Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 19 november 2013
gepubliceerd op 20 december 2013

Omzendbrief nr. 2.719 betreffende het verbod van jacht op grof wild in de afgesloten gebieden

bron
waalse overheidsdienst
numac
2013207040
pub.
20/12/2013
prom.
19/11/2013
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

WAALSE OVERHEIDSDIENST


19 NOVEMBER 2013. - Omzendbrief nr. 2.719 betreffende het verbod van jacht op grof wild in de afgesloten gebieden


1. Doel van de omzendbrief Deze omzendbrief dient om de personeelsleden van het « Département de la Nature et des Forêts (DNF) (Departement Natuur en Bossen) » alsook die van de « Unité anti-braconnage (UAB) du Département de la Police et des Contrôles (DPC) (Antistroperij-eenheid (UAB) van het Departement Politie en Controles) » een toelichting en richtlijnen te geven over het wettelijk verbod van jacht op grof wild in de afgesloten gebieden. De bepalingen van de jachtwetgeving die dat verbod organiseren zijn in de loop der tijd het voorwerp geweest van verschillende interpretaties en werden heel lang met een afwachtende houding toegepast op het terrein. Deze toestand is te wijten met name aan de beroepen ingesteld in 1999 bij de Raad van State door sommige privé-eigenaars en verenigingen die hun belangen [1] verdedigen en aan de aanneming in oktober 2000 van een omstreden ministeriële [2] omzendbrief wat betreft de wijze waarop de definitie van een afgesloten gebied erin geïnterpreteerd wordt.

Het komt er nu op aan dat alle ambtenaren die met de jachtpolitie belast worden die wetsbepalingen op dezelfde wijze begrijpen en op het terrein toepassen. Dit doet natuurlijk niets af aan het feit dat de interpretatie van die bepalingen per slot van zaken toekomt aan de parketten en rechtbanken. 2. Wettelijke en rechtspraakreferenties 2.1. Wettelijke referenties - jachtwet van 28 februari 1882 : * artikel 1, § 1, 10°, ingevoegd bij artikel 1 van het decreet van 14 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 28 september 1994); * artikel 2ter, ingevoegd bij artikel 10 van voornoemd decreet; - besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 05/08/1999 numac 1999027609 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 1995 waarbij de bestrijding van sommige soorten wild wordt toegelaten en de voorwaarden worden bepaald tot bestrijding van grof wild binnen de afgesloten gebieden bedoeld bij artikel 2ter, 1e lid van de jachtwet van 28 februari 1882 type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 10/07/1999 numac 1999027557 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter van de jachtwet van 28 februari 1882 sluiten tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter, tweede lid, van de jachtwet van 28 februari 1882 (Belgisch Staatsblad van 10 juli 1999). 2.2. Rechtspraakreferenties - vonnis van 18 oktober 2006 van de rechtbank van eerste aanleg van Verviers, 10e Correctionele Kamer : - arrest nr. 198.192 van 24 november 2009 van de Raad van State; - arrest van 4 oktober 2011 van het hof van beroep van Luik, 4e Correctionele Kamer; - arrest van 22 februari 2012 van het Hof van Cassatie. 3. Context Zoals alle levende wezens moet het grof wild beschikken over voedsel om zich te voeden, over beschutting om te schuilen en over partners in voldoend aantal om zijn afstamming te waarborgen. De ruimte die een individu nodig heeft om aan het geheel van zijn behoeften te voldoen vormt wat men zijn vitaal domein noemt. Naar gelang van de soorten zal het individu die ruimte geheel, gedeeltelijk of geenszins delen met vertegenwoordigers van zijn eigen soort. Die deling kan permanent of seizoensgebonden zijn, waarbij al dan niet een geslacht of een leeftijdscategorie uitgesloten wordt.

Wat het soort ree betreft, bedraagt het vitale domein van een individu hoogstens een tiental hectaren. Wat het soort hert betreft, bedraagt het vitale domein van 700 tot 1 500 ha voor een hinde en van 1 500 tot 5 000 ha en meer voor een hert. Wat het soort everzwijn betreft, bedraagt het vitale domein van 500 tot 5 000 ha voor de vrouwtjes en van 1 500 tot 10 000 ha voor de mannetjes. Het gaat hier om ordes van grootte die louter ten indicatieve titel gegeven worden, daar de oppervlakte van de vitale domeinen van die cijfers kan afwijken, met name naar gelang van de rijkdom van het milieu of van de kalmte.

De onvermijdelijke ontwikkeling van de bebouwing en de communicatiewegen heeft in de loop der tijd een druk uitgeoefend op het vitale domein van het grof wild. Soms kunnen de dieren van het soort grof wild slechts aan hun behoeften voldoen door de overexploitatie van de hulpbronnen die beschikbaar zijn binnen het bos, dat vandaag het grootste gedeelte van hun vitale domeinen vormt.

Dat verschijnsel is de laatste decennia verergerd door de aanzienlijke toename van de populaties grof wild en vanwege het feit dat het publiek het bos binnendringt en zodoende de rust van de dieren in het gedrang brengt.

Daar de Waalse wetgever vaststelt dat die stand van zaken plaatselijk nog toeneemt door de aanwezigheid in de bossen van talrijke afsluitingen die de verplaatsingen van het grof wild belemmeren tussen jachtgebieden [3], heeft hij gewenst op dat vlak tussen te komen bij de aanneming van het decreet van 14 juli 1994 houdende wijziging van de jachtwet van 28 februari 1882. 4. Toelichting over de wetsbepalingen 4.1. Artikel 1, § 1, 10°, en artikel 2ter, eerste lid, van de jachtwet Om aan te sporen tot de ontmanteling van de afsluitingen in de jachtgebieden, heeft de Waalse wetgever dus besloten de jacht op grof wild te verbieden in de afgesloten gebieden [4] (cfr artikel 2ter van de jachtwet, eerste lid) en het afgesloten gebied te definiëren als volgt : « ieder jachtgebied of deel van jachtgebied dat voortdurend of tijdelijk afgesloten is door één of meer hindernissen die de vrije verplaatsing van ieder soort grof wild hindert » (cf. artikel 1, § 1, 10°, van de jachtwet).

Toelichting : Wat gestraft wordt is het feit dat gejaagd wordt op grof wild binnen een afgesloten gebied en dat dus de jacht bedreven wordt.

De definitie van het jachtbedrijf is ruim en ligt vast in artikel 1, § 1, van de jachtwet van 28 februari 1882 « de handeling die erin bestaan wild te vangen of te doden, alsook zijn opzoeking of achtervolging met hetzelfde doeleinde ».

De regels van de medeplichtigheid en het mededaderschap (mededader) zijn toepasselijk : bijgevolg kan niet alleen de jager sensu stricto gestraft worden, maar ook al degenen die meedoen aan het jachtbedrijf (drijvers, organisatoren van de klopjacht, die volkomen bewust zijn van het feit dat ze in een afgesloten gebied jagen).

Degene die de afsluiting geplaatst heeft, is niet per se schuldig aan de overtreding; hij kan slechts schuldig verklaard worden als het vaststaat dat hij die afsluiting bewust heeft geplaatst om de jacht te vergemakkelijken en het wild binnen bedoeld gebied te houden.

De definitie van het afgesloten gebied die in artikel 1, § 1, 10°, van de jachtwet vastligt, geeft aanleiding tot volgende toelichting : a) het begrip "vrije verplaatsing" houdt in dat het grof wild zich altijd en zonder onnodige dwang moeten kunnen verplaatsen om rechtstreeks op de plekken te komen waar het zich zou kunnen voeden, verschuilen en voortplanten. Volgens de definitie van het afgesloten gebied komen zelfs tijdelijke hindernissen immers in aanmerking om het "afgesloten" karakter van een gebied [5] te bepalen. Anderzijds hoeft het gebied niet volledig omheind te zijn om als afgesloten te worden beschouwd vermits de definitie verwijst naar een gebied dat gedeeltelijk afgebakend is door één of meer hindernissen. Volgens de definitie houdt de mogelijke aanwezigheid van verschillende hindernissen overigens ook in dat er een eventuele onderbreking tussen hen bestaat [6].

Een hindernis van enkele meters, laat staan van enkele tientallen meters, belemmert nauwelijks de verplaatsing van het grof wild.

Daarentegen doet een opening van enkele meters in een afsluiting van verschillende honderdtallen meters weinig af aan het feit dat die afsluiting het grof wild ontegensprekelijk hindert in zijn verplaatsingen.

De hindernis moet omvangrijk zijn zodat het coherent lijkt dat a priori geen rekening wordt gehouden met het bestaan van een afsluiting van minder dan 300 meter lang en verwijderd van elk stuk afsluiting met een minimale lengte van 100 meter.

Een afsluiting waarvan de lengte minder dan 300 meter bedraagt kan evenwel beschouwd worden als een hindernis voor de vrije verplaatsing van het grof wild : - als ze niet bestond op de datum van ondertekening van deze omzendbrief, of als ze na die datum verlengd (of tot meer dan 1,20 m verhoogd) werd; - als ze het voorwerp uitmaakt van een klacht van de naburige houder van het jachtrecht die acht dat die afsluiting zoals ze geplaatst is en vanwege de configuratie van de plaats alleen dient om te beletten dat de dieren zijn jachtgebied betreden; b) het volstaat dat de vrije verplaatsing van één enkel soort grof wild [7] op de één of andere manier gehinderd wordt om het gebied als afgesloten te beschouwen en, bijgevolg, om er de jacht op alle soorten grof wild te verbieden;c) de aard van de hindernissen die de vrije verplaatsing van het grof wild belemmeren wordt niet nader bepaald in de definitie van het afgesloten gebied.Het is dus een feitelijke kwestie, die al naar gelang van het geval op het terrein beoordeeld moet worden [8].

Maar het is dan ook alleen maar een feitelijke kwestie. De intentie heeft immers weinig belang : de doelstelling nagestreefd door het bestaan van de afsluiting moet dus niet per se de belemmering van de vrije verplaatsing van het wild zijn. De afsluiting moet dus niet per se door de jager of op verzoek van de jager geplaatst worden : ze kan het feit van derden zijn, al dan niet in overleg met de jager.

Bijgevolg, indien er feitelijk belemmering van de vrije verplaatsing van het grof wild is, is het gebied afgesloten in de zin van de jachtwet. 4.2. Artikel 2ter, tweede lid, van de jachtwet van 28 februari 1882 en besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 05/08/1999 numac 1999027609 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 1995 waarbij de bestrijding van sommige soorten wild wordt toegelaten en de voorwaarden worden bepaald tot bestrijding van grof wild binnen de afgesloten gebieden bedoeld bij artikel 2ter, 1e lid van de jachtwet van 28 februari 1882 type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 10/07/1999 numac 1999027557 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter van de jachtwet van 28 februari 1882 sluiten tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld in artikel 2ter, tweede lid, van de jachtwet Artikel 2ter, eerste lid, van de wet formuleert een algemene regel (het verbod van jacht op grof wild in de afgesloten gebieden).

De Waalse wetgever heeft evenwel voorzien in een afwijking van die algemene regel door erop te wijzen dat de terreinen of delen van terreinen omringd met afsluitingen geplaatst voor de veiligheid van mensen, alsook voor de bescherming van teelten en het houden van vee niet vielen onder dat verbod van jacht op grof wild (cfr artikel 2ter van de jachtwet, tweede lid). Met andere woorden, de Waalse wetgever heeft erkend dat de handhaving (of het plaatsen) van die afsluitingen noodzakelijk kon zijn in andere omstandigheden en dan de bovenhand zou krijgen op de noodzaak om de vrije verplaatsing van het grof wild te garanderen.

In dat kader heeft hij de Waalse Regering ertoe gemachtigd de hoogte van de betrokken afsluitingen te bepalen, rekening houdend met de doelstellingen - veiligheid, bescherming van teelten of houden van vee - die hun handhaving (of plaatsing) wilde nastreven.

Die hoogte werd door de Waalse Regering vastgelegd op 1,20 m maximum voor de bescherming van teelten en het houden van vee en op 5 m maximum voor de veiligheid van mensen (cf. besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 05/08/1999 numac 1999027609 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 1995 waarbij de bestrijding van sommige soorten wild wordt toegelaten en de voorwaarden worden bepaald tot bestrijding van grof wild binnen de afgesloten gebieden bedoeld bij artikel 2ter, 1e lid van de jachtwet van 28 februari 1882 type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 10/07/1999 numac 1999027557 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter van de jachtwet van 28 februari 1882 sluiten, artikel 1).

Toelichting : Door een maximale hoogte van 1,20 m te bepalen voor de bescherming van teelten, heeft de toenmalige Regering duidelijk aangegeven dat de handhaving of het plaatsen van die afsluitingen slechts voor de door everzwijnen toegebrachte schade echt gerechtvaardigd was.

Wat betreft de afsluitingen die de veiligheid van mensen waarborgen, kunnen verschillende situaties in overweging genomen worden : afsluitingen rondom militaire installaties, rondom steengroeven, langs autosnelwegen, ... Aanvankelijk heeft de Regering het niet nuttig geacht om een maximumhoogte voor dat type afsluiting uitdrukkelijk vast te leggen. Als antwoord op een bezwaar van de Raad van State heeft ze die hoogte uiteindelijk willekeurig op 5 m vastgelegd.

Om in aanmerking te komen voor de niet-toepassing van het verbod van jacht op grof wild waarin artikel 2ter, tweede lid, van de jachtwet voorziet, moet de plaatsing van de afsluiting gerechtvaardigd worden door een objectieve reden - de bescherming van teelten bijvoorbeeld - daar de hoogte alleen niet volstaat. Het loutere feit dat een omheining die een gebied of een gedeelte van een gebied afsluit niet hoger is dan 1,2 m, wil dus nog niet zeggen dat ze geen enkel probleem levert. Dit zou erop neerkomen dat men zou aannemen dat ze geacht wordt ambtshalve een rol te vervullen i.v.m. de bescherming van teelten of het houden van vee. Welnu, indien een afsluiting van 1,2 m hoog [9], die langs een vlakte geplaatst wordt, daadwerkelijk als een beschermingsomheining beschouwd moet worden, is dit beslist het geval niet meer als ze geplaatst wordt binnen een bosje, waar ze slechts dient om het jachtgebied af te sluiten en zodoende te trachten er de everzwijnen in te houden. 4.3. Artikel 8 van de jachtwet Artikel 8 verbiedt met name het gebruik van tuigen die geschikt zijn om het vangen of doden van het wild te vergemakkelijken. Deze bepaling is in feite even oud als de jachtwet. In bijzondere omstandigheden kan een afsluiting eventueel als verboden tuig beschouwd worden krachtens artikel 8.

Toelichting : Afsluitingen kunnen beschouwd worden als tuig in de zin van artikel 8 van de wet enkel en alleen als ze werkelijk en opzettelijk dienen om het opgejaagde wild te "begeleiden" naar een verplichte doorgang waar het makkelijk geschoten kan worden (principe van de « trechter »).

Dergelijke omheiningen worden doorgaans met opzet geplaatst door de houder van het jachtrecht.

Daarentegen is een gewone omheining die een jachtgebied (of een gedeelte van een jachtgebied) afsluit op zich geen tuig in de zin van artikel 8 van de jachtwet, om de reden dat ze een rol zou vervullen door het wild in het jachtgebied te houden. De aanwezigheid van een omheining in de nabijheid van sommige schietposten stelt ook geen problemen ten opzichte van dat artikel 8.

Anderzijds, voor zover de dienst zelf de verwijdering eist van delen van omheiningen die niet gerechtvaardigd zijn door de bescherming van vlaktes, door het houden van vee of door de veiligheid van mensen, kan er geen sprake van zijn dat hij ook eist dat schietposten verboden worden in de nabijheid van de gecreëerde openingen.

Zoals bepaald bij het arrest van 4 oktober 2011 van de 4e correctionele kamer van het hof van beroep van Luik, als de wetgever de omheiningen ambtshalve als tuig in de zin van artikel 8 had willen beschouwen, zou hij niet nagelaten hebben de jachtwet dientengevolge aan te vullen door er uitdrukkelijk gewag in te maken van omheiningen, alsook van netten, strikken, wildklemmen, stroppen en al dan niet vergiftigde lokazen.

Opdat alle met de jachtpolitie belaste ambtenaren dezelfde houding zouden aannemen ten opzichte van de toepassing van de onder punt 4 toegelichte wetsbepalingen, worden de volgende richtlijnen aangenomen. 5. Richtlijnen 5.1. Wat de methode betreft Om te bepalen of een gegeven gebied het voorwerp uitmaakt van het verbod van jacht op grof wild bedoeld in artikel 2ter van de jachtwet, zal gebruik gemaakt worden van onderstaande analyserooster, zonder omzetting van de volgorde van de vragen die gesteld dienen te worden : Eerste vraag : Is het jachtgebied afgesloten in de zin van de jachtwet ? Met andere woorden, is er een belemmering van de vrije verplaatsing van één of meer soorten grof wild zoals hierboven aangegeven (punt 4.2.1.) ? Zoals ook hierboven aangeven, moet die belemmering relevant zijn ten opzichte van het betrokken gebied.

Tweede vraag : Indien de vrije verplaatsing daadwerkelijk belemmerd wordt, kan de hindernis/kunnen de hindernissen grechtvaardigd worden door : - of de veiligheid van mensen ? - of de bescherming van teelten ? - of het houden van vee ? Derde vraag : Als het antwoord op de tweede vraag positief is, wordt de door de Waalse Regering vastgelegde maximumhoogte, met name 1,20 m voor de bescherming van teelten en het houden van vee en 5 m voor de veiligheid van mensen, in acht genomen ? Als de antwoorden op de 2e en de 3e vraag positief zijn, zijn de nodige voorwaarden voor de vaststelling van de overtreding niet vervuld.

Daarentegen zijn de voorwaarden vervuld als het antwoord op één van de twee laatste vragen negatief is.

Daar de algemene regel de bestraffing van de belemmering is, heeft logischerwijs het verbod de overhand in geval van twijfel betreffende een positief antwoord op de tweede vraag.

Om twijfels zoveel mogelijk weg te nemen, worden de volgende gegevens verstrekt : Openbare veiligheid : De omheiningen die op initiatief of met de toestemming van de wegbeheerder langs wegen worden geplaatst om de openbare veiligheid te waarborgen vormen een belemmering voor de vrije verplaatsing van het grof wild, maar moeten niet in overweging genomen worden om te bepalen of het gaat om een afgesloten gebied waar de jacht op grof wild verboden moet worden [10]. Dit geldt doorgaans ook voor de omheiningen die rondom sommige domeinen door hun beheerders geplaatst worden om personen de toegang ertoe te ontzeggen om veiligheidsredenen (in het bijzonder de domeinen van Landsverdediging en de steengroevegebieden...).

Bescherming van teelten : De afsluitingen voor de bescherming van teelten moeten geplaatst worden aan de rand van de bosmassieven of in de buurt van de bosrand.

Er moet evenwel redelijkerwijs aangenomen worden dat een jager een afsluiting ter bescherming van vlaktes plaatst, die niet nauwkeurig de omtrek van de bosrand zou volgen maar om evidente besparingsredenen af en toe sommige bosuitgroeisels zou doorkruisen.

Anderzijds moet eveneens redelijkerwijs aangenomen worden dat een jager wiens jachtgebied de vlakte niet aangrenst maar die in het verleden al aanzienlijke schade heeft moeten vergoeden (en die daadwerkelijk heeft vergoed) die het grof wild aan de naburige vlakte had toegebracht, een afsluiting mag plaatsen ter bescherming van de vlakte op zijn grondgebied als zijn buurman, wiens grondgebied de vlakte aangrenst, erin volhardt geen efficiënte preventiemaatregelen te nemen tegen die schade, bijvoorbeeld de plaatsing van een doeltreffende en reglementaire beschermingsomheining tussen het bos en de vlakte. Dit doet geen afbreuk aan het recht van die buurman om de gegrondheid van het gebrek aan voorzorg dat hem aldus verweten zou worden te betwisten en om de verwijdering van de omheining te eisen omdat ze volgens hem geen reden tot bestaan heeft.

In het bijzondere geval van een jachtgebied waarin (dus niet aan de periferie) een omheinde ruimte bestaat, die al dan niet gerechtvaardigd kan worden door de noodzaak om planten of bomen tegen het wild te beschermen, blijft de jacht op grof wild toegelaten op het grondgebied buiten die omheinde ruimte, waar ze verboden is.

Natuurlijk moet vastgesteld worden dat het noodzakelijk is een echte aanplanting te beschermen en moet afgezien worden van elke list die erin bestaat de omheinde ruimte op te nemen in een voorziening die klaarblijkelijk bestemd is om het gebied af te sluiten. 5.2. Wat de gevolgen van de vastgestelde onwettigheid betreft Eerste periode : voorrang aan preventie en dus aan waarschuwing Sommige houders van het jachtrecht hebben mogelijkerwijs ten onrechte geacht dat hun grondgebied niet als afgesloten beschouwd werd.

De met de jachtpolitie belaste ambtenaren zijn immers gedurende verschillende jaren niet of weinig tussengekomen om het verbod van jacht op grof wild te doen naleven in de afgesloten gebieden sinds de inwerkingtreding ervan op 1 juli 2000, met name om de redenen aangehaald onder punt 1 (omstreden interpretatieve omzendbrief en beroepen ingesteld bij de Raad van State).

Rekening houdend met die stand van zaken, werden de meeste houders van het jachtrecht wier jachtgebied als afgesloten beschouwd moet worden daarvan door de DFN (Directie Natuur en Bossen) op de hoogte gebracht tijdens de twee laatste jachtseizoenen en werd hen gevraagd hun omheiningen te verwijderen of te verlagen, zodat ze op termijn op zijn minst niet meer zouden verkeren in een overtredingstoestand vergelijkbaar met die welke aanleiding heeft gegeven tot het vonnis van het hof van beroep van Luik van 4 oktober 2011, bevestigd bij het arrest van het Hof van Cassatie van 22 februari 2012. Daar ze ingestemd hebben met een programma tot ontmanteling van de omheiningen, werd geen proces-verbaal opgemaakt.

Die waarschuwingsstap zal dit jaar voortgezet worden ten opzichte van de houders van het jachtrecht die nog niet geïdentificeerd zouden zijn of die zouden verkeren in een toestand die niet voldoet aan de richtlijnen van deze omzendbrief, ondanks een eerste aanpassing van hun omheiningen om niet te verkeren in een overtredingstoestand vergelijkbaar met die welke het voorwerp is van voornoemde rechtspraak.

Ze zullen erom verzocht worden uiterlijk 1 mei 2014 elke omheining te verwijderen of te verlagen die een belangrijke belemmering vormt voor de vrije verplaatsing van het grof wild en waarvoor het voordeel van de toepassing van de afwijking bepaald bij artikel 2ter, tweede lid, van de jachtwet niet aangehaald kan worden. In geval van meningsverschillen tussen de houder van het jachtrecht en de directeur van de buitendiensten over de verplichting tot ontmanteling of verwijdering van een omheining, wordt het geschil ter kennis gebracht van de inspecteur-generaal van de DNF, die zal beslissen.

Er zal aan de houders van het jachtrecht meegedeeld worden dat, indien ze niet kunnen voldoen aan de verplichting, daar de eigenaars zich immers altijd kunnen verzetten tegen de verwijdering of de verlaging van de omheiningen, ze geen andere keus zullen hebben om het grof wild te reguleren dan te verzoeken om de vernietigingsvergunning overeenkomstig de artikelen 28 tot 31 van het besluit van de Waalse Regering van 18 oktober 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 18/10/2002 pub. 27/11/2002 numac 2002028130 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering waarbij de vernietiging van sommige soorten wild mogelijk gemaakt wordt sluiten waarbij de vernietiging van sommige soorten wild mogelijk gemaakt wordt.

In dat verband zal eraan herinnerd worden dat vergunningen overeenkomstig de artikelen 28 tot 31 slechts verleend kunnen worden, onder andere, als aanzienlijke schade geconstateerd wordt of te duchten is (bewijs door de aanvrager te leveren) en op voorwaarde dat het grof wild niet tijdens de jachtperiode gevoed wordt [11] (cf. art. van het besluit van de Waalse Regering van 18 oktober 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 18/10/2002 pub. 27/11/2002 numac 2002028130 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering waarbij de vernietiging van sommige soorten wild mogelijk gemaakt wordt sluiten).

Anderzijds worden dergelijke vernietigingsvergunningen nooit op recurrente wijze jaarlijks toegekend, op gevaar af een verhulde jacht te dekken. De begunstigden van die vernietigingsvergunningen zullen dan ook uitdrukkelijk aangespoord worden om zoveel mogelijk dieren te verwijderen zodat hen minstens enige tijd aanzienlijke schade wordt bespaard.

Tweede periode : systematische repressie Vanaf 1 mei 2014 zal systematisch geverbaliseerd worden, met overdracht aan het Parket.

De verbalisant moet : - de feitelijke toestand goed beschrijven, aan de hand van de analyserooster opgenomen onder punt 5.1. Enkele houders van het jachtrecht hebben zich soms achter nogal grove rechtvaardigingen verscholen om het bestaan van de overtreding te betwisten [12].

Ongeacht het vals voorwendsel dat desgevallend aangehaald zou worden, zal de wil om de geest van de wetgever af te leiden goed tot uiting moeten komen in het proces-verbaal; - de personen identificeren die schuldig zijn aan het misdrijf, met name hoofdzakelijk de organisator van de jacht, alsook de jager in jachttoestand die er volkomen van bewust is op grof wild te jagen in een afgesloten gebied. Elke overtreding vereist immers niet alleen een materieel, maar ook een moreel element. De telling van de klopjachtposten ten opzichte van de omheiningen of het plan van de klopjachten met melding van de plaats van de omheiningen kan van groot nut zijn om aan te tonen dat de jager er volkomen van bewust was in een afgesloten gebied te jagen. 6. Slotbepaling De omzendbrief nr.2.650 van 12 oktober 2000 betreffende de definitie « afgesloten gebied » bedoeld in artikel 1, § 1, 10°, van de jachtwet van 28 februari 1882, het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 05/08/1999 numac 1999027609 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 1995 waarbij de bestrijding van sommige soorten wild wordt toegelaten en de voorwaarden worden bepaald tot bestrijding van grof wild binnen de afgesloten gebieden bedoeld bij artikel 2ter, 1e lid van de jachtwet van 28 februari 1882 type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 10/07/1999 numac 1999027557 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter van de jachtwet van 28 februari 1882 sluiten tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter, tweede lid, van de jachtwet van 28 februari 1882 en het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 05/08/1999 numac 1999027609 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 1995 waarbij de bestrijding van sommige soorten wild wordt toegelaten en de voorwaarden worden bepaald tot bestrijding van grof wild binnen de afgesloten gebieden bedoeld bij artikel 2ter, 1e lid van de jachtwet van 28 februari 1882 type besluit van de waalse regering prom. 03/06/1999 pub. 10/07/1999 numac 1999027557 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de hoogte van de afsluitingen bedoeld bij artikel 2ter van de jachtwet van 28 februari 1882 sluiten tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 1995 waarbij de vernietiging van sommige soorten wild wordt toegelaten en tot bepaling van de voorwaarden tot vernietiging van grof wild in de afgesloten gebieden bedoeld in artikel 2ter, eerste lid 1, van de jachtwet van 28 februari 1882 wordt uitdrukkelijk opgeheven.

Namen, 19 november 2013.

De Minister van Openbare werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO _______ Nota's [1] De Raad van State heeft zich na meer dan tien jaar procedure over deze beroepen uitgesproken (cfr arrest nr. 198.192 van 24 november 2009). [2] Omzendbrief van 12 oktober 2000 van de Minister J. Happart (Belgisch Staatsblad van 7 november 2000), die werd voorgelegd aan de Waalse Regering, die er slechts voor een beperkte periode (tot 30 juni 2001) mee ingestemd heeft, zoals aangegeven in het besluit van de toenmalige Regering. [3] Jachtgebieden waarvan de oppervlaktes doorgaans veel kleiner zijn dan die van de vitale domeinen van een hert of een everzwijn. [4] Dat verbod, dat slechts het grof wild betreft, is in werking getreden op 1 juli 2000. De jacht op klein wild, waterwild en ander wild blijft dus wel degelijk toegelaten. [5] Bijvoorbeeld, het feit dat tijdens jachtdagen hekken worden geopend bij de ingangspunten in een jachtgebied dat met een omheining afgesloten is doet niets af aan het afgesloten karakter van dat gebied; dit geldt ook als een portie omheining verwijderd wordt of als een elektrische omheining buiten spanning gezet wordt op het tijdstip van de jacht. [6] Het arrest van 4 oktober 2011 van de 4e correctionele kamer van het hof van beroep van Luik bevestigt die interpretatie ondubbelzinnig en wijst er bovendien op dat de ministeriële omzendbrief van 12 oktober 2000 in strijd was met de wet. [7] "die de vrije verplaatsing van elk soort grof wild belemmert" betekent "die de vrije verplaatsing van om het even welk soort grof wild belemmert". [8] Bijvoorbeeld, een omheining van 1,3 m van het landbouwtype, doorgaans samengesteld uit 3 à 5 over elkaar hangende draden, ter afbakening van een privé-eigendom, met name om te beletten dat wandelaars er binnenkomen, belet de doortocht van een dier van het soort grof wild niet, ongeacht het soort. Ze vormt dus geen hindernis in de zin van de definitie van artikel 1, § 1, 10°, van de jachtwet.

Daarentegen beantwoordt een Canadese doorgang wel degelijk aan dat begrip hindernis die de vrije verplaatsing van grof wild belemmert. [9] Zelfs duidelijk minder : 2 elektrische draden, de eerste op 20 cm van de grond en de tweede op 50 cm van de grond volstaan al om de vrije verplaatsing van everzwijnen te belemmeren. [10] Het is inderdaad van belang dat dit op initiatief van die beheerder gebeurt, zoals aangegeven in voornoemd vonnis van 4 oktober 2011, rechtvaardigt de bescherming van mensen niet dat een omheining langs welke weg dan ook geplaatst wordt, want anders zou per slot van rekening geen enkele mogelijkheid meer bestaan om het grof wild een vrije verplaatsing te garanderen. [11] Met andere woorden een totaal gebrek aan voeding indien er everzwijnen zijn, vermits de jacht op everzwijnen het hele jaar open is. [12] Voorbeelden : * De houder van het jachtrecht slaagt erin aan te tonen dat de omstreden omheining in feite geplaatst is op een lange strook grond waarop hij geen jachtrecht zou hebben (maar dat hij kennelijk jaagde voor zijn interpellatie ...). In dat opzicht wordt erop gewezen dat de rechter in voornoemd vonnis van 4 oktober 2011 geacht heeft dat « het plaatsen van een omheining door een buurman geen schade kan toebrengen aan anderen die de verwijdering, ja zelfs schadevergoeding en intresten zouden kunnen eisen »... * De houder van het jachtrecht voltooit de omstreden omheining ter afbakening van een smal perceel waarop hij beweert plots de bosregeneratie te beschermen.

^