Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 13 mei 2002
gepubliceerd op 22 mei 2002

Ministerieel besluit betreffende de toepassingsvoorwaarden van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 maart 2002 betreffende de toekenning van toelagen aan verenigingen of groeperingen van verenigingen die een programma uitvoeren op het vlak van geïntegreerde stadsrenovatie

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2002031257
pub.
22/05/2002
prom.
13/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/13/2002031257/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MEI 2002. - Ministerieel besluit betreffende de toepassingsvoorwaarden van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 maart 2002 betreffende de toekenning van toelagen aan verenigingen of groeperingen van verenigingen die een programma uitvoeren op het vlak van geïntegreerde stadsrenovatie


De Minister belast met de Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing, Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 maart 2002 betreffende de toekenning van toelagen aan verenigingen of groeperingen van verenigingen die een programma uitvoeren op het vlak van geïntegreerde stadsrenovatie;

Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting uitgebracht op 23 april 2002, Besluit : HOOFDSTUK I. - De erkenning De aanvraag

Artikel 1.§ 1. De erkenningsaanvraag of de hernieuwing van de erkenningsaanvraag wordt door de vereniging ingediend onder de vorm van een aan de Minister gerichte brief. Deze brief dient tevens de inlichtingen te omvatten bepaald in het artikel 4 van het Regeringsbesluit. § 2. In het geval van een aanvraag zal deze de historiek van de vereniging schetsen, de sinds de stichting gevoerde projecten beschrijven en de financieringsbronnen aangeven die de uitvoering der projecten mogelijk maakten. Ze zal tevens een gedetailleerde beschrijving geven van het/de projecten waarvoor de vereniging de ministeriële erkenning vraagt en zal dienen te beantwoorden aan een of meerdere doelstellingen vervat in het artikel 3 van het Regeringsbesluit alsmede aan de erkenningsvoorwaarden waarvan sprake in de artikelen 5 en 9 van hetzelfde besluit. Tevens zullen de vooropgestelde structuur en de gemeenschappelijke projecten nader omschreven worden. § 3. In het geval van hernieuwing van de aanvraag zal de vereniging de redenen uiteenzetten waarom zij individueel sinds ten minste twee jaar over een gewestelijke erkenning beschikt in toepassing van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 maart 2002.

Kennisgeving van de erkenning

Art. 2.De minister geeft kennis van de erkenning onder de vorm van een besluit. Dat besluit bepaalt de activiteit of activiteiten, het project of de projecten waarvoor de erkenning wordt verleend, alsmede de duur van de verbintenis die de duur van het meerjarenplan niet mag overschrijden. HOOFDSTUK II. - De toelage De aanvraag

Art. 3.§ 1. De subsidieaanvraag wordt voor een vereniging door de plaatselijke operator per brief aan de gewestelijke coördinator ingediend onder verwijzing naar de bekomen erkenning en met opgave van de inlichtingen vervat in artikel 10 van het Regeringsbesluit. § 2. De subsidieaanvraag wordt voor een groepering van verenigingen voor het geheel van de groepering door de coördinator per brief ingediend bij de Minister onder verwijzing naar de bekomen erkenning en met opgave van de inlichtingen vervat in artikel 10 van het Regeringsbesluit.

De aanvraag is gesteund op het meerjarenprogramma uitgewerkt in de Cel voor stadsontwikkeling (CSO).

De kennisgeving

Art. 4.De kennisgeving gebeurt onder de vorm van een besluit dat een toelage verleent waarvan het bedrag door de Minister is vastgelegd, ten gunste van een plaatselijke operator en zal de subsidies bevatten die zijn bestemd voor de verenigingen die actief zijn in een programma ten laste van de basistoewijzing 16.12.21.12.11 van de uitgavenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het betrokken jaar.

De cel voor stadsontwikkeling (CSO)

Art. 5.§ 1. De CSO werkt jaar - en meerjaren programma's uit die door de Gewestelijke Coördinator worden ingediend, op basis van de voorstellen van de plaatselijke operatoren.

De CSO is samengesteld uit : 1 of 2 vertegenwoordigers van de Administratie; de coördinator van de groepering of zijn plaatsvervanger (gewestelijke operator); 2 of 3 vertegenwoordigers aangewezen onder de verenigingen die de groepering uitmaken; 1 vertegenwoordiger van het Gewestelijk Secretariaat voor Stadsontwikkeling (GSSO). § 2. De CSO zal haar werkwijze en haar agenda van de vergaderingen in een reglement van inwendige orde dat door de minister moet worden aanvaard vastleggen. De coördinator staat in voor secretariaat en voor het voorzitterschap ervan. § 3. Deze raadgevende werkgroep zal de opvolging der projecten in uitvoering verzekeren, nadenken over de te volgen werkwijze, de toekomstige mogelijkheden analyseren en de evaluatiedossiers waarvan de vorm door het Begeleidingscomité wordt bepaald voorbereiden. HOOFDSTUK III. - De evaluatie Het Begeleidingscomité

Art. 6.Een geëigend begeleidingscomité wordt samengesteld door de Minister om te waken over de goede uitvoering en de beoordeling van de projecten waarvoor de verenigingen betoelaagd worden.

Het Begeleidingscomité wordt voorgezeten door de minister of zijn plaatsvervanger; maken er ook deel van uit : 1° de Directeur-generaal van het Bestuur voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting (BROH) of zijn plaatsvervanger;2° ten raadgevende titel, de Gewestelijke Coördinator en 1 vertegenwoordiger van het Gewestelijk Secretariaat voor Stadsontwikkeling (GSSO). De werking, van het Begeleidingscomité

Art. 7.Het Begeleidingscomité werkt volgens volgend reglement : § 1. Opdracht.

De opdracht van het Begeleidingscomité in ruime zin bestaat in : - het organiseren van de voorlichting en het overleg tussen de erin vertegenwoordigde partners; - het waken over de goede uitvoering van de overeenkomst; - het waken over de beoordeling van de projectup rekening houdend met de in het meerjaren programma gestelde doelstellingen. § 2. Vergaderingen, frequentie en aanwezigheid.

Het BC komt ten minste 2 maal per jaar bijeen, hetzij op initiatief van de Voorzitter, hetzij op behoorlijk met redenen omkleed verzoek van twee der leden. Het BC kan, bij tussenkomst van de Voorzitter, experts uitnodigen ten einde deze te horen over gans of een deel van de dagorde. § 3. Dagorde der vergaderingen.

Het Begeleidingscomité legt de dagorde van zijn vergaderingen vast.

Het voorstel van dagorde moet meer bepaald alle door de leden schriftelijk aangevraagde punten omvatten.

De documenten betreffende de dagorde en de uitnodiging zullen door de Voorzitter overgemaakt worden aan de leden van het BC binnen de 10 werkdagen voor de vergadering.

De verslagen zullen ten laatste binnen de 10 werkdagen na de vergadering van de werkgroep overgemaakt worden.

Bij hoogdringendheid kan de Voorzitter door het BC punten laten onderzoeken die niet op de dagorde zijn vermeld : in dit geval moeten de erop betrekking hebbende documenten en inlichtingen op de zitting zelf medegedeeld worden en beschikken de leden over 10 werkdagen, na ontvangst van het verslag, om hun oordeel schriftelijk over te maken.

In dit geval worden de beslissingen genomen met eenstemmigheid van alle op de vergadering aanwezige leden. Niet antwoorden geldt als een positief advies. § 4. Beslissingen.

De beslissingen van het Begeleidingscomité worden in principe met eenstemmigheid van alle effectief aanwezige leden, of hun vertegenwoordigers genomen. Bij gebrek aan eenstemmigheid, haalt de eenvoudige meerderheid het. Op uitdrukkelijke vraag van een lid, zullen de minderheidsadviezen, in bijlage, aan het verslag worden toegevoegd.

De aan de vergadering deelnemende personen zijn gehouden door een strikte vertrouwelijkheid der debatten, feiten, inlichtingen, wetenswaardigheden, documenten en andere elementen waarvan zij, in dit verband, kennis zouden hebben gekregen en zijn tevens gehouden die vertrouwelijkheid door hun medewerkers te doen naleven. § 5. Beheer van het Begeleidingscomité.

Het Begeleidingscomité wordt bijgestaan door een secretariaat waarvan het beheer is toevertrouwd aan de gewestelijke Coördinator.

Het secretariaat is dus verantwoordelijk voor het klaarmaken van de documentatie, de rapporten, de dagorde, de verslagen van de vergaderingen en elk ander erop betrekking hebbend stuk.

Het huishoudelijk reglement kan op voorstel van de Minister gewijzigd worden, of op dit van minstens twee leden van genoemd comité. HOOFDSTUK IV. - De uitbetaling der toelagen De uitbetalingstelling

Art. 8.§ 1. Voor de projecten die zich al of niet inschrijven in een meerjaren programma gebeurt de uitbetaling in schijven : - een eerste storting van 70 % bij de betekening van het betoelagingsbesluit; - een tweede storting van 30 % in het eerste trimester van het volgend jaar bij het neerleggen van het eindrapport.

Aan de Administratie door de gewestelijke Coördinator over te maken documenten

Art. 9.Al naargelang de vrij te maken schijf van een project kaderend in een meerjaren programma zal het overmaken van zekere documenten het vrijmaken der schijven beïnvloeden.

Volgende documenten dienen in drievoud overgemaakt te worden : 1° voor de 1e schijf : - de aangifte van schuldvordering; - de kopie van het erkenningsbesluit; - de kopie van het betoelagingsbesluit; - de kopie van de verdelingstabel der toelagen volgens de weerhouden projecten; - de kopie van de technische fiches van de projecten; 2° voor de 2e schijf : - de schuldvordering; - de kopieën van de bijeenroepingen en de verslagen van de CSO; - de kopieën van de bijeenroepingen en de verslagen van het Begeleidingscomité; - de kopie van het financieel en administratief eindverslag;

De schuldvorderingen en de bijlagen moeten uitsluitend gericht worden aan het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Bestuur voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting (BROH), CCN, Vooruitgangstraat 80, te 1030 Brussel.

Beperkingen

Art. 10.1° de storting van de toelage ten belope van de bedragen voorzien in artikel 9, 1° en 2°, heeft niet tot gevolg dat in hoofde van de genietende vereniging of van de groepering van verenigingen een onvoorwaardelijk recht op de toekenning van de toelage ontstaat, elke storting wordt beschouwd als zijnde de betaling van een voorschot. 2° Zo het totaal bedrag der verantwoordingsstukken over het jaar niet het bedrag van de toelage bereikt zal, het verschil aan het Gewest worden teruggestort of zal het nog verschuldigde saldo overeenkomstig verminderd worden.3° In het geval dat de vereniging of de groepering van verenigingen haar verplichtingen niet zou nakomen, bij vaststelling door het Begeleidingscomité, kan de hulp van het Gewest onmiddellijk worden opgeschort. Brussel, 13 mei 2002.

De Minister-President belast met Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing, F.-X. de DONNEA De Minister van Begroting, G. VANHENGEL

^