Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 26 juli 2007
gepubliceerd op 07 augustus 2007

Ministerieel besluit tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2007014257
pub.
07/08/2007
prom.
26/07/2007
ELI
eli/besluit/2007/07/26/2007014257/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 JULI 2007. - Ministerieel besluit tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur


ADVIES 43.259/4 VAN 13 JUNI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 8 juni 2007 door de Minister van Mobiliteit verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van ministerieel besluit "tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de Regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus : « En raison de l'urgence motivée par le fait qu'il est impérieux de permettre la poursuite de la mission de service public de la SNCB-Holding reprise à l'article 3.1, 4°, du contrat de gestion qui la lie à l'Etat, et qui consiste en la conservation du patrimoine historique relatif à l'exploitation ferroviaire, [...].

En effet, la SNCB avait dans un premier temps communiqué sa décision de ne plus vouloir assurer la circulation des trains touristiques sous son certificat de sécurité, ce qui était la pratique développée. Sur la base de cette décision, la SNCB-Holding a émis le souhait d'organiser elle-même les circulations touristiques effectuées par du matériel historique sur pied de sa mission de service public. Pour cette raison et eu égard au statut particulier reconnu à ce matériel dans les directives européennes relatives à l'interopérabilité ferroviaire, l'arrêté royal du 16 janvier 2007 relatif à l'agrément de sécurité et au certificat de sécurité, à la mise en circulation du matériel roulant ainsi qu'au rapport annuel de sécurité a exclu de son champ d'application les services organisés régulièrement ou exceptionnellement avec du matériel historique. Le gestionnaire de l'infrastructure ferroviaire a informé l'Etat dans un deuxième temps qu'il ne permettra plus de circulations touristiques effectuées avec du matériel historique qui ne répondent pas à des règles adoptées par les pouvoirs publics. D'après lui, l'approche consensuelle décrite dans les contrats de gestion liant l'Etat avec les entités du groupe SNCB ne correspond plus à l'environnement juridique actuel. Il en va ainsi par exemple de l'article 33 du contrat de gestion qui lie la SNCB-Holding avec l'Etat et portant que « la SNCB Holding veille à assurer la conservation et la mise en valeur du patrimoine historique relatif à l'exploitation ferroviaire, qui contribue à la valorisation et à la promotion de l'image des chemins de fer. Elle conclut des conventions en la matière avec Infrabel et la SNCB ».

Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, bepaalt de Raad van State, afdeling wetgeving, zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Het aldus onderzochte ontwerp geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Verordenende aard van het ontwerp Bij de artikelen 12 en 15 van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen, wordt de Minister gemachtigd om het bestek aan te nemen voor het veiligheidspersoneel dat werkt voor rekening van een spoorwegonderneming of van de spoorweginfrastructuurbeheerder alsmede het bestek voor het rollend materieel.

Luidens punt 1 van het bestek worden daarin « de algemene verplichtingen (verduidelijkt) en de voorwaarden waaraan (de) NMBS-Holding en de toeristische spoorwegverenigingen moeten voldoen om het Belgische spoorwegnet te mogen gebruiken. Het bestek beschrijft eveneens de regels waaraan het veiligheidspersoneel en het rollend materieel moeten voldoen. » Zulk een bestek, dat een algemene beschikking is die uitgevaardigd - en niet alleen goedgekeurd - wordt door de Minister, en verplichtingen en voorwaarden vaststelt die door de NMBS-Holding en de toeristische verenigingen in acht genomen moeten worden, vormt een reglementair besluit in de zin van artikel 3 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (1).

Voorafgaande vormvereisten 1. Krachtens artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen moeten de gewestregeringen betrokken worden bij de totstandbrenging van de regels van algemene politie en de regelgeving inzake verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen. In casu heeft de procedure ter zake van het erbij betrekken van de gewestregeringen niet plaatsgevonden.

Dat moet worden verholpen. 2. Krachtens de artikelen 12, eerste lid, en 15, eerste lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 16 januari 2007 worden de bestekken aangenomen na voorafgaand gemotiveerd en uitvoerig advies van de spoorweginfrastructuurbeheerder. Dat advies is niet bij het dossier gevoegd.

Dat moet worden verholpen. 3. Indien als gevolg van het vervullen van die voorafgaande vormvereisten, wijzigingen zouden worden aangebracht aan de tekst die voor advies aan de afdeling wetgeving is voorgelegd, moet opnieuw het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State worden ingewonnen. Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. Overeenkomstig artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, moet de motivering van het spoedeisend karakter, die in de aanvraag wordt opgegeven, in de aanhef van het ontworpen besluit worden overgenomen.2. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt er evenwel op gevestigd dat bij de spoedeisendheid die wordt aangevoerd ter adstructie van de adviesaanvraag geen rekening lijkt te zijn gehouden met de overgangsregeling waarin artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 16 januari 2007 voorziet. Dit advies wordt onder dat voorbehoud gegeven.

Bevoegdheid van de steller van de handeling en rechtsgrond 1. Verwezen wordt naar opmerking 1 gemaakt bij de voorafgaande vormvereisten.2. In de aanhef van het ontworpen besluit wordt inzonderheid verwezen naar artikel 6, § 2, eerste en tweede lid, van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen als rechtsgrond van de artikelen 12 en 15 van het voornoemde koninklijk besluit van 16 januari 2007, die op hun beurt de machtigingen bevatten waarop de Minister steunt om het ontworpen besluit uit te vaardigen. Uit de artikelen 3 en 4 van de voornoemde wet van 19 december 2006 blijkt dat deze wet van toepassing is op iedere gebruiker van de spoorweginfrastructuur, met uitzondering van de gevallen die uitdrukkelijk vermeld worden in artikel 4.

Eén van die gevallen heeft betrekking op de buiten dienst gestelde maar niet ontmantelde lijnen die gebruikt worden voor toeristische doeleinden en op de ondernemingen waarvan de activiteit beperkt is tot deze lijnen (2).

Het is evenwel niet de bedoeling dat het thans voorliggende bestek van toepassing is op die uitzondering, wat geen zin zou hebben (3), maar wel op de Belgische spoorweginfrastructuur. De voornoemde wet van 19 december 2006 voorziet voor het overige niet in een vierde geval, namelijk dat van ritten met historisch materieel op het Belgische spoorwegnet voor toeristische doeleinden.

Afgezien van de werkingssfeer van de wet zoals die hier in herinnering is gebracht, blijkt uitdrukkelijk uit artikel 6, § 2, eerste en tweede lid, van de voornoemde wet van 19 december 2006, dat de machtigingen die aan de Koning en aan de Minister zijn verleend alleen betrekking kunnen hebben op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen die gebruik maken van het Belgische spoorwegnet in de zin van deze wet (4).

Binnen de termijn die haar is toebedeeld heeft de afdeling wetgeving niet kunnen nagaan of de NMBS-Holding, via welke ook een toeristische spoorwegvereniging zou kunnen optreden of handelen (5), daadwerkelijk een spoorwegonderneming is in de zin van de voornoemde wet van 19 december 2006. De steller van het ontwerp moet dus nagaan of dat zo is, zo niet is het de afdeling Wetgeving, nog steeds binnen de termijn die haar is toegemeten, niet duidelijk op welke rechtsgrond het ontworpen besluit kan steunen.

Het ontwerp wordt onder voorbehoud van deze voorafgaande opmerking voort onderzocht. 3. In artikel 13 van het voornoemde koninklijk besluit van 16 januari 2007 worden de punten genoemd die het bestek voor het personeel onder meer moet bevatten. In het bestek dat de bijlage bij het voorliggende besluit vormt, staan, wat het toeristische verkeer betreft, echter niet alle punten die vermeld worden in het voornoemde artikel 13.

Het bestek moet dan ook worden aangevuld.

Dispositief Artikel 1 1. Er moet een artikel 1 worden ingevoegd waarin staat dat bij het besluit Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 200114/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn), gedeeltelijk wordt omgezet, overeenkomstig artikel 33 van die richtlijn. Artikel 2 Om verwarring met de werkwijze van goedkeuring te voorkomen, wordt voorgesteld in het enige artikel, dat artikel 2 wordt, het volgende te schrijven : « Het als bijlage bij dit besluit gevoegde bestek (6) voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur, wordt vastgesteld overeenkomstig de tekst van de bijlage bij dit besluit. » Meer fundamenteel nog is het de afdeling wetgeving niet duidelijk welk nut het heeft te werken met een bijlage. Het zou beter zijn van het bestek het dispositief van het ontworpen besluit te maken en het in te delen in artikelen (en niet in punten). Die werkwijze heeft onder meer als voordeel dat de bepalingen van de bijlage gemakkelijker aangeduid kunnen worden wanneer deze gewijzigd moeten worden of wanneer daarnaar verwezen moet worden.

Bijlage 1. Aan het einde van het opschrift moeten de woorden "op de spoorweginfrastructuur" worden toegevoegd, naar analogie met wat in het opschrift van het besluit zelf staat.2. In punt 4, eerste alinea, wordt verwezen naar een "Bestek voor het veiligheidspersoneel". Indien zulk een bestek bestaat, moet nauwkeuriger worden aangegeven om welke tekst het gaat (7). Indien het niet bestaat, moet deze verwijzing vervallen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter;

P. Lienardy en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefèbvre, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, Ph. Hanse. _______ Nota's (1) Zie in dezelfde zin (impliciet) advies 25.245/9 dat de afdeling wetgeving van de Raad van State op 26 juni 1996 heeft gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 juli 1996 tot bepaling van het lastenkohier waaraan de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel onderworpen is.

Vergelijk met advies 36.856/2 dat de afdeling wetgeving van de Raad van State op 26 april 2004 heeft gegeven over een ontwerp van besluit van de Waalse Regering "portant exécution du décret du 29 janvier 2004 relatif au plan d'accompagnement des reconversions". Volgens dat advies is de goedkeuring van een modelbestek een handeling van hoog administratief toezicht. Zulk een handeling is geen reglementair besluit in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Ze valt buiten de adviesbevoegdheid van de afdeling wetgeving van de Raad van State, (2) Zie in dezelfde zin de artikelen 3 en 4 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur. (3) Wat dat betreft wordt in artikel 2.2, vierde alinea, van het bestek de wet gewoon overgenomen, wat overbodig is. (4) Artikel 5, 3° en 4°. (5) Noch op basis van de definities die in artikel 2.1 van het bestek staan, noch op basis van de werkingssfeer van het bestek zoals die blijkt uit artikel 2.2 kunnen de toeristische spoorwegverenigingen wat betreft het gebruik van het Belgische spoorwegnet gelijkgesteld worden met spoorwegondernemingen in de zin van de wet van 19 december 2006, wat andere bepalingen van het bestek nochtans laten doorschemeren. (6) In de Franse tekst schrijve men "des" in plaats van "de".(7) Vergelijk met artikel 18, eerste lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 16 januari 2007. 26 JULI 2007. - Ministerieel besluit tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur De Minister van Mobiliteit, Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, inzonderheid op artikel 6, § 2, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 2006 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen, inzonderheid op de artikelen 12 en 15;

Gelet op het advies van de spoorweginfrastructuurbeheerder, gegeven op 23 juli 2007;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op advies 43.259/4 van de Raad van State, gegeven op 8 juni 2007;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het geboden is, de voortzetting mogelijk te maken van de openbare dienstverplichting van de NMBS Holding die opgenomen is in artikel 3.1, 4° van haar beheerscontract met de Staat en die bestaat in de bewaring van het historisch patrimonium in verband met de spoorwegexploitatie. « Eerst had immers de NMBS mededeling gedaan van haar beslissing om de ritten van de toeristische treinen niet meer, zoals de bestaande praktijk was, onder dekking van haar veiligheidscertificaat te laten verlopen.

Voortgaande op die beslissing heeft de NMBS Holding de wens geuit, de toeristische ritten met historisch materieel zelf te organiseren op grond van haar openbare dienstverplichting.

Om die reden en gelet op het bijzonder statuut dat aan dat materieel wordt toegekend in de Europese richtlijnen betreffende de spoorweginteroperabiliteit, heeft het koninklijk besluit van 16 januari 2007 betreffende de veiligheidsvergunning, het veiligheidscertificaat, de indienststelling van rollend materieel en het jaarlijks veiligheidsverslag, de diensten die regelmatig of uitzonderlijk met historisch materieel worden, van zijn toepassingsgebied uitgesloten.

Vervolgens heeft de spoorweginfrastructuurbeheerder de Staat erover ingelicht, dat hij geen toeristische ritten meer zal toestaan, die verricht worden met historisch materieel dat niet voldoet aan voorschriften die door de overheid zijn aangenomen. Volgens hem beantwoordt de consensuele benadering in de beheerscontracten van de Staat met de leden van de NMBS-Groep niet meer aan de huidige juridische context.

Dat is bijvoorbeeld het geval waar artikel 33 van het beheerscontract van de NMBS Holding met de Staat bepaalt dat « de NMBS Holding zorgt voor de bewaring en de valorisatie van het historisch patrimonium in verband met de spoorwegexploitatie, wat bijdraagt tot de valorisatie en de promotie van het imago van de spoorwegen. Ze sluit ter zake overeenkomsten met Infrabel en de NMBS »;

Overwegende, ingevolge een opmerking van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State, dat dit besluit beoogt te zorgen voor een nieuwe reglementering die betrekking heeft op de boven beschreven toestand en die in het verleden niet bestond, zelfs niet in de koninklijke besluiten vermeld in artikel 18 van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen voorziet, zodat het bestaan van dit laatste de ingeroepen spoed dus geenszins wegneemt;

Overwegende, ingevolge een andere opmerking van die Afdeling dat de punten in artikel 13 van bovengenoemd besluit die niet in de bijlage werden overgenomen, daarin ook niet moeten worden overgenomen omdat punt 4 van de bijlage bij dit besluit verwijst naar de normen en voorschriften betreffende de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en haar gebruik, die werden goedgekeurd bij een koninklijk besluit van 21 april 2004 en die gelden als lastenboek van het veiligheidspersoneel overeenkomstig artikel 18 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 16 januari 2007;

Overwegende dat de Raad van State, Afdeling Wetgeving, er enerzijds aan herinnerd heeft dat de wet van 19 december 2006 van toepassing is op elke gebruiker van de spoorweginfrastructuur en anderzijds dat artikel 6, § 2, eerste en tweede lid, van die wet slechts bevoegdheid geven aan de Koning en aan de Minister wat betreft de normen die betrekking hebben op de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder. Derwijze heeft hij de steller van het ontwerp uitgenodigd, na te gaan of de NMBS Holding wel een spoorwegonderneming is, daar dit besluit anders geen rechtsgrond heeft;

Overwegende dat de NMBS Holding weliswaar geen spoorwegonderneming is, maar dat zij bekleed is met een opdracht van openbare dienst die de bewaring en de valorisatie van het historisch patrimonium met betrekking tot de spoorwegexploitatie beoogt;

Dat de NMBS Holding beschouwd wordt als gebruiker van de spoorweginfrastructuur in dat opzicht;

Overwegende dat de bevoegdheden die aan de Koning en aan de Minister worden toevertrouwd door artikel 6, § 2, eerste en tweede lid, van de bovengenoemde wet van 19 december 2006 inderdaad slechts slaan op de normen die betrekking hebben op de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder, maar dat, indien de wetgever ten tijde van het wetgevend proces had geweten dat de NMBS voor de toekomst zou weigeren, de toeristische ritten te organiseren onder dekking van haar veiligheidscertificaat, hij op dezelfde manier als voor de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder, aan de Koning en de Minister bevoegdheid zou hebben gegeven om met het oog op de toeristische treinritten met historisch materieel de vereisten aan te nemen die van toepassing zouden zijn op het veiligheidspersoneel en het rollend materieel van de NMBS Holding. Dat artikel 6, § 2, tweede lid, dan ook een voldoende rechtsgrond verleent aan dit besluit;

Overwegende, in verband met de aanbeveling van de Afdeling Wetgeving om de bijlage op te nemen in het dispositief van het besluit, dat de vorm van bijlage weliswaar minder ideaal is, maar niet kan worden aangepast op korte termijn, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit zet Richtlijn 2001/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, gedeeltelijk om.

Art. 2.Het bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur, wordt vastgesteld overeenkomstig de tekst van de bijlage bij dit besluit.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 26 juli 2007.

R. LANDUYT

Bijlage bij het ministerieel besluit tot aanneming van een bestek voor toeristische wegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur Bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur Inhoud 1. Inleiding 2.Algemene voorschriften 2.1. Definities 2.2. Toepassingsgebied 2.3. Buitengewoon vervoer (BV) 3. Algemene verplichtingen 3.1. Te volgen procedure 3.2. Het technische dossier 3.2.1. Deel A : voorstelling van de aanvragende dienst of vereniging 3.2.2. Deel B : geschiktheid van het veiligheidspersoneel 3.2.3. Deel C : geschiktheid van het materieel 3.3. Door de spoorweginfrastructuurbeheerder ter beschikking gestelde informatie 3.4. Controles 3.5. Gebruiksovereenkomst 4. Het veiligheidspersoneel 5.Het historisch materieel 5.1. Goedkeuring van het historisch materieel 5.1.1. Algemeen 5.1.2. Onderzoekstermijn 5.1.3. Aanvraag tot goedkeuring 5.1.4. Goedkeuringsprocedure 5.1.5. Kosten 5.1.6. Geldigheid van de goedkeuring 5.2. Onderhoud van het materieel 5.2.1. Algemeen 5.2.2. Onderhoudschema 5.3. Technische voorschriften 5.3.1. Verenigbaarheid met de spoorweginfrastructuur 5.3.2. Verenigbaarheid met de elektrische stroomvoorziening 5.3.3. Verenigbaarheid met de seininrichting en de uitrustingen die nodig zijn voor de veiligheid van het verkeer 5.3.4. Vereisten betreffende tractie en remming 5.3.5. Vereisten voor het reizigersmaterieel 5.3.6. Allerlei 5.3.7. Vereisten betreffende het milieu 6. Bijlagen 6.1. Bijlage 1 6.2. Bijlage 2 Bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur 1. Inleiding Onderhavig document verduidelijkt de algemene verplichtingen en de voorwaarden waaraan NMBS Holding en de toeristische spoorwegverenigingen moeten voldoen om het Belgische spoorwegnet te mogen gebruiken.Het bestek beschrijft eveneens de regels waaraan het veiligheidspersoneel en het rollend materieel moeten voldoen. 2. Algemene voorschriften 2.1. Definities - Erkende spoorwegonderneming : Een spoorwegonderneming (SO) wordt als erkend beschouwd en heeft toegang tot het Belgische spoorwegnet als ze in het bezit is van : * een spoorwegvergunning; * een veiligheidscertificaat; * beschikbare spoorweginfrastructuurcapaciteiten toegekend door de spoorweginfrastructuurbeheerder. - Toeristische spoorwegvereniging : Iedere natuurlijk persoon, rechtspersoon of vereniging die niet het statuut heeft van erkende spoorwegonderneming maar die het Belgische spoorwegnet mag gebruiken om er uitzonderlijk of tijdelijk toeristisch spoorwegvervoer met historisch materieel te organiseren dat bijdraagt tot de herwaardering en tot het promoten van het historische spoorwegpatrimonium. - NMBS Holding : NV van publiek recht die als bezitter van historisch materieel het Belgische spoorwegnet mag gebruiken om er uitzonderlijk of tijdelijk toeristisch spoorwegvervoer met historisch materieel te organiseren dat bijdraagt tot de herwaardering en tot het promoten van het historische spoorwegpatrimonium. - Infrastructuurgebruiker (afgekort IG) : worden, naast de infrastructuurgebruikers bepaald in het « Bestek voor het veiligheidspersoneel », eveneens als IG beschouwd : * NMBS Holding en de toeristische spoorwegverenigingen voor zover de toeristische spoorwegritten met historisch materieel die zij uitvoeren op de spoorweginfrastructuur gedekt zijn door een verzekering van NMBS Holding. - Historisch materieel : Materieel dat onttrokken is aan de commerciële dienst en geen deel uitmaakt van het goedgekeurd materieel (zie BVT Deel III) van een SO. NMBS Holding dekt door middel van een toereikende en passende verzekering de aansprakelijkheid van zichzelf en van de toeristische spoorwegverenigingen voor zover zij aan de infrastructuurbeheerder aangetoond hebben dat ze de veiligheidsregels en -normen zullen respecteren en in het bijzonder die betreffende het personeel en het rollend materieel. 2.2. Toepassingsgebied De voorschriften van onderhavig document hebben als doel NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging op de hoogte te brengen van de algemene verplichtingen en van de gebruiksvoorwaarden tot de Belgische spoorweginfrastructuur.

De voorschriften zijn van toepassing op NMBS Holding en de toeristische spoorwegverenigingen die : - in uitzonderlijke gevallen vervoer organiseren in het kader van toeristische spoorwegritten met historisch materieel; - ritten organiseren met leeg rijdend historisch materieel met het oog op de vorming van treinen of deelname aan tentoonstellingen (filmopnames...) om het hierboven vermelde vervoer te realiseren; - vervoer organiseren om het transport van eigen goedgekeurd historisch rollend materieel of goedgekeurd historisch rollend materieel dat toebehoort aan NMBS Holding of aan een andere erkende toeristische spoorwegvereniging mogelijk te maken.

Enkel toeristisch vervoer zonder winstoogmerk is toegestaan. 2.3. Buitengewoon vervoer (BV) Het verkeer van niet-goedgekeurd historisch materieel op het net van Infrabel is toegelaten met eigen tractiematerieel of met tractiematerieel dat toebehoort aan een erkende spoorwegonderneming.

Het is enkel mogelijk onder dekking van een buitengewoon vervoer (gesleept materieel).

De aanvraag voor de organisatie van het BV wordt door NMBS Holding of de toeristische spoorwegvereniging bezorgd aan het BBV (Bureau Buitengewoon Vervoer).

Het dossier van aanvraag bevat : - alle technische gegevens betreffende het betrokken rollend materieel; - het erkenningsattest (zie bijlage 1).

Vervolgens zendt het BBV alle gegevens betreffende de voorlopige toelating aan de capaciteitsbeheerder (I-TN 12).

Alle dossierkosten, studiekosten, kosten van proeven en schouwingen zijn, zowel voor een toelating als voor een hernieuwing van de toelating, ten laste van de aanvrager. 3. Algemene verplichtingen 3.1. Te volgen procedure Volgende bepalingen zijn van toepassing op NMBS Holding en toeristische spoorwegverenigingen die het Belgische spoorwegnet wensen te gebruiken : - de toeristische spoorwegvereniging dient zich te identificeren als organisator van toeristische spoorwegritten met historisch materieel bij NMBS Holding. Hiertoe bezorgt zij een technisch dossier (zie § 3.2) aan NMBS Holding; - NMBS Holding bezorgt na studie en binnen de vijftien dagen na ontvangst, het dossier aan Infrabel - directie « Toegang tot het Net » die naziet of de veiligheidsnormen betreffende het personeel en het rollend materieel nageleefd worden; - indien NMBS Holding zelf toeristische spoorwegritten met historisch materieel wenst te organiseren, stelt zij een technisch dossier op en bezorgt dit aan Infrabel directie « Toegang tot het Net » die naziet of de veiligheidsnormen betreffende het personeel en het rollend materieel nageleefd worden; - Infrabel - directie « Toegang tot het Net » bezorgt zo vlug mogelijk haar bevinding aan NMBS Holding (uiterlijk 60 kalenderdagen na ontvangst van het technische dossier); - indien nodig kan Infrabel aan NMBS Holding bijkomende inlichtingen vragen - wanneer de aanvrager een toeristische spoorwegvereniging is, worden de inlichtingen gevraagd via NMBS Holding (de termijn van 60 dagen wordt opgeschort tot de ontvangst van de gevraagde inlichtingen); - indien het dossier beantwoordt aan de voorgeschreven veiligheidsnormen zoals bepaald in onderhavig document bevestigt Infrabel door middel van een erkenningsattest (zie bijlage 1) aan NMBS Holding dat haar dossier of het dossier van de betrokken toeristische spoorwegvereniging conform is aan de voorschriften om te voldoen aan de vereiste veiligheidsnormen. Het erkenningsattest is 1 jaar geldig; - NMBS Holding die in het bezit is van het erkenningsattest afgeleverd door de infrastructuurbeheerder, dekt door middel van een aansprakelijkheidsverzekering het toeristisch spoorwegvervoer met historisch materieel dat georganiseerd wordt op het spoorwegnet door NMBS Holding of door de betrokken toeristische spoorwegvereniging en licht Infrabel - directie « Toegang tot het Net » hierover in; - NMBS Holding en/of de toeristische spoorwegvereniging die gedekt zijn door een aansprakelijkheidsverzekering vragen vervolgens bij de infrastructuurbeheerder de rijpaden aan die zij effectief wensen te berijden. Een kopie hiervan wordt bezorgd aan NMBS Holding. 3.2. Het technische dossier De aanvrager (NMBS Holding - toeristische spoorwegvereniging) stelt een technisch dossier op dat alle noodzakelijke inlichtingen bevat betreffende zijn organisatie, zijn personeel en materieel. Het dossier bestaat uit een origineel en een kopie.

Het dossier is samengesteld uit 3 delen : - deel A - voorstelling van de aanvragende dienst of vereniging; - deel B - geschiktheid van het personeel; - deel C - geschiktheid van het materieel.

Elke wijziging van de in het technische dossier aangevraagde vervoerdienst (aard van het vervoer, gebruikt materieel, te berijden infrastructuur, uitgeoefende veiligheidsfuncties) vereist het indienen van een nieuwe aanvraag. 3.2.1. Deel A : voorstelling van de aanvragende dienst of vereniging Het deel A bestaat uit een algemene voorstelling van de aanvragende dienst van NMBS Holding of van de toeristische spoorwegvereniging. Het bevat 4 hoofdstukken : - hoofdstuk 1 omvat : * gegevens over het statuut van de dienst of vereniging; * het organigram van de dienst of vereniging; * de contactgegevens van de bedrijfs- of verenigingsverantwoordelijke en van de persoon die binnen het bedrijf of de vereniging verantwoordelijk is voor de exploitatieveiligheid van de activiteit. - hoofdstuk 2 omvat de vervoerdienst die de betrokken aanvrager wenst uit te oefenen, namelijk : * de aard van het vervoer (personenvervoer, ledig reizigersmaterieel, ledig goederenmaterieel); * het gebruikte materieel; * de te berijden infrastructuur; * de periodes en frequentie van het gebruik van de infrastructuur. - hoofdstuk 3 bestaat uit : * een opsomming van de veiligheidsfuncties (zie wetgeving en het bestek voor het veiligheidspersoneel) die zullen uitgeoefend worden; * een beschrijving van de door het veiligheidspersoneel uitgeoefende taken; * een overzicht van de verschillende opleidingen voorzien voor het veiligheidspersoneel; (voor het besturings- en het vergezellend personeel : verwijzen naar de in de wetgeving erkende opleidingsinstellingen - voor de andere veiligheidsfuncties : vermelden wie de opleiding verstrekt en waar de opleidingen plaatsvinden alsook hoe en door wie de certificatie uitgevoerd wordt); * de maatregelen die zullen genomen worden ingeval van abnormale toestand of verstoord treinverkeer (calamiteitenorganisatie); * de uitrustingen die het bedrijf ter beschikking stelt van het besturings- en vergezellend personeel om communicatie met de infrastructuurbeheerder te verzekeren in normale en abnormale toestand. - hoofdstuk 4 behelst : * de veiligheidsdocumenten die ter beschikking gesteld worden van het veiligheidspersoneel; * de maatregelen die genomen worden om het betrokken veiligheidspersoneel op elk ogenblik te laten beschikken over aangepaste veiligheidsdocumentatie (documentenbeheer). 3.2.2. Deel B : geschiktheid van het veiligheidspersoneel 3.2.2.1. Treinpersoneel NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging maken voor het uitoefenen van de veiligheidsfuncties « besturen » en « vergezellen » gebruik van gecertificeerd veiligheidspersoneel van een erkende SO (zie § 4). In dat geval volstaat het om in deel B te verwijzen naar dat ingezette, gecertificeerde veiligheidspersoneel alsook naar de erkende SO waarvan dit personeel afhangt.

NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging houden een lijst bij met de naam en de functie van het ingezette veiligheidspersoneel alsook met het nummer van de vergunning van de betrokken bestuurder of van het attest van de betrokken begeleider. 3.2.2.2. Ander veiligheidspersoneel Veiligheidspersoneel, met uitzondering van personeel dat de veiligheidsfunctie « besturen » en « vergezellen » uitoefent, mag worden opgeleid door NMBS Holding of de toeristische spoorwegvereniging.

In dat geval beschrijft NMBS Holding of de toeristische spoorwegvereniging in deel B hoe wordt voldaan aan de eisen betreffende de fysieke geschiktheid, de professionele kennis en de opleiding van dat veiligheidspersoneel. Het veiligheidspersoneel moet vooraleer het activiteiten op het Belgische spoorwegnet uitoefent, de vereiste opleiding krijgen en gecertificeerd worden conform de Belgische wetgeving en het « Bestek voor het veiligheidspersoneel ».

Daartoe beschrijft de aanvrager het systeem dat hij toepast om : - te waarborgen dat zijn veiligheidspersoneel steeds voldoet aan de vereiste medische criteria zoals voorgeschreven in de Belgische wetgeving en het « Bestek voor het veiligheidspersoneel ». Hij dient ook aan te tonen dat hij beschikt over een systeem dat toelaat de uitvoering van de verplichte periodieke onderzoeken na te zien; - de vereiste opleidingen te verstrekken aan het veiligheidspersoneel dat hij tewerkstelt (fundamentele opleiding); - te waarborgen dat het veiligheidspersoneel haar professionele kennis behoudt (permanente opleiding).

NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging houden voor elke werknemer een persoonlijk dossier bij. 3.2.3. Deel C : geschiktheid van het materieel In dit deel dient de aanvrager aan te tonen dat : - zijn materieel beantwoordt aan de eisen zoals beschreven in onderhavig document; - hij een onderhouds- en schouwingsschema toepast dat conform is met de vereiste veiligheidsverplichtingen (zie onderhavig document).

Daarnaast moeten NMBS Holding en de toeristische spoorwegverenigingen een lijst van hun rollend materieel bijhouden.

Deel C dient voor elk spoorvoertuig volgende elementen te bevatten : - algemene karakteristieken met een algemeen plan, een beschrijving van het voertuig, de tarra, de toelaatbare last en de boogstraal; - een plan + een berekeningstabel van het omgrenzingsprofiel; - de pneumatische schema's en elektrische schema's; - beschrijving (beknopt) van de remorganen (remkraan, automatische remkraan, verdelers), alsook hun type, serienummer alsook de datum van hun laatste controle in een erkende werkplaats en hun volgfiche; - plannen en beschrijvingen van de assen alsook hun serienummer, fabricatiedatum alsook de datum van hun laatste controle in een erkende werkplaats en hun volgfiche; - voor de stoomketels (zowel voor tractie als verwarming), een geldig certificaat - die het gebruik van de stoomketel toelaat - afgeleverd door een erkend organisme; - de controlecertificaten van de drukvaten, afgeleverd door een erkend organisme; - prestaties : nominaal vermogen, maximale snelheid (autonoom en gesleept), remkracht. 3.3. Door de spoorweginfrastructuurbeheerder (IB) ter beschikking gestelde informatie De aanvrager (NMBS Holding - toeristische spoorwegvereniging) dient ervoor te zorgen dat het betrokken personeel dat hij tewerkstelt de technische normen en regels met betrekking tot de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en het gebruik ervan, kent en kan toepassen.

Die normen en regels kunnen bij de IB (Infrabel, I-TN 22, Barastraat 110, 1060 Brussel) worden besteld op eenvoudige aanvraag of via de website www.railaccess.be. Zodra NMBS Holding en/of de toeristische spoorwegvereniging zich ingeschreven hebben, ontvangen zij een wachtwoord waarmee ze toegang verkrijgen tot de reglementering gepubliceerd op de website.

De technische documenten (Schematische Seininrichtingsplannen - SSP, lengteprofielen van de verschillende lijnen van het net,...) kunnen door NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging aangevraagd worden bij de IB op de adressen die aangeduid zijn in het Boek van de Treindienst - Deel III. De verzending en de facturatie van de gevraagde documenten worden uitgevoerd door de betrokken diensten.

Voor de verzending van telegrammen en bulletins (BTS, BVNS, BNX voor werken en andere BNX die gevolgen hebben voor het treinverkeer,....) vraagt de IB aan iedere IG het adres waarnaar hij de aan hen gerichte telegrammen en bulletins moet zenden. De adressen van de IG zijn opgenomen in de consignes voor het verzenden van telegrammen van de regelingsorganen (consigne 11/2). De IG meldt ontvangst voor de mededelingen en neemt intern, op het gepaste ogenblik, de maatregelen die ze vereisen.

NMBS Holding en de betrokken toeristische spoorwegvereniging zijn verantwoordelijk voor de verdeling van de nodige onderrichtingen aan hun veiligheidspersoneel. 3.4. Controles NMBS Holding en de betrokken toeristische spoorwegverenigingen kunnen onderworpen worden aan controles betreffende de conformiteit van het personeel en het rollend materieel zoals voorgeschreven in de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur. Die controles worden uitgevoerd door de infrastructuurbeheerder en/of door de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen (DVIS).

Wanneer de spoorweginfrastructuurbeheerder vaststelt dat het gebruikte materieel of het veiligheidspersoneel de veiligheid van het spoorwegverkeer in gevaar brengt, kan hij de nodige maatregelen treffen met inbegrip van het verbieden van hun verkeer. De infrastructuurbeheerder licht de Dienst voor Veiligheid en Interoperabiliteit hierover in.

De spoorweginfrastructuurbeheerder kan : - de identiteit en de brevetten en andere documenten die de certificering van het veiligheidspersoneel attesteren controleren; - de staat van het rollend materieel controleren en dit betreden. 3.5. Gebruiksovereenkomst NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging dienen een gebruiksovereenkomst af te sluiten met Infrabel.

Het gebruik van de spoorweginfrastructuur is ondergeschikt aan het bestaan van een contract dat door de aanvrager met de IB werd afgesloten. Dit contract bevat de technische, administratieve en financiële bepalingen die noodzakelijk zijn voor het gebruik van de infrastructuur. De algemene voorwaarden staan beschreven in de Netverklaring (NV). 4. Het veiligheidspersoneel Voor het veiligheidspersoneel dat door NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging tewerkgesteld wordt, gelden de voorschriften conform de Belgische wetgeving en het « Bestek voor het veiligheidspersoneel » bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen. Bijzondere aandacht dient besteed aan het stelsel van de prestaties van het veiligheidspersoneel. De geldende rij- en rusttijden dienen gerespecteerd te worden. Zowel de erkende SO als NMBS Holding en/of de toeristische spoorwegvereniging zijn verantwoordelijk voor de naleving ervan.

NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging moeten voor het uitoefenen van de veiligheidsfuncties « besturen » en « vergezellen » verplicht gebruik maken van gecertificeerd veiligheidspersoneel van een erkende SO. Daarenboven dient het veiligheidspersoneel dat de veiligheidsfunctie « besturen » uitoefent in het bezit te zijn van de bijlagen 1 en 2 (attest van lijnkennis en attest van materieelkennis) vereist voor het uitoefenen van de betrokken veiligheidsfunctie.

Wanneer NMBS Holding of de toeristische spoorwegvereniging historisch tractiematerieel gebruikt, levert zij, ter vervanging van bijlage 2, een attest af aan de bestuurder betreffende de kennis van het betrokken historisch materieel vereist voor het uitoefenen van de veiligheidsfunctie.

Voor het uitoefenen van de overige veiligheidsfuncties mogen NMBS Holding en de toeristische spoorwegverenigingen : - ofwel, gebruik maken van gecertificeerd veiligheidspersoneel van een erkende SO; - ofwel, dit veiligheidspersoneel zelf opleiden.

De erkende SO die haar veiligheidspersoneel ter beschikking stelt van NMBS Holding of van een toeristische spoorwegvereniging moet haar akkoord schriftelijk bevestigen aan NMBS Holding of aan de betrokken toeristische spoorwegvereniging. Dit akkoord wordt bijgevoegd bij het technische dossier van aanvraag. 5. Het historisch materieel 5.1. Goedkeuring van het historisch materieel 5.1.1. Algemeen Wanneer de in de onderstaande tekst genoemde normen of UIC-fiches zowel bindende als aanbevolen voorschriften bevatten, moeten alleen de bindende voorschriften worden nageleefd, behalve indien anders vermeld. Indien de documenten meerdere variaties op constructies voorzien, moet de weerhouden keuze expliciet vermeld staan in de goedkeuringsaanvraag.

Het materieel kan goedgekeurd worden na onderzoek door de spoorweginfrastructuurbeheerder (IB) voorzover de snelheid van dat materieel beperkt is tot 40 km/h. In het andere geval (V > 40 km/h) wordt het materieel goedgekeurd door een aangewezen instantie. Hun verkeer wordt geregeld door de van kracht zijnde reglementaire beschikkingen. 5.1.2. Onderzoekstermijn Voorbehouden. 5.1.3. Aanvraag tot goedkeuring Het behoort tot de verplichtingen van de eigenaar om voor elk voertuig een aanvraag tot goedkeuring in te dienen vóór de eerste in verkeersstelling.

Deze aanvraag wordt vergezeld van : - een technisch dossier; - een onderhoudsschema.

De goedkeuring wordt nominatief verleend voor het voertuig.

De goedkeuring wordt slechts verleend voor verkeer op het Belgische spoorwegnetwerk.

De goedkeuring van het krachtvoertuig betekent dat, op de datum van aanname, het krachtvoertuig aan de spoorwegreglementering betreffende de veiligheid beantwoordt. Deze reglementering wijzigt niets betreffende de toepassing van andere wettelijke reglementeringen (koninklijke besluiten, normen...).

Deze goedkeuring is niet van toepassing voor tijdelijk transit komende en/of vertrekkende naar een vreemd net (beschouwd als buitengewoon vervoer). 5.1.4. Goedkeuringsprocedure De goedkeuring wordt verleend na afloop van een procedure die tot doel heeft er zich van te vergewissen dat het concept van het voertuig het geschikt maakt om te rijden op de sporen en ze te bezetten in overeenstemming met de van kracht zijnde voorschriften en reglementen.

De procedure houdt schouwingen en proeven in.

In bepaalde gevallen kan een voorlopige goedkeuring met beperkingen verleend worden. In dat geval worden de beperkingen en de vervaldatum op de goedkeuringsbrief vermeld.

Tenslotte wordt de goedkeuring gematerialiseerd door een document. Het bewijs dat de goedkeuring voor een bepaald krachtvoertuig werd verleend, wordt kenbaar gemaakt door het enerzijds afleveren van een document (goedkeuringsbrief) en anderzijds door het aanbrengen van een merkteken op het krachtvoertuig waarvan een model in bijlage 2 wordt weergegeven. 5.1.5. Kosten Alle dossierkosten, studiekosten, kosten van proeven en schouwingen en dit zowel voor een toelating als voor een hernieuwing van de toelating zijn ten laste van de aanvrager. 5.1.6. Geldigheid van de goedkeuring 5.1.6.1. Algemeen De geldigheid van de goedkeuring is 1 jaar voorzover voldaan wordt aan de voorwaarden van § 5.1.6.2. Daarna moet het materieel herkeurd worden door een vertegenwoordiger van de IB en dit teneinde de geldigheid van de goedkeuring te vernieuwen. Het vernieuwen van de goedkeuring dient door NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging aangevraagd te worden. Het vernieuwen wordt toegestaan door de IB wanneer de vereiste voorwaarden en karakteristieken vervuld zijn.

Gedurende deze periode kan de IB het nodig achten het krachtvoertuig te controleren en over te gaan tot het schorsen of het wijzigen van de goedkeuring, en dit indien vastgesteld wordt dat de van kracht zijnde richtlijnen niet nageleefd worden. Op eigen initiatief kan de IB hiervoor periodieke schouwingen opleggen.

Het is nodig over te gaan tot een vernieuwing in geval van : - verandering van eigenaar; - ontsporing of zware averij; - wijziging van de elementen die betrekking hebben op de verkeersveiligheid. 5.1.6.2. Driemaandelijkse controles Daarnaast moeten NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging hun materieel om de 3 maanden aan volgende controles onderwerpen : - metingen van het profiel van de wielen; - grondige schouwing van het materieel (detail); - uitgebreide remproef.

Deze controles kunnen uitgevoerd worden door een erkende SO. De resultaten dienen te worden overgemaakt aan de IB. In het andere geval, worden de controles op aanvraag om de 3 maanden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel van de IB. 5.1.6.3. Intrekken goedkeuring Ieder intrekken, beslist door de eigenaar, dient het voorwerp uit te maken van een aan de IB gerichte mededeling. 5.2. Onderhoud van het materieel 5.2.1. Algemeen NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging moeten een onderhoudsschema opstellen voor het onderhoud en de controle van hun materieel conform de algemene vereisten in verband met de veiligheid.

NMBS Holding en toeristische spoorwegvereniging zijn te allen tijde verantwoordelijk voor de goede en veilige werking van hun materieel.

NMBS Holding en toeristische spoorwegvereniging zijn verantwoordelijk voor ieder voorval of ongeval dat te wijten is aan de toestand en/of de werking van hun materieel. 5.2.2. Onderhoudschema NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging moeten een onderhoudschema opstellen voor hun goedgekeurde voertuigen.

Volgende organen moeten uit het voertuig gehaald worden en nagezien worden met periodiciteiten bepaald door NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging. De periodiciteiten mogen de waarden in volgende tabel niet overschrijden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.3. Technische voorschriften 5.3.1. Verenigbaarheid met de spoorweginfrastructuur 5.3.1.1. Verenigbaarheid met het doorgangsprofiel * Voor de toegang tot het volledige net moet het rollend materieel voldoen aan de bindende (O) en de aanbevolen (R) voorschriften van UIC-fiche 505-1. Andere voertuigen kunnen op verzoek worden toegelaten in het kader van een speciale overeenkomst op basis van een verbreed vrijeruimteprofiel dat eigen is aan de Belgische spoorweginfrastructuurbeheerder. (Een plan en berekeningsnota moeten voorgelegd worden.) 5.3.1.2. Geschiktheid om te rijden tussen 0 km/h -> VL - Rijveiligheid * Het betrokken materieel wordt beschouwd als materieel dat reeds op sporen met spoorbreedte 1435 mm heeft gereden.

Wat betreft de ritstabiliteit, wordt de maximumsnelheid vastgelegd op 80 km/h. * Ten einde de doorrit in spoortoestellen mogelijk te maken, moeten de geometrische kenmerken van de wielstellen conform de UIC fiche 510-2 zijn. (Technisch dossier) * De uiterste wielstellen van de krachtvoertuigen alsook het voorste wielstel van de stuurrijtuigen moeten beschermd zijn door spoorstaafruimers. - Belasting van het spoor, spoortoestellen en kunstwerken * De schikking en de belasting van de assen van de voertuigen moeten voldoen aan UIC-fiche 700 volgens de lijncategorie van de gevraagde trajecten. * De maximale verticale statische krachten moeten verenigbaar zijn met de wieldiameter volgens UIC-fiche 510-2. * Voor het rijden over bepaalde kunstwerken kunnen bijzondere beperkingen gelden (Onderzoek door IB). * Om de krachten in de langsrichting te beperken, mogen de positieve of negatieve gemiddelde maximumversnellingen niet meer bedragen dan 2 m/s2. * De zandstrooier mag niet automatisch werken. Hij mag maar in werking treden na een manueel commando van de bestuurder op de stuurtafel. 5.3.1.3. Vereisten betreffende de draaistellen, twee-assige voertuigen en wielstellen * NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging moeten de plannen van het loopwerk voorleggen alsook de volgfiches en het onderhoudsschema van de wielstellen. * In de mate van het mogelijke moeten de voertuigen voorzien zijn van draagpotten met rollagers. De IB kan verplichten de voertuigen aan te passen. 5.3.2. Verenigbaarheid met de elektrische stroomvoorziening * De tractievoertuigen met elektrische stroomvoorziening via de bovenleiding zijn verboden tot nader bericht. 5.3.3. Verenigbaarheid met de seininrichting en de uitrustingen die nodig zijn voor de veiligheid van het verkeer 5.3.3.1. verenigbaarheid met de seininrichtingssystemen - Geometrische bepalingen * De afstand tussen de opeenvolgende assen moet kleiner zijn dan 27 m. * De vorm van de wielflenzen moet in overeenstemming zijn met de eisen volgens de UIC-fiche 510-2. * Behalve de wielflenzen, mag het rollend materieel geen metalen delen omvatten in de gevoeligheidszone van de wieldetectoren. * De minimum wieldiameter en de minimum radstand moeten zodanig zijn dat de assentellerfunctie gewaarborgd is (UIC-fiche 790R). - Shunten van de spoorstaven door de wielstellen * De elektrische weerstand tussen de wielen van elk wielstel en de minimummassa per as moeten in overeenstemming zijn met de bindende (O) en aanbevolen (R) voorschriften van UIC-fiche 512. * Rollend materieel dat afzonderlijk moet rijden en waarvan de tarra lager is dan 30 t, moet uitgerust zijn met een hulpinrichting voor het shunten. Wanneer er zich bovendien geregeld problemen met het shunten voordoen in bepaalde geografische zones of bij bepaalde types van materieel, kan de IB verplichten hulp- shuntinrichtingen te laten installeren op materieel waarvan de tarra hoger is dan de bovenvermelde tarra. - Elektromagnetische verenigbaarheid met de treindetectiesystemen alsook met de transmissie en de signalisatiekabels * In voorkomend geval beschrijft het document MI.01-EMC-75.2.0 van de Directie Infrastructuur de testprocedures en veiligheidscriteria die het rollend materieel in acht moet nemen. De certificatieprocedure is beschreven in de norm EN 50.238.Pr. 5.3.3.2. verenigbaarheid met andere uitrustingen - Transmissie tussen spoor en rollend materieel * Systemen borstel-krokodil (seinherhaling) : de karakteristieken van de contactborstel moeten in overeenstemming zijn met het plan C-3-114M. De gelijkstroomweerstand tussen borstel en massa moet gelegen zijn tussen 250 en 80 ohm. * Er is geen enkele storing toegelaten van de systemen voor informatieoverdracht tussen het spoor en het rollend materieel. - Werking van de warme asbus detectoren * In de mate van het mogelijke moeten de werkingstemperaturen van de draagpotten stroken met de detectiedrempels en waarschuwingsdrempels van de detectoren van warme asbussen die langsheen het spoor zijn opgesteld. * De geometrie van de draagpotten en de draaistellen moet zo zijn dat de detectoren van warmlopers de warme onderdelen van de draagpotten goed kunnen waarnemen, rekening houdend met de richtassen van de detectoren (zie plan 101.2.088M en 101.2.089M). * Voor de gevallen waarbij een correcte detectie onmogelijk is (vb. voertuigen met drijfstangen) moet NMBS Holding en/of de toeristische spoorwegvereniging een systeem van controle en schouwing op punt stellen zodanig dat een oververhitting van de asbussen voorkomen wordt.

Te meer zal NMBS Holding en/of de toeristische spoorwegvereniging de nodige maatregelen nemen teneinde valse alarmsignalen te voorkomen. 5.3.3.3. Eisen betreffende de aanwezigheid van veiligheidsuitrustingen - Uitrusting en ergonomie van de stuurcabines * Claxon volgens UIC-fiche 644. * Automatische waakinrichting volgens UIC-fiches 641 en 651 § 4.3.2.6. werkzaam bij elke snelheid. Een uitzondering wordt toegestaan voor de stoomlocomotieven op voorwaarde dat er in de stuurpost een tweede bediende aanwezig is die opgeleid is om de rem te bedienen en het konvooi te immobiliseren. (Technisch dossier met PV van de proeven.) * Een inrichting voor het opvangen van de stand van de seinen bestaande uit 2 borstels - één vooraan en één achteraan het krachtvoertuig. De hoogte van deze borstels moet zo min mogelijk afhankelijk zijn van de last van het krachtvoertuig. In geval van uitblijven van reactie van de bestuurder ten aanzien van de beperkende seinen, moet deze inrichting een noodremming veroorzaken. Voor stoomlocomotieven moet deze inrichting een doeltreffend akoestisch signaal teweegbrengen. * Een snelheidsaanduider (in km/h) in elke stuurpost. * Een inrichting voor registratie van de snelheid (in km/h) alsook de voornaamste gebeurtenissen gedurende de rit. * De bestuurder moet over een communicatiemiddel beschikken die hem in contact kan stellen met Traffic Control (verkeersleiding). - Andere uitrustingen * Voor de lichten en de seinhouders van de krachtvoertuigen in het algemeen zijn de paragrafen 2.1, 2.2, 2.4 en 3.1 van de UIC-fiche 534 van toepassing. Voor de afstanden tussen de lichten kunnen er uitzonderingen worden toegestaan. De lichten mogen niet verblindend zijn. * Voor het getrokken materieel zijn de paragrafen 1, 2.1 en 3.0.1 van de UIC-fiche 532 van toepassing. * Lichtalarmsignaal dat de koplichten alternatief links - rechts 30 tot 40 keer per minuut laat knipperen. Dit enkel op de krachtvoertuigen, locomotieven en stuurrijtuigen. * Aanwezigheid van de veiligheidsmiddelen volgens § 3.9.2 van het ARGSI 3.1.3 en nodige gereedschap. 5.3.4. Vereisten betreffende tractie en remming 5.3.4.1. Remming - Algemeen principe * Het remsysteem moet conform de fiches UIC-540 zijn en regelbaar bij remmen en lossen. * De adhesiebelasting bij het remmen mag niet meer bedragen dan 0,13. * De lucht van de leiding van de automatische rem mag niet voor andere doeleinden worden gebruikt. - Uitrusting * De productie- en opslagcapaciteit van de perslucht moet toereikend zijn om de uitrustingen van het krachtvoertuig en de getrokken voertuigen te voeden. Het aantal getrokken assen wordt bepaald door de tabel 6 van de pr EN 14033-1. * Uitgezonderd de stoomlocomotieven, moeten de krachtvoertuigen voorzien zijn van een inrichting die de tractie onderbreekt vanaf een druk in de ARL lager dan 4,1 + 0,2 bar en de tractie terug toelaat vanaf 4,6 + 0,2 bar. * Een noodkraan (min 3/4 duim) met rechtstreekse bediening, gekoppeld aan de ARL moet in elke stuurcabine geplaatst worden. De ontsnappingsleiding moet verschillend zijn van die van de automatische remkraan. * De krachtvoertuigen moeten uitgerust zijn met een inrichting die een abnormaal lek in de leiding van de automatische rem kan opsporen, wanneer de remkraan een groter debiet levert als het in de UIC-fiche 541-03 voorziene maximum en er meer dan 6 voertuigen worden gesleept. * Het remsysteem van de trein moet voorzien zijn van een noodremsysteem (maximale aansluiting van de rem) in geval van gebrek aan voeding van de ARL (Parl < 2,6 bar) of het hoofdreservoir (P.hr< 4 bar). * De locomotieven en de getrokken voertuigen moeten minstens over een remregime P beschikken. * De remorganen moeten uitgerust zijn met een inrichting die automatisch de speling compenseert die te wijten is aan de sleet van remblokken en -voeringen; de enkelvoudige werking is verplicht op éénledige motorvoertuigen en locomotieven.

Indien er geen compensatiespeling is, dienen de periodiciteiten voor de regeling van de speling alsook de maximale koers van de zuiger van de remcilinder te worden opgenomen in het onderhoudsplan. * De kracht- en motorvoertuigen moeten over een immobilisatierem (schroefrem) beschikken die voldoende kracht ontwikkelt om een immobilisatie op een helling van 35 per duizend te waarborgen. Voor het getrokken materieel zijn de voorschriften van UIC-fiche 543 van toepassing. * Elke stuurpost moet voorzien zijn van manometers ter controle van de druk in de remsystemen (algemene remleiding, hoofdreservoir en cilinders). 5.3.4.2. Tractie * De maximumbelasting alsook de lastigste helling op de voorziene reisweg of van de omleidingtrajecten moeten verenigbaar zijn met het aanzet- en versnellingsvermogen van de kracht- en motorvoertuigen. 5.3.5. Vereisten voor het reizigersmaterieel 5.3.5.1. Verplichte uitrustingen * De kasten van het reizigersmaterieel moeten uit metaal vervaardigd zijn. * Het reizigersmaterieel moet over voldoende binnenverlichting beschikken. * De toegangsdeuren moeten kunnen vergrendeld worden. * Indien het mogelijk is de vensters te openen, moet aangegeven worden dat het verboden is uit het venster te leunen. * De rijtuigen die uitgerust zijn met doorgangsdeuren, moeten ook uitgerust zijn met overloopbruggen en vouwbalgen teneinde een veilige doorgang mogelijk te maken. In geval de vouwbalgen ontbreken, moeten de doorgangsdeuren vergrendeld worden. * De binneninstallaties en binneninrichtingen mogen geen enkel gevaar betekenen voor de reizigers en het begeleidende personeel. * De sanitaire uitrusting van de rijtuigen (wc's, wastafels) moet in goede staat zijn teneinde een voldoende hygiëne en netheid te garanderen. Het is aangewezen zich te baseren op de algemene regels van de UIC-fiche 563. * De toegangsdeuren met automatische bediening moeten voorzien zijn van noodopeningen. * De voettreden en de handgrepen moeten het mogelijk maken het voertuig zonder gevaar te betreden. 5.3.5.2. Verplichte nooduitrusting * Het materieel moet uitgerust zijn met noodhamers ofwel moeten sommige vensters van het uitwerpbare type zijn. (§ 6 van de UIC fiche 564-1). In elk geval moet een voldoende aantal nooduitgangen aanwezig zijn. * Het materieel moet in het algemeen met een voldoende aantal brandblustoestellen uitgerust zijn. * Het reizigersmaterieel moet uitgerust zijn met noodseinen. De noodseinen moeten makkelijk te vinden zijn en moeten verlood zijn. 5.3.6. Allerlei 5.3.6.1. Integriteit van de trein * Het stoot- en trekwerk van de trein moet zo gedimensioneerd zijn dat de trein één geheel blijft vormen rekening houdend met de langskrachten bij tractie en remming (in overeenstemming met UIC-fiche 520 met klassieke koppeling of 522 met automatische koppeling bij enkelvoudige tractie). 5.3.6.2. Geschiktheid om gedepanneerd te worden - Mechanische koppelbaarheid * Indien de trein niet uitgerust is met klassiek stoot- en trekwerk (trekhaak en buffers) volgens de UIC-fiche 520, moet deze uitgerust zijn met noodkoppelingen die een sleping of een opduwbeweging toelaten door voertuigen uitgerust met stoot- en trekorganen volgens de UIC fiche 520. * De trein moet pneumatisch (automatische remleiding en voedingsleiding) gekoppeld kunnen worden met een voertuig of een stel uitgerust met verbindingen volgens UIC-fiche 648. - Lichten * Het rollend materieel moet kunnen worden gelicht met behulp van de hersporingstrein van de NMBS overeenkomstig ARM 218. Een lichtingsschema en technische lichtingsfiche moeten worden voorgelegd. * Wanneer speciaal gereedschap vereist is, moet dit beschikbaar zijn op de treinen of door NMBS Holding en/of de toeristische spoorwegvereniging geleverd worden en in de NMBS-hersporingstrein ter beschikking gesteld zijn. * Een voertuig met een geblokkeerde as moet kunnen worden getrokken of geduwd met een depanneerwagentje in overeenstemming met tekening NMBS AM 33067 LU of met een depanneerwagentje model TGV volgens plan S 6-02-00-70 (CW Salzinnes). 5.3.7. Vereisten betreffende het milieu Materialen en producten die verboden zijn of onderhevig zijn aan beperkingen (Asbest, PCB, CFC,...) * NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging dienen zich ervan te vergewissen dat hun materieel voldoet aan de op het Belgische territorium van kracht zijnde wetten en reglementen. (Bevoegdheid van NMBS Holding en de toeristische spoorwegvereniging.) 6. Bijlagen 6.1. Bijlage 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 26 juli 2007 tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur.

De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

^