Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 19 april 1999
gepubliceerd op 20 april 1999

Rondzendbrief betreffende het bijzonder statuut van tijdelijke bescherming voor en de opvang van Kosovaarse vluchtelingen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1999000319
pub.
20/04/1999
prom.
19/04/1999
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


19 APRIL 1999. - Rondzendbrief betreffende het bijzonder statuut van tijdelijke bescherming voor en de opvang van Kosovaarse vluchtelingen


1. Inleiding De Ministerraad heeft in zijn beslissing van 9 april 1999 besloten dat er een bijzondere regeling van tijdelijke bescherming zal worden toegekend aan bepaalde categorieën van Kosovaarse vluchtelingen. Deze rondzendbrief is bedoeld als algemene informatie omtrent de aard en de invulling van dit statuut, alsook omtrent de daarmee verbonden rechten en plichten. 2. Toepassingsgebied 2.1. Algemeen Tot het toepassingsgebied van deze omzendbrief behoren volgende categorieën van personen : 1. personen die in het kader van het evacuatieprogramma van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (kortweg « UNHCR ») de mogelijkheid krijgen om naar België te komen;2. de familieleden in de eerste graad van een persoon die sinds enige tijd legaal in België verblijft, die afkomstig zijn uit de regio van Kosovo, voor zover ze op legale wijze België binnenkomen, dat wil zeggen hetzij in bezit van een visum of een machtiging tot verblijf, hetzij na een voorafgaande toelating van de Dienst Vreemdelingenzaken of van een Belgisch consulaat. 2.2. Opmerkingen Twee opmerkingen kunnen worden gemaakt bij het toepassingsgebied. 1. De regeling van tijdelijke bescherming is niet van toepassing op diegenen die vroeger zijn toegekomen of die in de toekomst op illegale wijze binnenkomen.Zij kunnen een asielaanvraag indienen en voorlopig als asielzoeker verblijven. 2. Na evaluatie van het standpunt van de andere EU-lidstaten over de invoering van een regeling van tijdelijke bescherming kan het toepassingsgebeid van de Belgische regeling eventueel worden uitgebreid. 3. Verblijfsstatus 3.1. Machtiging tot verblijf van zes maanden Aan de personen die onder het toepassingsgebied vallen wordt op basis van artikel 13 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een machtiging tot verblijf verleend voor een periode van zes maanden. Deze machtiging geeft, overeenkomstig artikel 13, recht op een verblijfsvergunning van dezelfde duur.

Aan de personen die in het kader van het evacuatieprogramma naar België komen (zie 2.1. punt 1), zal de Dienst Vreemdelingenzaken onmiddellijk bij binnenkomst een « attest tijdelijke duur ontheemde » bezorgen (waarvan een voorbeeld in bijlage A) dat hen recht geeft op inschrijving in het vreemdelingenregister, alsook een document dat het mogelijk maakt dat de betrokkenen kunnen werken (voorbeeld in bijlage B).

De personen die als familielid naar België kunnen komen (zie 2.1., punt 2), ontvangen de machtiging tot verblijf voor de duur van zes maanden reeds voor hun overkomst. Zij moeten zich evenwel onmiddellijk na hun aankomst tot de Dienst Vreemdelingenzaken wenden om een « attest tijdelijke duur ontheemde » te halen, waarmee ze zich vervolgens voor inschrijving kunnen aanbieden bij de gemeente waarin ze hun hoofdverblijfplaats wensen te nemen.

Ook wanneer de betrokkenen enkel het « attest tijdelijke duur ontheemde » bezitten (d.w.z. dus ook al kunnen zij geen paspoort of identiteitsdocument voorleggen), worden zij ingeschreven in het vreemdelingenregister en ontvangen zij een bewijs van inschrijving in het Vreemdelingenregister (de zogenaamde « witte kaart »; verder « BIVR »). Op het BIVR wordt de vermelding « tijdelijke duur ontheemde » aangebracht.

De gewone regels inzake de inschrijving in het Vreemdelingenregister zijn van toepassing. Het statuut dat op grond van deze rondzendbrief wordt toegekend is vergelijkbaar met het statuut van elke vreemdeling die een machtiging tot verblijf van bepaalde duur heeft.

Elke adreswijziging moet door de betrokkene gemeld worden op de wijze door de wet voorgeschreven, dat wil zeggen, bij de gemeente van de nieuwe hoofdverblijfplaats. Bijkomend zal elke adreswijziging door de betrokkene echter ook moeten gemeld worden aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

Het is uitermate belangrijk dat de betrokkene van elke eventuele adreswijziging melding doet, omdat hij anders het risico loopt geschrapt te worden uit het vreemdelingenregister wat tot het verlies van zijn verblijfsvergunning kan leiden. 3.2. Verlenging of einde van de machtiging De machtiging tot voorlopig verblijf is zes maanden geldig.

Tenzij de regering na beoordeling van de algemene toestand in Kosovo beslist dat het niet langer noodzakelijk is het bijzonder statuut van tijdelijke bescherming te handhaven, kan de inschrijving in het Vreemdelingenregister telkens met zes maanden verlengd worden.

De betrokkene moet deze verlenging bij de gemeente van inschrijving aanvragen vóór het einde van de eerste of vorige periode van zes maanden. 4. Opvang De personen die in het kader van het evacuatieprogramma van het hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de verenigde Naties naar België komen, zullen vooreerst worden opgevangen in een aantal opvangcentra die door de Staat, of door het Belgische Rode Kruis in opdracht van de Staat, worden georganiseerd. Deze opvangcentra hebben een ruime bed-bad-brood-opdracht en zorgen eveneens voor de essentiële psycho-sociale en medische begeleiding.

Het staat betrokkenen vrij om de centraal georganiseerde opvang te verlaten en om zich te vestigen in een gemeente. Indien zij behoeftig zijn kunnen ze beroep doen op de steun van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) van de gemeente van de verplichte plaats van inschrijving (de wet zal in die zin worden aangepast).

Het OCMW zal nagaan of de betrokkenen over de bovenvermelde verblijfsdocumenten beschikken en zal B indien dit het geval is B op basis van een sociaal onderzoek, de aard en het bedrag van de toe te kennen steun bepalen. Het OCMW bepaalt zelf welke steun er zal worden verleend. De Staat betaalt de kosten terug aan de OCMW's binnen de grenzen van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de terugbetaling door de Staat van de kosten van de dienstverlening door de OCMW's toegekend aan een behoeftige die de Belgische nationaliteit niet bezit en die niet in het bevolkingsregister is ingeschreven (B.S. 03.03.1995 en 02.03.1999).

Bij het toekennen en met het oog op het terugvorderen van de steun zal het OCMW rekening houden met de bijzondere bepalingen betreffende de sociale zekerheid (kinderbijslag, mutualiteit) die voor de betrokken personen van toepassing zullen zijn. 5. Tewerkstelling De regeling die inzake tewerkstelling van toepassing zal zijn op de personen bedoeld in deze rondzendbrief, is vergelijkbaar met de regeling die geldt voor asielzoekers die reeds ontvankelijk zijn verklaard. 5.1. Algemeen De betrokken personen zullen door een werkgever in België kunnen tewerkgesteld worden, wanneer aan deze werkgever, na indiening van een aanvraag bij de gewestelijke overheid, een voorlopige arbeidsvergunning werd afgeleverd.

De aflevering van deze voorlopige arbeidsvergunning aan de werkgever gaat niet gepaard met de aflevering van een arbeidskaart aan de werknemer, maar de werkgever moet een afschrift van de voorlopige arbeidsvergunning aan de werknemer overhandigen.

Voor de toekenning van de voorlopige arbeidsvergunning wordt er geen rekening gehouden met de toestand van de arbeidsmarkt (in afwijking op artikel 5 van het koninklijk besluit van 6 november 1967) en evenmin met het bestaan van een internationale overeenkomst inzake arbeidskrachten (in afwijking op artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 november 1967).

Anderzijds is de overeenkomst die in artikel 2bis van het koninklijk besluit van 6 november 1967 voorzien is, niet vereist. Daarentegen is wel een geschreven arbeidsovereenkomst conform de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 vereist.

Evenmin is er sprake van de toepassing van artikel 9, eerste lid van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967.

De werkgever zal de betrokken personen niet effectief mogen tewerkstellen alvorens de voorlopige arbeidsvergunning te hebben verkregen.

De voorlopige arbeidsvergunning is geldig voor een periode van maximum één jaar en zij kan worden vernieuwd.

Zij verliest echter haar geldigheid als de werknemer niet meer over een verblijfsvergunning beschikt. 5.2. Indiening van de aanvragen voor voorlopige arbeidsvergunningen De aanvragen voor (voorlopige) arbeidsvergunningen moeten worden door de werkgever ingediend bij de bevoegde gewestelijke diensten (ORBEM / BGDA - VDAB - FOREM) en moeten vergezeld zijn van : - Het inlichtingenblad bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 6 november 1967; - Een kopie van de verblijfstitel gelijkvormig verklaard door het gemeentebestuur van de hoofdverblijfplaats van de werknemer; - Wanneer de werknemer minder dan twee jaar in België verblijft en er voor de eerste maal wordt tewerkgesteld, een geneeskundig getuigschrift bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 november 1967.

De aanvragen voor een vernieuwing moeten worden ingediend in dezelfde vorm als de eerste aanvraag.

Wanneer de aanvraag voor een voorlopige arbeidsvergunning betrekking heeft op een tewerkstelling in de tuinbouwsector, zijn de bepalingen van de omzendbrief van 1 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 14 juli 1994) van toepassing. 6. Sociale zekerheid 6.1. Kinderbijslag 6.1.1. Opneming van Kosovaarse kinderen in een gezin in België.

Op grond van artikel 51, § 4, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, verleent de Minister van Sociale Zaken ten behoeve van de kinderen die Kosovaars vluchteling zijn, een algemene afwijking op de voorwaarde dat tussen de rechthebbende en het kind een band van verwantschap of een juridische band, zoals bepaald in artikel 51, § 3, van dezelfde wetten, dient te bestaan. 6.1.2. Een gezin bestaande uit Kosovaarse vluchtelingen wordt ondergebracht in België, waarbij het kind uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van een natuurlijke persoon Op grond van artikel 2, tweede lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, heeft de Minister van Sociale Zaken beslist dat de voorwaarde van werkelijk en ononderbroken verblijf in België gedurende ten minste de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag om gewaarborgde gezinsbijslag voorafgaan, zowel in hoofde van de natuurlijke persoon die het Kosovaarse kind uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste heeft (art. 1, tweede lid) als in hoofde van het Kosovaarse kind zelf (art. 2, eerste lid, 1°), niet van toepassing is. 6.2. Gezondheidszorg 6.2.1. Recht op tegemoetkomingen voor geneeskundige verzorging ten voordele van de vluchtelingen uit Kosovo 1. Voor wat het recht op tegemoetkomingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van deze personen betreft, zullen de verzekeringsinstellingen op de hoogte worden gebracht van de wijze waarop deze personen recht op tegemoetkomingen kunnen laten gelden.2. De reglementering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voorziet reeds, dat de vreemdelingen die gemachtigd zijn tot een verblijf van meer dan drie maanden, de hoedanigheid van gerechtigde kunnen laten gelden, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 15° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (artikel 128quinquies, § 1 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de voormelde gecoördineerde wet).Deze personen bewijzen hun situatie door overlegging van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, waarmee zij zich als gerechtigde in een verzekeringsinstelling naar keuze kunnen laten inschrijven. Vanaf hun inschrijving hebben deze personen recht op tegemoetkomingen voor geneeskundige verzorging.

In afwachting van de inschrijving in het Vreemdelingenregister, ontvangen de betrokken personen een titel van voorlopig verblijf die hen onmiddellijk wordt overhandigd (het attest « tijdelijke duur ontheemde »). Op basis van deze titel - die achteraf zal worden bevestigd door het BIVR - is de inschrijving bij de verzekeringsinstelling in de voormelde hoedanigheid van gerechtigde eveneens reeds mogelijk. 6.2.2. Recht op de verhoogde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging.

Indien de betrokken personen onder het toepassingsgebied vallen van artikel 37, § 1 of § 19 van de voormelde gecoördineerde wet, kan hen de verhoogde verzekeringstegemoetkoming worden toegekend.

De situatie waarin deze personen zich met de meeste waarschijnlijkheid zullen bevinden, en die recht geeft op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, is die waarin hen door het O.C.M.W. een aan het bestaansminimum gelijkaardige financiële steun wordt verleend (steun die geheel of gedeeltelijk door de federale overheid ten laste wordt genomen op basis van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende de tenlastenneming van steun, toegekend door het O.C.M.W.).

Opdat het recht op de verhoogde tegemoetkoming kan worden toegekend, dienen deze personen gedurende drie maanden ononderbroken recht gehad te hebben op deze steun (of gedurende zes maanden in een periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden). Het bewijs aangaande deze situatie wordt geleverd door een verklaring vanwege het O.C.M.W. Brussel, 19 april 1999.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^