Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 20 december 2001
gepubliceerd op 06 februari 2002

Ministerieel besluit houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

bron
ministerie van middenstand en landbouw
numac
2002016024
pub.
06/02/2002
prom.
20/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/20/2002016024/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2001. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen


De Minister toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, met name artikel 3, § 1, 1°, laatst gewijzigd door de wet van 22 februari 2001;

Gelet op de verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen, laatst gewijzigd door verordening (EG) nr. 436/2001 van de Commissie van 2 maart 2001;

Gelet op de verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, laatst gewijzigd door de verordening (EG) nr. 1038/2001 van de Raad van 22 mei 2001;

Gelet op de verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en afschaffing van een aantal verordeningen;

Gelet op de verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, laatst gewijzigd door verordening (EG) nr. 495/2001 van de Commissie van 13 maart 2001;

Gelet op de verordening (EG) nr. 2714/1999 van de Raad houdende overgangsmaatregelen inzake het beheer en de controle in de sectoren akkerbouwgewassen en rundsvlees, gewijzigd door verordening (EG) nr. 1235/2000 van de Commissie van 14 juni 2000;

Gelet op de verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, laatst gewijzigd door verordening (EG) nr. 2721/2000 van de Commissie van 13 december 2000;

Gelet op de verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, laatst gewijzigd door verordening (EG) nr. 1157/2001 van de Commissie van 13 juni 2001;

Gelet op de verordening (EG) nr. 2256/2000 van de Commissie van 11 oktober 2000 tot afwijking, ten aanzien van de lijst van « dubbel nul »-rassen en mengsels van « dubbel nul »-rassen van kool- en raapzaad, van verordening (EG) nr. 2316/1999 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor de producenten van bepaalde akkerbouwgewassen;

Gelet op de verordening (EG) nr. 1045/2001 van de Commissie van 30 mei 2001 tot verschuiving van de uiterste datum voor de inzaai van sommige akkerbouwgewassen in sommige regio's voor het verkoopseizoen 2001/2002 en tot afwijking van verordening (EG) nr. 2316/1999 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen;

Gelet op het ministerieel besluit van 17 oktober 1995 houdende invoering van een premie ter compensatie van inkomensverliezen ten gevolge van bebossing van landbouwgrond in uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw;

Gelet op het overleg met de Gewestelijke Regeringen;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid om zonder uitstel de maatregelen te treffen inzake de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen teneinde zich te schikken naar de bepalingen van de in 2000 en 2001 getroffen verordeningen, zoals vermeld in de aanhef, Besluit :

Artikel 1.§ 1. Om in het kader van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen in aanmerking te komen voor de areaalbetaling, moeten de uit productie genomen oppervlakten voldoen aan de hierna vermelde voorwaarden. 1. Deze oppervlakten dienen uit productie te worden genomen gedurende een periode die uiterlijk op 15 januari ingaat en ten vroegste op 31 augustus van hetzelfde jaar eindigt.Deze periode bedraagt bij meerjarige braak minimaal twee jaren en maximaal vijf opeenvolgende jaren.

De betrokken producenten kunnen evenwel, maar uitsluitend met het oog op de inzaai of aanplant van kool- en raapzaad, van wintergranen of enig ander gewas dat pas het jaar nadien geoogst wordt : - vanaf 1 augustus de noodzakelijke werkzaamheden vóór inzaai of aanplant uitvoeren; - vanaf 15 augustus overgaan tot inzaai of aanplant van hogervermelde teelten. 2. De uit productie genomen oppervlakten mogen niet worden gebruikt voor andere landbouwproducties dan bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, en ook niet voor een ander winstgevend doel dat onverenigbaar is met de akkerbouw. Nochtans mogen de uit productie genomen gronden gebruikt worden voor de teelt van voederleguminosen, zoals dit is voorzien in artikel 7, alinea 1, punt b van het koninklijk besluit van 19 december 2001, onder de volgende voorwaarden : - het landbouwbedrijf moet voor zijn totale productie beantwoorden aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91; - deze uit productie genomen gronden moeten ingezaaid zijn met : . ofwel een of meerdere soorten voederleguminosen opgenomen in bijlage XIV van de verordening (EG) nr. 2316/1999; . ofwel een mengsel hoofdzakelijk samengesteld uit deze voeder-leguminosen samen met granen en/of grassen, voor zover een afzonderlijke oogst van de componenten van het mengsel niet mogelijk is. - voor deze oppervlakten kan geen steun toegekend worden zoals voorzien in de verordening (EG) nr. 603/1995 van de Raad van 21 februari 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector van de droogvoeders. 3. De bepalingen van § 1, punt 2, eerste lid van het huidige artikel gelden evenwel niet voor bouwland bebost in het kader van artikel 31 van de verordening (EG) nr.1257/1999 van de Raad en afgeboekt uit hoofde van de braakleggingsverplichting voor zover deze bepalingen onverenigbaar zijn met de in de betrokken verordening vastgestelde eisen inzake bebossing. § 2. Indien de voor de areaalbetaling in aanmerking komende oppervlakten gelegen zijn in meerdere landbouwstreken kan : - de braakverplichting geheel of gedeeltelijk in een andere landbouwstreek gerealiseerd worden op voorwaarde dat de braak te leggen oppervlakten zich situeren in aan elkaar grenzende landbouwstreken en de braak te leggen oppervlakte aangepast wordt met een factor die de rendementsverhouding weergeeft van de betrokken landbouwstreken. De overdracht van de braakverplichting en de aanpassing van de oppervlakte met een factor die de rendementsverhouding aangeeft van de betrokken landbouwstreken mag echter niet leiden tot een onderschrijding van de braakverplichting in hectare; - de braakverplichting geheel of gedeeltelijk gerealiseerd worden in een andere landbouwstreek op voorwaarde dat de braakverplichting in een bepaalde landbouwstreek kleiner is dan 2 ha en de braak te leggen oppervlakte wordt aangepast met een factor om rekening te houden met de opbrengstverschillen tussen de betrokken landbouwstreken. De overdracht van de braakverplichting en de aanpassing van de oppervlakte met een factor die de rendementsverhouding aangeeft van de betrokken landbouwstreken mag echter niet leiden tot een onderschrijding van de braakverplichting in hectare. § 3. Het bedrag van de toegekende areaalbetaling voor de uit productie genomen oppervlakten wordt bepaald door de effectieve ligging van elk uit productie genomen perceel bouwland.

Art. 2.§ 1. De producent die voor meerjarige braak koos kan onder de hierna vermelde voorwaarden zijn verbintenis wijzigen : 1. Ingeval de producent in zijn aanvraag voor areaalbetalingen uitdrukkelijk op zijn verbintenis terugkomt vóór het verstrijken van de in de verbintenis vastgestelde periode, moet hij een bedrag terugbetalen, gelijk aan 5 % van de areaalsteun uitgekeerd voor de in het voorafgaande jaar braakgelegde grond, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat hij zijn oorspronkelijke verbintenis niet naleeft.2. De producent kan evenwel zonder bestraffing afzien van zijn verbintenis : - indien hij beslist de braakgelegde arealen op te nemen in de regeling die wordt voorzien in het kader van het artikel 31 van de verordening (EG) nr.1257/1999 van de Raad; - in geval van ruilverkaveling uitgevoerd door tussenkomst van de bevoegde overheid, van opzeg van de pacht door de verpachter, van onteigening of in geval van overmacht.

Art. 3.§ 1. De producent is verplicht de braakgelegde gronden te onderhouden zodat deze uit landbouwkundig oogpunt in goede staat blijven.

Enkel spontane bodembedekking of inzaai van gewassen is toegelaten evenals de overgang van spontane bedekking naar inzaai.

Inzaai dient plaats te hebben ten laatste op 31 mei terwijl na 15 januari de grond niet langer naakt mag blijven dan strikt noodzakelijk voor de werkzaamheden verbonden aan inzaai.

Voor het verkoopseizoen 2001/2002 (oogst 2001) evenwel is de uiterste inzaaidatum vastgesteld op 15 juni.

Bij het behoud van een spontane bodembedekking tot op het einde van de braakverplichting mag evenwel niet meer omgeploegd worden na 15 januari.

Bij meerjarige braak is spontane bodembedekking uitgesloten. De tijdens de eerste campagne van de verbintenis ingezaaide bodembedekking dient behouden te worden tot op het einde ervan.

In geval van inzaai zijn de gewassen, toegelaten op braakgelegde gronden met verplichting van maaien vóór de zaadvorming, opgenomen in bijlage I van dit besluit, deze zonder verplichting tot maaien in bijlage II. Een vrijstelling van de maaiverplichting vóór de zaadvorming van de soorten opgenomen in bijlage I wordt toegekend voor zover voor deze soorten een gecertificeerd zaaizaadmengsel van soorten van minstens 2 verschillende families, voorkomend in bijlage I en/of bijlage II van dit besluit gebruikt werd. Dit mengsel moet ten minste 20 % van elke familie bevatten. In dit geval moeten de producenten met het oog op eventuele controle de aankoopbewijzen en de certificeringsetiketten van dit gezaaide mengsel bijhouden.

De bodembedekking moet tijdig vernietigd worden t.t.z. hetzij door te maaien, hetzij door fijn te malen hetzij op enige andere geschikte wijze, en dit om de verspreiding van onkruid te voorkomen zowel in geval van spontane groei als in geval van inzaai.

In overeenstemming met het Verdrag van Bern, bijlage 2 betreffende de bescherming van bedreigde soorten of met de richtlijn 79/409/EEG betreffende de bescherming van de vogels in het wild, kan een afwijking op de maaiverplichting voor zaadvorming voor de soorten vermeld in bijlage I toegekend worden op basis van een attest opgesteld door de bevoegde gewestelijke autoriteit bij aanwezigheid op de braakgelegde gronden van beschermde soorten. § 2. De bodembedekking mag niet bestemd zijn voor zaadwinning en mag in geen geval gebruikt worden voor landbouwdoeleinden vóór het einde van de braakleggingsperiode, noch voor een voor commercialisering bestemde plantaardige productie tot 15 januari volgend op het einde van de braakleggingsperiode. § 3. De bodembedekking van welke aard ook dient : - in geval van maaien, fijnmalen of van iedere andere vorm van vernietiging tijdens de braak, ter plaatse te blijven; - op het einde van de braakperiode tussen 15 en 31 augustus gemaaid, fijngemalen of vernietigd te worden door toediening van fytofarmaceutische producten zoals voorzien in § 4, of op gelijk welke andere geschikte manier.

Het afgemaaide, fijngemalen of op enige andere wijze vernietigd product dient ter plaatse te blijven en mag nooit gebruikt worden voor commercialisering of enig ander doeleinde. Enkel de hergroei na 31 augustus van de vegetatie mag eventueel gebruikt worden voor eigen noodwendigheid van het bedrijf.

Een afwijking op de verplichting tot vernietiging van de bodembedekking tussen 15 en 31 augustus bedoeld in § 3, 2e streepje, kan toegekend worden op basis van een attest opgesteld door de bevoegde gewestelijke autoriteit bij aanwezigheid op de braakgelegde gronden van beschermde soorten vermeld in het Verdrag van Bern, bijlage 2 of in richtlijn 79/409/EEG vernoemd in het laatste lid van § 1. § 4. Alleen de fytofarmaceutische producten die voorkomen in bijlage III van dit besluit mogen worden gebruikt op de uit productie genomen gronden.

Art. 4.Artikel 3 van dit besluit, met uitzondering van het eerste lid van zijn § 1, is niet van toepassing op braakgelegde gronden gebruikt in overeenstemming met artikel 7 van het koninklijk besluit van 19 december 2001.

Art. 5.§ 1. De producent kan, op één of meerdere braakgelegde percelen op zijn bedrijf kiezen om een verbintenis voor faunabraak aan te gaan met het doel de fauna te beschermen en de ontwikkeling ervan te bevorderen, door middel van het sluiten van een overeenkomst met een jachtrechthouder of met een vertegenwoordiger van een vereniging voor natuurbehoud of met een vertegenwoordiger van een erkende wildbeheerseenheid. Deze overeenkomst moet goedgekeurd en geviseerd worden door de gewestelijke bevoegde autoriteit en met name de volgende elementen bevatten : - namen en adressen van de partijen die de overeenkomst tekenen; - een inventaris van de betrokken percelen; - de algemene verbintenissen met betrekking tot de braakgelegde gronden, onverminderd de afwijkingen voorzien in § 2, evenals de specifieke verbintenissen voor de faunabraak vermeld in § 3.

Wanneer de producent houder is van het jachtrecht kan de overeenkomst vervangen worden door een verklaring op eer houdende deze verbintenissen die ook van toepassing zijn voor de overeenkomst. § 2. Voor de percelen bouwland die onder de faunabraak regeling vallen zijn de voorwaarden van artikel 3 van dit besluit van toepassing.

Niettemin wordt een afwijking toegestaan voor : - de verplichting tot maaien voor vruchtvorming van de bodembedekking van de soorten behorend tot bijlage I van dit besluit onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 3, § 1, eerste en achtste alinea van dit besluit; - de verplichting tot maaien van de bodembedekking tussen 15 en 31 augustus volgens artikel 3, § 3 van dit besluit. § 3. Om in aanmerking te komen voor de faunabraak zal de producent er zich toe verbinden : - ten laatste op 31 mei een bodembedekker in te zaaien volgens de bepalingen van artikel 3, § 1, 8e alinea van dit besluit;

Voor het verkoopseizoen 2001/2002 (oogst 2001) evenwel is de uiterste inzaaidatum vastgesteld op 15 juni 2001. - gedurende de gehele periode van de verbintenis het provinciaal bureau van het Bestuur voor het Landbouwproductiebeheer (DG 3), vermeld in artikel 8, § 2, van dit besluit, te verwittigen van de voorziene datum van de totale vernietiging van de bodembedekking en tenminste 2 dagen voor de start van de uitvoering van de werkzaamheden; - de percelen braak te leggen ten minste tot 1 november en ten laatste tot 15 december; - de bodembedekking vernietigen op het einde van de periode van de verbintenis. § 4. De producent die wenst deel te nemen aan de regeling faunabraak moet op het zelfde moment van de indiening van de aanvraag voor steun vermeld in artikel 8 van dit besluit, een oppervlakteaangifte dienstig voor het bekomen van premies voor braakgelegde gronden onder het stelsel « Faunabraak » indienen door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door het Bestuur voor het Landbouwproductiebeheer (DG 3).

Deze oppervlakteaangifte moet vergezeld zijn van een kopij van de overeenkomst of de verklaring van eer zoals vermeld in § 1. In dit laatste geval, zal de producent bij de verklaring van eer een document voegen dat bewijst dat hij beschikt over een geldige jachtvergunning evenals een document dat aantoont dat hij houder is van het jachtrecht op de betrokken percelen.

Art. 6.§ 1. De areaalsteun voor de akkerbouwgewassen wordt toegekend : 1. uitsluitend voor de oppervlakten gelegen in de productieregio's van het nationaal grondgebied;2. uitsluitend voor de oppervlakten waarvoor het gewas tenminste tot het begin van de bloei wordt onderhouden in normale groeiomstandigheden, en meer bepaald : a) voor wat betreft de oliehoudende zaden, de eiwithoudende gewassen, olievlas en vezelvlas, tenminste tot en met 30 juni van het oogstjaar tenzij het gewas voor deze datum volledig rijp wordt geoogst;b) voor wat betreft eiwithoudende gewassen, mogen deze slechts worden geoogst na het melkrijpheidsstadium;c) voor wat betreft vezelhennep, de oogst niet mag plaatsvinden vóór het verstrijken van de periode van tien dagen na het einde van de bloei;3. voor vezelvlas en -hennep, als ten laatste op 15 september volgend op de indiening van de bedoelde steunaanvraag een kopie wordt overgemaakt van de contracten of verbintenis vermeld in art.2, § 1 van verordening (EG) nr. 1673/2001 van de Raad van 27 juli 2000 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep; 4. en voor vezelhennep enkel als een aan de inzaai voorafgaande toestemming tot inzaai werd aangevraagd en bekomen bij DG4 Dienst EU-interventie en Steun. § 2. Per uitzonderlijke titel, kan worden afgeweken van de bepalingen opgenomen in § 1, punt 2, van het huidig artikel wanneer de vastgestelde vervaldagen voor de verschillende gewastypes niet kunnen worden gerespecteerd wegens uitzonderlijke klimatologische omstandigheden. Deze moeten tijdig worden erkend door de Minister of naar behoren worden gerechtvaardigd door de producent aanvrager van steun vóór elke controle of vóór elke oogst. In deze gevallen, blijven bedoelde oppervlakken in aanmerking komen voor areaalsteun op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot de bedoelde tijdstippen niet opnieuw zijn gebruikt. § 3. Bovendien wordt de areaalbetaling enkel toegekend onder de volgende bijkomende voorwaarden : 1. voor wat betreft de oliehoudende zaden : a) voor gecertificeerd zaaizaad van de « dubbel nul » kool- en raapzaadvariëteiten of associaties van deze variëteiten met de vermelding « dubbel nul » zoals voorzien in artikel 4, § 1 van verordening (EG) nr.2316/1999.

Nochtans worden voor het verkoopseizoen 2001/2002 (oogst 2001) enkel de variëteiten of associaties van variëteiten die in bijlage van verordening (EG) nr. 2256/2000 zijn opgenomen, in overweging genomen. b) in toepassing van artikel 4, punt 2, c) van verordening (EG) nr. 2316/1999, voor koolzaad en raapzaad afkomstig van zaaizaden van teeltmateriaal die voor de inzaai voor inspectie en controle zijn geregistreerd voor het voortbrengen van een gewas waarvan het zaad bestemd is om te worden gebruikt als kwekerszaad, pre-basiszaad, basiszaad of gecertificeerd zaaizaad, dan wel voor onderzoek of voor proefdoeleinden om te bepalen of het teeltmateriaal aan de gemeenschappelijke rassencatalogus voor landbouwgewassen als "00"-variëteit kan toegevoegd worden. 2. wat betreft vezelvlas en hennep : a) voor de rassen opgenomen in de bijlage XII van verordening (EG) nr. 2316/1999 op de datum van 15 mei voorafgaand aan de campagne waarvoor de areaalbetaling wordt aangevraagd; b) bovendien moet het gebruikte zaaizaad van vezelvlas gecertificeerd zijn conform de richtlijn 69/208/EEG of hoevezaad zijn;c) bovendien moet het zaaizaad van hennep gecertificeerd zijn conform de richtlijn 69/208/EEG van de Raad en ingezaaid worden met een minimale dosis van 30 kg per hectare.3. wat betreft olievlas : - indien het lijnzaad wordt geteeld uit zaad van vlasrassen die worden beschouwd als andere rassen dan die welke hoofdzakelijk zijn bestemd voor de vezels als bedoeld in punt 2, a) van deze § 3.

Art. 7.Opdat niet-premiegerechtigde gronden in aanmerking zouden kunnen komen in de regeling voor areaalsteun, gebruikmakend van een of meerdere afwijkingen voorzien in artikel 6, § 3, punt b), gedachtenstreepjes 2 tot 5 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, moet de producent aan volgende voorwaarden voldoen : - een aanvraag indienen voor de ruil van gronden met de wijziging van hun statuut op een daartoe specifiek formulier ter beschikking gesteld door de provinciale bureaus van het Bestuur voor Landbouwproductiebeheer (DG 3); - de aanvraag indienen op het provinciaal bureau ten laatste op 30 november van het jaar voorafgaand aan dit waarvoor een areaalsteun wordt aangevraagd; - aantonen dat de ruil gepaard gaat zonder toename van de totale premiegerechtigde oppervlakte van zijn bedrijf; - de schriftelijke toestemming te hebben ontvangen van het bovenvernoemde Bestuur (DG 3) vóór de uiterste indieningsdatum van de aanvraag voor areaalsteun voor het betreffende jaar.

Art. 8.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de steunregeling voor bepaalde akkerbouwgewassen moet elke producent een aanvraag voor areaalsteun, genaamd « oppervlakteaangifte », indienen waarin alle percelen landbouwgrond van het bedrijf worden vermeld.

Deze steunaanvraag naar behoren ingevuld en ondertekend moet ingediend worden : a) ofwel bij middel van een gepersonaliseerd formulier dat door het Bestuur voor Landbouwproductiebeheer (DG 3) aan elke producent steunaanvrager wordt toegestuurd;b) ofwel bij middel van een blanco exemplaar van bedoeld formulier ter beschikking gesteld door de provinciale bureaus vermeld in bijlage IV van het huidige besluit;c) ofwel bij middel van computerdiskettes ingediend in het bijzonder door de landbouworganisaties en aangevuld conform het lastenboek dat werd meegedeeld aan de geïnteresseerden door DG 3, vergezeld voor elke producent steunaanvrager van een naar behoren ondertekend uittreksel op papier van de oppervlakteaangifte. In alle gevallen moet de oppervlakteaangifte voorzien zijn van de bewijsstukken zoals voorzien in bedoeld formulier. § 2. De steunaanvraag moet jaarlijks ingediend worden bij het provinciaal bureau van het Bestuur voor het Landbouwproductiebeheer (DG 3) zoals vermeld in bijlage IV van dit besluit, en dit ten laatste op een uiterste datum. § 3. Zonder tegenstrijdige beslissing is de uiterste datum bedoeld in § 2 van dit artikel, vastgesteld op : a) ten laatste 30 april van het oogstjaar om 17 uur voor de steunaanvragen ingediend onder de vorm van een papieren formulier per aangetekend schrijven op te sturen met de poststempel als kracht van bewijs of af te geven op het provinciaal bureau van DG 3 tegen aflevering van een ontvangstbewijs;b) ten laatste 15 mei van het oogstjaar om 17 uur voor de aanvragen ingediend onder geïnformatiseerde vorm. Niettemin is voor de campagne 2001/2002 (oogst 2001) de uiterste datum in alle gevallen vastgesteld op ten laatste 15 mei 2001, om 17 uur. § 4. Zonder tegenstrijdige beslissing moet elke eventuele wijziging van de benuttiging het gebruik van percelen uiterlijk op 31 mei schriftelijk gemeld worden bij het in § 2 vermelde Bureau, onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 8, § 1, van verordening (EEG) nr. 3887/92.

Niettemin is voor de campagne 2001/2002 (oogst 2001) de uiterste datum voor het aanbrengen van een wijziging in perceelsgebruik vastgesteld op ten laatste 15 juni 2001 om 17 uur.

Toevoegingen van landbouwpercelen en oppervlakten kunnen niet aangebracht worden behalve in de gevallen dat de producent, na de einddatum voor indiening van de steunaanvragen het recht op gebruik van die percelen heeft verkregen ten gevolge van : a) een ruilverkaveling uitgevoerd door tussenkomst van de bevoegde overheid;b) een uitbreiding van bedrijf door : - overdracht van eigendom van gronden; - overdracht van genot van gronden in toepassing van de artikelen 31, 34 en 38 van de pachtwet of wanneer een pacht die normaal beëindigd is door het verstrijken van de pachtperiode onmiddellijk gevolgd wordt door het afsluiten van een nieuwe pacht.

Deze toevoegingen moeten ook schriftelijk meegedeeld worden bij het in § 2 vermelde provinciaal bureau ten laatste op de vastgestelde uiterste datum voor de inzaai zoals voorzien in artikel 4, 1e streepje van het koninklijk besluit van 19 december 2001. § 5. Voor het verkoopseizoen 2001/2002 (oogst 2001) kunnen de producenten die beroep doen op de mogelijkheid bedoeld in artikel 7 punt b) van het koninklijk besluit van 19 december 2001, voederleguminosen aangeven als braak voor zover de aanvraag is ingediend ten laatste op 1 juli 2001.

Art. 9.Voor de toepassing van dit besluit kan, mits hun toelating, rekening gehouden worden met de gegevens geleverd door de producenten, in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 april 2001 betreffende de organisatie van de jaarlijkse landbouwtelling in de maand mei.

Art. 10.§ 1. Onverminderd de bepalingen van titel II, hoofdstuk III, sectie 3 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscompatibiliteit en het koninklijk besluit van 31 mei 1933, betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, verliest de producent elk recht op het gebruik van de areaalbetaling indien hij nalaat gevolg te geven aan de verzoeken om bijkomende inlichtingen of bewijsstukken vanwege het Ministerie van Landbouw. § 2. De percelen die niet beantwoorden aan de verplichtingen bedoeld in artikel 3, §§ 2 en 3, van dit besluit worden niet beschouwd als braakgelegde gronden. § 3. Indien de verplichtingen bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 4 en artikel 5, § 3, tweede streepje van dit besluit niet worden nageleefd wordt de areaalbetaling verminderd met een bedrag gelijk aan het resultaat van de oppervlakte van de percelen in overtreding vermenigvuldigd met het van toepassing zijnde areaalbetaling per hectare vermenigvuldigd met een percentage.

Het in het vorige lid bedoelde percentage is vastgesteld op : - 20 % in geval van inzaai van een bodembedekking welke andere gewassen bevat dan deze bedoeld in bijlage I en II van dit besluit; - 30 % in geval van niet vernietiging van de bodembedekking bestaande uit gewassen bedoeld in bijlage I van dit besluit, waarbij geen gebruik gemaakt werd van een gecertificeerd zaaizaadmengsel van minstens 2 verschillende families en bestaande uit minstens 20 % van ieder van hen; de vernietiging van de bodembedekking kan ofwel gebeuren door te maaien, door fijn te malen of op iedere andere geschikte wijze; - 30 % in geval van aanwezigheid van onkruiden in het stadium van vruchtzetting zowel bij spontane bodembedekking als bij inzaai; - 50 % in geval van het gebruik van andere fytofarmaceutische producten dan deze vermeld in bijlage III van dit besluit; - 50 % in geval van afwezigheid van een bodembedekking; - 100 % bij niet verwittiging van het provinciaal bureau van de voorziene datum van iedere vernietiging van de bodembedekking ingeplant voor een faunabraak en dit tenminste 2 dagen voor de datum van de start van de uitvoering van deze werkzaamheden. § 4. De steun die ten onrechte zou gestort zijn geweest, zal teruggevorderd worden, vermeerderd met de intrest berekend aan de wettelijke koers vanaf de betalingsdatum.

Art. 11.Het ministerieel besluit van 15 december 2000 houdende de toepassingsbepalingen van het koninklijk besluit van 14 december 2000 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen wordt ingetrokken.

Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van het verkoopseizoen 2001/2002 (oogst 2001).

Brussel, 20 december 2001.

Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK.

^