Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 22 november 2005
gepubliceerd op 13 januari 2006

Ministerieel besluit betreffende de opbouw en het gebruik van de nationale reserve met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2005036647
pub.
13/01/2006
prom.
22/11/2005
ELI
eli/besluit/2005/11/22/2005036647/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 NOVEMBER 2005. - Ministerieel besluit betreffende de opbouw en het gebruik van de nationale reserve met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling


De Vlaamse Minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 1°, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, het laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 570/2005 van de Commissie van 14 april 2005;

Gelet op Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, het laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 606/2005 van de Commissie van 19 april 2005;

Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin in is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, het laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 436/2005 van de Commissie van 17 maart 2005;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, inzonderheid op artikel 6;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2003 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 mei 2005;

Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid van 23 mei en 6 juni 2005, bekrachtigd door de Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid van 28 juni 2005;

Gelet op het advies 39.040/3 van de Raad van State, gegeven op 27 september 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Naast de definities in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad en Verordening (EG) nr. 795/2004 en 796/2004 van de Commissie, wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder : 1° de bevoegde instantie : de instantie van het beleidsdomein Landbouw en Visserij van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, aangewezen door de minister;2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de Zeevisserij. HOOFDSTUK II. - Opbouw van de nationale reserve

Art. 2.§ 1. Voor het eerste jaar van de bedrijfstoeslagregeling wordt de nationale reserve opgebouwd uit : 1° referentiebedragen die via de verzamelaanvraag niet worden aangevraagd;2° referentiebedragen die niet kunnen worden toegekend;3° een lineaire procentuele verlaging op alle referentiebedragen. § 2. Vanaf 2006 wordt de nationale reserve aangevuld door : 1° het vrijwillig afstaan aan de nationale reserve van toeslagrechten overeenkomstig artikel 46, 2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad; 2° afhoudingen overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie; 3° in 2006 hetzelfde percentage als bepaald in § 1, 3°, af te houden van de ontkoppelde bedragen voor de melkpremie die in de bedrijfstoeslag zijn opgenomen. § 3. De toepassing van dit artikel wordt vastgesteld volgens de procedures voorzien in het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van Landbouw en Visserij. HOOFDSTUK III. - Het gebruik van de nationale reserve

Art. 3.§ 1. De nationale reserve wordt gebruikt : 1° voor herstructureringsprogramma's, zoals bedoeld in artikel 42, 5, van Verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad; 2° om naar analogie van artikel 42, 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad referentiebedragen vast te stellen voor landbouwers die : a) geïnvesteerd hebben in gebouwen;b) gronden hebben gekocht, ze voor een lange periode hebben gepacht of hebben verkregen via een vererving of een schenking. § 2. Starters zoals bedoeld in artikel 42, 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad vallen niet onder de toepassing van dit artikel.

Art. 4.§ 1. Landbouwers doen een beroep op de nationale reserve ingeval : 1° ze zich bevinden in een bijzondere situatie, zoals bedoeld in artikel 42, 4, van Verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad; 2° ze, overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr.795/2004 van de Commissie, behoren tot een van de volgende categorieën : a) landbouwers die door een ruilverkaveling ten minste één perceel of een deel van een perceel dat in alle oppervlakteaangiftes van de referentieperiode werd aangegeven, hebben afgestaan en vervolgens minder oppervlakte hebben verkregen uit de ruiloperatie;b) landbouwers die ten minste één perceel of deel van een perceel dat in alle oppervlakteaangiftes van de referentieperiode werd aangegeven, niet meer in gebruik hebben vanwege een onteigening voor algemeen nut;c) landbouwers die vanwege een andere reden ten minste één perceel of een deel van een perceel dat in alle oppervlakteaangiftes van de referentieperiode werd aangegeven, en waarop ze als eigenaar of als pachter van het perceel zelf geen invloed konden uitoefenen, niet meer in gebruik hebben. In afwijking van § 1, eerste lid, 2°, c), kunnen landbouwers in de volgende gevallen geen beroep doen op de nationale reserve : 1° vrijwillige verkoop en vrijwillige beëindiging van een pachtcontract door de pachter;2° aanpassingen van de oppervlakte ten gevolge van administratieve controles of opmeting ter plaatse; § 2. De landbouwer die een aanvraag voor de nationale reserve indient, voegt een fotokopie van alle bewijsstukken die zijn vermeld in de formulieren R.1 of R.2 bij zijn aanvraag. Iedere aanvraag wordt afzonderlijk onderzocht en beoordeeld door de bevoegde instantie. § 3. De landbouwers die zich bevinden in een van de situaties bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, kunnen reeds in 2005 hun voorlopig toegewezen gewone toeslagrechten teruggeven aan de nationale reserve met het verzoek deze te herberekenen voor een geringer beschikbaar areaal. Het verlies aan hectaren wordt door de landbouwer afdoende gerechtvaardigd via een daartoe geëigend formulier. Enkel gewone toeslagrechten die door de aanvrager zelf of door de landbouwer waarvan de aanvrager het bedrijf heeft overgenomen werden opgebouwd komen hiervoor in aanmerking.

Tevens worden op de betrokken percelen vanaf het ogenblik dat de landbouwer de grond verliet, geen landbouwactiviteiten meer uitgeoefend.

Alle percelen die de landbouwer in gebruik heeft op de dag van de indiening van de verzamelaanvraag worden aangegeven. Als in de verzamelaanvraag van 2005 minstens evenveel hectaren worden aangegeven dan het aantal hectaren dat wordt gebruikt voor de bepaling van het referentieareaal, komt de landbouwer niet in aanmerking. De hectaren die overeenkomen met de braakleggingstoeslagrechten worden afgetrokken van het aantal hectaren dat in de verzamelaanvraag van 2005 wordt aangegeven om die voorwaarde te controleren. § 4. Om in aanmerking te komen voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie, voldoet de landbouwer aan de volgende voorwaarden : 1° de verhouding tussen de in België gelegen oppervlakte die de landbouwer in 2005 in de verzamelaanvraag oogst 2005' aangeeft en het referentieareaal dat wordt gebruikt voor de bepaling van zijn gewone toeslagrechten, moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 0,5;2° de landbouwer mag geen referentiegegevens of toeslagrechten definitief of tijdelijk hebben overgedragen;3° het aantal hectaren dat de landbouwer in 2005 in gebruik heeft, moet kleiner zijn dan alle hectaren in zijn referentieareaal overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad voor gewone toeslagrechten.

Art. 5.De landbouwer kan een aanvraag indienen om een referentiebedrag te verkrijgen uit de nationale reserve aan de hand van de formulieren R.1 en R.2 die zijn opgenomen in de bijlage.

Hiertoe stuurt hij de formulieren uiterlijk op 17 mei 2005 aangetekend naar de buitendienst van de bevoegde instantie of geeft ze er daar af tegen een ontvangstbewijs. HOOFDSTUK IV. - Investeringen

Art. 6.§ 1. Voor de premiestelsels van alle runderen waarvoor de premie mannelijke runderen, de slachtpremie voor volwassen runderen, de extensiveringspremie, de extra betaling voor de zoogkoeien en de extra betaling per liter melkquotum werd verkregen, is sprake van een investering in gebouwen in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie, als in 2004 de som van voorgaande premiestelsels minstens 30 % hoger ligt dan het gemiddelde van de referentieperiode.

Voor de investering in gebouwen voor de huisvesting van ooien wordt de verhoging van 30 % voor het premiestelsel van de ooienpremie afzonderlijk in aanmerking genomen.

Voor de beoordeling van het bovenvermelde percentage wordt een vergelijking van het aantallen ooien, aantal mannelijke runderen en de volwassen runderen met een slachtpremie gemaakt na de verwerking van de herzieningsaanvragen zoals vermeld in het ministerieel besluit van 22 november 2005 betreffende de berekening en herziening van de voorlopige toeslagrechten ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling.

De landbouwer mag niet voorkomen als overlater in een herzieningsdossier dat aanvaard werd door de bevoegde instantie. § 2. Voor landbouwers die niet over referentiegegevens beschikken en er ook geen hebben overgenomen, maar in 2004 wel premies hebben ontvangen, geldt de 30 %-voorwaarde als bedoeld in § 1 niet.

Landbouwers die voor de campagne 2004 geen premies hebben ontvangen, komen in 2005 niet voor de reserve in aanmerking. § 3. Investeringen, zoals bedoeld in § 1, hebben betrekking op gebouwen die worden gebruikt voor de rundvee- of schapenhouderij. Het gaat om de bouw of renovatie van gebouwen, of om de onroerende uitrusting van een gebouw.

De landbouwer voegt aan de aanvraag een fotokopie van de facturen toe die een totaalbedrag van minstens 12.500 euro, exclusief BTW, voor de materialen en de uitgevoerde werkzaamheden aantonen. Voor de schapenhouders bedraagt dit totaalbedrag minstens 1.250 euro, exclusief BTW. De facturen zijn gedateerd tussen 1 januari 2000 en 15 mei 2004, met inbegrip van die data.

Het resultaat van de investering wordt ter plaatse vastgesteld door de bevoegde instantie. § 4. De aankoop van gebouwen voor de schapen- of rundveehouderij is toegestaan, als dit gepaard gaat met een overname van een productie-eenheidsnummer, zoals geregistreerd bij de bevoegde instantie tussen 1 januari 2003 en 15 mei 2004, met inbegrip van die beide data, en als er door de landbouwer geen herzieningsdossier met gunstig gevolg is ingediend in relatie tot de aangekochte gebouwen.

Landbouwers die op die manier rechtstreeks referentiegegevens of toeslagrechten hebben overgenomen van de overlater, komen niet in aanmerking voor toeslagrechten uit de nationale reserve. Als bewijs voor de aankoop wordt een fotokopie van de aankoopakte met een minimumbedrag van 12.500 euro, exclusief BTW, voor rundveehouders en met een minimumbedrag van 1.250 euro, exclusief BTW, voor schapenhouders, toegevoegd. § 5. De landbouwers die in aanmerking komen voor de bepalingen van dit artikel, kunnen een aanvraag indienen tot uiterlijk 17 mei 2005. Ze vullen hiervoor het formulier R.1, categorie 1 : « Investeringen in gebouwen die bestemd zijn voor rundvee- of schapenhouderij », in. HOOFDSTUK V. - Definitieve verwerving of langetermijnpacht van gronden

Art. 7.§ 1. Landbouwers die gronden hebben gekocht of ze voor een lange periode hebben gepacht, komen overeenkomstig artikel 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie in aanmerking voor het verkrijgen van toeslagrechten uit de nationale reserve. § 2. De aanvrager bewijst hiertoe dat hij de landbouwgronden op een van de volgende wijzen heeft verkregen : 1° aankoop van landbouwgronden, uiterlijk op 15 mei 2004.Ook gevallen waarbij uiterlijk op 15 mei 2004 een compromis werd opgemaakt en de notariële akte op een later tijdstip werd verleden, komen in aanmerking. De aanvrager moet de gronden gedurende minstens zes opeenvolgende jaren zelf gebruiken en dus zelf hebben aangegeven in de oppervlakteaangifte of in de verzamelaanvraag. De keuze wordt gelaten aan de aanvrager om de zes jaar te rekenen vanaf de eerste ingebruikname of vanaf 2005. Als bewijs wordt een fotokopie van de notariële akte bijgevoegd; 2° verkregen via een schenking of vererving van landbouwgronden die tijdens de volledige referentieperiode aan een andere landbouwer waren verhuurd.De aanvrager moet in dat geval de gronden in zijn bezit hebben gekregen tussen 1 januari 2003 en 15 mei 2004, met inbegrip van die beide data. Hij stuurt als bewijs een fotokopie van de verleden notariële akte met de aanvraag mee. De erflater of schenker daarentegen is gepensioneerd of overleden en is bijgevolg niet meer geregistreerd als actieve landbouwer in het identificatiebestand van de bevoegde instantie. De aanvrager moet de gronden gedurende ten minste zes opeenvolgende jaren zelf gebruiken en dus zelf hebben aangegeven in de oppervlakteaangifte of de verzamelaanvraag. Hierbij wordt de keuze gelaten om de zes jaar te rekenen vanaf de eerste ingebruikname ofwel vanaf 2005; 3° pacht van landbouwgronden in de periode van 1 januari 2003 tot 15 mei 2004 voor ten minste zes jaar, waarbij de gronden gedurende die periode onafgebroken door de pachter zelf worden gebruikt en aangegeven worden in de oppervlakteaangifte 2004 en in de verzamelaanvraag 2005.Als bewijs wordt een fotokopie van het officiële pachtcontract toegevoegd dat uiterlijk op 15 mei 2004 ondertekend is en geregistreerd is bij het registratiekantoor. § 3. De aanvrager heeft het perceel als rechtmatige gebruiker aangegeven in zijn verzamelaanvraag 2005 en mag het niet hebben aangegeven in de referentieperiode. § 4. De definitief verworven of gepachte oppervlakte bedraagt minstens twee hectare en vormt ten minste 5 % van de referentieoppervlakte voor de gewone toeslagrechten en braakleggingstoeslagrechten. De vergelijking van de aantallen gebeurt na verwerking van de herzieningsaanvragen overeenkomstig het ministerieel besluit van 22 november 2005 betreffende de berekening en herziening van voorlopige toeslagrechten ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling;

De 5 %-regel bedoeld in het vorige lid is niet van toepassing voor landbouwers die tijdens de referentieperiode geen oppervlakteaangifte deden en die geen herzieningsdossier voor een volledige of gedeeltelijke bedrijfsovername indienden.

Tevens mag er voor geen van de percelen in kwestie een herziening zijn aanvaard van de categorieën 3.1, 3.2 en 4, zoals vermeld in document B.2 in bijlage II van het ministerieel besluit van 22 november 2005 betreffende de berekening en herziening van voorlopige toeslagrechten ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling, of categorie 5, zoals vermeld in document B.3. in bijlage III van het ministerieel besluit van 22 november 2005 betreffende de berekening en herziening van voorlopige toeslagrechten ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling. § 5. De landbouwer komt pas voor deze maatregel in aanmerking als hij geen referentiegegevens of toeslagrechten definitief of tijdelijk heeft overgedragen. De aanvrager mag dus niet voorkomen als overlater in een herzieningsdossier in het kader van de voorlopige toeslagrechten. § 6. De aanvraagperiode voor de landbouwers die in aanmerking komen voor de toepassing van dit artikel loopt tot uiterlijk 17 mei 2005.

Hiervoor wordt het formulier R.1, categorie 2 : « Vererving, schenking, aankoop of langetermijnpacht van landbouwgronden » ingevuld. HOOFDSTUK VI. - Sanctie- en slotbepaling

Art. 8.Overtredingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.

Daarnaast kunnen overtredingen van de geldende rechtsvoorschriften tot inhoudingen van de premies leiden conform Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van artikel 8, eerste lid, dat in werking treedt op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Brussel, 22 november 2005.

De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 22 november 2005 betreffende de opbouw en het gebruik van de nationale reserve met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling.

De Vlaamse mnister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^