Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief
gepubliceerd op 03 april 2008

Ministeriële omzendbrief ter aanvulling van de omzendbrief van 9 augustus 2007 betreffende de organisatie van de hulpverlening volgens het principe van de snelste adequate hulp

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2008000281
pub.
03/04/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


1 FEBRUARI 2008. - Ministeriële omzendbrief ter aanvulling van de omzendbrief van 9 augustus 2007 betreffende de organisatie van de hulpverlening volgens het principe van de snelste adequate hulp


Aan de dames en heren Provinciegouverneurs Mevr. de Gouverneur, Mijnheer de Gouverneur, Omdat ik heb vastgesteld dat er bij verschillende brandweerkorpsen nog een aantal vragen rijzen omtrent de interpretatie van de organisatie van de hulpverlening volgens het principe van de snelste adequate hulp, zoals voorzien in de omzendbrief van 9 augustus 2007, heb ik het nuttig geacht de bovenvermelde omzendbrief aan te vullen. 1. De adequate middelen : De omzendbrief van 9 augustus 2007 bepaalt dat de invulling van het begrip « adequate middelen » toekomt aan de officier-dienstchef.Het is aangewezen dat de officier-dienstchef, in afwachting van het koninklijk besluit inzake de adequate middelen, gebruik maakt van de middelen zoals deze zijn opgenomen in de van toepassing zijnde uitrukprocedures van het korps.

Wat betreft het in te zetten basismaterieel bij een eerste uitruk dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang het interventietype : - Voor de bestijding van brand, alsook bij een interventie met brand- of ontploffingsgevaar, dient een autopomp te worden ingezet. De autopomp kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden van de interventie, worden aangevuld met andere brandweervoertuigen. - Voor de bevrijding van beknelde personen ten gevolge van een verkeersongeval dient ofwel een multifunctionele autopomp met bevrijdingsmaterieel ofwel een snelle hulp- en interventiewagen samen met een autopomp te worden ingezet. Deze materieelinzet is noodzakelijk omwille van het potentiële brand- en ontploffingsgevaar alsook ter uitvoering van taken inzake de regeling van het wegverkeer, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 27 april 2007 (1). Ook hier kan het adequate basismaterieel afhankelijk van de concrete omstandigheden van de interventie, worden aangevuld met andere brandweervoertuigen. - Wat betreft de andere dringende interventies voor de redding van personen in gevaar, waar er geen brand- en ontploffingsgevaar is, dient een snelle hulp- en interventiewagen of een multifunctionele autopomp met bevrijdingsmaterieel te worden ingezet. Uiteraard kan het adequate basismaterieel ook hier, afhankelijk van de te verwachten risico's en de concrete omstandigheden van de interventie, worden aangevuld met andere brandweervoertuigen.

Bij elke eerste uitruk binnen het kader van de snelste adequate hulp dient gelijktijdig met minstens 6 brandweerlieden vanuit één en dezelfde post te worden vertrokken. Alle in te zetten brandweerlieden dienen zich op de post aan te dienen alvorens men naar de interventie vertrekt. Ingeval er bij deze eerste uitruk meerdere brandweervoertuigen worden ingezet, mag men deze 6 manschappen over deze voertuigen verdelen, op voorwaarde dat de autopomp door minstens 4 brandweerlieden bemand wordt. Naar de toekomst toe dient wel te worden gestreefd naar een bezetting van 6 manschappen op de autopomp.

De bemanning van 6 brandweerlieden voor de eerste uitruk dient als volgt te zijn samengesteld : één bevelvoerder, één chauffeur-pompbedienaar, en 4 gekwalificeerde dragers adembescherming.

De bevelvoerder dient minstens onderofficier te zijn. In afwachting van de inwerkingtreding van de zones is het mogelijk dat bij gebrek aan een onderofficier, een korporaal met minimum een brevet sergeant of een gelijkgesteld brevet, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 8 april 2003 (2), als bevelvoerder optreedt. Tijdens deze overgangsperiode dienen de gemeenten zo spoedig mogelijk hun bestaande brandweerpersoneelsformaties aan te passen om een adequate bevelvoering te kunnen waarborgen.

Onder « gekwalificeerde » dragers adembescherming moet worden verstaan : brandweerlieden die op regelmatige basis, en minstens jaarlijks, hun vaardigheden als drager adembescherming op peil houden via oefeningen en eventuele bijscholingen. Tevens dienen zij medisch geschikt verklaard zijn om adembescherming te dragen. De officier-dienstchef draagt zorg voor de bijscholing en training van zijn personeel. De officier-dienstchef bepaalt welke brandweerlieden als gekwalificeerde dragers adembescherming, chauffeur-pompbedienaar en bevelvoerder kunnen worden ingezet. 2. De dubbele uitruk : In de omzendbrief van 9 augustus 2007 wordt de dubbele uitruk aangewezen als de te volgen procedure wanneer de interventie gebeurt op een plaats waar het territoriaal bevoegde korps niet als snelste met adequate middelen ter plaatse kan komen. Evenwel hoeft niet systematisch gebruik te worden gemaakt van een dubbele uitruk. Een uitdrukkelijke overeenkomst tussen de betrokken gemeenten heeft voorrang op de dubbele uitruk voorzien in de omzendbrief van 9 augustus 2007, op voorwaarde dat deze overeenkomst een efficiënte en afdoende hulpverlening waarborgt en deze in overeenstemming is met het principe van de snelste adequate hulp.

Hebben de gemeenten geen dergelijke uitdrukkelijke overeenkomst, dient de dubbele uitruk te worden toegepast. 3. De leiding van de operaties : Inzake de leiding van de operaties, moet artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 november 1967 (3) worden toegepast.Dit artikel 14 moet evenwel samen worden gelezen met de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 februari 2006 (4). In dit besluit wordt de operationele coördinatie van de operaties toegewezen aan de brandweer(onder)officier met de hoogste graad, ongeacht het korps waartoe deze (onder)officier behoort en ongeacht het moment van aankomst op de plaats van interventie. De leiding van de operaties op de plaats van interventie komt dan ook toe aan het lid van de brandweer bekleed met de hoogste graad, ongeacht het tijdstip van aankomst en ongeacht het korps waartoe deze behoort. 4. Bepaling van de uitruktijden : Onder uitruktijd moet worden verstaan het tijdsverloop tussen de ontvangst van een melding en het vertrek van de voltallige ploeg voor eerste uitruk. Zolang geen nauwkeurige statistische gegevens beschikbaar zijn, noch door de dienstchefs gemotiveerde uitruktijden zijn doorgegeven, moet worden uitgegaan van een uitruktijd van 2 minuten voor een post waar een permanentie wordt verzekerd en een uitruktijd van 5 minuten voor een post waar geen permanentie is voorzien. Van permanentie is slechts sprake wanneer in de beschouwde post minstens 6 manschappen ter beschikking zijn voor een eerste uitruk, bevelvoerder inbegrepen. De bovenvermelde uitruktijden van 2 en 5 minuten zullen worden geëvalueerd op basis van de evaluatieformulieren, vermeld in punt 7. 5. De informatie-uitwisseling : Opdat het snelste adequaat uitgeruste korps een efficiënte hulpverlening zou kunnen garanderen op het grondgebied van een gemeente waartoe dit korps territoriaal gezien, volgens de wet van 31 december 1963 (5), niet bevoegd is, moet het territoriaal bevoegde korps aan het snelste adequaat uitgeruste korps onverwijld een kopie van alle beschikbare nuttige informatie zoals de plannen inzake de watervoorraden en de nood- en interventieplannen, bezorgen.6. De interprovinciale hulpverlening : Het principe van de snelste adequate hulp moet ook over de provinciegrenzen heen worden gerealiseerd.Ter bevordering van deze interprovinciale hulpverlening, zijn de betrokken gemeenten ertoe gehouden voorafgaandelijk overleg te plegen. De bevoegde 100-centra dienen bij dit overleg te worden betrokken.

Twee situaties kunnen worden onderscheiden : - De situatie waar het 100-centrum voor de verzekering van de snelste adequate hulp voor een interventie op het grondgebied van de eigen provincie, een beroep moet doen op de middelen van een korps uit een andere provincie. - De situatie waar het 100-centrum een oproep ontvangt die territoriaal niet voor haar bestemd is.

In beide situaties alarmeert het 100-centrum dat de oproep heeft ontvangen, direct het snelste, adequaat uitgeruste korps, zelfs al is dit een korps uit een andere provincie. Vervolgens brengt het 100-centrum, dat de oproep heeft ontvangen, het territoriaal bevoegde korps en daarna ook het 100-centrum van de andere, naburige provincie op de hoogte. 7. De evaluatie van de toepassing van de snelste adequate hulp : Als bijlage van deze omzendbrief werd een evaluatiefiche gevoegd.Deze evaluatiefiche moet worden ingevuld voor elke interventie waar de eerste uitruk in het kader van de snelste adequate hulp niet werd verzekerd door het territoriaal bevoegde korps. In dergelijk geval dient elk korps dat bij de interventie ter plaatse is gekomen een evaluatieformulier in te vullen, ondertekend door de hoogst aanwezige (onder)officier van het korps. Voor een interventie waar met een dubbele uitruk werd gewerkt, zullen aldus twee formulieren moeten worden ingevuld.

De ingevulde evaluatiefiches dienen binnen de veertien dagen na afloop van de interventie te worden bezorgd aan de provinciegouverneur.

Ingeval van een provinciegrensoverschrijdende interventie dienen de evaluatiefiches aan gouverneurs van beide betrokken provincies te worden overgemaakt. Aan de hand van de verzamelde informatie zal de verzekering van de hulpverlening volgens het principe van de snelste adequate hulp waar nodig worden bijgestuurd.

Gelieve deze omzendbrief ter kennis te brengen aan alle betrokken overheden van uw provincie die over een brandweer beschikken. Tevens zou ik u willen vragen erop toe te zien dat de noodoproepen uitsluitend via de 100-centra worden afgehandeld en dat de brandweerkorpsen niet meer hun eigen telefoonnummer als noodnummer promoten. _______ Nota's (1) Koninklijk besluit van 27 april 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, Belgisch Staatsblad van 9 mei 2007.(2) Koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten, Belgisch Staatsblad van 5 mei 2003.(3) Koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand, Belgisch Staatsblad van 18 november 1967.(4) Koninklijk besluit van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad van 15 maart 2006.(5) Wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, Belgisch Staatsblad van 16 januari 1964. De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^