Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 24 januari 2002
gepubliceerd op 20 februari 2002

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 25 april 2001 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, ingesteld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de modaliteiten voor de werking van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten

bron
ministerie van economische zaken
numac
2001011519
pub.
20/02/2002
prom.
24/01/2002
ELI
eli/besluit/2002/01/24/2001011519/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 JANUARI 2002. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 25 april 2001 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, ingesteld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de modaliteiten voor de werking van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten


De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, De Minister van Economie, De Staatssecretaris voor Energie, Gelet op het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de modaliteiten voor de werking van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, inzonderheid op artikel 5;

Gelet op het ministerieel besluit van 24 februari 1998 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, ingesteld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de modaliteiten voor de werking van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, gewijzigd door de ministeriële besluiten van 18 februari 1997, van 24 februari 1998 en van 25 april 2001;

Gelet op het huishoudelijk reglement opgesteld door het Comité tijdens zijn vergadering van 12 juni 1995;

Overwegende dat volgens artikel 5 van voormeld koninklijk besluit van 8 februari 1995, een Beheerscomité opgericht wordt, belast met het beheer van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten;

Overwegende dat artikel 5, paragraaf 2, van voormeld koninklijk besluit van 8 februari 1995 stelt dat het Beheerscomité zijn huishoudelijk reglement opstelt en het ter goedkeuring aan de Minister van Economie voorlegt;

Overwegende dat de bedragen van de bijdragen en de andere financiële elementen moeten worden vastgelegd in euro, Besluiten :

Artikel 1.De bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 25 april 2001 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, ingesteld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de modaliteiten voor de werking van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 24 januari 2002.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en vervoer, Mme I. DURANT De Minister van Economie, Ch. PICQUE De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

Bijlage 2 Toezicht op de kwaliteit van de bevoorrading van aardolieproducten 1. Historiek en wettelijke basis. België heeft systematisch de karakteristieken van de aardolieproducten genormaliseerd. Voor alle belangrijke aardolieproducten bestaan aldus kwaliteitsnormen.

Dit is een proces dat verschillende jaren terug werd gestart, maar dat thans nog altijd voortgaat.

Deze normen werden allen bekrachtigd door koninklijke besluiten. In deze besluiten werd bovendien gespecifieerd dat op de in de handel gebrachte producten op een statistisch verantwoorde methode, systematisch zou toezicht uitgeoefend worden.

De belangrijkste koninklijke besluiten i.v.m. de aardolieproducten zijn : - Het koninklijk besluit van 20 maart 2000 tot vervanging van het koninklijk besluit van 26 september 1997 betreffende de benamingen, de kenmerken en het loodgehalte van de benzines voor motorvoertuigen; - Het koninklijk besluit van 20 maart 2000 ter vervanging van het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 betreffende de benaming, de kenmerken en het zwavelgehalte van de gasolie-diesel voor wegvoertuigen; - Het koninklijk besluit van 19 oktober 1988 betreffende de benaming, de kenmerken en het zwavelgehalte van de gasolie voor verwarming; - Het koninklijk besluit van 18 november 1988 betreffende de benaming, de kenmerken en het zwavelgehalte van de residuele brandstoffen.

Punctueel toezicht heeft, in de loop van de jaren, aanwijzingen verstrekt dat de kwaliteit niet altijd aan de wettelijke voorschriften beantwoordde.

De betrokken beroepsverenigingen en het Departement hebben ervoor geijverd om een systematisch kwaliteitstoezicht uit te bouwen.

Vanaf 1989 werd gewerkt aan een uitbouw van dit systematisch toezicht, waarvan de conceptie en de details in deze nota zijn opgenomen.

Het Bestuur Energie beschikte echter niet over de nodige budgettaire middelen om dit toezicht uit te werken.

Het is pas door de publikatie van de organieke wet van 27 december 1990, en de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen en meer in het bijzonder van artikel 160 dat de oprichting van het Fonds en de organisatie van dit toezicht in principe mogelijk werden.

Alhoewel de sector erop heeft aangedrongen de financiering van het toezicht te laten geschieden via nieuwe fiscale maatregelen ten laste van de gebruiker, heeft de Minister beslist dit te laten gebeuren via een heffing ten laste van de sector.

Bijgevolg zal de sector samen met de Besturen er in het Beheerscomité over waken dat deze heffing exclusief voor de kosten, verbonden aan de analyse van aardolieproducten, zoals bepaald in artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 zal gebruikt worden.

De financiering van het toezicht op de kwaliteit van de aardolieproducten werd mogelijk door het koninklijk besluit van 8 februari 1995. Dit koninklijk besluit vertrouwt het beheer toe aan een Beheerscomité en belast het Bestuur Energie met de dagelijkse werking van het Fonds.

Het koninklijk besluit van 29 september 1995 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van beproevingslaboratoria gelast met de analyse van aardolieproducten krachtens artikel 160 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen legt de criteria vast waaraan de laboratoria dienen te voldoen, om analyses van petroleumproducten te kunnen uitvoeren.

Samen met het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité van het Fonds, vormen deze besluiten de wettelijke basis voor het Fonds. 2. Het Fonds. 2.1. Algemeen.

Met het Fonds wordt alles bedoeld dat het systematisch toezicht op de kwaliteit van de aardolieproducten mogelijk maakt en aan de hiernavolgende criteria beantwoordt : - een systematisch toezicht op alle aardolieproducten; - op alle niveaus van de distributie; - het aantal genomen monsters moet representatief zijn voor de distributie van de diverse aardolieproducten en geografisch gespreid zijn; - de monstername en de bekendmaking aan het Bestuur Energie van de analyseresultaten moeten gebeuren binnen de 48 uur; het toezicht op de kwaliteit is in eerste instantie bedoeld als "bewaking" van de kwaliteit en pas in laatste instantie als repressief, met uitzondering van de fiscale fraude.

Om practische redenen - o.a. door het nog ontbreken van een bemonsteringsnorm voor de producten in de diverse stadia van de distributie, zoals voor gasolieverwarming en levering van motorbrandstoffen in bulk - werd het toezicht in eerste instantie beperkt tot de motorbrandstoffen aan de pomp, wat de voorrang had. In een tweede fase werd dit toezicht uitgebreid tot de natuurlijke of rechtspersonen met een pomp voor eigen gebruik. 2.2. Beheer van het Fonds.

Het Fonds wordt beheerd door een Beheerscomité samengesteld uit 3 vaste vertegenwoordigers met stemrecht en 1 vertegenwoordiger met adviesrecht uit de publieke sektor en 4 vertegenwoordigers uit de representatieve beroepsverenigingen eveneens met stemrecht.

De samenstelling is als volgt : - één vertegenwoordiger, aangeduid door de Directeur-generaal van het Bestuur Energie; - één vertegenwoordiger, aangeduid door de heer Secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken; - één vertegenwoordiger, aangeduid door de Directeur-generaal van de Administratie der Douane en Accijnzen van het Ministerie van Financiën; de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij het Ministerie van Economische Zaken, met adviesrecht en de vertegenwoordigers van de Beroepsverenigingen te weten : - 1 voor de Belgische Petroleum Federatie - 1 voor de Belgische Petroleum Unie - 1 voor Federauto - 1 voor de Federatie van de Brandstoffenhandelaars.

De voorzitter van het Beheerscomité is de vertegenwoordiger van het Bestuur Energie. Dit Beheerscomité stelt een huishoudelijk reglement op.

Dit Beheerscomité komt in principe éénmaal per trimester samen en heeft inzage in alle financiële verrichtingen en zal bovendien om advies gevraagd worden voor elke beleidsbeslissing in verband met de organisatie van het toezicht en de werking van het Fonds. Deze adviezen zullen door het Bestuur Energie telkens aan de Minister overgemaakt worden.

Het dagelijks beheer van het Fonds, en bijgevolg de organisatie van het toezicht wordt toevertrouwd aan het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen.

De verantwoordelijke ambtenaar die krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 de maatschappijen kan aanschrijven, is het Hoofd van deze Dienst. 2.3. Inkomsten van het Fonds Het koninklijk besluit van 16 november 1999 bepaalt het bedrag dat bij het in verbruik stellen van de aardolieproducten aan het Fonds verschuldigd is, nl : 0,025 EUR per 1 000 l voor de benzines en de gasolie-diesel gedurende drie jaar volgend op de inwerkingtreding van dit besluit.

De heffing voor de andere aardolieproducten is momenteel op 0 EUR vastgelegd. 2.4. Organisatie van de inning van de heffingen. 2.4.1. De heffingsplichtige.

De heffing is verschuldigd bij het in verbruik stellen van aardolieproducten.

Rekening houdende met de diverse aardolieproducten die in het koninklijk besluit geciteerd worden, kan "in verbruik stellen" gelijkgeschakeld worden met het ogenblik dat de accijnzen verschuldigd worden.

Dit houdt in dat elk erkend bedrijf, houder van een belastingsentrepot en elk geregistreerd bedrijf, (beiden houder van een accijnsnummer), evenals de niet-geregistreerde bedrijven die punctueel motorbrandstoffen op de Belgische markt brengen, de vastgestelde bijdrage verschuldigd zijn.

Dit dekt de motorbrandstoffen die via de Belgische raffinaderijen evenals via de E.U. op de Belgische markt gebracht worden.

De heffingen worden geïnd bij de maatschappijen die op de lijst van de accijnsnummers voorkomen.

Deze lijst wordt door het Ministerie van Financiën, Administratie van de Douane en Accijnzen opgesteld. Zij wordt op continue basis bijgewerkt.

Diegenen die aardolieproducten, uit transit of van buiten de E.U. in verbruik stellen, zijn eveneens de heffing aan het Fonds verschuldigd.

Deze hoeveelheden zullen afgeleid worden uit de gegevens van de petroleumbalans die door het Bestuur Energie opgesteld wordt. 2.4.2. Inning van de heffingen.

A. Vastleggen van de heffing In het koninklijk besluit van 16 november 1999 wordt de heffing als volgt bepaald : - benzines en gasolie-diesel 0,025 EUR/1 000 l Deze heffingen worden per kwartaal gegroepeerd.

Het Bestuur Energie heeft vóór 1 april 1995 alle bedrijven, houders van een accijnsnummer en de bedrijven die motorbrandstoffen in het verbruik aanbieden, aangeschreven en geïnformeerd betreffende de inning van de heffingen. Elk nieuw bedrijf dat na 1 april 1995 houder van een accijnsnummer voor petroleumproducten is geworden, is door het Bestuur Energie schriftelijk geïnformeerd geworden omtrent deze heffingen.

De Administratie der Douane en Accijnzen meldt aan het Bestuur Energie uiterlijk op de laatste werkdag van de tweede maand volgend op een kwartaal, de hoeveelheden die ieder bedrijf in verbruik heeft gesteld.

Dit gebeurt voor de eerste keer, vóór eind augustus 1995 (zie artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 februari 1995) Het Bestuur Energie heeft de mogelijkheid deze gegevens te vervolledigen met de gegevens die uit de maandelijkse petroleumbalans komen.

De door de Minister gemachtigde ambtenaar betekent het te storten bedrag uiterlijk op de laatste werkdag van de derde maand volgend op ieder kwartaal (d.w.z. de eerste maal gedurende de maand september 1996).

B. Betwisting In geval van betwisting van het betekend bedrag, kan het betrokken bedrijf voor de twintigste van de maand volgend op de betekening, per aangetekend schrijven gericht aan het Bestuur Energie bezwaar aantekenen.

Bezwaren die betekend worden na de bovenvermelde datum of die betrekking hebben op een verschil kleiner dan 25 EUR zijn niet ontvankelijk.

Het Bestuur Energie moet voor de laatste dag van de maand volgend op het bezwaar uitspraak doen.

Zelfs indien het betrokken bedrijf het betekende bedrag blijft betwisten, dient het eerst betaald te worden vooraleer het bedrijf haar rechten kan laten gelden voor de rechtbank.

C. Kleine facturen Indien het verschuldigde bedrag voor één trimester minder dan 6,25 EUR bedraagt wordt dit bedrag in dat trimester niet gefactureerd.

D. Wanbetaling of niet-betaling De bedrijven hebben 1 maand om de betekende bedragen aan te zuiveren door storting op de ontvangstenrekening van het Bestuur Energie.

Indien op de laatste dag van de maand volgend op de betekening de verschuldigde bedragen nog niet gestort zijn, stuurt het Bestuur Energie aan de in gebreke blijvende bedrijven een aanmaning. 2.4.3. Financieel beheer.

Het Fonds beschikt over twee rekeningen nl. de ontvangstenrekening en de fondsenvoorschotrekening. 1. De ontvangstenrekening. De geïnde bedragen worden gestort op de ontvangstenrekening met nummer prk. 679-2005884-26 - Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten van het Bestuur Energie. Deze rekening wordt beheerd door een rekenplichtige die ten behoeve van het Beheerscomité, driemaandelijks een gedetailleerd verslag en elke maand een voorlopig verslag, i.v.m. de stand van de rekening opstelt.

Ten laatste op het einde van elk kwartaal, worden de bedragen die op deze ontvangstenrekening gestort worden, aan de Thesaurie overgemaakt.

Het Bestuur Energie brengt op de vergadering van het Beheerscomité verslag uit over de ontvangsten en ook over de achterstallige betalingen.

Wat deze laatste betreft, wordt het Beheerscomité ingelicht over de stappen die gezet zijn om deze toch te innen.

Het Beheerscomité heeft geen toegang tot de individuele gegevens.

Er kunnen op deze rekening geen uitgaven geboekt worden. 2. De fondsenvoorschotrekening. De ontvangsten die aan de Thesaurie worden doorgestort zullen via de Administratie van de Begroting onder de vorm van begrotingskredieten ter beschikking gesteld worden op het begrotingskrediet FAPETRO van het Bestuur Energie.

Deze kredieten worden aangewend tot dekking van alle uitgaven van het Fonds en zijn jaarlijks overdraagbaar.

Alle verbintenissen ten laste van het Fonds worden aangegaan met inachtneming van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake overheidsopdrachten en Rijkscomptabiliteit.

De verbintenissen kunnen opgesplitst worden in : a) De kleine uitgaven Ze zijn beperkt tot 750 EUR per verbintenis.Ze mogen geen vergoedingen aan personeelsleden van het Ministerie van Economische Zaken zijn en mogen niet bestemd zijn voor opdrachten in het buitenland.

Zij worden aangegaan door de Directeur-generaal van het Bestuur Energie die hiervoor uitdrukkelijk de machtiging ontvangt.

De uitgaven m.b.t. deze verbintenissen worden verricht via de fondsenvoorschotrekening met nummer prk. 679-2009630-81 - Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten van het Bestuur Energie.

Het jaarlijkse bedrag dat op deze rekening mag gestort worden, is beperkt tot 200.000 EUR, te storten in 4 schijven van 50.000 EUR. Het maximale bedrag dat op deze rekening mag voorkomen is beperkt tot 75.000 EUR. b) De overige verbintenissen : De overige verbintenissen volgen de procedure ingesteld door artikel 6, § 2, van het huishoudelijk reglement. De facturen met betrekking tot deze verbintenissen worden in ontvangst genomen door het Bestuur Energie en voor vereffening aan het Bestuur Algemene Diensten - Financiële Afdeling overgemaakt.

De vertegenwoordiger van het Bestuur Energie geeft op de vergadering van het Beheerscomité een overzicht van de kleine uitgaven en van de stand van het begrotingskrediet.

Hij verstrekt meer in het bijzonder toelichting i.v.m. de geplande, vastgelegde en gedane uitgaven. 3. Organisatie van het toezicht van de kwaliteit van de aardolieproducten bij leveringen in de benzinestations. Het systematisch toezicht op de kwaliteit van de aardolieproducten gebeurt via een steekproef.

Principieel wordt ervan uitgegaan dat een afwijking van de kwaliteit vastgelegd in de Belgische normen, te wijten is aan een technisch gebrek of een menselijke fout en niet doelbewust wordt begaan.

Aldus is het toezichtsysteem in eerste instantie bedoeld als een bewakingssysteem en niet als een repressief systeem; behalve voor gevallen waar fiscale fraude wordt vastgesteld.

Het is echter evident dat de kwaliteit van de producten dient te beantwoorden aan de wettelijke bepalingen.

Zoals verder wordt beschreven, worden de maatschappijen die niet-conforme producten in de handel brengen, uitgenodigd om aanstonds de nodige maatregelen te nemen om de kwaliteit aan te passen of om de verkoop van de niet-conforme producten op te schorten.

Indien de betrokkene geen gevolg heeft gegeven aan dit verzoek wordt de normale vervolgingsprocedure (inbeslagname, proces-verbaal, gerechtelijke vervolging enz...) ingezet.

Het georganiseerde toezicht is zodanig opgevat : 1) dat het strikt neutraal is : d.w.z. dat alle betrokkenen evenveel kans hebben om gecontroleerd te worden. Het is evenwel zo dat aan diegenen, bij wie een afwijking werd vastgesteld, in de populatie van benzinestations een groter gewicht zal toegekend worden waardoor ze, gedurende een bepaalde periode, meer kans maken om gecontroleerd te worden; 2) dat de strikste geheimhouding gewaarborgd blijft om de commerciële gegevens te beschermen en om te vermijden dat maatregelen zouden genomen worden om de kwaliteit van de genomen stalen te wijzigen;3) dat zij die de stalen nemen, evenals de laboratoria die de analyses uitvoeren zullen gecontroleerd worden om de hoogst mogelijke betrouwbaarheid te bereiken. Het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen organiseert het toezicht en draagt er de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor.

De monstername kan wettelijk uitgevoerd worden door de agenten van : - het Bestuur Economische Inspectie; - het Bestuur Energie; - het Centraal Laboratorium; en gelet op het toezichtkarakter, in principe ook door aanvaarde en wettelijk erkende ijkers en meters.

De systematische analyses mogen verricht worden door alle laboratoria die wettelijk erkend zijn voor het verrichten van analyses op aardolieproducten en die beantwoorden aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 29 september 1995 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van beproevingslaboratoria gelast met de analyse van aardolieproducten krachtens artikel 160 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.

Het contract voortvloeiend uit de prijsofferte, heeft een looptijd van maximum drie jaar, maximaal verlengbaar voor één periode van één jaar.

Het Beheerscomité heeft met het Bestuur Economische Inspectie en het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid een resultaatsverbintenis aangegaan waarbij de kwaliteit en de tijdslimiet van de monstername en de analyse wordt vastgelegd.

De tegenanalyses worden verricht door het Centraal Laboratorium.

Indien het Bestuur Economische Inspectie niet aan de toezichttaken voldoet, zal het Fonds beroep doen op een andere dienst van het Departement. Deze resultaatsverbintenis zal enerzijds de taken vastleggen van de respectieve diensten en anderzijds de middelen bepalen die ter beschikking van deze diensten gesteld worden. Indien zij de bepalingen van deze resultaatsverbintenis niet naleven, komen deze middelen terug naar het Beheerscomité, die ze kan toewijzen aan andere instanties.

Het Beheerscomité bepaalt welke middelen aan het Bestuur Economische Inspectie en aan het Centraal Laboratorium zullen ter beschikking gesteld worden. 3.1. Steekproef.

Het toezicht gebeurt door middel van een steekproef die representatief is voor : - de geografische spreiding - het aandeel van de diverse merken (zowel in volume, als in aantal stations) - het type van station Het algoritme voor het vastleggen van de steekproef wordt door het Beheerscomité bepaald.

Bovendien moet de grootte van de steekproef zo zijn dat de bekomen resultaten met een betrouwbaarheidsgraad van 95 % kunnen gelden voor alle verkochte brandstoffen. 3.2. Steekproef voor de motorbrandstoffen 3.2.1. Totale populatie De monsters voor motorbrandstoffen worden aan de pomp genomen.

Daartoe stelt het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen een lijst op van alle bestaande distributiepunten van motorbrandstoffen.

Deze lijst omvat elke installatie waar motorbrandstoffen uit grote tanks worden verdeeld, m.a.w. : - alle benzinestations, d.w.z. publieke benzinestations; - alle private pompen, zowel voor eigen gebruik als voor derden.

Voor elk distributiepunt wordt een technische fiche opgesteld. 3.2.2. Groepering van de totale populatie Actueel wordt aanvaard dat de distributiepunten uniform over het grondgebied verdeeld zijn.

Wekelijks worden minimaal 80 publieke benzinestations en 50 private verdeelpunten gecontroleerd.

Bij de distributiepunten wordt een staal benzine en/of een staal diesel genomen.

Het aantal genomen monsters voor de analyses worden opgesplitst in 3 groepen. Het aantal monsters per groep bedraagt minimaal 70 per week en omvat voor : gasolie-diesel : minimaal 60 % van het aantal monsters en maximaal 80 % van het aantal monsters; benzine : minimaal 20 % van het aantal monsters en maximaal 40 % van het aantal monsters.

Het Beheerscomité fixeert driemaandelijks de onderlinge verhouding tussen het aantal stalen gasolie-diesel en benzine.

Bovendien kan het Beheerscomité beslissen om het wekelijks aantal stalen te verhogen tot maximaal 100 per groep. 3.2.3. Eigenlijke steekproef.

De 80 publieke benzinestations per week worden opgesplitst in 2 groepen van 8 per dag en de 50 private pompen per week in 2 groepen van 5 per dag.

De totale populatie wordt dus opgesplitst in publieke en private verdeelpunten.

Uit de deelgroep van de publieke benzinestations wordt een willekeurige steekproef van 2 maal 8 stalen per dag met terugleggen van distributiepunten genomen uit de totale populatie.

Uit de deelgroep van de private pompen wordt een willekeurige steekproef van 2 maal 5 stalen per dag met terugleggen van de distributiepunten genomen uit de totale populatie.

Door het willekeurig karakter van de steekproef kan ervan uitgegaan worden dat aan de eisen van de representativiteit is voldaan.

Zoniet zal aan het Beheerscomité voorgesteld worden om de bemonsteringsmethode aan te passen.

Bij de keuze van deze distributiepunten wordt rekening gehouden met een malus systeem en wordt ernaar gestreefd om de representativiteit i.v.m. het merk te respecteren.

Op de lijst wordt naast elk distributiepunt aangeduid welk product bemonsterd dient te worden en welke analyses gevraagd worden. Deze gegevens zijn bestemd voor het laboratorium en dienen door de ambtenaar die de monsters heeft genomen overgenomen te worden op het label dat aan de overeenkomstige monsters gehecht zal worden. 3.2.4. Kwaliteitsbewaking van het toezichtsysteem In functie van de kostprijs van de analyses worden thans wekelijks 210 monsters genomen. Teneinde de betrouwbaarheid van de genomen monsters en de kwaliteit van de afgeleverde analyses boven elke discussie te stellen, wordt aan een organisme of een maatschappij, die geen banden heeft met diegenen die de monsters nemen, noch met de laboratoria die de analyses uitvoeren, opdracht gegeven om per week 10 bijkomende monsters te nemen bij dezelfde distributiepunten van motorbrandstoffen.

Daartoe wordt dagelijks aan dit organisme of deze maatschappij, de lijst, vermeld in § 3.2.3, toegestuurd van de distributiepunten die zullen bemonsterd worden.

De organisatie van deze kwaliteitsbewaking wordt overgelaten aan deze onderneming op voorwaarde dat : 1. de bijkomende monsters afkomstig zijn van de hierboven geciteerde lijst, 2.de bijkomende monsters op dezelfde dag genomen worden als de overeenkomstige monsters, genomen door Fapetro, 3. na een periode van zes maanden, de geografische spreiding, het aandeel van de diverse merken en het type van het station gerespecteerd worden.4. de bijkomende monsters, door deze onderneming afgegeven worden aan laboratoria die voorkomen op de lijst van de erkende laboratoria. Als uit deze kwaliteitsbewaking zou blijken dat er systematische afwijkingen vastgesteld worden tussen de analyses van het eigenlijke monster en deze van het overeenkomstig bijkomend monster en dat deze te wijten zijn aan de bemonstering door Fapetro, zullen onverwijld maatregelen genomen worden om de bemonstering te verbeteren.

Als uit deze kwaliteitsbewaking zou blijken dat er systematische afwijkingen vastgesteld worden tussen de analyses van het eigenlijke monster en deze van het overeenkomstig bijkomend monster en dat deze te wijten zijn aan de analyses van de labo's zullen onverwijld maatregelen genomen worden om de analyses te verbeteren.

Indien de analyses, uitgevoerd door de labo's, aanleiding blijven geven tot afwijkingen, vormt zulks een voldoende reden om de resultaatsverbintenis met deze labo's op te zeggen. 3.3. De monstername De gemachtigde ambtenaar organiseert de monstername.

Het Fonds zorgt ervoor dat de volgende middelen ter beschikking zijn en neemt de daaraan verbonden lasten voor haar rekening : - personeel : - 5 personen aangeworven met een contract van bepaalde duur, houder van een rijbewijs voor het besturen van voertuigen van de Staat. Deze personen kunnen ook toegewezen worden aan een andere dienst van het Departement als vervanging van personeelsleden die ter beschikking van het Fonds werden gesteld; - de wedden, vergoedingen en eventuele toelagen van het personeel; - materieel : - één of meerdere opslagplaatsen voor de recipiënten; - de recipiënten; - 5 voertuigen waarin de recipiënten vast kunnen gestapeld worden, het bestuurderscompartiment zal met een vaste wand gescheiden zijn van de achterliggende ruimte, deze laatste zal voorzien zijn van een ventilatie-eenheid en extra voorzieningen voor de brandbestrijding; - een draagbare computer met printer; - een GSM-telefoon met een beperkte nummerkeuze; - eventueel een GSP- toestel; - het nodige materiaal voor computer-computerverbinding, het verzenden van telefax en telex; - al het bijkomstig materieel zoals etiketten, stoppen, verzegeltang,... dat rechtstreeks betrekking heeft op de monstername; - de benodigde software; - de nodige betaalkaarten en financiële middelen voor het betalen van de genomen monsters; - een databank met de technische fiches van de verkooppunten.

Bij aankomst in het distributiepunt maakt de ambtenaar zich kenbaar en gaat in eerste instantie na of de gegevens die voorkomen op de technische fiche van het distributiepunt nog geldig zijn.

In elk distributiepunt neemt de aangeduide ambtenaar drie monsters conform aan de norm NBN T 52-603. Het eerste monster is bestemd voor het laboratorium dat de analyses zal uitvoeren. Het tweede is bestemd voor de gebeurlijke tegenanalyse en het derde blijft ter beschikking van het bemonsterde verkooppunt.

Indien het gaat om een automatisch distributiepunt zal het derde monster eveneens meegenomen worden en zal de betrokken maatschappij van de monstername verwittigd worden.

De betrokken ambtenaar stelt het proces-verbaal van monsterneming op en laat dit tegentekenen door de verantwoordelijke of zijn vertegenwoordiger van het distributiepunt.

De ambtenaar waakt erover dat de monsters ten laatste om 17 uur afgeleverd worden bij de aangewezen laboratoriums.

De bijkomende monsters voor de kwaliteitsbewaking moeten vóór 21 uur in de laboratoria afgeleverd worden. 3.4. Analyses van de monsters. 3.4.1. Keuze van de laboratoria.

Conform de bepaling van artikel 160 van de wet van 30 december 1992 houdende de sociale en diverse bepalingen worden door een koninklijk besluit de erkenningsvoorwaarden voor de proeflaboratoria vastgelegd.

Het Beheerscomité werkt een lastenboek voor de prijsofferte uit en stelt aan de heer Minister één of meerdere laboratoria voor. 3.4.2. De eigenlijke analyse.

De kenmerken waaraan de aardolieproducten moeten voldoen zijn in drie groepen ingedeeld.

Deze indeling is geschied in samenspraak met de experten van de petroleumsector en kan, indien technisch verantwoord, aangepast worden.

Groepen 1 en 2 omvatten de kenmerken die in elk geval dienen bepaald te worden. De karakteristieken van groep 3 worden slechts bepaald indien bij de analyse van groep 1 en 2 een afwijking wordt vastgesteld.

Deze procedure wordt gevolgd voor een monster, genomen bij een distributiepunt dat geen strafpunten heeft.

Wanneer er vermoedens of aanwijzingen bestaan dat een bepaald kenmerk niet gerespecteerd wordt, kan aan het laboratorium de opdracht gegeven worden om naast de analyses voor groepen 1 en 2, de analyses van de andere groep uit te voeren.

Indien het monster afkomstig is van een distributiepunt met malus punten, zal men eveneens de analyses van de groep doorvoeren waar de afwijkingen vastgesteld werden die aanleiding gegeven hebben tot de malus punten.

De ambtenaar vermeldt elke bijkomende analyse op het etiket dat het monster identificeert.

De analyses moeten binnen de 24 uur na afgifte van de monsters uitgevoerd worden.

De monsters voor de tegenanalyses worden ter beschikking gesteld van het Centraal Laboratorium van het Ministerie van Economische Zaken.

In alle gevallen zal het laboratorium dat de systematische analyses uitvoert, binnen de 24 uren na de afgifte van het monster, een analyseverslag aan het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen laten geworden.

Indien in dit analyseverslag afwijkingen ten opzichte van de specificaties vermeld zijn en op voorwaarde dat deze afwijkingen eveneens door de tegenanalyse zijn bevestigd, zal de aangeduide ambtenaar van het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen het Bestuur Economische Inspectie verwittigen en wordt de verantwoordelijke van het distributiepunt en houder van het eventuele merk van de inbreuk op de hoogte gebracht.

De verantwoordelijke van het distributiepunt krijgt dan 24 uren tijd om het product terug in overeenstemming te brengen met de specificaties te brengen, of uit de handel te nemen en dient het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen onmiddellijk op de hoogte te stellen van de genomen maatregelen.

In dit geval zal het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen het Bestuur Economische Inspectie op de hoogte stellen van het gebeurlijk compromis dat met de verantwoordelijke van het distributiepunt wordt uitgewerkt ten einde de afwijking te elimineren.

Indien het distributiepunt, tot voor de huidige controle, nog geen strafpunten had, zal door het Bestuur Economische Inspectie een proces-verbaal van waarschuwing, conform artikel 101 van de wet van 14 juli 1991 houdende de handelspraktijken opgesteld worden.

Indien de afwijking reeds vroeger werd vastgesteld en het betrokken distributiepunt nog strafpunten heeft, zal het Bestuur Economische Inspectie een pro-justitia opstellen en de gerechtelijke procedure inleiden.

Indien er een vermoeden van fiscale fraude bestaat, zal het Bestuur Energie - Afdeling Petroleum-Steenkolen onmiddellijk het Ministerie van Financiën verwittigen. In dat geval dient de verantwoordelijke van het distributiepunt, bij het nemen van de maatregelen om de producten terug in overeenstemming te brengen met de specificaties, zich te schikken naar de richtlijnen van de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën.

Is binnen de 24 uren het product nog steeds niet conform aan de specificaties, dan neemt het Bestuur Economische Inspectie de nodige maatregelen om de verkoop te beletten en om pro-justitia op te stellen. 3.4.3. Het Bonus-Mali systeem.

Elk distributiepunt start met een neutrale puntenstand (0 strafpunten).

Als bij het toezicht op het distributiepunt één of meerdere afwijkingen t.o.v. van de specificaties wordt vastgesteld, krijgt het distributiepunt een aantal strafpunten, die als volgt worden bepaald : a) voor een normaal monster (complete analyse) - men begint met de analyses van categorie 1 en indien in deze categorie een afwijking ten opzichte van de specificaties wordt vastgesteld wordt 1 strafpunt toegekend en gaat men over naar de analyses van categorie 2 en zo voort voor categorie 3; - voor elk van de categorieën waar een afwijking wordt vastgesteld, wordt 1 strafpunt toegekend b) men kan slechts één strafpunt per geanalyseerde categorie toekennen. Dit houdt in dat de distributiepunten met strafpunten frequenter zullen bemonsterd worden door : - bij de samenstelling van de dagelijkse steekproef, eerst de distributiepunten met strafpunten te weerhouden; - bij de samenstelling van de steekproef van de speciale toezichtsdag, enkel distributiepunten met strafpunten te weerhouden.

Wanneer de volgende analyse correkt is, wordt het aantal strafpunten van het distributiepunt met één verminderd.

Wanneer het distributiepunt strafpunten heeft, wordt, indien bij het nieuwe toezicht opnieuw de afwijking wordt vastgesteld die aan de basis heeft gelegen van de strafpunten, direct een pro-justitia opgemaakt.

Een distributiepunt met strafpunten zal aan voldoende toezicht onderworpen worden om binnen een redelijke termijn terug de neutrale positie te kunnen bereiken. 3.4.4. Rapportering aan het Beheerscomité.

Driemaandelijks zal het Bestuur Energie verslag uitbrengen van de uitgevoerde analyses. Dit verslag bevat enkel geglobaliseerde gegevens.

Het Beheerscomité heeft geen toegang tot de individuele resultaten.

Het Beheerscomité kan in geen enkel geval de procedure van ingebrekestelling van het distributiepunt beïnvloeden. 4. Financiële beslissingen Het Beheerscomité kan conform het koninklijk besluit van 8 februari 1995 en artikel 6 van het huishoudelijk reglement alle financiële beslissingen voorstellen die voor de werking van het Fonds nodig zijn. Het Beheerscomité doet voorstellen, in verband met de middelen, zowel op het vlak van de materiële middelen als op dat van de personen, die ter beschikking van het Bestuur Economische Inspectie, het Centraal Laboratorium, het Bestuur Energie en elke andere betrokken openbare dienst zouden moeten worden gesteld, zodat deze de taken die zij voor het Fonds uitvoeren, naar behoren kunnen vervullen.

Het Beheerscomité doet het nodige opdat de Diensten daartoe een resultaatsverbintenis aangaan.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 februari 1988 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, ingesteld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de modaliteiten voor de werking van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Economie, Ch. PICQUE De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

^