Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 06 mei 2008
gepubliceerd op 28 mei 2008

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2008003192
pub.
28/05/2008
prom.
06/05/2008
ELI
eli/besluit/2008/05/06/2008003192/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 MEI 2008. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit


De Minister van Financiën, Gelet op de programmawet van 27 december 2004, laatst gewijzigd door de wet van 25 februari 2007 houdende diverse wijzigingen inzake accijnzen, inzonderheid op de artikelen 431 en 432, § 1;

Gelet op het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 11 september 2006 houdende diverse controlemaatregelen inzake accijnzen, inzonderheid de artikelen 2, 5, 11, 16 t/m 20, 35, 41 en 47;

Gelet op het advies van de Douaneraad van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat dit besluit hoofdzakelijk tot doel heeft om de strikte voorwaarden vast te leggen betreffende het gebruik van een automatisch injectiesysteem voor de vrijgestelde of aan een verlaagd tarief onderworpen energieproducten; dat het instellen van deze strikte voorwaarden een grotere zekerheid biedt in de strijd tegen de mogelijke fiscale fraude op het gebied van energieproducten; dat deze strijd continu moet gehandhaafd blijven en dat derhalve dit besluit zonder uitstel moet worden genomen;

Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996.

Besluit :

Artikel 1.Aan het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 11 september 2006 houdende diverse controlemaatregelen inzake accijnzen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 1 wordt « - directeur-generaal : de directeur-generaal van de administratie der douane en accijnzen;» vervangen door « - directeur-generaal : de Administrateur Douane en Accijnzen; ». 2° In artikel 2 worden het eerste en het tweede streepje vervangen als volgt : « - de in artikel 418, § 1, van de wet vermelde energieproducten produceert; - de in artikel 418, § 1, van de wet vermelde energieproducten verwerkt. Onverminderd de bepalingen van artikel 14 wordt niet als « verwerkt » beschouwd het gebruik van de energieproducten als dusdanig; ». 3° In artikel 5 gewijzigd bij het ministerieel besluit van 11 september 2006 houdende diverse controlemaatregelen inzake accijnzen : i.worden in de eerste zin van het tweede lid, in de Franse versie de woorden « Cette disposition » vervangen door « Ces dispositions »; ii. wordt de tweede zin van het tweede lid vervangen als volgt : « De stukken vermeld in de letters e) en f) zijn enkel vereist voor aardolie en aardolieproducten. » 4° In artikel 11, § 2, wordt aan de tekst van letter f) het woord « quater » toegevoegd.5° Artikel 19 wordt vervangen door volgende bepaling : « Art.19. Een automatisch injectiesysteem mag enkel worden geïnstalleerd in een raffinaderij of in een opslagplaats erkend als belastingentrepot.

Art. 19bis.§ 1. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een raffinaderij, stelt de erkend entrepothouder een gedetailleerde beschrijving op van de gehele werking van dat systeem en bezorgt die, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan, aan de controleur.

Het op een andere wijze dan via het automatisch injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet eveneens in de beschrijving van het systeem worden opgenomen. § 2. De erkend entrepothouder ontwikkelt een intern controlesysteem dat elke manipulatie van het automatische injectiesysteem (besturingssysteem en technisch gedeelte) uitsluit. Wijzigingen aan het intern controlesysteem moeten gedurende drie jaar in het systeem zelf worden bijgehouden.

De controleur heeft toegang tot het intern controlesysteem.

Dit intern controlesysteem : - beperkt de toegang tot de raffinaderij en registreert alle personen die toegang hebben tot haar bedrijfssite; - beperkt het aantal personen met toegang tot het systeem dat het automatisch injectiesysteem stuurt en identificeert die personen duidelijk; - identificeert de personen duidelijk die wijzigingen mogen aanbrengen aan het automatisch injectiesysteem (bevattende speciale controlemaatregelen in geval van alarm, gekoppeld aan het automatisch stilvallen van de vloeistofstroom in geval van het uitvallen van de injectiepomp) en die analyserapporten over de werking van het systeem opstellen en die rapporten gedurende ten minste drie jaar archiveren; - voorziet in het houden van een balans tussen de hoeveelheid gemerkte energieproducten en de hoeveelheid gebruikte merker; - voorziet, in het kader van een door de controleur goedgekeurd controleplan, in het op regelmatige tijdstippen nemen van monsters van de gemerkte energieproducten en van de merkstoffen, het analyseren van die monsters en het archiveren van de analyseresultaten ervan gedurende drie jaar.

De erkend entrepothouder bezorgt de controleur een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatische injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing de correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem. § 3. De controleur verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast voor het gebruik van dat systeem door de erkend entrepothouder. § 4. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de controleur, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen.

Art. 19ter.§ 1. Een automatisch injectiesysteem mag enkel geïnstalleerd worden in een opslagplaats, erkend als belastingentrepot, van : a) niet-gemerkte energieproducten;b) gemerkte en niet-gemerkte energieproducten.De toepassing van dit systeem is enkel toegestaan voor het merken van niet-gemerkte energieproducten. § 2. Het installeren van een automatisch injectiesysteem in een opslagplaats wordt slechts toegestaan indien daaraan een economische en structurele behoefte bestaat. Deze behoefte wordt geacht te bestaan wanneer de opslagplaats tegelijk voldoet aan elk van de volgende voorwaarden : - de erkend entrepothouder voorziet in de levering van gemerkte en niet-gemerkte energieproducten; - het aantal opslagtanks is onvoldoende om zowel gemerkte als niet-gemerkte energieproducten op te slaan; - de opslagplaats heeft slechts één inslagleiding voor niet-gemerkte energieproducten en het is onmogelijk om een tweede te bouwen voor gemerkte energieproducten; - het is onmogelijk om een bijkomende tank voor de opslag van gemerkte energieproducten te bouwen vóór de uitslagleiding. § 3. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een opslagplaats bezorgt de erkend entrepothouder aan de controleur een gedetailleerde beschrijving van de gehele werking van het systeem, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan.

Het op een andere wijze dan via het automatisch injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet in de beschrijving van het systeem zijn opgenomen. § 4. Het automatisch injectiesysteem wordt gestuurd door een uitsluitend hiervoor bestemd Programmeerbaar Logisch Controlesysteem (Programmable Logic Controller - PLC), dat onafhankelijk werkt van de bestaande automatiseringsprogramma's voor het laden van de transportmiddelen. Indien het automatisch injectiesysteem niet gestuurd wordt door middel van een uitsluitend hiervoor bestemde PLC, mag er op geen enkele manier enige interactie mogelijk zijn tussen het gedeelte van de PLC dat het automatisch injectiesysteem stuurt en de andere functies die door de PLC worden uitgevoerd.

Het elektronisch besturingscircuit kan niet worden gemanipuleerd waardoor er geen injectie of een onvoldoende injectie van merkstoffen mogelijk is. § 5. De PLC registreert het aantal alarmen, de aard, het tijdstip en de precieze plaats van het alarm en de identiteit van de persoon die het heeft uitgezet of eraan heeft verholpen. Deze gegevens worden onmiddellijk opgeslagen en gedurende ten minste drie jaar bewaard. § 6. Het aantal keer dat het automatisch injectiesysteem na het uitvallen of na het verhelpen van een storing terug in werking mag worden gesteld zonder tussenkomst van de controleur, wordt in overeenstemming met deze laatste vastgelegd.

Indien het systeem binnen een tijdspanne van 24 uur meer dan drie maal een storing ondervindt, wordt het automatisch buiten dienst gesteld en het kan pas terug worden opgestart na goedkeuring van de controleur. § 7. De erkend entrepothouder van een opslagplaats bezorgt de controleur een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatisch injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing een correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem. § 8. De tanks voor de opslag van merkstoffen, de opslagtanks van de te merken producten, de pompcircuits en de injectieapparaten die deel uitmaken van het automatisch injectiesysteem voldoen ten minste aan de volgende voorwaarden : a) Tanks voor de opslag van merkstoffen - zijn uitgerust met een verzegeling op de aanvulleiding; - zijn zodanig verzegeld dat zonder tussenkomst van de controleur op geen enkele manier in de tanks enig product kan worden toegevoegd; - zijn uitgerust met een alarm voor het detecteren van een minimumniveau in de tank met merkstoffen; - zijn voldoende groot zodat het aantal bevoorradingen per jaar kan worden beperkt. b) Tanks voor de opslag van energieproducten - zijn verbonden met de boekhouding van de voorraden en de bewegingen.c) Pompcircuits - het elektrisch en elektronisch circuit dat de injectiepompen en de pompen van de te merken energieproducten stuurt moet verzegeld zijn; - de pompen voor het verpompen van de te merken energieproducten en de injectiepompen zijn elk aangesloten op een eigen elektrisch circuit, dat moet uitvallen bij een storing van het injectiecircuit. Indien voornoemde pompen niet op een eigen elektrisch circuit zijn aangesloten, moet worden voorzien in een klep die onmiddellijk na het injectiepunt op de leiding van het te merken product is geplaatst en die automatisch sluit bij een storing van het injectiecircuit. d) Injectieapparaten Het injectieapparaat is : - voorzien van een totaalteller die niet kan worden teruggedraaid; - voorzien van verschillende alarmen die afgaan bij : - de injectie van een te hoge hoeveelheid merkstof; - de injectie van een te lage hoeveelheid merkstof; - het falen van het apparaat; - abnormale veranderingen in het debiet van de stroom van het te merken energieproduct en van de toe te voegen merker of wanneer de druk in de injectieleiding lager is dan die in de leiding van het te merken energieproduct. Vóór de ingebruikname wordt getest of de alarmen afgaan bij het injecteren van helemaal geen, van een te lage of van een te hoge hoeveelheid merkstof. § 9. De aanvoerleidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt moeten zichtbaar zijn. De controleur kan uitzonderingsgewijs toestaan dat de leidingen niet zichtbaar zijn, wanneer zij onder het wegdek of de spoorbedding lopen naar de laadkade. § 10. Tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt mogen geen koppelingsstukken worden gebruikt, tenzij ze verzegeld worden. Alle koppelingstukken na het injectiepunt, de afsluitkraantjes en het ontluchtingssysteem moeten zichtbaar zijn en worden verzegeld tot de plaats waar de teller is geplaatst die de hoeveelheid geleverd eindproduct meet. § 11. De controleur verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast waaraan de erkend entrepothouder moet voldoen voor het gebruik ervan. § 12. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de controleur, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen. § 13. De controleur stelt in twee exemplaren een proces-verbaal van de door de ambtenaren aangebrachte verzegeling op. Een exemplaar wordt door de controleur bewaard en het andere wordt afgegeven aan de erkend entrepothouder om te worden bewaard bij de gebruiksvoorwaarden van het systeem. § 14. De leidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt en tussen het injectiepunt en de tank voor het te merken product moeten steeds gevuld zijn. De controleur kan uitzonderingsgewijs toestaan dat tijdens onderhoudswerken, het reinigen van de leidingen of bij een productiewijziging de leidingen niet gevuld zijn. § 15. De correcte werking van het automatisch injectiesysteem, inclusief de sturing van de alarmen moet bij het in gebruik nemen, en nadien jaarlijks door de installateur of een onafhankelijk expert, in het bijzijn van de controleur, worden geattesteerd. Bij deze controle worden op ieder laadpunt waar merkstoffen worden geïnjecteerd door de erkend entrepothouder, in aanwezigheid van de installateur of een onafhankelijk expert, onder het toezicht van de controleur stalen van de energieproducten genomen. Afhankelijk van de resultaten van de staalneming zal het systeem waar nodig bijgesteld worden. Na iedere aanpassing moeten nieuwe stalen worden genomen. Indien de erkend entrepothouder het automatisch injectiesysteem zelf heeft geïnstalleerd moet de correcte werking van het automatisch injectiesysteem door een onafhankelijk expert worden geattesteerd.

In het geval van herstelling van het automatisch injectiesysteem of indien er tussentijds aan het systeem wijzigingen werden aangebracht zijn de bepalingen van het eerste en het tweede lid van toepassing.

Art. 19quater.§ 1. De automatische injectiesystemen die niet beantwoorden aan de voorwaarden van de artikelen 19bis en 19ter moeten spoedig en ten laatste tegen de eerste dag van de 36e maand na de publicatie in het Belgisch Staatsblad in overeenkomst worden gebracht. § 2. Elke levering van gemerkt energieproduct moet minstens 1 000 liter omvatten.

Bij het laden in een raffinaderij of belastingentrepot dat uitgerust is met een automatisch injectiesysteem wordt op de laadbon de hoeveelheid merkstof vermeld. De gegevens van de laadbon worden in het systeem gedurende ten minste drie jaar bewaard. § 3. De toestemming tot het gebruik van een automatisch injectiesysteem wordt, onverminderd het opleggen van sancties, ingetrokken wanneer de voorwaarden voor het gebruik van het automatisch injectiesysteem niet worden nageleefd of wanneer bij het gebruik ervan onregelmatigheden of overtredingen worden vastgesteld. » 6° In artikel 20 worden volgende wijzigingen aangebracht : § 1.De tweede alinea van letter a) wordt vervangen door : « In afwijking van lid 1 kan de directeur-generaal, onder de voorwaarden die hij bepaalt, toestaan dat, indien de aandrijfmotor van het voertuig op het ogenblik dat het in stilstand is, de inwerkingtreding verzekert van de werktuigen, de brandstof die wordt gebruikt voor de werking ervan wordt onderworpen aan het tarief vastgesteld voor industrieel en commercieel gebruik bedoeld in artikel 419 van de wet. » § 2. In de Nederlandstalige versie wordt in letter b) « laadschappen » vervangen door « laadschoppen » § 3. Letter c) wordt vervangen als volgt : « c) i) wordt onder « voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt » verstaan de voertuigen die niet bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV) zijn ingeschreven en derhalve niet over een kentekenplaat beschikken; ii) wordt onder « voertuigen waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg » verstaan : - de voertuigen die niet voldoen aan de voorwaarden vastgesteld voor het afleveren door de Dienst van Inschrijving van de Voertuigen (DIV) van een vergunning voor overwegend gebruik op de openbare weg. De voertuigen waarvoor wel een vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg zijn de voertuigen ingeschreven bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV), voorzien van een kentekenplaat en een bewijs van inschrijving, beschikkend over een gelijkvormigheidsattest afgeleverd op basis van een proces-verbaal van goedkeuring van de FOD Mobiliteit en Vervoer en onderworpen aan een periodieke technische controle; of - de voertuigen die als dusdanig zijn aanvaard door de directeur-generaal. 7° Artikel 35, § 2 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 2.De land-, tuin- en bosbouwtractoren die worden gebruikt in de vrijstellingsgevallen bedoeld in artikel 429, 2, i) van de wet mogen worden gebruikt voor werkzaamheden waarvoor geen recht op vrijstelling bestaat, op voorwaarde dat de gebruiker de accijnzen verband houdende met het verschil tussen de vrijstellingsgevallen en het gebruik voor industriële en commerciële doeleinden in de zin van artikel 420, § 4 van de wet voldoet op de wijze zoals bepaald in artikel 22ter van het ministerieel besluit van 14 mei 2004 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop. » 8° In artikel 41 wordt : a) § 2.vervangen als volgt : « § 2. De directeur-generaal kan, onder de voorwaarden die hij bepaalt, toestaan dat de verkoop van gemerkte gasolie plaatsvindt in pompstations die niet voldoen aan de voorwaarden vastgesteld in § 1. » b) een § 3 ingevoegd luidend als volgt : « § 3.De pomp waarvan de opstelling niet beantwoordt aan de voorschriften van § 1 of van § 2 wordt door de houder van het pompstation gesloten en verzegeld door de ambtenaren. » 9° Artikel 47 wordt vervangen door volgende bepaling : « De vloeibare motorbrandstoffén die hier te lande voorhanden zijn, verkocht of gebruikt worden voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van voertuigen die op de openbare weg rijden, andere dan deze bedoeld in artikel 420, § 4 van de wet, of dan deze gebruikt voor de doeleinden bedoeld in artikel 429, § 2, i) van dezelfde wet en voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van particuliere pleziervaartuigen bedoeld in artikel 429, § 1, g) en in artikel 429, § 2, g) van de wet, voor de vaart op binnenwateren of communautaire wateren, mogen geen denaturanten noch merkstoffen bevatten, als bedoeld in artikel 16, § 1 en 17, § 1.»

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, op 6 mei 2008.

D. REYNDERS

^