Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 17 september 1998
gepubliceerd op 24 oktober 1998

Ministeriële omzendbrief met betrekking tot de toepassing van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "Handvest" van de sociaal verzekerde en het koninklijk besluit van 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde

bron
ministerie van financien
numac
1998003491
pub.
24/10/1998
prom.
17/09/1998
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN FINANCIEN


17 SEPTEMBER 1998. - Ministeriële omzendbrief met betrekking tot de toepassing van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "Handvest" van de sociaal verzekerde en het koninklijk besluit van 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde


Aan de Ministers en Staatssecretarissen, Aan de Provinciegouverneurs, Aan de Arrondissementscommissarissen, Aan de Burgemeesters en Schepenen.

In het Belgisch Staatsblad van 6 september 1995 werd de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde bekendgemaakt. Deze wet werd gewijzigd door de wetten van 25 juni 1997 (Belgisch Staatsblad van 13 september 1997) en 22 februari 1998 (Belgisch Staatsblad van 3 maart 1998).

Overeenkomstig artikel 2, 1°, van deze wet is het handvest van toepassing op alle takken van de sociale zekerheid en dus ook op de pensioenen van de openbare sector. De verplichtingen die uit het handvest voortvloeien dienen te worden nageleefd door alle ministeries, openbare instellingen van sociale zekerheid alsook elke instelling, overheid of elke rechtspersoon van publiek recht die prestaties van de sociale zekerheid toekent (artikel 2, 2°, a)). Het betreft dus alle openbare overheden die pensioenen van de openbare sector beheren, zoals onder meer provincies, gemeenten, instellingen van openbaar nut en autonome overheidsbedrijven welke een eigen pensioenstelsel hebben voor hun vastbenoemde personeelsleden. Het handvest is ook van toepassing op de meewerkende instellingen van sociale zekerheid, dat wil zeggen instellingen van privaatrecht die erkend zijn om mee te werken aan de toepassing van de sociale zekerheid (artikel 2, 2°, b)), zoals voorzorgsinstellingen voor wat betreft hun activiteiten op het vlak van het beheer van pensioendossiers van de openbare sector. Samengevat kan gesteld worden dat het handvest dus van toepassing is op alle openbare en private instellingen die pensioenen van de openbare sector beheren.

Het koninklijk besluit van 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde (Belgisch Staatsblad van 26 augustus 1998) is eveneens van toepassing op alle openbare en private instellingen die pensioenen van de openbare sector beheren.

Hierna volgt een bespreking van de voornaamste verplichtingen die uit het handvest en het uitvoeringsbesluit voortvloeien voor de openbare en private instellingen die pensioenen van de openbare sector beheren (verder 'pensioeninstellingen' genoemd).

I. INFORMATIEVERPLICHTING Hoofdstuk II van het handvest heeft betrekking op de informatieplicht van de instellingen van sociale zekerheid ten opzichte van de sociaal verzekerde.

Het betreft hier meer bepaald het verstrekken van alle dienstige inlichtingen, het naar de bevoegde instelling doorverwijzen indien een instelling onbevoegd is, de kennisgeving van gemotiveerde beslissingen,... 1. Het verstrekken van dienstige inlichtingen Artikel 3 van het handvest bepaalt dat op verzoek van de sociaal verzekerde alle dienstige inlichtingen dienen te worden gegeven betreffende zijn rechten en verplichtingen en dit binnen de 45 kalenderdagen. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 definieert wat er op het gebied van de pensioenstelsels van de openbare sector dient te worden verstaan onder 'dienstige inlichtingen'. Uiteraard dienen niet steeds alle in artikel 2 vermelde inlichtingen te worden meegedeeld. De mee te delen inlichtingen variëren in functie van de concreet gestelde vragen.

Artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 bepaalt dat de termijn van 45 dagen aanvangt vanaf de datum waarop de instelling de vraag om inlichtingen heeft geregistreerd. Deze registratiedatum dient op onuitwisbare wijze voor te komen op de vraag om inlichtingen.

In het kader van het verstrekken van dienstige inlichtingen dient eveneens gewezen te worden op het koninklijk besluit van 19 december 1997 tot uitvoering van artikel 3, eerste lid en van artikel 7, tweede lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde. Overeenkomstig artikel 2 van dat besluit dienen de instellingen van sociale zekerheid een document ter beschikking te stellen met beschrijving van de rechten en verplichtingen van de sociaal verzekerde in de wetgeving die de instelling moet toepassen.

Dit document moet gratis ter beschikking gesteld worden van de sociaal verzekerde die erom verzoekt. 2. Het doorsturen van vragen naar de bevoegde instelling Indien de vraag om inlichtingen toekomt bij een instelling die niet bevoegd is om het antwoord te verstrekken dient deze instelling overeenkomstig artikel 5 van het handvest : 1° de vraag over te maken aan de bevoegde instelling;2° de verzoeker hiervan op de hoogte te brengen.3. Het meedelen van gemotiveerde beslissingen Een beslissing in het kader van het handvest is "elke eenzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een instelling van sociale zekerheid en die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer sociaal verzekerden.» (artikel 2, eerste lid, 8°, van de wet van 11 april 1995) Indien pensioeninstellingen, in afwachting van de definitieve afhandeling van een pensioendossier, pensioenvoorschotten toekennen, is het bericht van voorschotten een beslissing in de zin van deze definitie. Alle in het handvest bedoelde verplichtingen inzake beslissingen zijn dan ook van toepassing op de berichten van voorschotten.

Andere beslissingen zijn : - de toekenning van het definitieve pensioenbedrag; - een wijziging van elementen die voor het pensioen in aanmerking werden genomen; - de weigering een pensioen toe te kennen; - de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde pensioenbedragen; - de toekenning of de weigering tot toekenning van : - het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld, - een perequatie, - een supplement gewaarborgd minimum, - een begrafenisvergoeding, - een indexatie; - de vermindering of de schorsing van het pensioenbedrag met toepassing van de cumulatieregels; - het al dan niet toepassen van de sociale en fiscale afhoudingen op de pensioenbedragen.

Alle opgesomde beslissingen dienen te voldoen aan de in het handvest vermelde verplichtingen.

In principe dient elke beslissing inzake pensioenen van de openbare sector te worden gemotiveerd en meegedeeld aan de sociaal verzekerde.

De nadere regels inzake motivering van een beslissing zullen later besproken worden.

De uitvoeringsbesluiten voorzien evenwel in een aantal uitzonderingen op dit principe.

Artikel 8, derde lid van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 bepaalt dat in sommige gevallen het betalingsbericht dat aan de sociaal verzekerde wordt opgestuurd, geldt als kennisgeving en als motivering.

Het betreft : - de beslissing tot toekenning van een vakantiegeld of van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld; - de beslissing tot indexering of tot perequatie van het pensioen; - de beslissing tot het verrichten van afhoudingen op het pensioen, in het kader van de sociale en fiscale wetgeving.

Overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 is geen kennisgeving vereist wanneer een vakantiegeld of een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld niet wordt toegekend. Het spreekt evenwel vanzelf dat, wanneer een sociaal verzekerde vraagt waarom hem geen vakantiegeld of aanvullende toeslag wordt toegekend, de redenen hem gemotiveerd meegedeeld moeten worden.

Artikel 3 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 bepaalt bovendien dat er evenmin kennisgeving vereist is inzake beslissingen tot betaling van prestaties indien die betalingen enkel een herhaalde uitvoering zijn van een eerdere reeds meegedeelde beslissing. Door deze bepaling wordt vermeden dat voor elk niet gewijzigd maandbedrag dat wordt uitbetaald een kennisgeving dient te worden overgemaakt aan de sociaal verzekerde.

II. BEHANDELING VAN PENSIOENAANVRAGEN 1. Ambtshalve toekenning van een pensioen Overeenkomstig artikel 8 van het handvest worden de sociale prestaties toegekend, hetzij ambtshalve telkens wanneer dit materieel mogelijk is, hetzij op schriftelijk verzoek. Inzake pensioenen van de openbare sector is het materieel mogelijk het pensioen of ieder voordeel dat erop betrekking heeft ambtshalve toe te kennen in alle gevallen waarin de pensioeninstelling naar aanleiding van een bepaald feit over de inlichtingen beschikt die het haar mogelijk maken te beslissen dat de sociaal verzekerde alle voorwaarden vervult waarvan de toepasselijke wet- en regelgeving de toekenning van dit pensioen of dit voordeel afhankelijk maken (artikel 10 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998).

Er werd geopteerd voor een algemene omschrijving van het begrip 'materieel mogelijk' om latere nieuwe toepassingen, welke momenteel nog niet mogelijk zijn, te kunnen doorvoeren zonder het uitvoeringsbesluit van het handvest te moeten aanpassen.

Overeenkomstig de bestaande wetgeving kan een pensioen van de openbare sector slechts worden toegekend mits het indienen van een aanvraag.

Ten gevolge van het handvest dienen de pensioenen, telkens wanneer dit materieel mogelijk is, ambtshalve te worden toegekend. Gelet op de huidige stand van de technische middelen waarover de instellingen die pensioenen van de openbare sector beheren beschikken, is er slechts één situatie waarin het momenteel materieel mogelijk is om ambtshalve pensioenrechten toe te kennen, nl. het toekennen van een overlevingspensioen indien de overleden echtgenoot reeds titularis was van een rustpensioen dat beheerd wordt door dezelfde pensioeninstelling.

De ambtshalve toekenning van het overlevingspensioen wordt geregeld door artikel 21 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, zoals dit aangepast werd door artikel 18 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998.

Volgende principes zijn geldig indien de titularis van een rustpensioen van de openbare sector overlijdt en het overlevingspensioen door dezelfde instelling wordt toegekend als die welke het rustpensioen beheerde : - het overlevingspensioen wordt ambtshalve toegekend aan de langstlevende echtgenoot; uiteraard kan belanghebbende de toekenning weigeren indien hij dit overlevingspensioen niet of voorlopig niet wenst te genieten; - het overlevingspensioen wordt ambtshalve aan de uit de echt gescheiden echtgenoot toegekend indien uit het Rijksregister blijkt dat hij de enige potentiële rechthebbende is. Indien er andere potentiële rechthebbenden zijn dient hij een aanvraag in te dienen.

Enkel de langstlevende echtgenoot wiens huwelijk met de overledene minstens een jaar heeft geduurd en wezen van minder dan 18 jaar oud worden beschouwd als potentiële rechthebbenden. Dit wil dus zeggen dat de uit de echt gescheiden echtgenoot geen aanvraag hoeft in te dienen indien uit het Rijksregister blijkt dat er naast de uit de echt gescheiden echtgenoot bijvoorbeeld enkel wezen uit een ander huwelijk zijn die ouder zijn dan 18 jaar; - het overlevingspensioen wordt ambtshalve aan een of meer wezen van minder dan 18 jaar toegekend indien zij de enige potentiële rechthebbende zijn, zoniet dienen zij een aanvraag in te dienen.

Indien er samenloop is van wezen die jonger en wezen die ouder zijn dan 18 jaar, dienen enkel de wezen die ouder zijn dan 18 jaar een aanvraag in te dienen. Dit is logisch aangezien de pensioeninstelling niet op de hoogte is van het feit dat deze wezen die ouder dan 18 jaar zijn, eventueel recht geven op kinderbijslag zodat een ambtshalve onderzoek van het recht op overlevingspensioen in dat geval niet mogelijk is.

De artikelen van de wet van 15 mei 1984 die betrekking hebben op de toekenning van een overlevingspensioen, houden allemaal rekening met het indienen van een aanvraag. Door de artikelen 14, 15, 16 en 17 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 worden de overige bepalingen van de wet van 15 mei 1984 aangepast aan de mogelijkheid van de ambtshalve toekenning van het overlevingspensioen, zonder dat de inhoud van deze artikelen voor het overige wordt gewijzigd.

De langstlevende echtgenoot die geen aanvraag tot het bekomen van een overlevingspensioen dient in te dienen, hoeft evenmin een aanvraag tot het bekomen van de begrafenisvergoeding in te dienen. Indien de langstlevende echtgenoot wel een aanvraag tot het bekomen van een overlevingspensioen diende in te dienen, telt deze aanvraag meteen als aanvraag tot het bekomen van de begrafenisvergoeding. 2. Behandeling van een pensioenaanvraag Het handvest wijzigt niets aan de huidige wijze waarop een aanvraag voor het bekomen van een pensioen van de openbare sector dient te worden ingediend. De pensioeninstelling is wel verplicht een ontvangstbewijs over te maken aan de aanvrager waarop overeenkomstig artikel 9 van het handvest volgende vermeldingen dienen voor te komen : - de datum waarop de aanvraag werd geregistreerd. Artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 bepaalt dat de ontvangstdatum van de aanvraag de datum is waarop de aanvraag werd geregistreerd. Vanaf die datum begint de termijn van 4 maanden te lopen waarbinnen de pensioeninstelling een beslissing omtrent de aanvraag dient te doen (zie punt III); - de onderzoekstermijn van de aanvraag. Daar er geen wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn die een eigenlijke onderzoekstermijn opleggen inzake pensioenen van de openbare sector dient geen onderzoekstermijn te worden vermeld. Een summier overzicht van de verschillende fasen van de verwerking van het dossier is in dat opzicht voldoende; - de toegepaste verjaringstermijn. Het betreft hier de termijn van 10 jaar gedurende welke de sociaal verzekerde een rechtsvordering tegen een beslissing van de pensioeninstelling instellen.

Indien de pensioenaanvraag toekomt bij een instelling die niet bevoegd is om de aanvraag te behandelen dient deze instelling : 1° de aanvraag over te maken aan de bevoegde instelling;2° de aanvrager hiervan op de hoogte te brengen. De artikelen 5, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 regelen de gevolgen van een aanvraag tot het bekomen van een pensioen van de openbare sector, die werd ingediend bij een niet bevoegde instelling. Het betreft hier de problematiek van de polyvalentie van een pensioenaanvraag.

Er kunnen zich drie mogelijkheden voordoen : 1° de aanvraag voor een pensioen van de openbare sector is ingediend bij de Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) De datum van de registratie van de pensioenaanvraag bij de RVP of het RSVZ is geldig voor de opening van het pensioenrecht in de openbare sector, indien de belanghebbende binnen de 6 maanden vanaf het versturen van de kennisgeving van de definitieve beslissing door de RVP of het RSVZ een nieuwe aanvraag indient bij de bevoegde pensioeninstelling van de openbare sector. De termijn voor het nemen van een beslissing begint voor de bevoegde pensioeninstelling van de openbare sector slechts te lopen vanaf de datum waarop de tweede aanvraag werd geregistreerd.

Hieruit volgt dat de RVP en het RSVZ de verplichting hebben om in de tekst van hun definitieve beslissing de belanghebbende in te lichten over de mogelijkheid om binnen de 6 maanden een nieuwe aanvraag in de openbare sector te doen, met behoud van het recht op de datum van de oorspronkelijke aanvraag.

Op te merken valt dat in het pensioenstelsel van de werknemers en zelfstandigen een gelijkaardige bepaling is opgenomen.

Artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers bepaalt dat wanneer de aanvrager de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt, de datum van indiening van een aanvraag in de openbare sector geldt als datum van indiening van een aanvraag in de regeling voor werknemers op voorwaarde dat laatstbedoelde aanvraag wordt ingediend bij de gemeente waar betrokkene zijn hoofdverblijfplaats heeft of wordt afgegeven bij de Rijksdienst voor Pensioenen, binnen de zes maanden na ontvangst van de kennisgeving van de beslissing in de openbare sector.

Artikel 121 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen bevat een identieke bepaling voor de zelfstandigen.

Om de toepassing van deze 2 bepalingen mogelijk te maken moet voortaan in de beslissingen van de pensioeninstelling van de openbare sector de belanghebbende worden ingelicht over de mogelijkheid om binnen de 6 maanden een nieuwe aanvraag in te dienen bij de gemeente of af te geven bij de RVP of RSVZ, met behoud van het recht op de datum van de oorspronkelijke aanvraag.

De hogervermelde bijkomende aanvraag is vereist omdat het pensioenstelsel van de werknemers en de zelfstandigen enerzijds en het pensioenstelsel van de openbare sector anderzijds twee verschillende stelsels zijn met eigen specifieke voorwaarden, zodat een aanvraag tot pensionering in het ene stelsel niet noodzakelijk een pensionering in het andere stelsel hoeft te impliceren.

Voorbeeld : Een werknemer geeft ook deeltijds les in het avondonderwijs. Het feit dat hij een pensioen aanvraagt voor zijn betrekking in de privé-sector wil niet noodzakelijk zeggen dat hij eveneens voor zijn bijambt op pensioen wil gaan. Ten einde te vermijden dat er nutteloos een dossier in de openbare sector wordt geopend, blijft een uitdrukkelijke aanvraag in dat stelsel vereist. Indien dit gebeurt binnen de zes maanden na de definitieve beslissing van de RVP blijft de datum van de eerste aanvraag geldig voor het vaststellen van de pensioenrechten van belanghebbende in de openbare sector. 2° De aanvraag is ingediend bij de verkeerde openbare pensioeninstelling Voorbeeld : Pensioenaanvraag waarvoor een gemeente bevoegd is werd ingediend bij de Administratie der Pensioenen. De datum waarop deze aanvraag bij de Administratie der Pensioenen werd geregistreerd is geldig voor de opening van het recht van belanghebbende.

De in artikel 10 van het handvest bedoelde termijn voor het nemen van een beslissing begint voor de gemeente slechts te lopen vanaf de datum waarop zij de door de Administratie der Pensioenen overgemaakte aanvraag heeft geregistreerd. 3° De aanvraag is ingediend bij een niet voor pensioenen bevoegde instelling Voorbeeld : Pensioenaanvraag ingediend bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). De RVA is verplicht deze aanvraag over te maken aan de bevoegde pensioeninstelling. Zowel voor de opening van het recht van belanghebbende als voor de aanvang van de termijn waarbinnen de bevoegde pensioeninstelling een beslissing dient te nemen, geldt de datum waarop de aanvraag bij de bevoegde pensioeninstelling werd geregistreerd.

III. BESLISSINGS- EN UITBETALINGSTERMIJN 1. Termijnen De artikelen 10 en 12 van het handvest bepalen binnen welke termijn een instelling van sociale zekerheid een beslissing dient te nemen en binnen welke termijn ze tot uitbetaling van het voordeel dient over te gaan. De instelling van sociale zekerheid dient een beslissing te nemen binnen de vier maanden na de ontvangst van het verzoek of na het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het ambtshalve onderzoek. Toegepast op de pensioenen van de openbare sector betekent dit dat de termijn van 4 maanden begint te lopen : - vanaf de ontvangstregistratie van de aanvraag tot het bekomen van een pensioen van de openbare sector, of - in het geval van het hogervermelde ambtshalve onderzoek naar het recht op een overlevingspensioen, vanaf de datum waarop de instelling die het rustpensioen beheerde het overlijden van de rustgepensioneerde heeft geregistreerd.

Indien geen beslissing kan genomen worden binnen deze termijn moet de pensioeninstelling dit meedelen aan de belanghebbende met vermelding van de redenen.

Deze termijn van 4 maanden wordt evenwel geschorst zolang de betrokkene of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid geen gevolg heeft gegeven aan de door de pensioeninstelling gevraagde inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het nemen van de beslissing.

De termijn wordt evenwel niet geschorst indien de gevraagde inlichtingen dienen te worden geleverd door een andere Belgische instelling van sociale zekerheid.

Binnen de vier maanden na de kennisgeving van de beslissing tot toekenning van het pensioen maar ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden vervuld zijn, dient het pensioen te worden uitbetaald.

Met betrekking tot de perequatie moet worden gesteld dat de beslissing tot perequatie wordt geacht plaats te vinden op de laatste dag van de termijn bepaald in artikel 10, eerste lid van de wet (artikel 8, laatste lid, van het koninklijk besluit van 16 juli 1998). Indien de nieuwe weddeschalen die aanleiding geven tot de perequatie bekendgemaakt worden in het Belgisch Staatsblad, wordt de beslissing tot perequatie dus geacht plaats te vinden 4 maanden na die bekendmaking. Indien de nieuwe weddeschalen niet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt worden (bijv. gemeentelijke weddeschalen die bij een beraadslaging van de gemeenteraad goedgekeurd worden), begint de termijn pas te lopen vanaf het ogenblik dat de pensioeninstelling de nieuwe weddeschalen ontvangt.

Indien bovenvermelde termijnen niet nageleefd worden, kunnen er eventueel sancties volgen (zie verder punt 2).

Enkele voorbeelden : N.B.: beslissing = kennisgeving van de beslissing Voorbeelden artikel 12 1° geval : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bekendmaking van de nieuwe weddeschalen in het Belgisch Staatsblad is het feit dat aanleiding geeft tot het ambtshalve onderzoek van de perequatie van de pensioenen van de openbare sector.Zoals vermeld wordt de beslissing tot perequatie geacht genomen te zijn 4 maanden na deze bekendmaking. 2. Sanctie Indien bovenvermelde termijnen niet worden nageleefd dienen overeenkomstig artikel 20 van het handvest interesten te worden uitbetaald aan de sociaal verzekerde. De algemene regel is dat interesten verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de termijn van 4 maanden na het nemen van de beslissing maar ten vroegste vanaf de datum van de opeisbaarheid van de prestatie.

In dit verband moet echter het volgende worden opgemerkt. Is de vertraging te wijten aan : - de belanghebbende zelf : geen interesten verschuldigd daar de termijn om te beslissen geschorst is; - een buitenlandse instelling : geen interesten verschuldigd daar de termijn om te beslissen geschorst is; - de pensioeninstelling : interesten vanaf het verstrijken van de 4 maanden waarbinnen een beslissing diende genomen te worden, maar ten vroegste vanaf de datum waarop de prestatie ingaat; - een andere Belgische instelling van sociale zekerheid : interesten vanaf het verstrijken van de 4 maanden waarbinnen een beslissing diende te worden genomen, maar ten vroegste vanaf de datum waarop de prestatie ingaat; - een andere Belgische instelling (vb. een Gewest of een Gemeenschap belast met de samenstelling van een pensioendossier) : geen interesten verschuldigd.

Volgende voorbeelden maken duidelijk in welke gevallen er interesten dienen te worden betaald en vanaf welke periode.

Artikel 10 + artikel 12 1° Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien er voorschotten op pensioen worden uitbetaald, zijn er geen interesten verschuldigd op het verschil tussen het definitieve bedrag en het bedrag van de voorschotten : 1° indien deze voorschotten 90% of meer bedragen van het definitieve bedrag;2° indien, ongeacht het niveau van de voorschotten, - de definitieve beslissing afhankelijk is van inlichtingen die door de aanvrager zelf of door een niet in artikel 2 van het handvest bedoelde instelling moeten worden verstrekt; - de definitieve beslissing afhangt van de beslissing van twee of meer pensioeninstellingen en voor zover de pensioenaanvragen werden ingediend binnen de acht maanden die voorafgaan aan de ingangsdatum van het pensioen; - slechts bij de definitieve beslissing kan worden vastgesteld dat de sociaal verzekerde voldoet aan de voorwaarden om recht te hebben op een minimumuitkering (Artikel 20 van het handvest zoals gewijzigd door de wet van 22 februari 1998).

Voorbeeld : het gewaarborgd minimum wordt na het uitbetalen van voorschotten toegekend.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - Indien uitbetaling van het voorschot na 31.8.1998 (1) : interesten vanaf die datum op het bedrag van het voorschot. - Indien uitbetaling definitief bedrag na 31.1.1999 (2) : interesten vanaf die datum op het supplement gewaarborgd minimum.

IV. MOTIVERING, VERMELDINGEN EN KENNISGEVING 1. Motivering Elke beslissing dient uitdrukkelijk de juridische en feitelijke overwegingen te vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen. De redenen van de beslissing moeten in de beslissing zelf worden weergegeven en moeten samen met de beslissing aan de betrokkene worden meegedeeld.

Essentieel onderdeel van de motiveringsverplichting is de wettelijke basis waarop de beslissing getroffen is. Hierna wordt de wijze aangegeven waarop beslissingen inzake een pensioen van de openbare sector dienen gemotiveerd te worden : - de toekenning van voorschotten : de beslissing tot het toekennen van voorschotten is een beslissing in de zin van het handvest. Deze beslissing dient gemotiveerd te worden.

Het louter meedelen van een bedrag is in principe dus onvoldoende. Zij dient dezelfde elementen te bevatten als die welke op de definitieve beslissing dienen te worden vermeld. - de toekenning van het definitieve pensioenbedrag : deze beslissing is gemotiveerd indien zij minimaal volgende elementen bevat : - de wettelijke basis van het recht op pensioen; - de perioden die in aanmerking werden genomen; - de eigenlijke pensioenberekening met vermelding van de op de ingangsdatum van het pensioen geldende index; - de weigering tot toekenning van een pensioen : deze beslissingen dienen in elk geval de wettelijke bepalingen te vermelden waaraan in het concrete geval niet werd voldaan; - de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen : deze beslissingen zijn gemotiveerd indien ze de vermeldingen van artikel 15 van het handvest bevatten; - de toekenning van : - het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld : het betalingsbericht waarop het bedrag vermeld staat waarop de belanghebbende recht heeft, geldt als kennisgeving en motivering van deze beslissing - een perequatie : het betalingsbericht met vermelding van het nieuwe pensioenbedrag waarop belanghebbende recht heeft, geldt als kennisgeving en motivering; - een supplement gewaarborgd minimum : zie beslissing tot toekenning of weigering van een pensioen; - een begrafenisvergoeding : de beslissingen tot toekenning van een begrafenisvergoeding dienen eveneens in elk geval de wettelijke bepalingen te vermelden op basis waarvan deze vergoeding wordt toegekend; - een indexatie : het betalingsbericht met vermelding van het nieuwe pensioenbedrag waarop belanghebbende recht heeft, geldt als kennisgeving en motivering; - het vermelden van de bedragen van de sociale en fiscale afhoudingen : het betalingsbericht met vermelding van het nieuwe bruto- en nettopensioenbedrag waarop belanghebbende recht heeft, geldt als kennisgeving en motivering.

Uiteraard dienen beslissingen waarbij voormelde voordelen worden geweigerd naar aanleiding van individuele aanvragen volledig te worden gemotiveerd en meegedeeld aan de belanghebbende.

De motiveringsplicht is een substantiële vormvereiste. De sanctie voor het niet of onvolledig naleven van deze verplichting is de onwettigheid van de beslissing. De gewone rechter hoeft geen rekening te houden met dergelijke beslissingen. 2. Vermeldingen De artikelen 14 en 15 van het handvest geven een opsomming van de vermeldingen die moeten voorkomen op de beslissingen tot toekenning of weigering van prestaties en op de beslissingen tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Artikel 11 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 voorziet voor beslissingen inzake pensioenen van de openbare sector evenwel in drie uitzonderingen : - op de betalingsberichten die dienen als mededeling van een gemotiveerde beslissing dienen deze vermeldingen niet voor te komen; - op alle beslissingen dient slechts de tekst van artikel 1017, eerste lid van het Gerech telijk Wetboek te worden vermeld omdat het tweede lid enkel betrekking heeft op geschillen voor de arbeidsrechtbank en geschillen over pensioenen van de openbare sector worden beslecht voor de burgerlijke rechtbanken; - enkel het adres van de rechtbank van eerste aanleg wordt vermeld, zelfs indien de vrederechter bevoegd is.

Artikel 14, eerste lid, 3°, van het handvest betreffende het vermelden van de termijn om in beroep te gaan tegen een beslissing, is ingegeven door de korte beroepstermijn (3 maanden) in de sociale zekerheidssector. Op de beslissing inzake een pensioen van de openbare sector wordt vermeld dat de verjaringstermijn voor het instellen van een rechtsvordering 10 jaar bedraagt.

V. HERZIENING VAN BESLISSINGEN De artikelen 17 en 18 van het handvest bepalen de gevolgen van de herziening van een beslissing.

Volgende principes gelden voor beslissingen inzake pensioenen van de openbare sector : - deze beslissingen kunnen steeds herzien worden; - indien de nieuwe beslissing achterstallen in het voordeel van de gepensioneerde tot gevolg heeft, moeten deze in principe worden uitbetaald met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de beslissing. De aandacht wordt er evenwel op gevestigd dat de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring blijven gelden. Indien er achterstallen dienen te worden uitbetaald moet er dus rekening worden gehouden met de vijfjarige of tienjarige verjaringstermijn; - indien ten gevolge van de nieuwe beslissing een kleiner pensioenbedrag dient te worden uitbetaald aan de gepensioneerde, wordt de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen, door het feit dat de wettelijke bepalingen inzake verjaring blijven gelden, beperkt tot zes maanden of vijf jaar.

VI. INTERESTEN 1. Interesten te betalen door de pensioeninstelling zie punt III, 2.2. Interesten te betalen door de gepensioneerde Artikel 21 van het handvest bepaalt dat de onverschuldigd betaalde prestaties van rechtswege interest opbrengen vanaf de betaling, indien de onverschuldigde betaling het gevolg is van arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen van de belanghebbende persoon. In het eerste en tweede lid van artikel 8 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 wordt expliciet bepaald welke inlichtingen de gepensioneerde dient over te maken aan de pensioeninstelling. Indien de gepensioneerde deze inlichtingen niet overmaakt en dit tot gevolg heeft dat de pensioeninstelling ten onrechte pensioenbedragen heeft uitbetaald die worden teruggevorderd, wordt dit verzuim gelijkgesteld met arglist of met bedrog voor de toepassing van artikel 21 van het handvest, d.w.z. dat er in dat geval interesten van de gepensioneerde kunnen worden gevorderd die berekend worden op het terug te vorderen pensioenbedrag.

VII. AFSTAND EN VOORZIENING 1. Afstand van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen Artikel 22 van het handvest bepaalt dat de instellingen van sociale zekerheid kunnen afstand doen van de terugvordering van onverschuldigd uitbetaalde bedragen.Dit artikel is niet van toepassing op de pensioenen van de openbare sector daar in de desbetreffende wetgeving geen mogelijkheid bestaat om af te zien van de terugvordering van onverschuldigd uitbetaalde bedragen. 2. Voorzieningstermijnen Artikel 23 van het handvest stelt de termijn voor het instellen van een beroep tegen beslissingen van instellingen van sociale zekerheid vast op 3 maanden vanaf de kennisgeving. Voor de pensioenen van de openbare sector geldt de gunstiger termijn van 10 jaar, alhoewel deze termijn niet voortvloeit uit een specifieke wetgeving maar uit de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Brussel, 17 september 1998.

De Minister van Pensioenen, M. COLLA

^