht, competenties, arbeidsvoorwaarden, deelnamevoorwaarden, programma,...).

Het reglement van orde daarentegen is van toepassing op alle vergelijkende wervingsselecties : dit is het besluit van 1 maart 2003 van de afgevaardigd bestuurder van SELOR m.b.t. de organisatie van vergelijkende selecties.

De artikelen 4 en 5 van het ontwerp van koninklijk besluit moeten deze vage reglementaire tekst verduidelijken door het begrip « reglement van orde » in te voegen in artikel 22, dat handelt over de organisatie van de selecties, en het begrip « selectiereglement » in artikel 24, dat handelt over de inhoud van de selecties.

Artikel 6 Dit artikel van het ontwerp vult een lacune op door de werkwijze van de jury die voor iedere vergelijkende wervingsselectie wordt samengesteld, te regelen.

Artikel 7 Dit artikel wijzigt artikel 35 van het statuut teneinde rekening te houden met de opheffing van artikel 43 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, waarnaar verwezen werd.

Artikel 8 Dit artikel is bedoeld om de delegatie te schrappen die de minister kan toekennen inzake de benoeming in de hoedanigheid van stagiair : deze bevoegdheid zou dus uitsluitend erkend worden voor de minister.

Er dient opgemerkt te worden dat het van belang is om een verwarring van rollen te vermijden, aangezien de administrateur-generaal - de ambtenaar die deze delegatie kan krijgen - ook bevoegd is voor de toelating tot de stage.

Artikel 9 Dit artikel beoogt enkel een verduidelijking van de bepaling over de afwezigheden tijdens de stage die als gevolg hebben dat de stage verlengd wordt : de notie « schorsing van de stage » was niet voldoende expliciet over de gevolgen van deze afwezigheden voor de duur van de stage.

Artikel 10 Artikel 43, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 voorziet erin dat de stagiair die geschikt verklaard is door de directie-generaal, benoemd wordt in de graad waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft.

Krachtens artikel 47, § 3, van hetzelfde besluit is het echter de stagecommissie die beslist over de geschiktheid van de stagiair om benoemd te worden. Hiertoe formuleert de commissie een gemotiveerd voorstel van benoeming dat zij aan de directie-generaal overmaakt.

Artikel 10 van het ontwerp is erop gericht om artikel 43 in overeenstemming te brengen met artikel 47.

Artikel 11 De wijzigingen aan artikel 47 zijn bedoeld om de bevoegdheden van de stagecommissie meer vast te leggen in het statuut : dit orgaan vervult namelijk een essentiële rol in de opvolging van de stagiairs en moet zich uitspreken over de geschiktheid van de stagiair om al dan niet benoemd te worden als ambtenaar van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat; dit is de doelstelling van artikel 11, 1°, van dit ontwerp van besluit.

De tweede wijziging van artikel 47 preciseert dat het resultaat van de meting van de verworven kennis die de stage afsluit, één van de elementen is die door de stagecommissie in overweging moet worden genomen op het ogenblik van de beoordeling van de stagiair.

De derde wijziging is bedoeld om artikel 47, § 2, zevende lid, in overeenstemming te brengen met artikel 214 krachtens hetwelk de ambtenaar onder alle omstandigheden over een termijn van tien dagen beschikt om beroep aan te tekenen bij de kamer van beroep.

De vierde wijziging vervolledigt hetgeen voorzien is in geval een stagiair beroep aantekent tegen een voorstel van afdanking, namelijk door te bepalen dat het beroep opschortend is.

De vijfde wijziging voorziet dat de basisregels voor de werking van de stagecommissie ingeschreven worden in het statuut.

De zesde wijziging vervolledigt de elementen waarop de stagecommissie zich moet baseren om te oordelen over de geschiktheid van de stagiair om benoemd te worden : hierbij moet ook de vermelding die men aan het einde van de meting van de verworven kennis gekregen heeft, in overweging genomen worden.

Artikel 12 De stagecommissie heeft als opdracht het superviseren van de opvolging van de stagiairs en het verlenen van een advies over de geschiktheid van de stagiair om al dan niet definitief benoemd te worden op basis van de stagerapporten en van de meting van de verworven kennis. Het is dan ook logisch dat de stagecommissie beslist over de eventuele verlenging van de stage. Dit is het opzet van artikel 12 van het ontwerp.

Artikel 13 Dit artikel van het ontwerp van koninklijk besluit vervolledigt het koninklijk besluit van 13 december 2006 met een bepaling die aan de ambtenaren van de buitendiensten die verlof in de hoedanigheid van permanent afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie genieten, hun loopbaan kunnen verderzetten, rekening houdende met het feit dat zij door dit verlof niet kunnen deelnemen aan de opleidingen die sinds het statuut van 13 december 2006 het loopbaantraject van de ambtenaren van de buitendiensten regelen. Deze bepaling herneemt een gelijkaardige maatregel die getroffen is voor de personeelsleden die permanente vakbondsafgevaardigden zijn in de federale overheidsdiensten (artikel 23 van het koninklijk besluit van 25 april 2004 houdende wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen betreffende de competentiemetingen).

Artikel 14 Dit artikel van het ontwerp van besluit strekt ertoe duidelijk te preciseren dat de kandidaten voor een bevordering door overgang naar het hoger niveau of door verhoging in graad zich kandidaat moeten stellen voor de vacante betrekking.

Artikel 15 Artikel 15 van dit ontwerp van besluit gaat uit van eenzelfde bezorgdheid als de artikelen 4 en 5, te weten dat iedere vergelijkende selectie voor de overgang naar het hoger niveau onderworpen is aan een selectiereglement dat betrekking heeft op de inhoud en aan een reglement van orde dat betrekking heeft op de organisatie ervan (dit is het besluit van 1 maart 2003 van de afgevaardigd bestuurder van SELOR).

Artikel 16 Dit artikel, als artikel 6 van het ontwerp, is erop gericht om de werking van de jury die samengesteld wordt voor iedere vergelijkende selectie voor de overgang naar het hoger niveau, te regelen.

Artikel 17 Het statuut van 13 december 2006 voorziet in artikel 62 het gemotiveerd advies van de directie-generaal voor de bevorderingen die plaats hebben gevonden door verhoging in graad en in weddeschaal. Een dergelijk advies is niet voorzien in geval van bevordering door overgang naar het hoger niveau. Artikel 17 van het onderwerp is bedoeld om deze leemte op te vullen.

Artikel 18 Deze wijziging is louter formeel : het gaat om het gebruik van de juiste benaming voor de graad van de inspecteur die bezoldigd wordt in weddeschaal B5, met name afdelingsinspecteur.

Artikel 19 Dit artikel wijzigt artikel 129 van het koninklijk besluit van 13 december 2006, zodat de definitie van de functionele vorming vollediger en juister wordt geformuleerd.

Artikel 20 Artikel 138, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 voorziet dat de verantwoordelijke van de Dienst opleiding en ontwikkeling van de Veiligheid van de Staat, alsook het lid van de administratieve diensten die hem bijstaat, beiden van niveau A, aangewezen worden door de minister van Justitie.

De Dienst opleiding en ontwikkeling wordt onder het gezag van de directie-generaal geplaatst. De ambtenaren hebben bovendien recht op een voortdurende opleiding die betrekking heeft op alle aspecten van hun functie en die voldoet aan de eisen van de algemene en technische competenties en van de loopbaanontwikkeling. Het is dan ook van groot belang dat de directie-generaal en de verantwoordelijke van de vormingsdienst zo nauw mogelijk samenwerken. De verantwoordelijkheid om de juiste persoon op de juiste plaats te zetten, is trouwens één van de managementopdrachten van de directie-generaal.

Er wordt dan ook voorgesteld dat de verantwoordelijke van de opleidingsdienst door de directie-generaal wordt aangewezen en niet door de Minister van Justitie.

Artikel 21 Krachtens artikel 138, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 is er slechts één verantwoordelijke voor de Dienst opleiding en ontwikkeling. Artikel 21 van het ontwerp brengt artikel 139 van het statuut in overeenstemming met deze bepaling.

Artikel 22 Dit artikel wijzigt artikel 141 van het statuut dat een team voor psychologische en sociale begeleiding opricht opdat duidelijk zou blijken dat het hier niet gaat over de uitvoering van het luik van de wet dat handelt over het welzijn op het werk met betrekking tot de psychosociale werklast, maar wél over een team waarvan de taken complementair zijn aan degene die onder deze wet vallen.

Artikel 23 Dit artikel wijzigt artikel 143 van het statuut en moet het mogelijk maken dat het team voor psychologische en sociale begeleiding ook uit eigen beweging mag optreden.

Artikelen 24 en 25 Deze wijzigingen zijn louter formeel.

Artikel 26 De uitvoering van de baremieke opleidingen die aanleiding geven tot waardemetingen en tot de uitbetaling van de bijbehorende waarderingstoelagen, heeft vertraging opgelopen. Bijgevolg is het belangrijk om te vermijden dat deze toestand nadeel zou berokkenen aan de ontwikkeling van de loopbaan van bepaalde ambtenaren van de buitendiensten. Er wordt voorgesteld om de termijn te verlengen tijdens dewelke deze baremieke opleidingen kunnen worden gegeven (artikel 26, 2° en 3°).

Artikel 26, 1°, is louter formeel van aard : de overeenstemming van de Nederlandse tekst met de Franse tekst van artikel 258, § 2, 1°, tweede lid, dient simpelweg verzekerd te worden.

Artikel 27 Dit artikel verduidelijkt de draagwijdte van artikel 265 van het statuut dat een overgangsbepaling is : alle bevorderings-en tuchtprocedures moeten geregeld blijven worden door de bepalingen die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van het nieuw statuut en niet enkel de zaken die aanhangig gemaakt zouden zijn bij de raad van advies.

Artikel 28 1) Krachtens artikel 61, § 2, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 mag de ambtenaar om een bevordering te krijgen, niet de vermelding « onvoldoende » hebben behaald aan het einde van zijn evaluatie. Krachtens artikel 62 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 december 2006 vormt iedere bevordering door verhoging in graad of in weddeschaal het voorwerp van het gemotiveerd advies van de directie-generaal. Dit advies moet voornamelijk gebaseerd zijn op het evaluatiedossier.

Het evaluatiestelsel werd laattijdig ingevoerd in verhouding tot de door het koninklijk besluit van 13 december 2006 voorziene data, met name inwerkingtreding op 1 januari 2007.

Daaruit volgt dat de artikelen 61, § 2 en 62 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 niet mogen worden toegepast op de bevorderingen door overgang naar het hoger niveau, door verhoging in weddeschaal en door verhoging in graad totdat het evaluatiestelsel volledig operationeel is : er wordt voorgesteld om de toepassing van deze twee bepalingen te neutraliseren tot en met 31 december 2011 ten laatste. Deze termijn maakt het mogelijk om tegemoet te komen aan de periodieke terugkeer van de evaluatiecyclus, die in bepaalde gevallen 2 jaar duurt. Er dient opgemerkt te worden dat 31 december 2011 de uiterste datum is.

Dit is het voorwerp van het voorgestelde, nieuwe eerste lid voor artikel 273. 2) Het hierboven onder punt 1) uitgewerkt voorstel heeft volgende gevolgen : in afwachting van 31 december 2011 (datum waarop een eerste evaluatiecyclus reeds afgesloten zal zijn) dienen de bevorderingsprocedures die gelanceerd zijn tussen 31 december 2006 (datum van inwerkingtreding van het statuut van 13 december 2006) en 31 december 2011, aan andere formaliteiten onderworpen te worden, met name logischerwijs aan de formaliteiten die door de reglementering voorafgaand aan het statuut van 13 december 2006 georganiseerd werden. Deze formaliteiten zijn het gemotiveerd advies van de administrateur-generaal en de beoordeling.

De huidige tekst van artikel 273 vermeldt in het tweede lid dat bij wijze van overgangsmaatregel de bevorderingen door overgang naar het hoger niveau, door verhoging in weddeschaal of in graad onderworpen blijven aan artikel 44 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. Bovendien bepaalt dit artikel 44 enkel dat in geval van een ongunstig advies van de administrateur-generaal in geval van bevordering door verhoging in graad de ambtenaar beroep kan aantekenen bij de raad van advies. Anderzijds voorziet hetzelfde artikel 273 dat alle bevorderingen onderworpen blijven aan de artikelen 16 tot 18 van het koninklijk besluit van 29 april 1966 betreffende de personeelsleden van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat. Deze artikelen 16 tot 18 organiseren het stelsel van beoordeling door te preciseren dat dit jaarlijks opgesteld wordt volgens een bepaald model, dat de administrateur-generaal aan iedere ambtenaar de toegekende cijfers meedeelt, dat de ambtenaar opmerkingen kan doen gelden en beroep kan aantekenen bij de raad van advies.

De verwijzing naar artikel 44 van voorvermeld koninklijk besluit van 22 augustus 1998 enerzijds en naar de artikelen 16 tot 18 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 29 april 1966 anderzijds lijkt onvoldoende om te beantwoorden aan de nagestreefde doelstelling. Voor wat betreft het gemotiveerd advies dat de administrateur-generaal moet geven bij een bevordering door verhoging in weddeschaal, zou immers verwezen moeten worden naar artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddeschaal en van de weddeschalen verbonden met de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat. Voor wat betreft het gemotiveerd advies dat moet worden gegeven bij een bevordering door verhoging in graad of bij een bevordering door overgang naar het hoger niveau, zou verwezen moeten worden naar de artikelen 41 tot 44 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Naast het behoud van het gemotiveerd advies van de administrateur-generaal dient, zoals hierboven reeds gezegd werd, een andere formaliteit inzake bevordering behouden te worden, met name de beoordeling. Het is immers belangrijk dat de overheid de werking en het rendement van de ambtenaren naar waarde kan blijven schatten en dit tot en met 31 december 2011, datum waarop een eerste evaluatiecyclus afgewerkt zou moeten zijn.

Dit is de doelstelling die nagestreefd wordt door het nieuwe tweede lid dat voor artikel 273 voorgesteld wordt. 3) De reglementaire bepalingen voorafgaand aan het statuut van 13 december 2006 die behouden zouden blijven overeenkomstig het nieuwe tweede lid, verwijzen naar de raad van advies om de rechtsmiddelen te kennen inzake een ongunstig gemotiveerd advies en inzake beoordeling. Beroep vóór de raad van advies is hypothetisch, aangezien deze raad niet meer mag vergaderen vanwege zijn samenstelling. Daarom wordt voorgesteld om deze rechtsmiddelen toe te vertrouwen aan de raad van beroep die opgericht werd door het koninklijk besluit van 13 december 2006.

Dat is de draagwijdte van het nieuwe derde lid dat voor artikel 273 voorgesteld wordt.

Artikel 29 Dit artikel wijzigt artikel 275 van het koninklijk besluit van 13 december 2006. Artikel 275 was erop gericht om een maatregel die bij koninklijk besluit van 22 november 2006 genomen was, voor de Rijksambtenaren (namelijk de situatie te verbeteren van ambtenaren die overgingen naar niveau A en die hierdoor één derde van hun geldelijk statuut verloren) uit te breiden tot de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat; om deze situatie te corrigeren was voorzien dat vanaf 2007, alle ambtenaren van niveau A die van een lager niveau kwamen, ieder jaar in hun geldelijk statuut drie jaar van hun lagere diensten zouden recupereren. Deze regel werd gewijzigd door een koninklijk besluit van 7 juni 2007, zodat deze recuperatie van geldelijke anciënniteit ieder jaar zou plaatsvinden, maar slechts ten belope van één bijkomend jaar en niet meer per schijf van drie jaar.

Artikel 29 van het ontwerp beoogt dus het in overeenstemming brengen van de bepaling die van toepassing is op de ambtenaren van de buitendiensten met de wijziging die van toepassing is op de andere Rijksambtenaren.

Artikel 30 Rekening houdende met het feit dat de toepassing van bepaalde reglementaire bepalingen voorafgaand aan het koninklijk besluit van 13 december 2006, die trouwens door dit laatste opgeheven zijn, verlengd zou worden, dient artikel 277 aangepast te worden om deze verlenging formeel te bekrachtigen.

Dat is het voorwerp van artikel 30 van het ontwerp.

Artikel 31 Voor de juridische zekerheid van de ambtenaren van de buitendiensten die krachtens het ministerieel besluit van 4 mei 2007 betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, op 31 maart 2007 zijn ingeschreven voor de baremieke vormingen, is het vereist dat het statuut de exacte datum van inwerkingtreding van het systeem van de waardemetingen bepaalt.

Artikel 32 Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van de bepalingen van dit ontwerp.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

Advies van de Raad van State nr. 48.185/2 van 26 mei 2010 De Raad van State, afdeling Wetgeving, tweede kamer, op 28 april 2010 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Op die drie punten behoeft over het ontwerp geen enkele opmerking te worden gemaakt.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;

P. Vandernoot De dames : M. Baguet, staatsraden V. Vannes, assessor van de afdeling Wetgeving B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J.-L. Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse et de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, B. Vigneron De voorzitter, Y. KREINS

14 JULI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;

Gelet op de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, artikel 16;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, de artikelen 11, 15, 21, 22, 24, 34, 35, 36, 41, 43, 47, 51, 57, 60, 68, 69, 76, 87, 129, 138, 139, 141, 143, 220, 221, 258, 265, 273,275, 277 en 278;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 november 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 15 januari 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 6 januari 2010;

Gelet op het protocol van de onderhandelingen van het onderhandelingscomité van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, gesloten op 19 april 2010;

Gelet op het advies 48.185/2 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in de Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 11 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat wordt aangevuld met een lid, dat als volgt luidt : « Geen enkel stuk kan aan het persoonlijk dossier van de ambtenaar worden toegevoegd zonder dat de ambtenaar daarvan voorafgaandelijk op de hoogte werd gesteld. »

Art. 2.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, dat als volgt luidt : « De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de buitendiensten. »

Art. 3.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 21.§ 1. Om aan een vergelijkende wervingsselectie deel te nemen, moet de kandidaat : 1° op de dag dat de inschrijvingstermijn voor de vergelijkende wervingsselectie verstrijkt, ten minste 25 jaar zijn voor de betrekkingen van commissaris en ten minste 21 jaar voor de betrekkingen van inspecteur en beschermingsassistent;2° houder zijn van een diploma, een getuigschrift of van een titel die voorkomt in de bijlage van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en die in de Rijksbesturen toegang geeft tot de betrekkingen van niveau A voor wat betreft de betrekkingen van commissaris, tot de betrekkingen van niveau B voor wat betreft de betrekkingen van inspecteur en tot de betrekkingen van niveau C voor wat betreft de betrekkingen van beschermingsassistent. § 2. Om aangeworven te worden, moet de kandidaat voor een betrekking als commissaris, inspecteur of beschermingsassistent aan volgende voorwaarden voldoen : 1° Belg zijn en, in geval van meerdere nationaliteiten, vrijgesteld zijn van militaire of gelijkgestelde verplichtingen ten opzichte van derde landen;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° een gedrag hebben dat overeenstemt met de eisen van de functie;4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben.»

Art. 4.Artikel 22, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin : « Onverminderd de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het reglement van orde betreffende de vergelijkende selecties en de selecties bepaald door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - van toepassing op de vergelijkende wervingsselecties in de graden van beschermingsassistent, inspecteur en commissaris. »

Art. 5.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 24.De directie-generaal stelt in samenspraak met de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - een selectiereglement op voor iedere vergelijkende wervingsselectie en bepaalt hierin in het bijzonder het programma op basis van de functiebeschrijving en van het competentieprofiel; het programma voorziet noodzakelijkerwijs in psychotechnische testen.

De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - publiceert het reglement van de vergelijkende wervingsselectie en verzekert de regelmatigheid van de selectie. »

Art. 6.Artikel 34, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met volgende zinnen : « De jury kan slechts zetelen als minstens de helft van de leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. »

Art. 7.In artikel 35 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 3° als volgt vervangen : « 3° in het bezit zijn van een Belgisch of Europees rijbewijs van categorie B; ».

Art. 8.In artikel 36, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « of zijn gemachtigde » opgeheven.

Art. 9.In artikel 41 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt het woord « schorsing » door het woord « verlenging » vervangen;2° in paragraaf 3 worden de woorden « In geval van schorsing van de stage » vervangen door de woorden « Tijdens zijn afwezigheden »;3° in paragraaf 4 wordt het woord « schorsing » vervangen door het woord « verlenging ».

Art. 10.In artikel 43, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « door de directie-generaal » opgeheven.

Art. 11.In artikel 47 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt als volgt vervangen : « § 1.Er wordt een stagecommissie opgericht die voorgezeten wordt door de directeur van de operaties of de adjunct-directeur van de operaties en die samengesteld is uit de directeur van de dienst opleiding en ontwikkeling en uit twee leden bekleed met ten minste de graad van commissaris, aangesteld door de directie-generaal, waarvan één chef van een territoriale eenheid en één chef van de centrale diensten en die tot een verschillende taalrol behoren. De directeur van de dienst opleiding en ontwikkeling is niet stemgerechtigd.

De stagecommissie heeft als taak : 1° het superviseren, in samenwerking met de dienst opleiding en ontwikkeling, van de opvolging van de stagiairs en het beslissen over iedere vraag van algemene aard die hier eventueel uit voortkomt;2° het verschaffen van een advies over de geschiktheid van de stagiair om al dan niet definitief benoemd te worden, op basis van de stagerapporten en van de meting van verworven kennis;hiertoe neemt de commissie kennis van de evaluatie van het functioneren, de competenties en de houding van iedere stagiair; 3° het interpelleren van de stagiair over iedere tekortkoming vermeld in een stagerapport. De stagecommissie wordt bijgestaan door een secretariaat dat toeziet op de bewaring en het beheer van de stagedossiers, alsook op hun opvolging.

De stagecommissie komt minstens om de drie maanden samen en ook telkens de noodzaak dit rechtvaardigt. »; 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « /of van de vermelding van de meting van de verworven kennis« ingevoegd tussen de woorden « van de stagerapporten en » en de woorden « na de nodige informatie te hebben ingewonnen »;3° in paragraaf 2, zevende lid, worden de woorden « binnen de acht dagen die volgen op de kennisgeving » opgeheven;4° paragraaf 2, zevende lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « Het beroep is opschortend »;5° de paragraaf 3, waarvan de bestaande tekst een paragraaf 4 zal vormen, wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De stagecommissie beraadslaagt geldig over een stagiair, wanneer twee van de leden die stemgerechtigd zijn, tot dezelfde taalrol als de stagiair behoren. Een lid van de commissie kan slechts over een stagiair beraadslagen, indien hij op geen enkel moment en in welke hoedanigheid ook deelgenomen heeft aan het verloop van de stage van betrokkene. Geen enkel lid mag zich onthouden.

De stagecommissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. »; 6° in de nieuwe paragraaf 4 worden de woorden « en de vermelding van de meting van de verworven kennis« ingevoegd tussen de woorden « stagerapporten » en de woorden « en na alle nuttige informatie te hebben ingewonnen ».

Art. 12.In artikel 51 van hetzelfde besluit worden de woorden « door de directie-generaal » vervangen door de woorden « door de stagecommissie ».

Art. 13.Artikel 57, § 4, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid dat als volgt luidt : « De personeelsleden die syndicaal verlof genieten in de hoedanigheid van vast afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 13 van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, krijgen ambtshalve de verhoging in weddeschaal in hun graad en de waarderingstoelage vastgesteld voor hun graad, zonder hiervoor een waardemeting te moeten afleggen. »

Art. 14.In artikel 60, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « Er wordt enkel rekening gehouden met » vervangen door de woorden »In geval van bevordering door overgang naar het hoger niveau of door verhoging in graad, wordt enkel rekening gehouden met. »

Art. 15.In artikel 68 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt als volgt vervangen : « De vergelijkende selectie voor de overgang naar het hoger niveau wordt georganiseerd op basis van een functiebeschrijving en een competentieprofiel die in een selectiereglement vastgelegd worden door de directie-generaal die hierin ook de materies en de methodologie van de proeven vastlegt.Onverminderd de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het reglement van orde betreffende de vergelijkende wervingsselecties en de selecties bepaald door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - van toepassing op de vergelijkende selecties voor overgang naar de graad van inspecteur en commissaris »; 2° in het tweede lid van de Franse tekst wordt het woord « Elle » vervangen door de woorden « La sélection ».

Art. 16.Artikel 69 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf 6, die als volgt luidt : « § 6. De jury kan slechts zetelen, indien minstens de helft van de leden aanwezig zijn.

De beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. »

Art. 17.Artikel 76 van hetzelfde besluit, waarvan de huidige tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, die als volgt luidt : « § 2. Ongeacht § 1 vormt de bevordering door overgang naar het hoger niveau het onderwerp van een gemotiveerd advies van de directie-generaal op basis van het evaluatie-en het tuchtdossier van de ambtenaar, alsook op basis van het gemotiveerd advies dat voordien door de directeur van de operaties of de adjunct-directeur van de operaties gegeven is.

Het gemotiveerd advies van de directie-generaal, dat afgesloten wordt met de vermelding « gunstig » of « ongunstig », wordt betekend aan de ambtenaar die zijn opmerkingen hier binnen een termijn van tien werkdagen nog aan kan toevoegen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag die volgt op de dag van de betekening.

De directie-generaal stelt de ambtenaar ervan in kennis, als zij van mening is dat gevolg moet worden gegeven aan de geformuleerde opmerkingen.

Het gemotiveerd advies en de eventuele nota met opmerkingen worden door de administrateur-generaal aan de Minister van Justitie overgemaakt. »

Art. 18.In artikel 87 van hetzelfde besluit wordt het woord « inspecteur » vervangen door het woord « afdelingsinspecteur ».

Art. 19.In artikel 129, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, wordt de bepaling onder c) als volgt vervangen : « c) de functionele opleiding is een opleiding die : - gericht is op de ontwikkeling van de competenties van de ambtenaren en die het hen mogelijk moet maken om een specifiek vereiste deskundigheid te behalen voor de uitoefening van hun functie, hun managementvaardigheden te ontwikkelen, de uitvoering van hun functie te ondersteunen, meer bepaald bij een verandering van affectatie; - betrekking heeft op de ontwikkeling van de organisatie en op de technische of structurele wijzigingen van de dienst en die het de ambtenaren mogelijk moet maken om zich aan veranderingen aan te passen; - erop gericht is de ambtenaren voor te bereiden op de loopbaanproeven. »

Art. 20.In artikel 138, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « door de Minister van Justitie, op gemotiveerd voorstel van de directie-generaal » vervangen door de woorden « door de directie-generaal ».

Art. 21.In artikel 139 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, derde lid, wordt de bepaling onder 2° als volgt vervangen : « 2° van de verantwoordelijke van de dienst opleiding en ontwikkeling of zijn afgevaardigde;»; 2° in paragraaf 3, tweede lid, wordt de bepaling onder 8° als volgt vervangen : « 8° van de verantwoordelijke van de dienst opleiding en ontwikkeling of zijn afgevaardigde;»;

Art. 22.In artikel 141, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « Dit team staat in voor » vervangen door de woorden « Dit team draagt bij tot ».

Art. 23.In artikel 143, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « ofwel uit eigen beweging » ingevoegd tussen de woorden « Het begeleidingsteam komt tussen » en de woorden « ofwel op vraag van het personeelslid zelf ».

Art. 24.In artikel 220 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid aangevuld met de woorden « van Justitie ».

Art. 25.In artikel 221 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van Justitie » ingevoegd tussen de woorden « De minister » en het woord « motiveert »;2° in het tweede lid worden de woorden « van Justitie » ingevoegd tussen de woorden « De minister » en het woord « beslist ».

Art. 26.In artikel 258 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van paragraaf 2, 1°, tweede lid, worden de woorden « 1 maart 2005 » vervangen door de woorden « 1 maart 2004 »; 2° in de paragraaf 2, 6°, wordt het tweede lid als volgt vervangen : « In afwijking van artikel 86 kan de in het eerste lid beoogde ambtenaar die de toelage m.b.t. de waardemeting nr. 5 genoten heeft gedurende twee jaar, na afloop van deze termijn bevorderd worden door overgang in weddeschaal B4b.

De ambtenaar behoudt het voordeel van het tweede lid, zelfs indien de vereiste opleiding voor de waardemeting nr. 5 en voor het verkrijgen van de bijbehorende toelage pas gegeven werd na afloop van de termijn van twee jaar »; 3° in paragraaf 2, 9°, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van artikel 80, § 1, kan de in het eerste lid beoogde ambtenaar die de toelage m.b.t. de waardemeting nr.6 gedurende twee jaar genoten heeft, de officieel erkende opleiding volgen voor de toegang tot waardemeting nr. 7 en voor het verkrijgen van de bijbehorende waarderingstoelage.

De ambtenaar behoudt het voordeel van het tweede lid, zelfs indien de vereiste opleiding voor de waardemeting nr. 6 en voor het verkrijgen van de bijbehorende waarderingstoelage pas gegeven werd na afloop van de termijn van twee jaar. »

Art. 27.In artikel 265 van hetzelfde besluit vervallen de woorden « voor de raad van advies ».

Art. 28.Artikel 273 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen : «

Art. 273.Bij wijze van overgangsmaatregel zijn de artikelen 61, § 2 en 62 niet van toepassing op de bevorderingen door overgang naar het hoger niveau, door verhoging in weddeschaal en door verhoging in graad, toegekend vanaf de datum van inwerkingtreding van huidig besluit tot en met 31 december 2011 ten laatste.

Behoudens nieuwe feiten die de laatste beoordeling die in 2006 opgesteld werd, kunnen wijzigen, wordt iedere ambtenaar, wanneer hij kandidaat is voor één van de bevorderingen bedoeld in het eerste lid tussen de datum van inwerkingtreding van huidig besluit en 31 december 2011, geacht de beoordeling « goed » te hebben en een gunstig gemotiveerd advies overeenkomstig artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddeschaal en van de weddeschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, de artikelen 41 tot 44 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en de artikelen 16 tot 18 van het koninklijk besluit van 29 april 1966 betreffende de personeelsleden van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat te hebben. De ambtenaar die niet minstens over een beoordeling « goed » beschikt, kan ten vroegste een nieuwe beoordeling vragen in de dertiende maand na zijn laatste beoordeling overeenkomstig de artikelen 16 tot 18 van het koninklijk besluit van 29 april 1966. Deze artikelen 16 tot 18 zijn ook van toepassing op de ambtenaar die van een beoordeling verstoken is.

De kamer van beroep bedoeld in artikel 209 is bevoegd voor klachten inzake de toegekende beoordeling op basis van de artikelen 16 tot 18 van bovenvermeld koninklijk besluit van 29 april 1996 en klachten ingediend tegen een ongunstig gemotiveerd advies op basis van bovenvermelde artikelen 41 tot 44 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998. »

Art. 29.In artikel 275 van hetzelfde besluit worden de woorden « de anciënniteit A te vormen per schijf van drie jaar » vervangen door de woorden « de geldelijke anciënniteit van niveau A te vormen ten belope van hoogstens een bijkomend jaar anciënniteit per jaar ».

Art. 30.In artikel 277 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° worden de woorden « tot en met 31 december 2008 » vervangen door de woorden « tot en met 31 december 2011 ten laatste »;2° in 2° worden de woorden « en 44 waarvan de uitwerking tot 31 december 2008 duurt » vervangen door de woorden « en 41 tot 44 waarvan de uitwerking tot 31 december 2011 ten laatste duurt »;3° in 3° worden de woorden « tot en met 31 december 2008 » vervangen door de woorden « tot en met 31 december 2011 ».

Art. 31.In artikel 278 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 1° als volgt vervangen : « 1° de artikelen 80 tot 83, 85 tot 87 en 90 tot 97die in werking treden op 31 maart 2007;».

Art. 32.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 27 tot 31 die uitwerking hebben met ingang van 31 december 2006.

Art. 33.De minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken zijn ieder belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 juli 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

^