Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 20 februari 2009
gepubliceerd op 20 maart 2009

Ministeriële omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2009014045
pub.
20/03/2009
prom.
20/02/2009
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 FEBRUARI 2009. - Ministeriële omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust


In het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen (hierna : KB van 15 maart 1968) bepaalt artikel 13, § 2, 3de lid : « De verbouwingen die echter een grotere verkeersveiligheid als gevolg hebben, mogen op aanvraag van de verbouwer door de Minister van Verkeerswezen of diens gemachtigde worden toegelaten. » De plaatsing van deze bijkomende installatie maakt het mogelijk om de uitstoot van fijn stof gevoelig te verminderen. Fijn stof bestaat uit onverbrand koolwaterstof en is verantwoordelijk voor de opaciteit van de uitlaatgassen, hetgeen doorgaans « zwarte rook » wordt genoemd.

Deze zwarte rook is schadelijk voor de volksgezondheid en de verwijdering van deze verontreinigende stoffen draagt bij tot een grotere verkeersveiligheid. Deze twee drijfveren zijn nauw met elkaar verweven.

Het doel van deze omzendbrief bestaat erin de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die nog niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust, te bepalen. De montage van dit systeem wordt niet als een verbouwing in de strikte zin van het woord beschouwd; artikel 13, § 2, lid 1 van het KB van 15 maart 1968 is bijgevolg niet van toepassing. De toestemming van de fabrikant of zijn gemachtigde is dus niet vereist voor deze verbouwingen, maar wel zeer aanbevelenswaardig.

Typegoedkeuringseisen : De ministeriële omzendbrief stelt een keuze voor tussen twee technieken van deeltjesverminderingssystemen.

De eerste vermeldt de minimale voorschriften voor deeltjesverminderingssystemen.

De andere neemt de voorschriften van de Nederlandse of Duitse wetgevingen over (zoals in alternatief vermeld (*)) in de hieronder vermelde artikelen.

De voorschriften van die beide technieken kunnen niet gemengd worden.

De fabrikant van een deeltjesverminderingssysteem dient te kiezen aan welke wetgeving hij zou willen voldoen.

Artikel 1.Typegoedkeuring.

De typegoedkeuring voor een deeltjesverminderingssysteem wordt door de Dienst Voertuigen van de FOD Mobiliteit en Vervoer aan een fabrikant toegekend en verleent hem de toestemming het deeltjesverminderingssysteem te plaatsen op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën (1) M1, met een MTM van 3500 kg, en N1 voor zover aan de hierna volgende eisen wordt voldaan.

Artikel 2.Begripsbepalingen. 1° Deeltjesverminderingssysteem : Een voorziening ter nabehandeling van het uitlaatgas ter vermindering van de uitstoot van deeltjes door mechanische en/of aerodynamische afvang, alsmede door diffusie- en/of traagheidseffecten. Motorspecifieke wijzigingen in elektronische elementen en elektronische componenten worden niet tot de deeltjesverminderingssystemen gerekend. 2° Deeltjesverminderingssysteem van klasse B : Deeltjesverminderingssysteem dat een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gravimetrische deeltjesafvangrendement van tenminste 30 % doch minder dan 90 % bezit, en dat zodanig is ontworpen en vervaardigd dat onder belastingsomstandigheden van de motor waarbij geen regeneratie van het systeem optreedt ook na langere tijd geen onaanvaardbare stijging van de door het systeem veroorzaakte tegendruk plaatsvindt. Motorspecifieke wijzigingen in elektronische elementen en elektronische componenten worden niet tot de deeltjesverminderingssystemen van klasse B gerekend. 3° Continu regenererend deeltjesverminderingssysteem : Deeltjesverminderingssysteem waarbij een regeneratie niet wordt geïnitieerd door gewijzigde motorbesturingsparameters, aanvullende systemen of volledige belasting van de motor. De voortdurende regeneratie van deeltjesverminderingssysteem vindt onder bepaalde uitlaatgastemperatuurcondities continu vanzelf plaats. 4° Beladingstoestand : Constante deeltjesbeladingstoestand van het deeltjesverminderingssysteem in bepaalde rijsituaties zonder externe regeneratiemaatregelen.5° Afvangrendement : Verhouding tussen de door het deeltjesverminderingssysteem afgevangen deeltjesmassa en de deeltjesmassa in de uitgangstoestand van het voertuig, gemeten in de NEDC.6° Bypassverhouding : Verhouding tussen de totale doorsnede van de filteringang en de vrije geometrische dwarsdoorsnede, waardoor een deel van de uitlaatgasstroom afhankelijk van de constructie ongereinigd het deeltjesverminderingssysteem geheel of gedeeltelijk kan passeren, in verhouding tot de totale doorsnede van de filter.7° NEDC (New European Driving Cycle) : Nieuwe Europese testcyclus overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 1 van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG (PB 1998 L 350, blz.1). 8° « Worst case »-regeneratie = WCR (het slechtste scenario van regeneratie) : Regeneratie van een deeltjesverminderingssysteem van klasse B bij maximale deeltjesbelading na ononderbroken bedrijf van 4000 km met minimale koeling van het uitlaatgas door de motor, alsmede een groot zuurstofoverschot in het uitlaatgas. De « worst case »-regeneratie dient als bewijs voor de thermische stabiliteit van het deeltjesverminderingssysteem. 9° Familie van deeltjesverminderingssystemen : Familie van alle deeltjesverminderingssystemen van de klasse B die op basis van de overeenstemmingscriteria van artikel 5 qua functie als technisch identiek worden beschouwd.

Artikel 3.Afkortingen. êta : afvangrendement Ng : toestand na inbouw, d.w.z. na plaatsing en afstelling van het systeem PI : rekenkundig gemiddelde van de niveaus van deeltjesemissies in toestand I PII : rekenkundig gemiddelde van de niveaus van deeltjesemissies in toestand II PIII : rekenkundig gemiddelde van de niveaus van deeltjesemissies in toestand III PIVT2 : rekenkundig gemiddelde van de niveaus van deeltjesemissies in toestand IV, gemeten in deel 2 van de NEDC testcyclus PIV : rekenkundig gemiddelde van de niveaus van deeltjesemissies in toestand IV PMS : Particulate Matter Reduction System = deeltjesverminderingssysteem PNg : rekenkundig gemiddelde van de niveaus van deeltjesemissies in de toestand na inbouw van systemen van de klasse B PNgFe : deeltjesemissie van een systeem bij de bepaling van de reikwijdte van een familie, gemeten overeenkomstig bijlage I, punt 1, 1, e PNgFg : deeltjesemissie van een systeem bij de bepaling van de reikwijdte van een familie, gemeten overeenkomstig bijlage I, punt 1, 2, g Ps : rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in uitgangstoestand (zonder deeltjesverminderingssysteem) VF : volume van het deeltjesverminderingssysteem VH : slagvolume van de motor Euro 1 : de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld in punt 5.3.1.4 van bijlage I van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/441/EG (PB 1991, L 242) Euro 2 : de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld in punt 5.3.1.4 van bijlage I van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 94/12/EG (PB 1994, L 100) Euro 3 : de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld in rij A van de tabel in punt 5.3.1.4. van bijlage I van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG (PB 1998, L 350) Euro 4 : de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld in rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG (PB 1998, L 350)

Artikel 4.Gegarandeerde levensduur.

De aanvrager van een typegoedkeuring voor een deeltjesverminderingssysteem moet aan de hand van de in de artikelen 6 t/m 15 beschreven proeven aantonen en bevestigen dat bij gebruik overeenkomstig zijn bestemming, de functionaliteit van het systeem gedurende een levensduur van 5 jaar of gedurende 80000 km - al naar gelang het criterium dat het eerst wordt bereikt - is en wordt gegarandeerd.

In geval de doeltreffendheid van het systeem voor de hierboven vermelde levensduur of kilometerstand niet kan worden gegarandeerd, is het nodig om tot een onderhoud over te gaan om de doeltreffendheid van dit systeem te herstellen.

Artikel 5.Overeenstemmingscriteria.

Deeltjesverminderingssystemen van klasse B behoren tot eenzelfde type indien zij op de volgende parameters niet verschillen : - Soort afvang, werkwijze, materiaal voor vermindering (metaal, keramiek); - Constructie van het afvangmateriaal (platen, gevlochten, gewikkeld, minimale cel-/materiaal-/vliesdikte, maximale poreusheid, poriëndiameter/aantal tassen/kogels, oppervlakteruwheid, draad-/kogel-/vezeldiameter); - minimumbekleding van het deeltjesverminderingssysteem (g/ft3); - omhulsel/verpakking (opslag/fixatie van het afvangelement); - volume + 20 %; - regeneratiestrategie (katalytische, thermische regeneratie); - bypassverhouding; - met of zonder opwaarts geplaatste oxidatiekatalysator(en).

Artikel 6.Beschrijving van de duurproef. 1. Ter beoordeling van een deeltjesverminderingssysteem dient het, als bewijs voor de functionaliteit tijdens het latere bedrijf in de praktijk, aan een duurproef van minstens 4000 km te worden onderworpen. De duurproef dient als bewijs voor zowel de functionaliteit en de duurzaamheid van het systeem, als voor het rendement daarvan.

De duurproef wordt met een Euro 3 voertuig uitgevoerd of, in het geval van een motorvoertuig met een maximaal toegestane massa van meer dan 2500 kg of een voertuig van de categorie N1, klasse II of III, met een Euro 2 voertuig. 2. De deeltjesemissie van het voertuig in de duurproef in de uitgangstoestand, mag in de NEDC cyclus niet kleiner zijn dan 0,030 g/km. Indien geen duurproeftest beschikbaar is van het voertuig met een deeltjesemissie van ten minste 0,030 g/km, dienen de afstanden van 2000 resp. 4000 km te worden uitgebreid met de verhouding tussen de voorgeschreven minimale deeltjesmassa van 0,030 g/km en de feitelijke emissie van het voertuig (voorbeeld : als de deeltjesmassa 0,020 g/km bedraagt, wordt de duurproef van 2000 km verlengd naar 3000 km en van 4000 km naar 6000 km). 3. Het voor de duurproef gekozen motorvoertuig dient niet van dezelfde voertuigfabrikant afkomstig te zijn, maar moet wel eenzelfde toepassingsgebied kennen.4. Het toepassingsgebied van een deeltjesverminderingssysteem omvat een motorvermogen van tussen 65 % en 130 % van het motorvermogen van het voertuig waarmee de duurproef is uitgevoerd. Als testcyclus voor uitlaatgasmetingen op de rollenbank wordt de NEDC cyclus met aandeel binnen en buiten de stad (deel I en deel II) overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 1 van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG (PB 1998, L 350) gebruikt. De duurproef moet over een rijtraject van minstens 4000 km, worden uitgevoerd.

Op verzoek van de aanvrager kan voor het begin van de duurproef een voertuiginspectie worden uitgevoerd door de met de beoordeling belaste technische dienst alsmede kan het OBD (on-board diagnostic)-systeem worden uitgelezen. 5. De afstandsaccumulatie kan op de rollenproefstand worden uitgevoerd door het stadsdeel van de NEDC (deel 1) te herhalen.6. De afstandsaccumulatie kan op de rollenproefstand in de NEDC cyclus binnen (deel 1) en buiten de stad (deel 2, gereduceerde snelheid) worden uitgevoerd. Daarbij mag in deel 2 van de NEDC cyclus een rijsnelheid van 70 km/uur en een maximale uitlaatgastemperatuur van 300°C, direct gemeten voor het verminderingssysteem, niet worden overschreden.

Een andere mogelijkheid is dat de goedkeuringsinstantie, het in de documentatie van de proef uitvoerig beschreven traject van de duurproef zodanig gaat kiezen, dat het met een realistisch rijprofiel binnen de stad overeenkomt.

Daarbij moet de gemiddelde snelheid tussen 25 en 35 km/uur, de maximumsnelheid lager dan 70 km/uur, het aandeel van het stationair draaien in de tijd niet beneden 7 % van de cyclustijd en het aandeel van de snelheid tussen 50 en 70 km/uur beneden 10 % (niet gereden aan het einde van de duurproef) van de cyclustijd liggen. 7. De uitlaatgastemperatuur direct vóór en achter het deeltjesverminderingssysteem moet, zonder externe regeneratie, gemiddeld altijd lager zijn dan 300°C en het toerental van de motor minder dan 60 % van het nominale toerental bedragen. Als alternatief geldt ook dat de maximale uitlaatgastemperatuur direct vóór en achter het deeltjesverminderingssysteem zonder externe regeneratie gemiddeld altijd lager moet zijn dan 300 °C en het toerental van de motor minder dan 60 % van het nominale toerental moet bedragen (*). (*) Alternatief, overeenkomstig de Nederlandse of Duitse regelgeving. 8. Tijdens de gehele duurproef moeten de voertuigsnelheid, de wegafstand, het toerental van de motor en het drukverschil tussen in- en uitgang van het deeltjesverminderingssysteem tevens in de documentatie van de proef worden opgenomen.

Artikel 7.Testen voor, tijdens en na de duurproef.

De uitlaatgasmetingen met gemonteerd deeltjesverminderingssysteem worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage I, punt 1 : a. vóór het begin van de duurproef (eerste meting, toestand I) en b.na minstens 2000 km (toestand II) en c. na minstens 4000 km (toestand III) en d.na de « worst case »- regeneratie (toestand IV) Voor de latere bepaling van de doeltreffendheid van het deeltjesverminderingssysteem in de uitgangstoestand wordt het voertuig voor en na de duurproef in de uitgangstoestand zonder deeltjesverminderingssysteem beoordeeld.

De fabrikant kan steeds na de metingen bij 2000 km en 4000 km om aanvullende uitlaatgasmetingen in de uitgangstoestand vragen.

Nadat het systeem weer is ingebouwd moet in dit geval de uitlaatgasmeting worden herhaald. De daarbij gevonden hoogste deeltjesemissie, moet worden gebruikt om het afvangrendement te bepalen.

De uitlaatgasmetingen met deeltjesverminderingssysteem voor en na in- en uitbouw mogen niet meer dan 15 % van elkaar afwijken.

Artikel 8.Opaciteitsmeting.

In geval van deeltjesverminderingssystemen wordt een aanvullende opaciteitsmeting uitgevoerd overeenkomstig artikel 23 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 betreffende de voorwaarden voor de periodieke keuring van voertuigen of de voorschriften van de Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagen, bijlage II, 8.2, uitlaatemissies. De hoogste waarde van die opaciteitsmeting tijdens de vrije acceleratie zal in aanmerking worden genomen.

Artikel 9.« Worst case »-regeneratie na de duurproef.

Ter verzekering van de thermische stabiliteit van de aangepaste voertuigen (retrofitted) tijdens de latere inzet in de praktijk, wordt na de uitlaatgasmetingen na 4000 km en de opaciteitsmeting een « worst case »-regeneratie uitgevoerd.

De thermische « worst case »-regeneratie wordt met het proefvoertuig op de rollenbank ingeleid via de belasting van de motor (snelle belastingwisseling tussen minimale tot maximale belasting).

Na vaststelling van het begin van de ontbranding van de deeltjes in het verminderingssysteem gaat men al remmend op de motor naar de situatie van stationair draaien.

Het proefvoertuig blijft stationair draaien tot in het afvangsysteem geen verbranding van roet meer plaatsvindt.

Voor zover in de hierboven genoemde werkingsvoorwaarden niet uiterlijk na tien minuten uitlaatgastemperaturen van 600 °C graden Celsius zijn opgetreden, wordt de « worst case »-test beëindigd.

Bij voertuigen met een motorvermogen van meer dan 160 kW kan de inleiding tot de « worst case »-regeneratie op de weg plaatsvinden.

Indien geen thermische regeneratie kan worden opgewekt, moet een regeneratie van het deeltjesverminderingssysteem volgens aanwijzingen van de fabrikant worden uitgevoerd tijdens gebruik van het voertuig.

In alle gevallen worden nadien uitlaatgasmetingen uitgevoerd.

De daarbij vastgestelde rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie mag niet meer dan 15 % afwijken van de deeltjesemissie PNg.

Bovendien moet de fabrikant aantonen en verklaren dat de verbrande deeltjesmassa en de daarbij opgetreden uitlaatgastemperaturen, wat de houdbaarheid van het systeem betreft, als niet kritisch moeten worden beschouwd.

Artikel 10.Eisen aan de uitstoot tijdens de duurproef. 1. Vaststelling van de deeltjesemissie in de NEDC cyclus : De waarden van de uitlaatgasemissie in de uitgangstoestand (PS), toestand I (eerste meting) (PI), toestand II (PII), toestand III (PIII) en toestand IV (PIV) worden bepaald telkens dat de gemiddelde waarden van twee metingen, voor zover de metingen niet meer dan 15 % van elkaar afwijken en zo niet van drie metingen) beantwoorden aan de referentiewaarde vermeld in de NEDC cyclus.2. Vaststelling van de uitlaatgasvormige emissies (NOX, CO, HC) en het brandstofverbruik uitgedrukt in het percentage uitgestoten CO2 : - rekenkundig gemiddelde uit de NEDC cyclus in de uitgangstoestand zonder verminderingssysteem (HCS, COS, NOX S) en (CO2 S); - rekenkundig gemiddelde uit de NEDC cyclus in de toestand na inbouw van verminderingssysteem (HC (I, II, III), CO (I, II, III), NOx (I, II, III) en CO2 (I, II, III)).

Met de emissies tijdens de « worst case »-regeneratie wordt geen rekening gehouden.

Artikel 11.Beoordeling van het deeltjesverminderingssysteem van klasse B. De keuring van het deeltjesverminderingssysteem geldt, voor wat betreft het systeem, als geslaagd wanneer aan de volgende criteria is voldaan : 1. De deeltjesemissie met PNg = (PI + 2 x PII + 4 x PIII) / 7 moet onder de grenswaarde van 0,025 g/km liggen en bij voertuigen met een maximaal toegestane massa van meer dan 2500 kg en voertuigen van de categorie N1, klasse II en III, onder de grenswaarde van 0,050 g/km.2. Het afvangrendement êta = 1 - (PNg / PS) moet minstens 0,3 (= 30 %) bedragen met PS = (PS1 + PS2)/2. Het afvangrendement tijdens de roetoxidatie êtaR = 1 - (PIVT2 / PST2) uit de metingen PIV uit deel 2 van de NEDC (deel buiten de stad), moet minstens 0,3 (= 30 %) bedragen.

De gemeten deeltjesemissie PIV moet kleiner zijn dan 1,15 x PNg. 3. De gereglementeerde verontreinigende stoffen moeten in de uitgangstoestand en in de toestand na inbouw beneden de grenswaarden van de oorspronkelijk van toepassing zijnde eisen aan de uitlaatgasemissie blijven.4. Bij de rookopaciteitsmetingen volgens bijlage I, punt 1, onder c, k en p, mogen in de uitgangstoestand en in de toestand na inbouw de door de fabrikant van het duurproefvoertuig opgegeven opaciteitscoëfficiënten niet worden overschreden.

Artikel 12.Eisen aan een deeltjesverminderingssysteem van klasse B ten behoeve van het vormen van een voertuigfamilie. 1. Voertuigfamilies kunnen worden gevormd met deeltjesverminderingssystemen van klasse B van verschillende grootte (volume) met inachtneming van de overeenstemmingscriteria als bedoeld in artikel 5.2. Overeenstemmingscriteria voor voertuigfamilies : a) Voor het bepalen van het toepassingsbereik van een deeltjesverminderingssysteem overeenkomstig artikel 5 van dezelfde constructie, maar met verschillende volumes, voor verschillende voertuigtypen, mogen de proefvoertuigen niet verschillen voor wat betreft hun kenmerken overeenkomstig onderdeel b) hieronder. Elke voertuigfabrikant zal de bovenste en onderste grens van het toepassingsbereik van het systeem bepalen door metingen uit te voeren op de rollenbank met twee verschillende proefvoertuigen die gekozen werden overeenkomstig punt 3 van dit artikel. b) De tot de familie behorende voertuigtypen alsmede de proefvoertuigen zelf moeten overeenstemmen wat onderstaande criteria betreft : i) De voertuigfabrikanten (of ook de andere voertuigfabrikanten die dezelfde aandrijvingsmotor gebruiken als degene die de fabrikant van het proefvoertuig heeft gebruikt) delen alle eisen mee waaraan reeds werd voldaan, mee zodat ook deze voertuigtypen in het toepassingsbereik kunnen worden opgenomen. ii) Dieselmotor met natuurlijke aanzuiging, motor met drukvulling iii) Klassen verontreinigende stoffen : Klasse I : Euro 1, Euro 2 Klasse II : Euro 3 Klasse III : Euro 4 iv) Voertuigcategorie : Categorie M1(2) en N1 klasse I(3) Categorie N1 klasse II Categorie N1 klasse III (2) met een maximaal toegestane massa van niet meer dan 3500 kg (3) als bedoeld in tabel 5.3.1.4 van bijlage I van Richtlijn 70/220/EEG v) Plaats van montage in de uitlaatgasleiding. Op de lijn van de uitlaat van het proefvoertuig voor de duurproef, mag de aansluitingsafstand tussen het uitlaatspruitstuk en de ingang van het deeltjesverminderingssysteem maximaal 300 mm bedragen. (of als alternatief : op de lijn van de uitlaat van het proefvoertuig voor de duurproef, bedraagt de aansluitingsafstand tussen het uitlaatspruitstuk en de ingang van het deeltjesverminderingssysteemaansluiting + 300 mm bij het duurproefvoertuig (*)). (*) Alternatief, overeenkomstig de Nederlandse of Duitse regelgeving.

Daarbij moet de aanvrager bevestigen dat ook voor de in het toepassingsbereik genoemde motorvoertuigen het temperatuurprofiel bij de uitvoering van een duurproef volgens artikel 6 niet meer dan 30 °C naar beneden afwijkt ten opzichte van het basisvoertuig voor de duurproef. 3. Selectie van de proefvoertuigen. De proefvoertuigen voor een geselecteerd toepassingsbereik moeten aan de volgende eisen voldoen : a) proefvoertuig I : ? maximum motorvermogen binnen het toepassingsbereik ? grootste filtervolume (VFI) ? hoogste klasse traagheidssysteem ? gangbaar type versnellingsbak ? een rolweerstand die een belangrijke en herhaaldelijke belading toelaat b) proefvoertuig II : ? minimum motorvermogen binnen het toepassingsbereik ? kleinste filtervolume (VFII) ? laagste klasse traagheidssysteem ? gangbaar type versnellingsbak ? een rolweerstand die een lichte en herhaaldelijke belading toelaat Indien binnen klasse I het deeltjesverminderingssysteem bestemd is voor zowel Euro 1 als Euro 2 voertuigen van een privéfabrikant die gedekt zijn door voorafgaande proeven, dan moet een van de proefvoertuigen Euro 1 en het andere Euro 2 afdekken.4. Testcriteria voor de bepaling van het toepassingsbereik binnen een voertuigfamilie overeenkomstig bijlage I, punt 2 : a) De proefvoertuigen moeten een afstand van minstens 15000 km hebben afgelegd.De proefvoertuigen moeten in de uitgangstoestand en in geretrofitte toestand voor alle gereglementeerde uitlaatgascomponenten aan de grenswaarden van hun oorspronkelijke goedkeuring voldoen. De verslechteringsfactoren worden daarbij niet toegepast. b) De plaats van montage van het systeem op het proefvoertuig moet overeenstemmen met de in de aanvraag aangegeven plaats waar het systeem later (retrofitted state) in de praktijk moet worden gemonteerd.c) Voertuigen met « on-board diagnostic » (OBD) mogen door de montage van het retrofitsysteem niet in hun bewakingsfunctie worden beperkt. Het elektronische motormanagement (bijvoorbeeld voor inspuiting, luchtmassameting, uitlaatgasreiniging) mag door de latere inbouw geen wijziging ondergaan (retrofitting). 5. Test- en meetprocedure op de rollenbank : a) De voorconditionering van het voertuig bestaat uit 12 x deel 2 van de NEDC - testcyclus (84 km). Alternatieve methode : 2 x 10 x NEDC - testcyclus indien gevraagd door de fabrikant van het deeltjesverminderingssysteem (zie bijlage I, punt 2, onder d) (110 km). b) Het aantal testen zal overeenkomstig artikel 10, lid 1, worden bepaald.c) De uitstoot van alle gereglementeerde verontreinigende stoffen wordt vastgesteld in de NEDC - testcyclus voor : - uitgangstoestand : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen voor elke verontreinigende stof; - toestand na inbouw : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen voor elke verontreinigende stof. d) Het brandstofverbruik (uitgedrukt als CO2) wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 10, lid 1, vastgesteld in de NEDC voor : - uitgangstoestand : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen; - toestand na inbouw (retrofitted) : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen.

Als alternatief (*) : 5'. Test- en meetprocedure op de rollenbank : a) De voorconditionering van het voertuig bestaat uit 2 x 12 x deel 2 van de NEDC testcyclus (220 km).b) Het aantal testen zal overeenkomstig artikel 10, lid 1 worden bepaald.c) De uitstoot van alle gereglementeerde verontreinigende stoffen wordt vastgesteld in de NEDC cyclus voor : - uitgangstoestand : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen voor elke verontreinigende stof; - toestand na inbouw : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen voor elke verontreinigende stof. d) Het brandstofverbruik (uitgedrukt als CO2) wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 10, lid 1 vastgesteld in de NEDC cyclus voor : - uitgangstoestand : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen voor elke verontreinigende stof; - toestand na inbouw : het rekenkundig gemiddelde van twee of drie uitlaatgasmetingen voor elke verontreinigende stof. (*) Alternatief, overeenkomstig de Nederlandse of Duitse regelgeving.

Artikel 13.Beoordeling van deeltjesverminderingssystemen van klasse B voor het toepassingsbereik binnen een voertuigfamilie.

De keuring van een deeltjesverminderingssysteem voor het toepassingsbereik van een voertuigfamilie geldt als geslaagd wanneer aan de volgende eisen wordt voldaan : a) De deeltjesemissie PNgFe in de toestand na retrofit moet onder de navolgende grenswaarden liggen in mg/km :

M1 et N1 classe I

N1 classe II

N1 classe III

M1 en N1 klasse I

N1 klasse II

N1 klasse III

Euro 1 et 2

50

70

100

Euro 1 en 2

50

70

100

Euro 3

25

40

60

Euro 3

25

40

60

Euro 4

12.5

20

30

Euro 4

12.5

20

30


PNgFe (bijlage I, punt 2, e) is de gemiddelde waarde van hoogstens drie metingen in de NEDC cyclus na de systeemvoorbereiding. b) Het afvangrendement êtaNgFe = 1 - (PngFe / ((PS1F + PS2F) / 2)) moet in de toestand na inbouw minstens 0,3 (=30 %) bedragen.c) PNgFg mag niet groter zijn dan 1,15 x PNgFe x PNgFg (bijlage I, punt 2, g) : dit is de gemiddelde waarde van hoogstens drie metingen in de NEDC cyclus volgens systeemstabiliteit.d) Bij de opaciteitsmetingen volgens bijlage I, punt 2, c en h, mogen in de uitgangstoestand en in de toestand na inbouw de door de voertuigfabrikant opgegeven opaciteitscoëfficiënten niet worden overschreden.e) Het gemiddelde brandstofverbruik in de toestand na inbouw mag het brandstofverbruik in de uitgangstoestand met niet meer dan 4 % overschrijden.f) De gereglementeerde verontreinigende stoffen moeten zowel in de uitgangstoestand als in de toestand na inbouw (retrofitted) lager zijn dan de grenswaarden van de oorspronkelijke typegoedkeuring van de voertuigen. Artikel 14.1. De inbouw van het deeltjesverminderingssysteem mag geen invloed hebben op de gebruiksmogelijkheden van het voertuig en mag geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid. 2. In combinatie met deeltjesverminderingssystemen van klasse B zijn brandstofadditieven ter ondersteuning van de regeneratie niet toegestaan.3. Indien voor de goede werking van een deeltjesverminderingssysteem de oorspronkelijk op een voertuig al aanwezige oxidatiekatalysator van belang is, dient de montagehandleiding van het deeltjesverminderingssysteem aan te geven op grond van welke criteria deze oxidatiekatalysator eventueel kan worden vervangen.4. Vervanging dient in ieder geval plaats te vinden indien de katalysator zichtbare gebreken vertoont.Deeltjesverminderingssystemen mogen geen aanleiding geven te veronderstellen dat het geluidsniveau van het voertuig zal verslechteren. 5. Indien elektronische onderdelen of stuurapparaten worden gebruikt, moeten die aan de bepalingen van Richtlijn 72/45/EEG voldoen.6. Deeltjesverminderingssystemen mogen niet met voorzieningen zijn uitgerust die deze systemen buiten werking stellen.

Artikel 15.Verplichtingen voor de houder van de typegoedkeuring.

De houder van een door de Dienst Voertuigen (FOD Mobiliteit en Vervoer) afgegeven goedkeuring voor een deeltjesverminderingssysteem voorziet elk systeem dat hij in België op de markt brengt van een montagehandleiding die tenminste voldoet aan de vereisten van bijlage II en van een afschrift van het goedkeuringscertificaat.

Artikel 16.Aanvraag van een typegoedkeuring. 1. Een aanvraag om een typegoedkeuring van een voor retrofit bestemd deeltjesverminderingssysteem wordt ingediend bij de Dienst Voertuigen (FOD Mobiliteit en Vervoer).2. Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag wordt een daartoe strekkende overeenkomst gesloten tussen de aanvrager en de Dienst Voertuigen.3. De aanvraag gaat vergezeld van een ingevuld document volgens een door de Dienst Voertuigen beschikbaar gesteld model (zie bijlage III).4. Basis voor de toekenning van een typegoedkeuring is het rapport van een voor het uitvoeren van keuringen volgens Richtlijn 70/220/EEG door een EU-lidstaat erkend laboratorium. De typegoedkeuring bevat een beschrijving van het deeltjesverminderingssysteem waarin wordt verklaard dat aan de eisen van deze regeling wordt voldaan, of een typegoedkeuringsformulier dat werd afgegeven : - door het Kraftfahrtbundesamt' (KBA) (allgemeine Betriebserlaubnis) samen met het daaraan ten grondslag liggende testrapport waaruit blijkt dat aan de in de Bondsrepubliek Duitsland geldende eisen aan deeltjesverminderingssystemen (Anlage XXVI van de StVZO) wordt voldaan; - door de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) - Directie Wegverkeer - Zoetermeer (Nederland), samen met het testrapport dat de typegoedkeuring rechtvaardigt of met het attest dat wordt afgegeven door het Nederlands ministerie VROM (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - Den Haag - Nederland); - door een andere EU - lidstaat. 5. Als onderdeel van de typegoedkeuringsprocedure worden de vorm en de afmetingen van het afvangelement vastgelegd. Latere wijzigingen van de lengte en doorsnede van het afvangelement zijn in het kader van uitbreiding van de goedkeuring met maximaal 20 % mogelijk.

Dit impliceert dat latere wijzigingen van de lengte en doorsnede van het afvangelement in het kader van uitbreiding van de goedkeuring met maximaal + 10 % eveneens mogelijk zijn. Door deze wijzigingen mag het volume met maximaal 10 % toenemen. Een vermindering ten opzichte van het oorspronkelijke volume is echter niet toelaatbaar zonder het uitvoeren van proeven waarmee de functionaliteit van het gewijzigde systeem wordt aangetoond (*). (*) Alternatief, overeenkomstig de Nederlandse of Duitse regelgeving.

Artikel 17.Conformiteit van de productie. 1. De maatregelen die worden genomen om de overeenstemming van de productie te garanderen, moeten aan de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG, gewijzigd door Richtlijn 2007/46/EG, voldoen.2. Bijzondere eisen. ? De controles als bedoeld in punt 2.2 van bijlage X van Richtlijn 70/156/EEG, gewijzigd door Richtlijn 2007/46/EG, omvatten de controle van de overeenstemming met de in artikel 5 van deze regeling omschreven kenmerken. ? Voor de toepassing van punt 3.5 van bijlage X van Richtlijn 70/156/EEG, gewijzigd door Richtlijn 2007/46/EG, mogen de in artikelen 6 t/m 13 beschreven tests (voorschriften betreffende emissies) worden uitgevoerd. 3. Voordat de typegoedkeuringen kunnen worden afgegeven, dient de fabrikant de volgende gegevens betreffende de overeenstemming van de productie te verstrekken (in het Frans, Engels, Duits of Nederlands) t.b.v. de « eerste beoordeling » (eng. Initial Assessment) : ? een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Voertuigen verstrekt model (zie bijlage III); ? een beschrijving van de gevraagde informatie, volgens de bijlage van het aanvraagformulier; ? een kopie van het ISO9001 :2000 certificaat, of gelijkwaardig kwaliteitssysteem, voor het betrokken vakgebied. 4. Gecertificeerde fabrikanten kunnen op basis van deze informatie (punt 3) toegelaten worden tot de voortzetting van de procedure met het oog op de COP (Conformity of production) en ontvangen een Initial Assessment Statement op basis van een documentenbeoordeling.5. Indien de fabrikant geen gecertificeerd kwaliteitssysteem heeft, wordt er door een onderzoeksinstantie een bedrijfsbeoordeling uitgevoerd op basis van ISO9001 : 2000 inclusief COP aspecten.6. Minimaal de volgende ISO-aspecten dienen beschreven en geverifieerd te worden : ? kwaliteitsbeheersysteem; ? directieverantwoordelijkheid; ? middelenbeheer; ? realiseren van het product; ? meting, analyse en verbetering. 7. Ter bevestiging dat er voldoende maatregelen en procedures zijn voor een doeltreffende controle op COP, ontvangt de fabrikant een verklaring van overeenstemming (eng.Compliance Statement), tegen het gepubliceerde certificaattarief. 8. De verklaring heeft een aan voorwaarden gebonden geldigheid.9. Vóór het verlopen van de geldigheid van beide verklaringen (van het Initial assessment en van de COP) zal door de FOD een herbeoordeling (COP-audit) worden uitgevoerd middels een procescontrole bij de fabrikant om de effectiviteit van de uitgevoerde COP-controles te verifiëren Artikel 18.Inwerkingtreding.

Deze omzendbrief is van kracht vanaf de dag waarop hij verschijnt in het Belgisch Staatsblad.

Brussel, 20 februari 2009.

De staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE Nota (1) Als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 70/156/EEG

BIJLAGEN bij de Ministeriële Omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust. Bijlage I bij de Ministeriële Omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust. 1. Schematische testprocedure deeltjesverminderingssystemen 1.Controle van de werking van het deeltjesverminderingssysteem : Uitgangstoestand S1 van het duurproefvoertuig : a. voorconditionering : 12 x deel 2 van de NEDC cyclus (*) Alternatieve methode : 3 x deel 2 van de NEDC testcyclus overeenkomstig de Nederlandse of de Duitse wetgeving b.uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) c. opaciteitsmeting zonder deeltjeverminderingssysteem Inbouw deeltjesverminderingssysteem Toestand I (eerste meting) : d.voorconditionering : 12 x deel 2 van de NEDC cyclus (*) Alternatieve methode : 3 x deel 2 van de NEDC testcyclus overeenkomstig de Nederlandse of de Duitse wetgeving e. uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) eerste 2000 km duurproef Toestand II : f.voorconditionering : 3 x deel 2 van de NEDC cyclus g. uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) tweede 2000 km duurproef tot 4000 km in totaal Toestand III : h.voorconditionering : 3 x deel 2 van de NEDC cyclus i. uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) k.opaciteitsmeting met deeltjesverminderingssysteem « Worst case »-regeneratie Toestand IV (thermisch verouderde toestand) : l. voorconditionering : 3 x deel 2 van de NEDC cyclus m.uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) Uitbouw deeltjesverminderingssysteem Uitgangstoestand na de duurproef S2 : n. voorconditionering : 3 x deel 2 van de NEDC cyclus o.uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) p. opaciteitsmeting zonder deeltjesverminderingssysteem 2.Bepaling van het bereik van de voertuigfamilie Uitgangstoestand S1F : a. voorconditionering : 12 x deel 2 van de NEDC cyclus (*) Alternatieve methode : 3 x deel 2 van de NEDC testcyclus overeenkomstig de Nederlandse of de Duitse wetgeving b.uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) c. opaciteitsmeting zonder deeltjesverminderingssysteem Inbouw van het deeltjesverminderingssysteem Inbouwtoestand NgF (Retrofitted state) : d.systeemvoorbereiding : 12 x deel 2 van de NEDC cyclus (*) Alternatieve methode : 3 x deel 2 van de NEDC testcyclus overeenkomstig de Nederlandse of de Duitse wetgeving e. uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) f.systeemstabiliteit : 10 x NEDC cyclus g. uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) h.opaciteitsmeting met deeltjesverminderingssysteem Uitbouw van het deeltjesverminderingssysteem Uitgangstoestand S2F : i. voorconditionering : 3 x deel 2 van de NEDC cyclus k.uitlaatgasmeting : 2 of 3 x NEDC cyclus (koud) Gezien om te worden gevoegd bij de ministeriële omzendbrief van 20 februari 2009 over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust.

Brussel, 20 februari 2009.

De staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage II bij de Ministeriële Omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust : Eisen aan de montagehandleiding.

Elk nieuw retrofit deeltjesverminderingssysteem moet worden vergezeld van een montagehandleiding in de Franse, Nederlandse en Duitse taal waarin minimaal de volgende informatie staat : 1. De naam of het handelsmerk van de fabrikant van het retrofit deeltjesverminderingssysteem.2. Het type van het retrofit deeltjesverminderingssysteem.3. Het Belgische typegoedkeuringsnummer en indien van toepassing het Duitse, Nederlandse typegoedkeuringsnummer of het typegoedkeuringsnummer verleend in een andere EU-lidstaat.4. Van de voertuigen (met vermelding van het bouwjaar) waarvoor het retrofit deeltjesverminderingssysteem is goedgekeurd : - merk - type (handelsbenaming) - type (fabriekscode) - indien van toepassing het EG-goedkeuringsnummer van het (de) voertuig(en) - bouwjaren zo nodig in combinatie met de chassisidentificatienummers - motortype (motorcode) - motorinhoud - motorvermogen - transmissietype 5.Voldoende informatie voor een bevoegd persoon om het retrofit deeltjesverminderingssysteem op het voertuig te monteren. 6. De criteria op grond waarvan de oxidatiekatalysator(en) moet(en) worden vervangen.Dit is alleen van toepassing in het geval de oorspronkelijk op een voertuig reeds aanwezige katalysator(en) van belang is(zijn) voor een goede werking van het deeltjesverminderingssysteem. (Vervanging dient in ieder geval plaats te vinden indien de katalysator zichtbare gebreken vertoont). 7. De plaats op het retrofit deeltjesverminderingssysteem waar, na montage van het systeem op het voertuig, de laatste 4 cijfers (afmeldcode) van het VIN (VoertuigIdentificatieNummer) kunnen worden ingeslagen of ingegraveerd. Gezien om te worden gevoegd bij de ministeriële omzendbrief van 20 februari 2009 over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust.

Brussel, 20 februari 2009.

De staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage III bij de Ministeriële Omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust : Aanvraagformulier voor een typegoedkeuring van een deeltjesverminderingssysteem voor fijn stof in de uitstoot van dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1.

Het formulier moet de gegevens bevatten zoals bepaald in de punten 3.2.12 tot 3.2.14 van bijlage I bij de Richtlijn 2007/46/EG samen met de ontwerpelementen en -schetsen van het deeltjesverminderingssysteem, in het bijzonder : - het merk (fabrieksmerk) van het systeem; - het type en de handelsnaam (alle varianten vermelden) van het systeem; - de type-identificatiemiddelen van het deeltjesverminderingssysteem; - de plaatsing van deze type-identificatiemiddelen op het systeem; - de naam en het adres van de fabrikant van het systeem; - de naam en het adres van de eventuele gemachtigde van de constructeur; - in voorkomend geval het nummer van het typegoedkeuringsformulier van de technische eenheid; - in voorkomend geval het nummer van het testrapport van deze eenheid; - de merken, types, modellen, jaarmodellen/bouwjaren van de voertuigen waarop dit deeltjesverminderingssysteem kan worden gemonteerd.

Gezien om te worden gevoegd bij de ministeriële omzendbrief van 20 februari 2009 over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust.

Brussel, 20 februari 2009.

De staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage IV bij de Ministeriële Omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust : Montage van een achteraf geplaatst deeltjesverminderingssysteem (retrofitting) op een voertuig. 1. Systeem gedekt door een nationaal certificaat uitgereikt door een voor homologatie bevoegde autoriteit van een EU lidstaat. Voorafgaandelijk, dient het certificaat betreffende het deeltjesverminderingssysteem door de fabrikant ingediend te worden bij de FOD Mobiliteit en Vervoer, Dienst Voertuigen.

In dat geval zal, een ontvangstmelding overgemaakt worden aan de fabrikant of zijn mandataris.

Een registratienummer zal toegekend worden door de Dienst Voertuigen aan de fabrikant of zijn mandataris wanneer het dossier wordt aangenomen.

Het nationaal certificaat uitgereikt door de bevoegde autoriteit van een EU lidstaat betreffende homologatie zal gevalideerd worden door de Dienst Voertuigen door er het registratienummer op aan te brengen.

De plaatsing van het deeltjesverminderingssysteem zal nagezien worden door de erkende instellingen voor autokeuring belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen ingevolge de toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.

De installatie van het systeem op het voertuig dient uitgevoerd te worden overeenkomstig de installatiehandleiding van de fabrikant en het certificaat van goedkeuring per type voor dit systeem.

Behalve de certificaten van goedkeuring per type van een deeltjesverminderingssyteem uitgereikt door de administratie, worden de certificaten uitgereikt door de overheid van Nederland (RDW, VROM), Duitsland (KBA) of van een andere EU-lidstaat, aangenomen.

Na de controle van de plaatsing van voormeld systeem op het voertuig, zal de instelling belast met de autokeuring het installatiedocument van de inbouwer betreffende het geplaatste systeem valideren.

Ingevolge de periodieke of niet-periodieke keuring in een autokeuringsstation, dienen de inspecteurs van het keuringsstation de aanwezigheid en de plaatsing van het deeltjesverminderingssysteem na te gaan, door er melding van te maken op het uit te reiken keuringsbewijs en er de informatie te vermelden zoals voorzien in bijlage II van deze omzendbrief, te weten : - het merk van het deeltjesverminderingsysteem; - het type van het deeltjesverminderingsysteem; - het registratienummer per type van het deeltjesverminderingsysteem; - de markering van het deeltjesverminderingsysteem, inbegrepen de 4 laatste merktekens van het voertuigidentificatienummer (VIN).

Deze aanduidingen moeten leesbaar zijn op het deeltjesverminderingsysteem. 2. Systeem gedekt door een beproevingsrapport uitgereikt door een laboratorium erkend door een voor homologatie bevoegde overheid van een EU lidstaat. Voorafgaandelijk, dient het beproevingsrapport dat betrekking heeft op het deeltjesverminderingssysteem en uitgereikt door het laboratorium, door de constructeur ingediend te worden bij de FOD Mobiliteit en Vervoer, Dienst Voertuigen.

Deze laatste zal een instelling aanduiden die belast wordt met het nazicht van het beproevingsrapport dat uitgereikt werd door een laboratorium voor homologatie erkend door een bevoegde overheid van een EU lidstaat.

Dit beproevingsrapport zal gevalideerd worden door een instelling erkend door de FOD Mobiliteit en Vervoer door middel van een validatie rapport dat aan de FOD Mobiliteit en Vervoer zal overgemaakt worden.

De erkende instelling moet beantwoorden aan volgende voorwaarden : NBN EN ISO/ 17025 : 2005 (Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria : Technische diensten van de categorie A : Homologaties).

NBN EN ISO/IEC 1720 :2004 of equivalent (Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren : Technische diensten van de categorie B : Homologatie door « witnessing »).

De fabrikant van het deeltjesverminderingssysteem bezorgt aan de Dienst Voertuigen een afschrift van het certificaat uitgereikt door de instelling geaccrediteerd door de voor homologatie bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat. Dit certificaat attesteert dat de controle van de overeenstemming van de productie (COP), conform verloopt volgens de nationale norm NBN EN ISO/IEC 17020 : 2004 of gelijkwaardig (algemene criteria voor de werking van verscheidene types van instellingen die inspecties uitvoeren : Technische diensten van categorie D : COP).

Een ontvangstmelding zal verstuurd worden naar de fabrikant of zijn mandataris door de Dienst Voertuigen na ontvangst van het testrapport met betrekking tot het deeltjesverminderingssysteem en het validatierapport van het door de FOD Mobiliteit en Vervoer erkende instelling.

Een registratienummer zal toegekend worden door de Dienst Voertuigen aan de fabrikant of zijn mandataris van zodra het dossier is aanvaard.

De plaatsing van het deeltjesverminderingssysteem zal nagezien worden door de erkende instellingen voor autokeuring belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen ingevolge de toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.

De installatie van het systeem op het voertuig dient uitgevoerd te worden overeenkomstig de installatiehandleiding van de fabrikant en het certificaat van goedkeuring per type voor dit systeem.

Behalve de certificaten van goedkeuring per type van een deeltjesverminderingssyteem uitgereikt door de administratie, worden de certificaten uitgereikt door de overheid van Nederland (RDW, VROM), Duitsland (KBA) of van andere EU-lidstaat, aangenomen.

Na de controle van de plaatsing van voormeld systeem op het voertuig, zal de instelling belast met de autokeuring het installatiedocument van de inbouwer betreffende het geplaatste systeem valideren.

Ingevolge de periodieke of niet-periodieke keuring in een autokeuringsstation, dienen de inspecteurs van het keuringsstation de aanwezigheid en de plaatsing van het deeltjesverminderingssysteem na te gaan, door er melding van te maken op het uit te reiken keuringsbewijs en er de informatie te vermelden zoals voorzien in bijlage II van deze omzendbrief, te weten : - het merk van het deeltjesverminderingsysteem; - het type van het deeltjesverminderingsysteem; - het registratienummer per type van deeltjesverminderingsysteem; - de markering van het deeltjesverminderingsysteem, inbegrepen de 4 laatste merktekens van het voertuigidentificatienummer (VIN).

Deze aanduidingen moeten leesbaar zijn op het deeltjesverminderingsysteem. 3. Systeem gedekt door een beproevingsrapport uitgereikt door een laboratorium dat niet erkend is door een voor homologatie bevoegde autoriteit van een EU-lidstaat of geïntroduceerd door de fabrikant of zijn mandataris. Het is nodig te verwijzen naar de artikelen 15, 16, 17 en de bepalingen van bijlage II van deze omzendbrief.

Vooraf moet het dossier betreffende de deeltjesverminderingssystemen door de fabrikant of de mandataris ingediend worden bij de FOD Mobiliteit en Vervoer, Dienst Voertuigen.

Deze wijst de instelling aan belast met het uitvoeren van de testen.

De erkende instelling moet beantwoorden aan volgende voorwaarden : NBN EN ISO/IEC 17025 : 2005 (Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria : Technische diensten van categorie A : Homologaties).

NBN EN ISO/IEC 17020 : 2004 of equivalent (algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren : Technische diensten van categorie B : Homologatie door « witnessing » en Technische diensten van categorie D : COP).

NBN EN ISO/IEC 17021 : 2007 (Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor instellingen die audits en certificatie van managementsystemen uitvoeren : Technische diensten van categorie C).

ISO 9001 :2000 (Kwaliteitsmanagementsysteem).

Een ontvangstmelding zal verstuurd worden naar de fabrikant of zijn mandataris door de Dienst Voertuigen na ontvangst van het testrapport betreffende de deeltjesverminderingssystemen.

Een registratienummer zal toegekend worden door de Dienst Voertuigen aan de fabrikant of zijn mandataris van zodra het dossier is aanvaard.

De plaatsing van het deeltjesverminderingssysteem zal nagezien worden door de erkende instellingen voor autokeuring belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen ingevolge de toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.

De installatie van het systeem op het voertuig dient uitgevoerd te worden overeenkomstig de installatiehandleiding van de fabrikant en het certificaat van goedkeuring per type voor dit systeem.

Behalve de certificaten van goedkeuring per type van een deeltjesverminderingssyteem uitgereikt door de administratie, worden de certificaten uitgereikt door de overheid van Nederland (RDW, VROM), Duitsland (KBA) of van een andere EU-lidstaat, aangenomen.

Na de controle van de plaatsing van voormeld systeem op het voertuig, zal de instelling belast met de autokeuring het installatiedocument van de inbouwer betreffende het geplaatste systeem valideren.

Ingevolge de periodieke of niet-periodieke keuring in een autokeuringsstation, dienen de inspecteurs van het keuringsstation de aanwezigheid en de plaatsing van het deeltjesverminderingssysteem na te gaan, door er melding van te maken op het uit te reiken keuringsbewijs en er de informatie te vermelden zoals voorzien in bijlage II van deze omzendbrief, te weten : - het merk van het deeltjesverminderingsysteem; - het type van het deeltjesverminderingsysteem; - het registratienummer per type van deeltjesverminderingsysteem; - de markering van het deeltjesverminderingsysteem, inbegrepen de 4 laatste merktekens van het voertuigidentificatienummer (VIN).

Deze aanduidingen moeten leesbaar zijn op het deeltjesverminderingsysteem.

Gezien om te worden gevoegd bij de ministeriële omzendbrief van 20 februari 2009 over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust.

Brussel, 20 februari 2009.

De staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage V bij de Ministeriële Omzendbrief over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust : Retributies (vergoedingen).

Het door de FOD Mobiliteit en Vervoer uitgevoerde onderzoek van het dossier betreffende de plaatsing van een deeltjesverminderingssysteem, welke naderhand op het voertuig wordt gemonteerd (retrofit), wordt geregeld door de bepalingen van het K.B. van 15 maart 1968, artikel 14.

De vergoeding wordt bepaald in de bijlage bij het ministerieel besluit van 31 januari 2009 tot vaststelling van het tarief der vergoedingen te innen voor de afgifte van typegoedkeuringen en van de goedkeuringsdocumenten voor voertuigen.

Voor wat betreft het keuringsbewijs, uitgereikt door de instellingen belast met de technische keuring, is het tarief zoals opgenomen in artikel 23 undecies, 7°, van het K.B. van 15 maart 1968 van toepassing.

De vergoeding van de erkende instelling welke beantwoordt aan de voorwaarden omschreven in punt 2 van de bijlage IV, wordt vastgesteld door de bepalingen van het K.B. van 15 maart 1968.

De vergoeding van de erkende instelling welke beantwoordt aan de voorwaarden omschreven in punt 3 van de bijlage IV is functie van de complexiteit van de inrichting voor het verminderen van de deeltjes, welke naderhand op het voertuig wordt gemonteerd (retrofit).

Gezien om te worden gevoegd bij de ministeriële omzendbrief van 20 februari 2009 over de typegoedkeuringseisen voor deeltjesverminderingssystemen en hun plaatsing op dieselmotoren van voertuigen behorend tot de categorieën M1 en N1, die niet met een dergelijk systeem zijn uitgerust.

Brussel, 20 februari 2009.

De staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^