Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 07 april 2003
gepubliceerd op 22 mei 2003

Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van reptielen in dierentuinen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2003022486
pub.
22/05/2003
prom.
07/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/07/2003022486/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 APRIL 2003. - Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van reptielen in dierentuinen


De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen, inzonderheid op het artikel 8;

Gelet op de richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen;

Gelet op het advies van de dierentuinencommissie;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989, 6 april 1995 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de dierentuinen vóór 1 april 1999 een aanvraag voor erkenning moesten indienen en de opstelling van precieze minimumnormen voor de huisvesting van dieren belangrijk is voor een uniforme behandeling van de erkenningsaanvragen, Besluit :

Artikel 1.§ 1. De minimale afmetingen en basisvoorschriften voor de inrichting van vivaria waarin reptielen tentoongesteld worden in een dierentuin, zijn vastgesteld in de bijlage bij dit besluit. § 2. Behalve voor krokodillen moet voor alle reptielen de mogelijkheid aanwezig zijn om zich te verschuilen. § 3. Winterrust mag enkel toegepast worden onder een degelijke soortspecifieke begeleiding. Hierbij mag tijdelijk afgeweken worden van de voor de soort voorgeschreven minimumtemperatuur zoals bepaald in de bijlage. § 4. Verwarmingsvoorzieningen in de vivaria moeten zodanig ontworpen en toegepast worden dat brandwonden bij de dieren vermeden worden. § 5. Wanneer gifslangen die gevaarlijk zijn voor de mens gehouden worden, moet een geschreven protocol aanwezig zijn met de te volgen procedure in geval van een ongeval met deze dieren. Het protocol moet beschikbaar zijn voor en gekend door alle personeelsleden die betrokken zijn bij de verzorging van de bedoelde gifslangen.

Art. 2.De uitbater van een dierentuin die een soort wil houden die niet opgenomen is in de bijlage, moet vooraf een dossier indienen bij de Dienst waaruit blijkt dat hij zich goed gedocumenteerd heeft over de levensgewoonten en de fysiologische noden van deze soort. De toelating om deze in het voorgestelde vivarium te houden, wordt verleend of geweigerd door de Dienst op advies van de Dierentuinencommissie.

Art. 3.§ 1. Wanneer meerdere diersoorten tezamen in hetzelfde vivarium gehouden worden, zijn de voorwaarden van artikel 1 niet als dusdanig van toepassing. In deze gevallen worden de normen vastgesteld door de Dienst op advies van de Dierentuinencommissie. § 2. Wanneer dieren beschikken over een zeer groot vivarium dat de minimumafmetingen ruimschoots overtreft, kan de Dienst toestaan dat het aantal dieren van een soort die ten hoogste samen gehouden mogen worden, overschreden wordt. § 3. Op grond van een geldige verantwoording voorgelegd door de uitbater en na gunstig advies van de Dienst, mag gedurende een periode van ten hoogste één maand van de in artikel 1 vastgestelde voorwaarden afgeweken worden. In uitzonderlijke gevallen kan de Dienst deze periode verlengen. § 4. De Dienst kan de in § 3 bedoelde afwijking ook toestaan voor juveniele dieren. § 5. Wanneer verschillende diersoorten of exemplaren tezamen gehouden worden in eenzelfde vivarium moet erop toegezien worden dat geen predatie kan optreden tussen de verschillende dieren.

Art. 4.Met uitzondering van ongewervelden en vissen mogen geen levende prooidieren verstrekt worden aan reptielen.

Art. 5.De uitbater van een dierentuin die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een soort houdt waarvoor geen normen zijn opgenomen in de bijlage, moet een dossier indienen bij de Dienst met beschrijving van het vivarium en de verzorging van de dieren. De Dienst beslist, op advies van de Dierentuinencommissie, om het houden van deze soort in de bestaande omstandigheden al dan niet toe te laten.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 7 april 2003.

J. TAVERNIER

Bijlage bij het ministerieel besluit van 7 april 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van reptielen in dierentuinen Verklaring bij de tabellen I tot en met VII : (1) Diersoort : de wetenschappelijke naam van de reptielensoorten die hierna gebruikt wordt, is gebaseerd op de systematiek en nomenclatuur volgens de Verordening (EG) van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr.338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. (2) Aantal : * hieronder wordt het aantal dieren vermeld dat op de gegeven oppervlakte kan gehouden worden;indien twee getallen vermeld worden, geeft dit het minimum en het maximum aantal dieren aan dat binnen de gegeven oppervlakte gehouden mag worden; * jonge dieren bij het moederdier worden niet als afzonderlijke individuen geteld gedurende de periode dat de jongen normaal bij de moeder blijven; * solitaire dieren die alleen gehouden moeten worden, kunnen gedurende een tijd samen geplaatst worden voor de voortplanting op de oppervlakte vastgesteld voor één dier. (3) Bijkomende oppervlakte per bijkomend dier : - hieronder wordt de oppervlakte aangegeven die extra voorzien moet worden per dier dat toegevoegd wordt aan het maximum aantal dieren vermeld in de kolom « aantal »; - het aantal reptielen in een vivarium mag niet groter zijn dan tienmaal het maximum aantal dieren vermeld in de kolom "aantal", tenzij na voorafgaandelijke toestemming verleend door de Dienst; - indien deze rubriek niet ingevuld is, betekent dit dat geen dier mag worden toegevoegd. (4) Bijzondere eisen : d.m.v. een lettercode wordt verwezen naar de bijzondere vereisten vermeld in tabel VII. (5) Water : de opgegeven oppervlakte is de minimum wateroppervlakte die beschikbaar moet zijn.De vermelde minimumdiepte moet beschikbaar zijn over minstens 50 % van de oppervlakte, behalve bij de Cheloniidae. De dieren moeten, met uitzondering van de Cheloniidae, gemakkelijk op eigen kracht in en uit het bassin kunnen geraken.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 7 april 2003.

J. TAVERNIER

^