Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 03 mei 2019
gepubliceerd op 21 mei 2019

Ministeriële omzendbrief betreffende de cumulatie door de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2019012417
pub.
21/05/2019
prom.
03/05/2019
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


3 MEI 2019. - Ministeriële omzendbrief betreffende de cumulatie door de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten


Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Hoge Ambtenaar belast met de uitoefening van bevoegdheden van de Brusselse Agglomeratie, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie, Aan de Heer Commissaris-generaal van de federale politie, Aan de Heer Voorzitter van de Vaste Commissie van de lokale politie, Aan de Heer Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw de Hoge Ambtenaar, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mijnheer de Commissaris-generaal, Mijnheer de Directeur-generaal, Mevrouw, Mijnheer, 1. De absolute beroepsonverenigbaarheden 1.Er valt vooreerst aan te stippen dat de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader hoe dan ook onverenigbaar is met de volgende bezigheden: a. de bezigheden opgesomd in artikel 134 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met name: 1) onverminderd de overgangsbepalingen, operationeel lid zijn van een hulpdienst/ambulancier;2) het verstrekken als lid van het leidinggevend of onderwijzend personeel van een erkende rijschool van het praktische onderricht inzake het besturen van voertuigen indien dit onderricht geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend op de openbare weg;3) het uitoefenen van het ambt van bijzonder veldwachter.b. de bezigheden waarvan de onverenigbaarheid werd opgenomen in bijzondere wetgeving zoals onder meer: 1) portier en andere security-opdrachten : overeenkomstig artikel 61, 3°, van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid is er een onverenigbaarheid tussen de hoedanigheid van personeelslid van een politiedienst en de hoedanigheid van personeelslid in de sector van de private of bijzondere veiligheid, onverminderd de toepassing van artikel 62, derde lid;2) het uitoefenen van een beroepsactiviteit in kansspelinrichtingen klasse I en II: gelet op het toegangsverbod voor de leden van de politiediensten buiten het kader van de uitoefening van hun functies tot de speelzalen van kansspelinrichtingen klasse I en II, overeenkomstig artikel 54, § 2, van de wet van 7 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/05/1999 pub. 30/12/1999 numac 1999010222 bron ministerie van justitie Wet op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers sluiten op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, kan er in die inrichtingen door de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten uiteraard geen beroepsactiviteit worden uitgeoefend.2. De uitoefening van bezigheden, andere dan de in punt 1 bedoelde bezigheden A.Meldingsplicht Tenzij een personeelslid van het operationeel kader zich in afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden bevindt, dient het, overeenkomstig artikel 135 WGP, elke bezigheid die het wenst uit te oefenen en waarvoor geen absolute beroepsonverenigbaarheid werd vastgesteld (zie punt 1) op gedetailleerde wijze te melden aan, naar gelang van het geval, de commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, de burgemeester of het politiecollege.

Die melding moet via een aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs gebeuren. De melding tegen ontvangstbewijs kan ook aan de personeelsdienst van de betrokken politiedienst plaatsvinden. Het komt dan aan die dienst toe om de melding aan de bevoegde overheid over te maken.

B. Beslissing van de bevoegde overheid De commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, de burgemeester of het politiecollege kan binnen een termijn van 45 kalenderdagen, de uitoefening van de gemelde bezigheid uitdrukkelijk toestaan, de uitoefening van de gemelde bezigheid weigeren of de uitoefening van de gemelde bezigheid afhankelijk stellen van welbepaalde voorwaarden.

Voormelde termijn van 45 kalenderdagen vangt aan op de dag na de ontvangst van de melding door de bevoegde overheid of door de personeelsdienst van de betrokken politiedienst indien het personeelslid zijn melding aan die dienst heeft overhandigd. Indien de melding gebeurt via een aangetekend schrijven, vangt de termijn van 45 kalenderdagen aan op de dag na de betekening (zijnde de dag volgend op deze waarop de aangetekende zending wordt aangeboden ter ontvangst door de Post).

Ter zake wens ik aan te stippen dat bij een weigering of een goedkeuring onder voorwaarden de bevoegde overheid er in elk geval dient op toe te zien dat haar beslissing binnen de termijn van 45 kalenderdagen ter kennis wordt gebracht aan het personeelslid. De beslissing kan aldus nog genomen worden door de bevoegde overheid op de 45ste kalenderdag, doch in dat geval dient zij haar beslissing dezelfde dag nog ter kennis te brengen aan het betrokken personeelslid, bijvoorbeeld per mail of tegen ontvangstbewijs.

B1. Goedkeuring Indien binnen de termijn van 45 kalenderdagen de uitoefening van de gemelde bezigheid uitdrukkelijk werd toegestaan of indien het personeelslid binnen voormelde termijn geen beslissing van de bevoegde overheid heeft ontvangen, mag het de gemelde bezigheid uitoefenen.

B2. Goedkeuring onder voorwaarden Wanneer de bevoegde overheid de uitoefening van de gemelde bezigheid afhankelijk stelt van welbepaalde voorwaarden, kan in het raam van die voorwaarden niet worden opgelegd dat, na afloop van een bepaalde termijn, een nieuwe melding van de bezigheid dient te gebeuren en dat de bezigheid derhalve slechts tijdelijk mag worden uitgeoefend.

B3. Weigering De commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, de burgemeester of het politiecollege kan binnen de termijn van 45 kalenderdagen ook beslissen om de uitoefening van de gemelde bezigheid te weigeren. Dit zal het geval zijn voor bezigheden die: 1) het belang van de dienst schaden;2) afbreuk doen aan de waardigheid van de functie of van de betrekking. Elke gemelde bezigheid moet door de commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, de burgemeester of het politiecollege in concreto worden beoordeeld en getoetst aan beide voornoemde criteria.

De beslissing zelf moet formeel worden gemotiveerd.

Tenzij de concrete toetsing tot een ander inzicht leidt, meen ik dat het belang van de dienst wordt geschaad of dat er afbreuk wordt gedaan aan de waardigheid van de functie of van de betrekking, door de uitoefening van iedere bijkomende bezigheid die meer bepaald de in de deontologische code opgenomen principes en waarden, zoals onder andere de beschikbaarheid, de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en het welzijn op het werk, in het gedrang brengt.

C. Stopzetting van de bezigheid Er valt overigens te benadrukken dat de bevoegde overheid te allen tijde kan beslissen dat de gemelde bezigheid dient te worden stopgezet indien uit de concrete uitoefening van die bezigheid blijkt dat zij het belang van de dienst schaadt of afbreuk doet aan de waardigheid van de functie of van de betrekking. Die beslissing, die formeel moet worden gemotiveerd, vermeldt de termijn waarbinnen de cumulatie dient te worden beëindigd, rekening houdend met de gevolgen van de stopzetting van de bezigheid, zowel ten aanzien van het betrokken personeelslid als ten aanzien van derden.

In het geval het personeelslid uit eigen initiatief de bijkomende bezigheid tijdelijk of definitief stopzet, is het verplicht de bevoegde overheid hiervan op de hoogte te brengen.

D. Verandering van werkgever Indien het betrokken personeelslid wordt aangewezen voor een betrekking in een andere politiedienst (de federale politie of een (ander) korps van de lokale politie) stelt de politiedienst van oorsprong de politiedienst van bestemming uiterlijk op de datum van inplaatsstelling van het personeelslid in kennis van het feit dat het betrokken personeelslid een bijkomende bezigheid in de zin van artikel 135 WGP uitoefent en, in voorkomend geval, van de reeds door hen opgelegde voorwaarden.

Daarop kan de bevoegde overheid van de andere politiedienst, de voortzetting van de door het personeelslid uitgeoefende bezigheid via een gemotiveerde beslissing afhankelijk stellen van welbepaalde voorwaarden of weigeren. Die beslissing dient te worden genomen binnen de 45 kalenderdagen te rekenen vanaf de inplaatsstelling van het personeelslid in de nieuwe betrekking.

Indien het personeelslid binnen de 45 kalenderdagen geen beslissing van de bevoegde overheid heeft ontvangen, mag het de uitoefening van de gemelde bezigheid voortzetten, in voorkomend geval mits het respecteren van de reeds opgelegde voorwaarden.

Ter zake wens ik aan te stippen dat bij een weigering of een goedkeuring onder voorwaarden de bevoegde overheid er in elk geval dient op toe te zien dat haar beslissing binnen de termijn van 45 kalenderdagen ter kennis wordt gebracht aan het personeelslid. De beslissing kan aldus nog genomen worden door de bevoegde overheid op de 45ste kalenderdag, doch in dat geval dient zij haar beslissing dezelfde dag nog ter kennis te brengen aan het betrokken personeelslid, bijvoorbeeld per mail of tegen ontvangstbewijs.

De beslissing tot weigering van de voortzetting van de bezigheid vermeldt de termijn waarbinnen de cumulatie dient te worden beëindigd, rekening houdend met de gevolgen van de stopzetting van de bezigheid, zowel ten aanzien van het betrokken personeelslid als ten aanzien van derden.

E. Bezigheden die niet vallen onder de meldingsplicht Er valt ten slotte aan te stippen dat men kan aanvaarden dat het merendeel van de niet-bezoldigde activiteiten niet onder het toepassingsgebied van artikel 135 WGP vallen.

Ter illustratie kan ik enkele voorbeelden aanhalen die zich herhaaldelijk voordoen in het politielandschap: het uitoefenen van een niet-bezoldigde activiteit bij een V.Z.W., het belangeloos uitoefenen van de functie van scheidsrechter bij voetbalwedstrijden of andere niet-bezoldigde functies in een sport- of culturele vereniging. Deze functies vallen uiteraard niet onder het toepassingsgebied van artikel 135 WGP en noodzaken dan ook geen voorafgaande melding aan, naar gelang van het geval, de commissaris-generaal of de door hem aangewezen overheid, de burgemeester of het politiecollege.

Ik zou ook willen benadrukken dat de bescheiden vergoeding die het personeelslid ontvangt voor kosten gemaakt in het raam van de uitoefening van een bijkomende bezigheid niet moet worden beschouwd als een bezoldiging. Het personeelslid, scheidsrechter bij een voetbalwedstrijd, wiens verplaatsingskosten en scheidsrechtersuniform worden vergoed in het raam van deze activiteit, wordt niet vermoed een bezoldiging te ontvangen maar enkel een vergoeding, zodoende dat men kan beschouwen dat hij de activiteit belangeloos uitoefent.

Volledigheidshalve dient te worden benadrukt dat, indien de gezondheidszorgen het gevolg zijn van een bezigheid die niet onder het toepassingsgebied van artikel 135 WGP valt, het recht op kosteloze gezondheidszorgen niet kan worden geweigerd op grond van artikel X.I.5 RPPol. 3. Opheffing van de GPI 27 van 19 september 2002 en de GPI 27bis van 19 mei 2003 De ministeriële omzendbrieven GPI 27 van 19 september 2002 betreffende de nadere richtlijnen inzake de individuele afwijkingen op de beroepsonverenigbaarheden in hoofde van de leden van het operationeel kader van de politiediensten en GPI 27bis van 19 mei 2003 betreffende de bijkomende richtlijnen bij de ministeriële omzendbrief GPI 27 van 19 september 2002 betreffende de nadere richtlijnen inzake de individuele afwijkingen op de beroepsonverenigbaarheden in hoofde van de leden van het operationeel kader van de politiediensten, worden opgeheven. Brussel, 3 mei 2019.

De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM

^