Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 04 juni 1999
gepubliceerd op 21 september 1999

Ministerieel besluit betreffende het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden ter uitvoering van de Verordening nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999036110
pub.
21/09/1999
prom.
04/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/04/1999036110/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 JUNI 1999. - Ministerieel besluit betreffende het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden ter uitvoering van de Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992


De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling en de Vlaamse minister van Economie, K.M.O., Landbouw en Media, Gelet op het decreet van 17 maart 1998 houdende diverse beleidsbepalingen, inzonderheid op artikel 10;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 september 1998 en 19 december 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 april 1999 betreffende de toekenning van subsidies om landbouwproductiemethoden toe te passen en het sluiten van beheersovereenkomsten ter uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer;

Overwegende dat de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 landbouwproductiemethoden voorschrijft en aanmoedigt die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en natuurbeheer;

Overwegende dat de verordening van de Commissie (EG) nr. 746/96 van 24 april 1996 uitvoering geeft aan de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer;

Overwegende dat bij beschikking van de Commissie van 17 november 1994 goedkeuring wordt gegeven aan het landbouwmilieuprogramma van België, overeenkomstig verordening (EEG) nr. 2078/92;

Overwegende dat bij beschikking van de Commissie van 12 november 1998 goedkeuring wordt gegeven aan de wijzigingen in het bij beschikking van 26 oktober 1998 goedgekeurde milieuprogramma voor de landbouw in België (Vlaams Gewest) overeenkomstig verordening (EEG) nr. 2078/92;

Overwegende dat er overleg is geweest in de Interministeriële Conferentie Landbouw van 27 april 1998;

Gelet op het advies van de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad, gegeven op 9 juli 1998;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 2 maart 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996.

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat onverwijld uitvoering dient te worden gegeven aan verordening (EEG) nr. 2078/92 en terstond gevolg dient te worden gegeven aan de beschikking van de Commissie van 12 november 1998, Besluiten : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen betreffende de aanvraag- en beslissingsprocedure

Artikel 1.De landbouwer in hoofdberoep dient de aanvraag tot het sluiten van een overeenkomst in bij de administratie met het aanvraagformulier waarvan het model in bijlage I is vastgelegd.

De landbouwer die een overeenkomst aangaat om gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren paarden van het ras « Belgisch Trekpaard » te houden, doet zijn aanvraag hiertoe door middel van een aanvraagformulier waarvan het model in bijlage II is vastgelegd.

Binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van het aanvraagformulier bedoeld in lid 1 en 2 vraagt de administratie aan de aanvrager eventuele bijkomende gegevens, stukken en inlichtingen die ontbreken of nadere toelichting vereisen.

De beslissing tot het sluiten van een overeenkomst of tot de weigering ervan wordt genomen binnen dertig kalenderdagen na het ontvangen van de aanvraag bedoeld in lid 1 en 2 of na het ontvangen van de bijkomende inlichtingen bedoeld in lid 3. Desgevallend wordt binnen dezelfde termijn het ontwerp van overeenkomst, waarvan het model in bijlage III is vastgelegd, in twee exemplaren aan de aanvrager verzonden.

De door de aanvrager ondertekende twee exemplaren worden binnen veertien kalenderdagen na de verzending van het ontwerp van overeenkomst aan de administratie toegestuurd.

De administratie bezorgt één door beide partijen ondertekende overeenkomst aan de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de door de aanvrager ondertekende overeenkomst.

Art. 2.De subsidie wordt uitbetaald uiterlijk vier maanden na afloop van het jaar waarvoor de subsidie werd toegekend. HOOFDSTUK II. - Groenbedekking

Art. 3.De landbouwer in hoofdberoep die zich verbindt om gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren in of na de teelt van maïs of na de teelt van aardappelen, een groenbedekker bestaande uit gras of rogge te zaaien, kan een jaarlijkse subsidie bekomen van 2 000 frank per ha groenbedekking met een minimum van 2 ha en een maximum van 20 ha.

Art. 4.De oppervlakte, bedoeld in artikel 3, moet in de Vlaamse Zandleem- en Leemstreek zijn gelegen, bedoeld in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1953, 8 maart 1968 en 15 februari 1974.

Art. 5.De groenbedekking wordt in ieder geval vóór 1 november gezaaid en wordt tenminste tot 15 februari behouden.

Art. 6.Het gebruikte zaaizaad is ofwel gecertificeerd zaaizaad ofwel eigen gewonnen zaaizaad dat bij een loonondernemer werd geschoond. De factuur voor aankoop of schonen van het zaaizaad wordt gedurende vijf jaar bewaard en wordt bij controle voorgelegd.

De minimum hoeveelheid zaaizaad die per ha wordt gebruikt, bedraagt 30 kg per ha voor graszaad of 100 kg per ha voor rogge. Het inzaaien gebeurt na een grondbewerking.

Art. 7.De landbouwer in hoofdberoep die een overeenkomst heeft ondertekend, doet jaarlijks vóór 30 september via een formulier waarvan het model in bijlage IV is vastgelegd, bij de administratie een opgave van de percelen die hij met een groenbedekker zal zaaien.

Van ieder perceel vermeldt hij de oppervlakte. Hij voegt een situatieschets op schaal 1/10 000 bij waarop de betrokken percelen worden gelokaliseerd, met aanduiding van de perceelnummers.

Art. 8.Indien voor de betrokken percelen reeds subsidies voor groenbedekkers, extensieve perceelsranden of biologische landbouw werden aangevraagd of toegekend, worden er geen subsidies voor groenbedekking toegekend. HOOFDSTUK III. - Mechanische onkruidbestrijding in de maïsteelt

Art. 9.De landbouwer in hoofdberoep die zich verbindt om jaarlijks, gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren, over te gaan tot uitsluitend mechanische onkruidbestrijding op een oppervlakte maïs van minimum 2 ha en maximum 20 ha, kan een jaarlijkse subsidie van 6 000 frank per ha bekomen.

De jaarlijks maximaal toegelaten afwijking van het aantal hectares om het jaargemiddelde te halen, bedraagt 25 %. Het tekort dient vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar te worden gecompenseerd.

Art. 10.De landbouwer in hoofdberoep, die zich verbindt om jaarlijks, gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren, over te gaan tot tussen de rijen uitsluitend mechanische onkruidbestrijding, gecombineerd met chemische onkruidbestrijding op de rijen, op een oppervlakte maïs van minimum 2 ha en maximum 20 ha, kan een jaarlijkse subsidie van 2 000 frank per ha bekomen.

De breedte van de strook tussen de rijen waar uitsluitend mechanische onkruidbestrijding wordt toegepast, moet minimaal 40 cm zijn. Bij de behandeling met herbiciden op de rijen is het gebruik van triazinverbindingen verboden.

De jaarlijks maximaal toegelaten afwijking van het aantal hectares om het jaargemiddelde te halen, bedraagt 25 %. Het tekort dient vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar te worden gecompenseerd.

Art. 11.Indien door dezelfde landbouwer in hoofdberoep de maatregelen bedoeld in artikel 9 en artikel 10 worden toegepast, bedraagt de maximaal subsidiabele oppervlakte 20 ha.

Art. 12.Indien omwille van uitzonderlijke weersomstandigheden een sterke veronkruiding met zaadvorming dreigt, kan de landbouwer in hoofdberoep een met redenen omkleed verzoek met een ter post aangetekend schrijven richten tot de administratie om het gebruik van herbiciden, triazinverbindingen uitgezonderd, toe te staan. De administratie beantwoordt dit verzoek schriftelijk binnen de tien kalenderdagen vanaf de verzending van het verzoek. De beslissing is gunstig indien binnen de gestelde termijn de administratie aan de landbouwer in hoofdberoep geen schriftelijk antwoord bezorgt. Tot zolang er geen gunstige beslissing is kunnen geen herbiciden worden gebruikt.

Art. 13.De landbouwer in hoofdberoep doet jaarlijks vóór 1 april, via een formulier waarvan het model in bijlage V is vastgelegd, bij de administratie een opgave van de percelen maïs waarop mechanische onkruidbestrijding zal worden toegepast. Van ieder perceel vermeldt hij de oppervlakte. Hij voegt een situatieschets op schaal 1/10 000 bij waarop de betrokken percelen worden gelokaliseerd, met aanduiding van de perceelnummers.

Art. 14.De landbouwer in hoofdberoep houdt in de loop van het seizoen een fiche bij waarop hij voor al de betrokken percelen maïs de gegevens vermeldt zoals in bijlage VI is vastgelegd. Deze fiche dient steeds de meest actuele gegevens te bevatten en moet bij controle kunnen worden voorgelegd.

Art. 15.Nadat de maïs op de betrokken percelen is geoogst, en uiterlijk vóór 1 december, bezorgt de landbouwer in hoofdberoep de fiche aan de administratie en vraagt tegelijkertijd de uitbetaling van de subsidie aan.

Art. 16.Indien voor de betrokken percelen reeds subsidies voor extensieve perceelsranden of biologische landbouw werden aangevraagd of toegekend, worden er geen subsidies voor mechanische onkruidbestrijding toegekend. HOOFDSTUK IV. - Vermindering van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de sierteelt

Art. 17.§ 1. De landbouwer in hoofdberoep die een tuinbouwbedrijf in de sierteelt uitbaat en die zich verbindt om gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen te optimaliseren via registratie en via voorlegging en uitvoering van een plan om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de sierteelt te verminderen of op het minimale niveau te houden, kan een jaarlijkse subsidie ontvangen van 120 frank per are voor eenjarige teelten en 338 frank per are voor meerjarige teelten met een maximum van 10 000 frank per bedrijf. § 2. De subsidie dient als tegemoetkoming in de kosten van de registratie, de kosten voor de aanpassing van de teelttechnieken en ter bevordering van de milieuvriendelijke bedrijfsvoering en de daaruit voortvloeiende gebeurlijke disproportionele inkomstenverliezen. Deze subsidie wordt na elk jaar van de registratie verstrekt.

Art. 18.De registratie gebeurt per periode van vier weken. Bij de registratie moeten minimaal de gegevens worden verstrekt die op het registratieformulier, waarvan het model in bijlage VII is vastgelegd, zijn vermeld.

Art. 19.Het plan dient in het kwartaal dat volgt na het eerste jaar van registratie te worden opgesteld. Dit plan dient een beschrijving van het bedrijf en van het teeltschema te bevatten, alsook een overzicht van de voorgenomen technieken en eventueel van de voorgenomen milieu-investeringen om de hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen te verminderen of op het minimaal niveau te houden. Het plan dient door de administratie te worden goedgekeurd.

Art. 20.De registratieformulieren dienen bij een door de Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid, erkend centrum voor milieubewuste tuinbouw te worden ingediend. Het centrum staat in voor de verwerking van de geregistreerde gegevens, voor de bepaling van het resultaat en voor de controle.

Art. 21.Om erkend te worden, moet het centrum voor milieubewuste tuinbouw : 1° een aanvraag bij de administratie indienen;2° een zetel hebben in het Vlaamse Gewest;3° onder een vorm zonder winstoogmerk zijn opgericht;4° over ten minste één voltijdse kracht van universitair niveau of hoger onderwijs van het lange type beschikken die op het vlak van milieu, gewasbescherming en bemesting deskundig is;5° in het verstrekken van milieu-adviezen betreffende gewasbescherming en bemesting in de sierteelt in het Vlaamse Gewest ten minste één jaar relevante ervaring hebben.

Art. 22.De betrokken landbouwer in hoofdberoep geeft aan het erkend centrum voor milieubewuste tuinbouw de toestemming om alle gevraagde inlichtingen betreffende de registratie, de resultaten van de verwerking en de controle aan de administratie te verstrekken. HOOFDSTUK V. - Instandhouding van het ras « Belgisch Trekpaard »

Art. 23.De landbouwer die zich verbindt om gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren een in de overeenkomst vastgesteld aantal Belgische trekpaarden te houden kan een jaarlijkse subsidie bekomen van 4 800 frank per paard.

Art. 24.De paarden moeten van het vrouwelijk geslacht zijn, voldoen aan de originele standaard van het ras en ingeschreven zijn in het stamboek bijgehouden door de « Koninklijke Maatschappij van het Belgisch Trekpaard ».

Art. 25.De landbouwer doet jaarlijks in de periode van 1 januari tot 31 maart met het in bijlage VIII opgenomen formulier zijn subsidieaanvraag via de « VZW Vlaamse Fokkers van het Belgisch Trekpaard » die attesteert of de merries van betrokkene in aanmerking komen voor de subsidie en de aanvraag aan de administratie bezorgt.

Art. 26.De subsidie kan voor het eerst worden aangevraagd in de periode van 1 januari tot 31 maart volgend op het jaar waarin het paard de ouderdom van 2 jaar bereikt.

Art. 27.Voor merries van drie jaar of ouder, dient bij de aanvraag het bewijs gevoegd te worden dat de merrie, in het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, door een hengst werd gedekt die door de « Koninklijke Maatschappij van het Belgisch Trekpaard » en het Ministerie van Landbouw tot de openbare dekdienst was toegelaten.

Art. 28.Voor merries van zes jaar of ouder, dient bij de aanvraag het bewijs geleverd dat de merrie de voorbije twee jaren ten minste één veulen heeft geworpen dat werd verwekt door een hengst, die door de « Koninklijke Maatschappij van het Belgisch Trekpaard » en het Ministerie van Landbouw tot de openbare dekdienst was toegelaten op de datum dat de merrie werd gedekt. HOOFDSTUK VI. - Voortgangsbewaking en controle

Art. 29.§ 1. Op vraag van de bevoegde ambtenaar van de administratie dient de aanvrager de ambtenaar naar de betrokken percelen te begeleiden. De aanvrager dient alle documenten en inlichtingen noodzakelijk voor de controle te verstrekken. De bevoegde ambtenaar heeft het recht om de betrokken percelen te controleren en om de nodige vaststellingen betreffende de uitvoering van de overeenkomst te doen. § 2. Bij controle dient de aanvrager de factuur bedoeld in artikel 6 eerste lid of de fiche bedoeld in artikel 14 aan de bevoegde ambtenaar van de administratie te overhandigen. § 3. De landbouwer die een overeenkomst als bedoeld in artikel 23 heeft aangegaan, verstrekt aan de bevoegde ambtenaar van de administratie de nodige inlichtingen omtrent de betrokken Belgische trekpaarden. De bevoegde ambtenaar heeft het recht om de betrokken paarden te controleren. § 4. De controle en de opgevraagde inlichtingen zijn noodzakelijk om kennis te nemen van de wijze waarop de aangegane overeenkomst daadwerkelijk wordt nagekomen en ter verifiëring van de naleving van de voorwaarden tot toekenning van de subsidie. § 5. Indien de aanvrager de uitvoering van de bepalingen van dit artikel verhindert, wordt de subsidie niet betaald. § 6. De aanvrager wordt steeds van het resultaat van de controle schriftelijk in kennis gesteld. Indien vastgesteld werd dat de aanvrager zijn overeenkomst niet is nagekomen, wordt hij hiervan met een ter post aangetekend schrijven in kennis gesteld.

Art. 30.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Brussel, 4 juni 1999.

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS De Vlaamse minister van Economie, K.M.O., Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 4 juni 1999 betreffende het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden ter uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992.

Brussel, 4 juni 1999.

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS De Vlaamse minister van Economie, K.M.O., Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY _______ Nota's (1) Schrappen wat niet past (2) Inschrijvingsnummer toegekend door de « Koninklijke Maatschappij van het Belgisch Trekpaard »

^