Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 19 april 2005
gepubliceerd op 25 mei 2005

Ministerieel besluit tot vaststelling van het « Rampenplan Noordzee »

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2005014084
pub.
25/05/2005
prom.
19/04/2005
ELI
eli/besluit/2005/04/19/2005014084/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 APRIL 2005. - Ministerieel besluit tot vaststelling van het « Rampenplan Noordzee »


De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Landsverdediging, de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en de Minister van Mobiliteit, Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, inzonderheid op artikel 32, § 2;

Overwegende dat artikel 20 van richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad omgezet wordt in nationaal recht door onderhavig besluit, Besluiten :

Artikel 1.Het « Rampenplan Noordzee » wordt vastgesteld overeenkomstig de tekst opgenomen in de bijlage.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 19 april 2005.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

Bijlage Provinciaal Gouvernement van West-Vlaanderen RAMPENPLAN NOORDZEE INHOUD INHOUD LIJST VAN DE BESTEMMELINGEN LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN INVULFORMULIER VOOR WIJZIGINGEN 1. Inleiding 1.1. Doel van het rampenplan Noordzee 1.2. Draagwijdte van het rampenplan Noordzee 1.3. Grote fases in het rampenplan Noordzee 2. FASE 1 : Vooralarm door de Nautisch Dienstchef en hulpverlening met eigen middelen 2.1. Vooralarmering 2.1.1. Wanneer en door wie? 2.1.2. Wie verwittigt wie? 2.1.3. Vorm van het vooralarmbericht 2.1.4. Te nemen maatregelen bij vooralarm 2.1.5. Duur en einde vooralarm 2.1.6. Vorm van het einde van het vooralarmbericht 2.1.7. Opmerking 2.2. De autonome hulpverlening 3. FASE 2 : Alarm door de Nautisch Dienstchef en de onmiddellijke maatregelen 3.1. Alarmering 3.1.1. Wanneer en door wie? 3.1.2. Wie verwittigt wie? 3.1.3. Vorm van het alarmbericht 3.2. Onmiddellijke maatregelen bij alarm 3.2.1. Door het (de) betrokken schip (schepen) 3.2.2. Door de Nautisch Dienstchef van AWZ 3.2.3. Door het MRCC 3.2.4. Door de betrokken hulpdiensten op zee 3.2.5. Door de betrokken hulpdiensten te land 3.2.6. Door de coördinatoren van de interventiestaven 3.3. Duur 4. FASE 3 : Gecoördineerde interventies 4.1. Initiele coördinatie onder leiding van de Gouverneur 4.1.1. De Algemene Coördinator 4.1.2. De Staven 4.1.3. Coördinatie van de interventies op zee 4.1.4. Coördinatie van de interventies aan land 4.2. Coördinatie van de interventies op de plaats van de ramp op zee 4.2.1. De OSC 4.2.2. Taken van de OSC op zee 4.3. Interventie door de bevoegde instanties 5. Fase 4 : nazorg onder leiding van de Gouverneur 5.1. Coördinatie van de interventies 5.2. Coördinatie- en crisiscentrum van de regering 5.3. Ambtshalve verwijdering van afvalstoffen 6. Financiële regeling 7.Plan voor opvang van schepen in nood in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België 7.1. Opsporing en redding (procedures en afhandeling) - rampenplan Noordzee 7.2. Toevluchtsoorden 7.2.1. Ankerplaatsen 7.2.2. Vluchthavens 7.3. Droogdokken 8. Actualisatie van het plan en organisatie van oefeningen 8.1. Actualisatie 8.2. Oefeningen 9. Lijst van de bijlagen van het rampenplan Noordzee 9.1. Alarmeringsschema voor de autoriteiten 9.2. Alarmeringsschema voor de diensten 9.3. Samenstellingen van de staven 9.4. Steungroepen van de staven LIJST VAN DE BESTEMMELINGEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld INVULFORMULIER VOOR WIJZIGINGEN Betrokken instantie : . . . . .

Verantwoordelijke : . . . . .

Adres : . . . . .

Postnummer : . . . . .

Gemeente : . . . . .

Telefoon : . . . . .

Fax : . . . . .

E-mail : . . . . .

Gsm : . . . . .

Wat dient er te worden gewijzigd ? (bladzijde of bijlage vermelden uit het rampenplan) : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Opgemaakt te op Handtekening : Bijgaand formulier dient toegestuurd te worden aan : Federale Dienst Openbare Hulpverlening Civiele Veiligheid Burg 4 8000 Brugge Tel : 050/40 57 97 of 050/40 57 82 of 050/40 57 89 Fax : 050/33 81 34 E-mail : openbare.hulpverlening@west-vlaanderen.be

1. Inleiding 1.1. Doel van het rampenplan Noordzee 1) Enkele scheepsrampen in het watergebied van de Belgische Staat en in volle zee, hebben de diverse betrokken overheidsinstanties alert gemaakt voor eventuele nieuwe rampen waarbij : ? vaartuigen met hun lading verloren kunnen gaan en passagiers en bemanning het slachtoffer kunnen zijn; ? het scheepvaartverkeer en de maritieme toegang tot de havens ernstig kan worden gehinderd; ? milieuproblemen kunnen ontstaan. 2) Dit rampenplan beschrijft de organisatie van de hulpverlening en de coördinatie van de operaties bij rampsituaties of ernstige ongevallen in het watergebied omschreven in punt 1.2.

Het is de bedoeling om zo snel mogelijk : ? de beschikbare hulpmiddelen ter plaatse te brengen, met behulp van een alarmeringsketen. Dit vereist een permanent operationeel zijn; ? een coördinatie tot stand te brengen tussen de instanties die aan de hulpverlening deelnemen. Dit vergt een eenheid van bevel. 1.2. Draagwijdte van het rampenplan Noordzee Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dit rampenplan is van toepassing in het hierna omschreven watergebied : -de Territoriale Zee (1) -de Exclusieve Economische Zone (2) -de Verantwoordelijkheidszone (3) -de Reddingszone zoals bepaald bij het FIR. Dit plan heeft een operationeel en praktisch karakter.

Het wordt aangenomen onverminderd de aan de diverse instanties wettelijk of reglementair toegewezen bevoegdheden (verantwoordelijkheden) : - de Federale Politie - Scheepvaartpolitie is verantwoordelijk voor het toezicht over en de algemene en de bijzondere politie van de zeewateren; - het Vlaamse Gewest, in casu de Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ) te Oostende, is verantwoordelijk voor de reddingsoperaties op zee; - de Marinecomponent is verantwoordelijk voor de coördinatie van de ter beschikking gestelde bestrijdingsmiddelen; - de Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM) is verantwoordelijk voor het toezicht op het mariene milieu, de coördinatie van de wetenschappelijke werkzaamheden en het verlenen van toestemming voor het gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen; - de gezagvoerders van patrouillevaartuigen, de leden van de scheepvaartpolitie en van de BMM en de daartoe gemandateerde officieren en onderofficieren van de Marine zijn bevoegd om ambtshalve de nodige noodmaatregelen op zee te nemen om het hoofd te bieden aan een dreigende verontreiniging. 1.3. Grote fases in het rampenplan Noordzee ? FASE 1 : Vooralarm door de Nautisch Dienstchef en hulpverlening met eigen middelen Voor de hulpdiensten betekent dit de fase waarbij men in een verhoogde staat van paraatheid verkeert (stand-by). ? FASE 2 : Alarm door de Nautisch Dienstchef en onmiddellijk te nemen maatregelen Door een aantal hulpdiensten moet in deze fase onmiddellijk concrete acties worden uitgevoerd. ? FASE 3 : Gecoördineerde interventies door de Gouverneur ? FASE 4 : Nazorg onder leiding van de Gouverneur 2. FASE 1 : Vooralarm door de Nautisch Dienstchef en hulpverlening met eigen middelen 2.1. Vooralarmering 2.1.1. Wanneer en door wie? Het initiatief voor het verspreiden van het vooralarm berust bij de Nautisch Dienstchef (4) van de AWZ. Hij zal het vooralarm lanceren zodra hij meent dat wegens bepaalde omstandigheden of feiten, het risico voor het plaatsgrijpen van de "dreigende gebeurtenis" aanzienlijk is toegenomen. 2.1.2. Wie verwittigt wie? Hiervoor wordt de alarmeringsketen gevolgd zoals opgenomen in punt 9.

Belangrijke opmerkingen : (1) Indien het Maritime Rescue Coordination Center (MRCC) melding krijgt van "de gebeurtenis", brengt het de Nautisch Dienstchef van de AWZ hiervan onmiddellijk op de hoogte en vraagt het of de staat van vooralarm al dan niet moet verspreid worden.(2) Indien een andere dienst melding krijgt van "de gebeurtenis", dan verwittigt deze het MRCC, dat handelt zoals in (1).(3) Ingeval van dreigende zeeverontreiniging houdt de Nautisch Dienstchef zo veel als mogelijk rekening met een verzoek van COMOPSNAV om het vooralarm te verspreiden. 2.1.3. Vorm van het vooralarmbericht De vorm van het bericht bij vooralarm ziet er als volgt uit : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.1.4. Te nemen maatregelen bij vooralarm 1) De maritieme hulpdiensten en eventueel de hulpdiensten te land (via Hulpcentrum 100 West-Vlaanderen) nemen de nodige schikkingen om onmiddellijk hulp te kunnen bieden.2) Alle andere hulpdiensten voorkomend op de alarmeringsketen houden zich in staat van paraatheid (stand-by) en volgen nauwlettend de evolutie van de toestand.3) Het MRCC richt zonodig een versterkte permanentiedienst (24 u/24) in.4) Indien nodig zal COMOPSNAV zijn antipollutiecel activeren en kan de Gouverneur de nodige pollutiebestrijdingsmiddelen in stand-by roepen. 2.1.5. Duur en einde vooralarm De staat van het vooralarm duurt tot aan de overgang naar de staat van alarm ofwel tot aan het afkondigen van "einde vooralarm".

De afkondiging van "einde vooralarm" gaat terug uit van de Nautisch Dienstchef van de AWZ en gebeurt wanneer deze oordeelt dat het risico van de "dreigende gebeurtenis" terug tot een normaal peil gedaald is.

Vooraleer het "einde vooralarm" af te kondigen, wint hij het advies in van de verantwoordelijken van de reeds bij de hulpverlening betrokken diensten (b.v. Marinecomponent, Scheepvaartpolitie, enz.) 2.1.6. Vorm van het einde van het vooralarmbericht Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verspreiding van het "einde vooralarm" geschiedt terug volgens de alarmeringsketen in punt 9.

Bij de ontvangst van "einde vooralarm" hernemen alle hulpdiensten hun normale activiteiten (staat van paraatheid wordt opgeheven). 2.1.7. Opmerking De afkondiging van het vooralarm is niet noodzakelijk.

Als de toestand door de Nautisch Dienstchef van de AWZ als catastrofaal wordt beschouwd, verspreidt hij onmiddellijk het alarm. 2.2. De autonome hulpverlening De autonome hulpverlening valt volledig onder de verantwoordelijkheid van de bevelvoerder van het betrokken schip. Zodra er zich een "dreigende gebeurtenis" in werkelijkheid omzet moet het betrokken schip (moeten de betrokken schepen) met eigen middelen de bestrijding beginnen.

Indien nodig - hetgeen meestal het geval zal zijn - mag het betrokken schip (mogen de betrokken schepen) beroep doen op de hulp van de maritieme diensten zoals opgenomen in dit rampenplan. 3. FASE 2 : Alarm door de Nautisch Dienstchef en de onmiddellijke maatregelen 3.1. Alarmering 3.1.1. Wanneer en door wie? Het initiatief voor het verspreiden van het alarm berust bij de Nautisch Dienstchef van de AWZ. Hij kondigt het alarm af zodra een dreigende gebeurtenis zich voordoet of op het punt staat zich voor te doen en zo hij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de autonome hulpmiddelen ontoereikend zullen zijn om de gebeurtenis te bestrijden. 3.1.2. Wie verwittigt wie? Hiervoor wordt de alarmeringsketen gevolgd zoals opgenomen in punt 9.

Belangrijke opmerkingen : (1) Indien het MRCC melding krijgt van de "gebeurtenis" dan brengt het de Nautisch Dienstchef van de AWZ op de hoogte en vraagt het of de staat van alarm al dan niet moet verspreid worden.(2) Indien een andere dienst melding krijgt van "de gebeurtenis" verwittigt die het MRCC dat handelt zoals in (1).(3) Ingeval van dreigende zeeverontreiniging houdt de Nautisch Dienstchef zo veel als mogelijk rekening met een verzoek van COMOPSNAV om het alarm te verspreiden. 3.1.3. Vorm van het alarmbericht Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.2. Onmiddellijke maatregelen bij alarm 3.2.1. Door het (de) betrokken schip (schepen) In afwachting van een gecoördineerde hulpverlening wordt het euvel bestreden met eigen middelen van het (de) betrokken schip (schepen). 3.2.2. Door de Nautisch Dienstchef van AWZ De Nautisch Dienstchef van AWZ duidt de plaats van het Coördinatiecomité (CC) aan en zorgt voor een versterkte 24u permanentie in het MRCC. De juiste plaats van het CC wordt medegedeeld in het alarmbericht en hangt af van de aard en het al dan niet plaatsgebonden karakter van de rampspoedige gebeurtenis (inzonderheid van de draagwijdte van de communicatiemiddelen).

De betrekkingen met de pers berusten ten allen tijde bij de Gouverneur, die van zodra het mogelijk is de nodige maatregelen op zich neemt en indien nodig zijn woordvoerder aanduidt. Het afdelingshoofd van de AWZ (of plaatsvervanger) in casu de Nautisch Dienstchef staat in voor het opzetten van een voorlopige ontvangstplaats voor de pers en voor politietoezicht in en rond het MRCC-gebouw.

Het CC (aangeduid in het alarmbericht) zal op één van volgende plaatsen worden geïnstalleerd : 1) Niet plaatsgebonden incident : - Zeewezengebouw, Sir W.Churchillkaai 2, Oostende 2) Plaatsgebonden incident : - Radarcentrale, Westelijke Havendam, Zeebrugge - Zeewezengebouw, Sir W.Churchillkaai 2, Oostende - Loodswezengebouw, Havengeul 1, Nieuwpoort 3) Afhankelijk van de noodsituatie en de aard van het incident kan overwogen worden de volgende plaatsen te gebruiken als CC : - Brandweerkazerne van Brugge, Pathoekeweg 215, 8000 Brugge - Marinebasis Zeebrugge, Graaf Jansdijk 1, 8380 Zeebrugge 3.2.3. Door het MRCC Alle bijkomende informatie m.b.t. de rampspoedige gebeurtenis wordt gecentraliseerd in het MRCC, dat tevens voor de verspreiding naar alle betrokken (hulp)instanties instaat tot op het ogenblik dat het CC operationeel wordt. 3.2.4. Door de betrokken hulpdiensten op zee 1) De verschillende gealarmeerde diensten sturen zo vlug mogelijk de meest geschikte interventieploegen naar de plaats van de ramp. Zodra deze ploegen ter plaatse komen, starten zij de hulpverlening.

Zij brengen het MRCC onmiddellijk op de hoogte van alle nuttige informatie (o.a. bevestiging van de exacte plaats en aard van de ramp, overzicht van middelen en personeel van de eigen interventieploeg,...). 2) De bevelvoerders van de verschillende interventieploegen stemmen de operaties van de eigen ploeg naar best vermogen af op de interventies van de andere hulpverleners. - Om dit "optreden in een geest van goede samenwerking" te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat elke ploeg zo volledig mogelijk geïnformeerd blijft over de operaties. De interventieploegen blijven daartoe STEEDS in contact met het MRCC dat alle nuttige informatie verzamelt en verspreidt. - In dezelfde "geest van goede samenwerking" schikt elke interventieploeg zich naar de richtlijnen van de bevelvoerder die spontaan de verantwoordelijkheid op zich neemt om de functie van "voorlopige On Scene Commander" (OSC) op zee voortreffelijk te vervullen, of die daartoe voorlopig door het MRCC wordt aangeduid tot de Marine ter plaatse komt om, zoals hierna bepaald, deze taak op zich te nemen. 3) De Marinecomponent neemt zo spoedig mogelijk de taak van OSC op zich. - Wanneer er bij de reddingsoperaties ook luchtvaartuigen worden ingezet, vervult de eerst aanwezige helikopter de functie van "voorlopige coördinator in de lucht" (Air Coordinator). - De eerste helikopter van de Luchtcomponent of van de Marinecomponent (40ste Smaldeel Heli Koksijde) die aankomt op de plaats van de ramp neemt de rol van Air Coordinator over. - De Air Coordinator blijft voortdurend in radiocontact met de hierboven vermelde OSC van de Marinecomponent om de operaties van de luchtvaartuigen zo goed mogelijk af te stemmen op de andere interventies op zee. 3.2.5. Door de betrokken hulpdiensten te land In geval de rampspoedige gebeurtenis een directe hulpverlening te land vereist, verwittigt het MRCC onmiddellijk het Hulpcentrum 100 West-Vlaanderen, dat op zijn beurt de nodige hulpdiensten en instanties verwittigt en in voorkomend geval andere rampenplannen op gang brengt. 3.2.6. Door de coördinatoren van de interventiestaven Vooruitlopend op fase 3 kunnen de coördinatoren van de vier staven, indien nodig hun staf onmiddellijk samenroepen. De geactiveerde staven rapporteren vervolgens aan de Gouverneur. 3.3. Duur Deze alarmfase neemt een einde zodra het CC aan land operationeel is. 4. FASE 3 : Gecoördineerde interventies 4.1. Initiele coördinatie onder leiding van de Gouverneur 4.1.1. De Algemene Coördinator DE GOUVERNEUR IS DE ALGEMENE COÖRDINATOR De Gouverneur is verantwoordelijk voor de globale coördinatie van alle interventies (in het bijzonder de interacties tussen land en zee).

Hij stelt het CGCCR in kennis van het begin van de gecoördineerde actie.

Hij staat ten alle tijde in voor de betrekkingen met de pers en treft hieromtrent alle nodige praktische maatregelen. Hij duidt een gepaste ontvangstplaats voor de pers aan. Hij kan naargelang de aard van de interventie de coördinator van de betrokken staf als woordvoerder voor de pers aanduiden.

Hij beslist tot de overgang naar de volgende coördinatiefase (nazorg) als er geen dringende beslissingen meer moeten genomen worden en neemt die beslissing in samenspraak met de personen die hem in deze fase bijstaan. 4.1.2. De staven De interventies worden in deze fase beheerd door EEN TOT VIER STAVEN naargelang de situatie.

Afhankelijk van het soort incident activeert de Algemene Coördinator één of meer staven.

De vier staven zijn : - STAF « SAR » (search and rescue) : de coördinator van dringende aspecten van de interventie op zee is de Nautisch Dienstchef van de AWZ te Oostende; - STAF « POL » (pollutie op zee) : de coördinator van de bestrijding van de zeeverontreiniging is de COMOPSNAV; - STAF « HAV » (haven) : de coördinator van incidenten die een impact kunnen hebben op de werking van de havens is de betrokken havenkapitein. - STAF « LAND » : de coördinator van incidenten op zee die al dan niet gevolgen kunnen hebben aan wal of aan de kust is de Gouverneur.

Tussen de staven moet een geest van goede verstandhouding mogelijk zijn. 4.1.3. Coördinatie van de interventies op zee De Algemene Coördinator bij de initiële coördinatie wordt bijgestaan door de Nautisch Dienstchef, het COMOPSNAV en een vertegenwoordiger van de BMM. In deze fase wordt de opdracht van voorlopige OSC uitgeoefend onder de operationele controle van de Nautisch Dienstchef.

Zodra een eenheid van de Marinecomponent de taak van OSC overgenomen heeft, staat deze OSC onder het operationeel commando van COMOPSNAV. 4.1.4. Coördinatie van de interventies aan land De Algemene Coördinator wordt bijgestaan door de bevelhebber van de permanente eenheid van de Civiele Bescherming (Grote Wacht Jabbeke) en - indien nodig - door de verantwoordelijken van de verschillende disciplines van de hulpverlening : eigenlijke hulpoperaties, medische hulpverlening, politie, logistiek. 4.2. Coördinatie van de interventies op de plaats van de ramp op zee 4.2.1. De OSC Op verzoek van de Algemene Coördinator duidt COMOPSNAV een officier van de Marinecomponent aan als OSC, die de rol van voorlopige OSC op de plaats van de ramp op zee moet overnemen. Deze OSC staat onder het operationeel commando van COMOPSNAV. Bij deze aanduiding wordt rekening gehouden met alle nuttige omstandigheden, zoals : - de plaats en aard van de ramp - de communicatiemiddelen die ingezet kunnen worden; - wie de rol van OSC tot dan vervuld heeft. 4.2.2. Taken van de OSC op zee 1) Het hoogste gezag van het Koninkrijk België uitoefenen ter plaatse.2) Buiten de grenzen van de territoriale zee en de EEZ, de rechten van België uitoefenen in toepassing van de wet van 29 juli 1971 houdende goedkeuring van het Verdrag betreffende maatregelen in volle zee in geval van een ongeval dat verontreiniging door olie tot gevolg heeft of kan hebben en van de wet van 6 augustus 1982 houdende goedkeuring van het Protocol van 1973 betreffende maatregelen in volle zee in geval van verontreiniging door stoffen, andere dan oliën.3) Indien nodig, op initiatief van de betrokken ministeries, de bevoegdheden van deze ministeries bij volmacht uitoefenen op zee. Deze opdracht houdt in dat de OSC als taak heeft, ter plaatse, in de onmiddellijke omgeving van de ramp, de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de uitvoering van de operaties.

In het bijzonder : - draagt hij er zorg voor dat de beslissingen inzake de coördinatie van de interventies op zee (zie 4.1.3.) worden uitgevoerd; - heeft hij de tactische leiding en de supervisie over alle interventieploegen op de plaats van de ramp; - houdt hij het CC permanent op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen op de plaats van de ramp; - adviseert hij het CC inzake bijkomende middelen die noodzakelijk zijn voor de operaties. 4.3. Interventie door de bevoegde instanties Elke bevoegde instantie betrokken bij de interventies op zee of aan land wordt verwacht volgens een eigen, vooraf opgesteld interventieplan op te treden. 5. FASE 4 : Nazorg onder leiding van de Gouverneur 5.1. Coördinatie van de interventies 1) De Algemene Coördinatie van de interventies en in het bijzonder het nemen van beslissingen inzake materies met land/zee-interactie, berust bij een Coördinatiecomité, samengesteld uit één of meerdere staven (zie 9.3). 2) De Algemene Coördinator beslist op basis van concrete omstandigheden, welke vertegenwoordigers van diverse staven en welke autoriteiten deelnemen aan de vergaderingen van het CC.3) De Algemene Coördinator zit het CC voor.Hij onderhoudt een permanent contact met het CGCCR. 4) In het kader van zijn algemene coördinatieopdracht, woont de Gouverneur (of vertegenwoordiger) de vergaderingen van de staven bij. 5.2. Coördinatie- en crisiscentrum van de regering Het CGCCR verzamelt alle gegevens over de operatie.

Het centrum verspreidt via de nieuwsmedia de nodige informatie aan de bevolking en aan derde landen, behoudens de ingevolge internationale overeenkomsten bestaande specifieke verwittigingskanalen (b.v. de communicatieprocedures van het Akkoord van Bonn). 5.3. Ambtshalve verwijdering van afvalstoffen De Gouverneur kan aan OVAM de ambtshalve verwijdering van afvalstoffen vragen.

OVAM kan overeenkomstig het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981 afvalstoffen ambtshalve verwijderen indien hierdoor risico bestaat van hinder of schade voor de mens of het leefmilieu (art. 37). 6. Financiële regeling Onverminderd het eventuele verhaal van de gedane kosten op diegene(n) die het ongeval of de ramp heeft (hebben) veroorzaakt, zal elk Departement instaan voor de kosten van de operaties die binnen zijn bevoegdheid liggen (gesloten beurzen beginsel) (5). Voor uitzonderlijke financiële gevolgen, kan de Ministerraad beslissen om een bijzonder krediet uit te trekken (art. 24 van de wet van 28 juni 1963 op de Rijkscomptabiliteit) (5).

In geval van mariene verontreiniging houden de tussenkomende diensten zorgvuldig de boekhouding bij van hun gemaakte kosten (5).

De schuldvorderingen die betrekking hebben op preventie en bestrijding van mariene vervuiling kunnen pro forma aan de BMM worden toegestuurd die ze in de vorm van een "claim" aan de vervuiler voorlegt.

Elke instantie brengt het CC onmiddellijk op de hoogte van de geëiste waarborgen.

Maritiem jurist De Algemene Coördinator kan een beroep doen op een maritiem jurist om hem bij te staan bij de uitoefening van zijn opdracht. De kosten van deze maritiem jurist zijn ten laste van de begroting van de FOD waartoe de Civiele Veiligheid behoort. 7. Plan voor opvang van schepen in nood in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België 7.1. Opsporing en redding (procedures en afhandeling) - rampenplan Noordzee 7.2. Toevluchtsoorden Artikel 20 van de Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van de Richtlijn 93/75/EEG van de Raad houdt o.a. in dat de kuststaat dient te voorzien in toevluchtsoorden voor schepen in nood. 7.2.1. Ankerplaatsen Gezien het intense scheepvaartverkeer in het relatief kleine Belgische zeegebied van 3450 km2 met daarin verschillende commerciële activiteiten (visserij, zandwinning, grindwinning, communicatiekabels, gaspijpleidingen, oliepijpleidingen,.....), alsook afgebakende, beschermde mariene gebieden is de enige plaats in het zeegebied die we kunnen aanbieden als vluchtoord het ankergebied Westhinder waarvan de coördinaten de volgende zijn : De coördinaten in ED50 : 51°24',00 N - 02°33',40 E 51°26',00 N - 02°35',00 E 51°26',00 N - 02°40',00 E 51°24',00 N - 02°40',00 E De coördinaten omgerekend naar WGS84 : 51°23',95 N - 02°33',32 E 51°25',95 N - 02°34',92 E 51°25',95 N - 02°39',92 E 51°23',95 N - 02°39',92 E Deze ankerplaats ligt buiten de drukke scheepvaartroutes, doch centraal t.o.v. de kusthavens en de scheepvaartroutes. Het betreft een bewaakt gebied, doch dit gebied geeft slechts een beperkte schutting tegen de weersomstandigheden en geen enkele bescherming tegen mogelijke verontreiniging van het zeegebied.

Het ligt in de bedoeling om deze ankerplaats, die buiten de territoriale zee ligt maar er wel aan grenst, te beschouwen als territoriaal zeegebied conform artikel 12 van het UNCLOS III- verdrag.

België vraagt om dit gebied als deel van haar territoriale zee te mogen beschouwen.

In noodgevallen kan er beroep gedaan worden op twee noodankergebieden (die niet als dusdanig op de kaart aangeduid zijn), dus enkel in geval van nood en in geval het ankergebied van de Westhinder geen optie is.

De toelating om daar voor anker te gaan dient uitdrukkelijk gegeven te worden door het MRCC-Scheepvaartbegeleiding. Het betreft de mogelijkheid bezuiden de AZ-boei en het gebied benoorden de NE Akkaert boei.

Schepen in nood volgen de instructies die zij bekomen van het MRCC of de dienst Scheepvaartbegeleiding teneinde ze op een plaats voor anker te laten gaan om optimaal de betreffende noodsituatie te kunnen afhandelen of het schip daar voor te bereiden voor opname in een vluchthaven of een droogdok. Indien de omstandigheden het noodzaken kan de Gouverneur een ander vluchtoord aanduiden.

Schepen die voor herstel wensen gebruik te maken van deze ankerplaats nemen contact op met de dienst Scheepvaartbegeleiding. 7.2.2. Vluchthavens De Belgische kust heeft 2 havens die in aanmerking komen voor de opvang van schepen in nood of voor het uitvoeren van herstellingen waarbij geen droogdok noodzakelijk is. Het betreft de haven van Oostende en de haven van Brugge-Zeebrugge.

De modaliteiten voor deze havens zijn respectievelijk : Oostende : de haven van Oostende kan gebruikt worden als vluchthaven, rekening houdende met de volgende feiten : - De haven van Oostende is een getijdengebonden haven met als geografische ligging : 51°14' N / 02°56' E. - De haven is toegankelijk voor zeeschepen met maximum lengte van 160 meter via een havengeul met een breedte tussen de hoofden van de beide havendammen van 178 meter en een diepte van -8.00 meter (H). - De handelshaven biedt daarbij de volgende mogelijkheden : - 5 Ro-Ro steigers met een diepte tot -8.00 meter (H) - General Cargo kaaien met een diepte tot -8.00 meter (H).

De haven van Oostende biedt echter geen mogelijkheden voor de behandeling en stockage van vloeibare producten.

Verder is er aan de General Cargo kaai een walkraan met een capaciteit van 8 ton.

Een sleepboot met een Bollard Pull van 30 ton, is ter plaatse.

Brugge-Zeebrugge : de haven van Brugge-Zeebrugge treedt op als tweede toevluchtsoord, op voorwaarde dat : - schepen, die reeds op weg zijn naar de haven van Oostende, Gent of Antwerpen, door die havens kunnen opgevangen worden; - de scheepsdiepgang maximaal 12,80 meter bedraagt, zoals voorgesteld door het loodswezen, en indien bij aankomst geen droogdok vereist is; - de toelating tot invaart van een schip in nood in de haven van Brugge-Zeebrugge verleend wordt door de havenkapitein-commandant (of afgevaardigde) (6) en enkel indien : - voor dit schip een geschikte ligplaats beschikbaar is in de voor- of achterhaven; - de havenkapitein-commandant (of afgevaardigde) een positief attest ontvangt van een expert van de Nautische Commissie, na expertise aan boord van het schip in nood; - de havenmaatschappij door de P&I - Club van het getroffen schip schriftelijk in het bezit wordt gesteld van een voldoende financiële borg als garantie. 7.3. Droogdokken Voor het Belgische zeegebied zijn de meest nabijgelegen droogdokken deze van Vlissingen in Nederland en deze van Dunkerque in Frankrijk. 8. Actualisatie van het plan en organisatie van oefeningen 8.1. Actualisatie Elke persoon of dienst die voorkomt in het alarmeringsschema en/of de telecommunicatielijst verwittigt onmiddellijk het MRCC en de Gouverneur van elke wijziging in de gegevens van de bijlagen bij dit plan (zie "invulformulier voor wijzigingen").

De diensten van de Gouverneur zorgen voor de regelmatige actualisatie van het plan en de bijlagen alsook voor de jaarlijkse verspreiding van de wijzigingen aan de bestemmelingen. 8.2. Oefeningen De Gouverneur kan beslissen om een oefening te organiseren in het kader van dit rampenplan.

De personen die in principe lid zijn van de staven, kunnen terzake een voorstel formuleren. 9. Lijst van de bijlagen van het rampenplan Noordzee 9.1. Alarmeringsschema voor de autoriteiten 9.2. Alarmeringsschema voor de diensten 9.3. Samenstellingen van de staven 9.4. Steungroepen van de staven 9.1. Alarmeringschema voor de autoriteiten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 19 april 2005 tot vaststelling van het « Rampenplan Noordzee ».

De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT _______ Nota's (1) Wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, Belgisch Staatsblad van 22 oktober 1987. Koninklijk Besluit van 4 augustus 1981 houdende politie- en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust, Belgisch Staatsblad van 1 september 1981.

Overeenkomst van 8 oktober 1990 tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Franse Republiek inzake de afbakening van de territoriale zee, Belgisch Staatsblad van 1 december 1993, goedgekeurd bij wet van 17 februari 1993, Belgisch Staatsblad van 18 december 1998. (2) Wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, Belgisch Staatsblad van 10 juli 1999.(3) Wet van 16 juni 1989 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake samenwerking bij bestrijden van de verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen, en van de Bijlage, opgemaakt te Bonn op 13 september 1983, Belgisch Staatsblad van 28 december 1989;Technische regeling tussen België, Frankrijk en Groot-Brittannië genomen bij toepassing van artikel 6 (4) van de op 9 juni 1969 te Bonn gesloten overeenkomst betreffende de samenwerking bij het bestrijden van verontreiniging van de Noordzee door olie, gedaan te Parijs op 28 juli 1972, Belgisch Staatsblad van 13 maart 1973. (4) Hiermee wordt bedoeld : de Nautisch Dienstchef zelf of diens plaatsvervanger.(5) Zoals aangenomen door de Ministerraad op 11 maart 1988, onuitg.(6) Bij afkondiging van het rampenplan Noordzee beslist de Gouverneur. (7) Regeling met betrekking tot bescherming van « Het Zwin » tegen verontreiniging door water- en bodemverontreinigende stoffen (april 2004).

^