Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 08 juni 2007
gepubliceerd op 06 juli 2007

Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister van Binnenlandse Zaken met betrekking tot het zenden van magistraten van het openbaar ministerie om belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen, alsmede de gelijktijdige zending van federale politieagenten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2007009610
pub.
06/07/2007
prom.
08/06/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


8 JUNI 2007. - Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister van Binnenlandse Zaken met betrekking tot het zenden van magistraten van het openbaar ministerie om belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen, alsmede de gelijktijdige zending van federale politieagenten


Wetgevende referenties : - artikel 309bis van het Gerechtelijk Wetboek - artikel 10bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering - artikel 24bis van het Wetboek van strafvordering - artikel 112 van de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus Inleiding.

Teneinde artikel 309bis van het Gerechtelijk Wetboek in de praktijk te kunnen uitvoeren, leek het aangewezen om gezamenlijk de volgende richtlijnen uit te vaardigen : Ter herinnering voorziet artikel 309bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd door artikel 94 van de eerste wet van 10 april 2003 tot afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd, dat de Ministers van Justitie en van Landsverdediging, wanneer zij hiervoor gevat zijn door een rapport van de militaire overheden, in gemeenschappelijk overleg kunnen beslissen over de vraag een magistraat van het openbaar ministerie aan te duiden teneinde de troepen in het buitenland te vergezellen.

Vervolgens wordt de federale procureur door de zelfde wettelijke bepaling gelast met het aanduiden van een magistraat die deze opdracht zal volbrengen.

Ondanks de inspanningen van de militaire overheid om de militaire wetten en reglementen te doen respecteren, de tucht te handhaven en de veiligheid van zowel het ingezette personeel als deze van de burgerbevolking te garanderen, is het altijd mogelijk dat militairen op zending in het buitenland inbreuken plegen op het Militair Strafwetboek, het recht der gewapende conflicten of andere misdrijven, zoals personenongevallen, die aanleiding dienen te geven tot een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek.

De aanwezigheid ter plaatse van een magistraat van het openbaar ministerie biedt hem de mogelijkheid onmiddellijk op de hoogte te worden gebracht van de feiten, de situatie in te schatten en een opsporingsonderzoek te starten of een onderzoeksrechter te gelasten met een onderzoek.

Dergelijke aanduiding is ondenkbaar zonder de aanwezigheid van een detachement van de Federale Politie teneinde de onderzoeksplichten uit te voeren die door de magistraat werden uitgeschreven; het spreekt voor zich dat deze politiemensen eveneens tot opdracht hebben opsporingen te verrichten en overtredingen vast te stellen. Het is daarom dat de Heer Minister van Binnenlandse Zaken betrokken werd bij het opstellen van huidige richtlijnen.

I. Internationale bevoegdheid van de Belgische gerechtelijke overheden.

Artikel 10bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering voorziet dat "ieder aan de militaire wetten onderworpen persoon die enig misdrijf pleegt op het grondgebied van een vreemde Staat, in België kan worden vervolgd.

Hetzelfde geldt voor de degenen die in welke hoedanigheid ook verbonden zijn aan een onderdeel van het leger dat zich op buitenlands grondgebied bevindt, of voor degenen die gemachtigd zijn om een troepenkorps dat van dit leger deel uitmaakt, te volgen".

De manier van optreden van de Belgische gerechtelijke overheden op het grondgebied van landen leden van de Atlantische Alliantie of van het Partnerschap voor de Vrede, wordt geregeld door de Overeenkomst tussen de bij het Noord-Atlantisch Verdrag aangesloten Staten betreffende de rechtspositie van hun krijgsmachten, ondertekend te Londen op 19 juni 1951 en goedgekeurd bij wet van 9 januari 1953 (Belgisch Staatsblad van 15 maart 1953, bladzijde 1514); het toepassingsgebied van deze overeenkomst strekt zich uit tot de Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede, ingevolge de Overeenkomst van 19 juni 1995, goedgekeurd bij wet van 8 augustus 1997 (Belgisch Staatsblad van 13 februari 1998, bladzijde 4145).

Bij het ontplooien van troepen op het grondgebied van andere Staten, zal de positie van de gerechtelijke overheden in principe geregeld worden door bijzondere overeenkomsten die de aanwezigheid van Belgische troepen toelaten, of door het mandaat dat door de Verenigde Naties verleend wordt.

De artikelen 24bis en 62bis, lid 3, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd door de artikelen 83 en 84 van de eerste wet van 10 april 2003, bepalen, voor wat het interne recht betreft, de bevoegdheden van de magistraten van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechters die worden opgeroepen om in dit kader tussen te komen.

II. Hulpcriteria bij de beslissing.

De beslissing een magistraat van het openbaar ministerie te zenden om de Belgische militaire troepen te vergezellen in het buitenland, zal, geval per geval, steeds door de Ministers van Justitie en van Landsverdediging moeten worden genomen, rekening houdend met het gemotiveerd verslag dat hen door de militaire overheden wordt toegezonden.

Het verslag van de militaire overheden, gemotiveerd door hun analyse van de situatie, zal dan ook de criteria bepalen die zullen leiden tot de beslissing van de ministers.

Deze criteria zijn hoofdzakelijk : 1. de internationale verplichtingen van België : heeft België er zich toe verbonden specifieke steun te leveren aan haar troepen of de aanwezigheid te garanderen van een magistraat ter plaatse ? 2.het "risico" verbonden met de opdracht : verwacht men zich aan talrijke incidenten van gerechtelijke aard ? Er zal meer in het bijzonder rekening worden houden met de aard van de zending ("type d'engagement"), de mogelijkheid om geweld te gebruiken en de risico's die hiermee gepaard gaan, de houding van de plaatselijke bevolking en de contacten ermee. 3. het effectief dat ontplooid zal worden : het aantal militairen en de eigenheid van de op zending gestuurde eenheden.4. de verwijdering van het nationaal grondgebied en de moeilijkheid een magistraat ter plaatse te zenden 5.de aanwezigheid van een detachement federale politieagenten : de aanwijzing van een magistraat van het openbaar ministerie om troepen te vergezellen, kan niet gebeuren zonder de aanwezigheid van ten minste één ploeg federale politieagenten. Deze laatsten zullen doorgaans geleverd worden door de Dienst Gerechtelijke Politie in Militair Milieu (DJMM). Wanneer de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, overeenkomstig artikel 112 van de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, op vraag van de Minister van Landsverdediging beslissen een omvangrijker detachement federale politieagenten te leveren teneinde, op vooraf bepaalde plaatsen buiten het grondgebied van het Rijk, de politie van de militairen te verzekeren, zal de aanwijzing van een magistraat van het openbaar ministerie systematisch in het vooruitzicht worden gesteld.

III. Rol van de federale procureur.

Wanneer op ministerieel niveau de beslissing is genomen een magistraat te zenden, wordt de federale procureur gelast met de aanwijzing van een magistraat om deze opdracht te volbrengen.

De magistraat wordt gekozen ofwel uit de federale magistraten ofwel uit de magistraten van het openbaar ministerie die sedert ten minste één jaar zijn benoemd en die op voordracht van het College van procureurs-generaal op een door de Koning vastgestelde lijst werden ingeschreven.

In dit laatste geval wordt aan de magistraat van rechtswege gedurende deze periode een opdracht bij het federaal parket gegeven; hij vervult die opdracht onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur.

Deze magistraten moeten houder zijn van een brevet inzake militaire technieken of moeten ervan vrijgesteld zijn overeenkomstig artikel 130 van de eerste wet van 10 april 2003.

Afhankelijk van de landen waar de opdracht zal worden uitgevoerd, moeten deze magistraten beschikken of onmiddellijk in het bezit worden gesteld van de nodige reisdocumenten (dienstpaspoort en visa) ingevolge tussenkomst van de departementen van Justitie en Landsverdediging; ze moeten de nodige inentingen hebben gekregen of onmiddellijk krijgen en de voorziene medische onderzoeken ondergaan.

Alhoewel de wet hem hiertoe niet verplicht, overlegt de federale procureur, wat de aanduiding betreft, met de korpschef(s) van de magistraten die hij wenst aan te duiden.

De duur van deze opdracht is niet gepreciseerd; naargelang van de omstandigheden zal het aangewezen zijn op periodieke wijze in de vervanging van de magistraat te voorzien.

De federale procureur houdt bij zijn keuze rekening met het taalstelsel van de militaire eenheden welke de magistraat dient te vergezellen en van de kennis van deze magistraat op dit gebied.

IV. Positie van de magistraat.

De positie ten overstaan van Defensie van de magistraat van het openbaar ministerie, aangeduid om de Belgische militaire troepen te vergezellen in het buitenland, is geregeld door een protocolakkoord dat op 1 maart 2005 door de Ministers van Justitie en Landsverdediging ondertekend werd.

In functie van de omstandigheden bezorgen de militaire autoriteiten aan de magistraat alle faciliteiten die nodig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.

De magistraat treedt ten opzichte van de militaire hiërarchie volledig onafhankelijk op.

De opdracht om troepen te vergezellen mag geen negatieve gevolgen hebben op de loopbaan van de magistraat en verleent hem, binnen de strijdkrachten, geen enkel recht dan deze die het Gerechtelijk Wetboek hem verleent.

V. Dragen van de militaire kledij.

De concrete beslissing om magistraten die aangeduid werden om troepen te vergezellen, toe te laten het uniform te dragen overeenkomstig artikel 2, 3° van het Koninklijk Besluit van 4 februari 1998 met betrekking tot het uniform der militairen, wordt, met toepassing van artikel 5 van het protocolakkoord, ondertekend op 1 maart 2005 door de Ministers van Justitie en Landsverdediging, houdende de principiële toelating tot het dragen van het uniform, door de Federale Procureur genomen, rekening houdend met de concrete omstandigheden; hij brengt de Directeur-generaal van de rechterlijke organisatie van de FOD Justitie hiervan op de hoogte.

Het kenteken bepaald bij artikel 3bis van het Koninklijk Besluit van 4 februari 1998 met betrekking tot het uniform der militairen, stelt een gestyleerde balans voor, onderlijnd door een brede staaf en het Engelse woord "JUSTICE"; dit kenteken wordt gedragen op de plaats van het graadkenteken van de militairen.

VI. Gevallen die niet worden bepaald door huidige omzendbrief. 1. Buiten het geval voorzien in artikel 309bis van het Gerechtelijk Wetboek, beschikt de Federale Procureur te allen tijde over het recht zich te begeven naar de plaatsen waar de militairen in het buitenland werden ontplooid, in de uitoefening van de juridische bevoegdheden welke hem krachtens artikel 144quinquies van het Gerechtelijk Wetboek worden verleend.2. Huidige onderrichtingen regelen ook niet het geval waarbij een onderzoeksrechter zich dient te begeven naar de plaatsen waar de militairen in het buitenland werden ontplooid om er zijn bevoegdheden, overeenkomstig artikel 62bis, lid 3, van het Wetboek van strafvordering, uit te oefenen.3. In beide gevallen zullen de militaire autoriteiten, naargelang van de omstandigheden, aan betrokken magistraten, de griffier van de onderzoeksrechter en de politieagenten die hen vergezellen, alle faciliteiten bieden die nodig zijn voor de uitoefening van hun functies;meer in het bijzonder zullen de militaire autoriteiten hen voorrang op gebied van transport voorbehouden in geval van verrechtvaardigde hoogdringendheid.

Brussel, 8 juni 2007.

De minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

^