Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 25 februari 2000
gepubliceerd op 23 maart 2000

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2000022206
pub.
23/03/2000
prom.
25/02/2000
ELI
eli/besluit/2000/02/25/2000022206/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 FEBRUARI 2000. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen


De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 37, § 12, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995;

Gelet op het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29 september 1995, 17 april 1996, 10 januari 1997, 1 augustus 1997, 11 september 1997 en 3 maart 1999;

Gelet op het voorstel, uitgebracht door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering op 6 december 1999;

Gelet op het advies van de Algemene raad voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 13 december 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat : aangezien de personeelsnormen en de bedragen van de forfaitaire tegemoetkomingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging voor de verstrekkingen in de erkende rustoorden voor bejaarden moeten aangepast worden met ingang van 1 januari 2000, moeten die nieuwe normen en die nieuwe bedragen zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt; naar aanleiding daarvan moeten sommige achterhaalde of onvoldoende nauwkeurige bepalingen van het voormeld ministerieel besluit van 5 april 1995 worden gewijzigd. Voor het vlotte verloop van het administratieve werk moeten die wijzigingen eveneens zo vlug mogelijk worden bekendgemaakt, Besluit :

Artikel 1.Artikel 1, § 1, 1°, eerste lid, van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, vervangen door de ministeriële besluiten van 29 september 1995, 17 april 1996 en 3 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° als de rechthebbende is opgenomen in een erkend rustoord voor bejaarden : per dag en per rechthebbende naargelang deze is gerangschikt in één van de afhankelijkheidscategoreën O, A, B of C die zijn bedoeld in artikel 150 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vanaf 1 januari 2000 : 47 BEF (forfait O), 279 BEF (forfait A), 804 BEF (forfait B) en 1.220 BEF (forfait C). »

Art. 2.§ 1. Artikel 2, § 2, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen door het ministerieel besluit van 3 maart 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° voor de afhankelijkheidscategorie A : - ten minste 0,95 verpleegkundigen; - ten minste 0,25 verpleegkundigen of leden van het aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie; - ten minste 0,80 leden van het verzorgingspersoneel; - voldoende ergotherapeut en/of logopedist; » § 2. Artikel 2, § 2, derde lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De in artikel 1, § 1, 1° bedoelde inrichtingen die één of meer rechthebbenden huisvesten die zijn gerangschikt in de afhankelijkheidscategorie C, psychisch afhankelijk in de zin van artikel 150 van voornoemd koninklijk besluit van 3 juli 1996, moeten beschikken over één bijkomend voltijds equivalent per dertig psychisch afhankelijke rechthebbenden (verpleegkundige, lid van het aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie of lid van het verzorgend personeel). Indien aan laatstgenoemde bepaling niet is voldaan, wordt de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging, voor die rechthebbenden, beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de afhankelijkheidscategorie B, onverminderd de bepalingen, voorzien in artikel 1, § 1, 1°. »

Art. 3.In artikel 2, § 8, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd door de ministeriële besluiten van 17 april 1996, 10 januari 1997 en 3 maart 1999, worden de woorden van het eerste streepje "de collectieve arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten op 18 december 1995 binnen het Paritair Comité 305.2" vervangen door de woorden "de collectieve arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten op 24 juni 1996 binnen het Paritair Comité 305.2".

Art. 4.§ 1. Artikel 2, § 9, derde lid, van hetzelfde besluit, wordt opgeheven. § 2. In artikel 2, § 9, vierde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "artikel 153decies, § 2, van vorengenoemd koninklijk besluit van 4 november 1963" vervangen door de woorden "artikel 147, § 2, van vorengenoemd koninklijk besluit van 3 juli 1996".

Art. 5.Artikel 2, § 10, van hetzelfde besluit, opgeheven door het ministerieel besluit van 3 maart 1999, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « § 10. Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit, wordt een fysisch persoon, voltijds tewerkgesteld in een inrichting, in aanmerking genomen voor een gemiddelde arbeidsduur van maximum 38 uur per week. » .

Art. 6.Artikel 2, § 12, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij ministerieel besluit van 3 maart 1999, wordt vervangen door volgende bepaling : « § 12. Indien de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vaststelt dat de inrichting, voor het geheel van de rechthebbenden die er zijn gehuisvest, per type van personeel waarvan de kost is gedekt door de forfaitaire tegemoetkoming waarin is voorzien in artikel 34, 12°, van vorengenoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, niet voldoet aan de normen die zijn vastgesteld in de §§ 2 en 6 van onderhavig artikel, dienen de volgende regels te worden toegepast : a) het gaat om een inrichting die voldoet aan een personeelsnorm die gelijk is aan of hoger ligt dan 90 pct.van de in de §§ 2 en 6 bedoelde normen. Deze inrichting mag een tegemoetkoming aanrekenen die maximum en respectievelijk overeenstemt met het bedrag van de afhankelijkheidscategorie A of O en, in voorkomend geval, een tegemoetkoming die overeenstemt met het bedrag van de afhankelijkheidscategorieën B en C, verminderd met 20 pct.; b) het gaat om een inrichting die voldoet aan een personeelsnorm die gelijk is aan of hoger ligt dan 75 pct.van de in de § 2 bedoelde normen. Deze inrichting mag een tegemoetkoming aanrekenen die maximum overeenstemt met het bedrag van de afhankelijkheidscategorie A en, in voorkomend geval, een tegemoetkoming die overeenstemt met het bedrag van de afhankelijkheidscategorieën B en C, verminderd met 50 pct.; c) het gaat om een inrichting die geen 75 pct.van de in § 2 bedoelde personeelsnormen bereikt. Deze inrichting mag de tegemoetkoming aanrekenen die maximum overeenstemt met het bedrag van de afhankelijkheidscategorie A, voor zover de personeelsnormen voorgeschreven voor de afhankelijkheidscategorie A gerespecteerd worden voor het totaal der rechthebbenden, ondergebracht in de afhankelijkheidscategorieën A, B en/of C. In het tegenovergestelde geval, is de tegemoetkoming tot het bedrag van forfait O beperkt; d) het gaat om een inrichting die geen 90 pct.van de in § 6 bedoelde personeelsnormen bereikt. Deze inrichting mag het in artikel 2, § 1, 2°, vastgestelde bedrag niet aanrekenen. »

Art. 7.In artikel 2, § 13, vierde lid, b), van hetzelfde besluit, gewijzigd bij ministerieel besluit van 3 maart 1999, worden tussen de woorden "tijdens het verstreken semester" en de woorden "alleen de tegemoetkomingen O en/of A in rekening mochten brengen" de woorden "geen enkele tegemoetkoming in rekening mochten brengen, of" tussengevoegd.

Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.

Art. 9.Voor de eerste toepassing van de bepalingen die voorafgaan, kunnen de inrichtingen, die voor de periode van 1 januari 2000 tot 31 maart 2000 niet voldoen aan de nieuwe normen zoals bedoeld in artikel 2, § 1, van dit besluit, vragen om de bedragen van de forfaitaire tegemoetkomingen te bepalen op basis van het aantal rechthebbenden en het personeelseffectief aanwezig op 31 maart 2000. Deze vraag moet per aangetekende brief ingediend worden bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uiterlijk één maand na de kennisgeving aan de inrichting door de genoemde dienst van de bedragen van de forfaitaire tegemoetkomingen die zij mag aanrekenen voor de periode van 1 juli 2000 tot 31 december 2000.

Brussel, 25 februari 2000.

De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^