Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 21 december 2000
gepubliceerd op 29 december 2000

Omzendbrief ZPZ 11 betreffende de instelling van de lokale politie Bestuurlijke aspecten

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2000001133
pub.
29/12/2000
prom.
21/12/2000
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


21 DECEMBER 2000. - Omzendbrief ZPZ 11 betreffende de instelling van de lokale politie Bestuurlijke aspecten


Aan de dames en heren gouverneur, Aan de dames en heren burgemeester, Mevrouw, mijnheer de gouverneur, Mevrouw, mijnheer de burgemeester, De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (B.S., 5 januari 1999, hierna verkort tot WGP) treedt op 1 januari 2001 geheel in werking.

Deze omzendbrief strekt ertoe een aantal nadere richtlijnen te verstrekken inzake de bestuurlijke aspecten van de instelling van de lokale politie. 1. Algemeen Artikel 260 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie gestructureerd op 2 niveaus (WGP) bepaalt dat deze wet in werking treedt op 1 januari 2001. Dit houdt in dat vanaf die dag de federale politie zal worden ingesteld; deze zal overeenkomstig artikel 2 van de wet belast zijn met het verzekeren van de gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie evenals van ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de politieoverheden.

Wat de gemeentepolitie betreft, ligt de toestand anders. Hier bepaalt artikel 248 WGP dat deze per groep van politiezones wordt ingesteld wanneer de Koning vaststelt dat een aantal voorwaarden, noodzakelijk voor de oprichting van de lokale politie, vervuld zijn. Tot op die datum blijft voor de gemeenten uit de betrokken zones onder meer titel IV van de Nieuwe Gemeentewet van kracht. Dit betekent dat het gemeentepolitiekorps blijft bestaan tot op het ogenblik het zonale korps wordt ingesteld. Artikel 250 van de wet stelt verder dat, tot op de oprichting van het lokale politiekorps binnen een zone, de opdrachten van de territoriale brigades van de rijkswacht in samenwerking met de gemeentepolitie verder zullen worden uitgeoefend door territoriale brigades van de federale politie.

Nochtans treedt op 1 januari 2001 ook titel II van de wet volledig in werking. Dit betekent dat de politieraad en het politiecollege geïnstalleerd worden en dat deze organen in meergemeentezones, evenals de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de burgemeester in eengemeentezones, de bevoegdheden krijgen die hen overeenkomstig de WGP worden toegekend.

Het is de taak van de lokale besturen om voor hun zone de nodige bestuurlijke maatregelen voor te bereiden en te nemen opdat aan de voorwaarden voldaan zou zijn om het lokale politiekorps op te richten.

Het is mijn absolute doelstelling de lokale politie in alle zones ten laatste op 1 januari 2002 in te stellen. Het is derhalve noodzakelijk dat de zones een timing in acht nemen om deze instelling mogelijk te maken.

Deze omzendbrief geeft een eerste overzicht van welke stappen moeten worden doorlopen om dit te realiseren. Voor bepaalde punten zullen later meer gedetailleerde richtlijnen volgen.

Gelijktijdig aan het voorbereiden van de verschillende formele aspecten om de oprichting van de lokale politie mogelijk te maken, moeten de gemeenten de nodige initiatieven nemen voor de feitelijke inplaatsstelling van het zonale veiligheidskorps. Ik verwijs ter zake naar mijn omzendbrief ZPZ 9 van 7 november 2000 (B.S., 25 november 2000).

Om ieder misverstand te vermijden wijs ik er evenwel op dat tot op het ogenblik van de wettelijke inplaatsstelling van het lokale korps overeenkomstig de voorwaarden en procedures opgenomen in artikel 248 WGP, de korpsen van de gemeentepolitie blijven bestaan en dat tot op dat ogenblik de gemeentelijke organen (gemeenteraad, burgemeester en college van burgemeester en schepenen) de in de gemeentewet opgenomen bevoegdheden inzake organisatie en beheer van het gemeentepolitiekorps blijven behouden. 2. Politieraad en politiecollege 2.1 Politiezone Door middel van verschillende koninklijke besluiten werd iedere gemeente ingedeeld in een politiezone (1). Hiermee werd voor iedere zone voldaan aan de eerste voorwaarde in artikel 248 om de lokale politie op te richten.

In eengemeentezones oefenen de gemeenteraad, de burgemeester en het college van burgemeester en schepenen de in de gemeentewet voorziene bevoegdheden inzake organisatie en beheer van het politiekorps uit. De beslissingen inzake het (toekomstige) lokale politiekorps nemen zij wel overeenkomstig de bepalingen van de WGP. In de meergemeentezones worden de bevoegdheden van de gemeenteraad inzake de organisatie en het beheer van het lokaal politiekorps uitgeoefend door de politieraad. De bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester inzake organisatie en beheer worden uitgeoefend door het politiecollege (art. 11 WGP).

Overeenkomstig artikel 9 van de wet heeft de meergemeentezone rechtspersoonlijkheid. Artikel 9 trad in werking op de dag van de publicatie van de wet (5 januari 1999). Dit betekent dat de meergemeentezones, vanaf de inwerkingtreding van de besluiten die hun indeling bepalen, bestaan en dat ze nu reeds over de rechtspersoonlijkheid beschikken. 2.2 Politiecollege Het politiecollege wordt gevormd door de burgemeesters van de verschillende gemeenten die de meergemeentezone vormen. Het mandaat van lid van het college vangt aan op het ogenblik van de eedaflegging van de burgemeesters (art. 23 WGP).

Artikel 24 bepaalt het aantal stemmen waarover iedere burgemeester beschikt in het politiecollege. De wijze waarop het aantal stemmen van elke burgemeester moet worden berekend maakt het voorwerp uit van het koninklijk besluit betreffende de berekeningswijze van het aantal stemmen waarover een burgemeester beschikt in het politiecollege. 2.3 Politieraad De samenstelling en verkiezing van de politieraad gebeurt overeenkomstig de artikels 12 tot 22 WGP. Artikel 12 bepaalt het aantal leden waarop iedere gemeenteraad recht heeft in de politieraad.

De verkiezing van de leden van de politieraad vindt plaats op de derde maandag na de installatie van de gemeenteraad; dit zal in principe voor de meeste gemeenten 22 of 29 januari 2001 zijn. Dit gebeurt volgens de procedure die werd uitgetekend in het koninklijk besluit betreffende de verkiezing in elke gemeenteraad van de leden van de politieraad.

De omzendbrief betreffende de verkiezing van de leden van de politieraad in een meergemeentezone geeft nadere toelichting over deze verkiezing.

Overeenkomstig artikel 20 WGP neemt het mandaat van de leden een aanvang op de eerste werkdag van de derde maand na het aantreden van de gemeenteraden, of ten laatste de eerste werkdag van de tweede maand volgend op de maand waarin de uitslag van hun verkiezing definitief is geworden. In principe zal dit dus het geval zijn vanaf 1 april 2001. 3. Werking van politieraad en politiecollege De artikels 25 tot 29 WGP bepalen de werking van de politieraad en het politiecollege.Deze artikels geven geen aanleiding tot een bijkomende toelichting, met uitzondering dan van artikel 26.

Artikel 26 bepaalt dat inzake budgettaire aangelegenheden het aantal stemmen waarover de burgemeester in het politiecollege beschikt, gelijk dient verdeeld te worden over de groep vertegenwoordigers van een gemeente.

Het totaal aantal stemmen waarover de burgemeester van een meergemeentezone beschikt in het politiecollege dient verdeeld te worden over het aantal leden van de politieraad van de betrokken meergemeentezone vermeerderd met één, zijnde de burgemeester.

Met betrekking tot hun werking zullen de politieraad en het politiecollege een aantal beslissingen moeten nemen. Het betreft naast de beslissingen over personeel en begroting (zie verder) inzonderheid : - De politieraad kan bij haar inwerkingtreding beslissen dat haar leden een presentiegeld ontvangen voor de vergaderingen waaraan zij deelnemen (art. 12 WGP). - De aanduiding door de politieraad en het politiecollege van een secretaris (art. 29 WGP).

Deze secretaris heeft een puur administratieve rol naar aanleiding van de vergaderingen van de Raad en het College. Hij is dus in geen enkel opzicht te vergelijken met de gemeentesecretaris, waarvan hij in de meergemeentezones slechts een aspect B de verslaggeving van politieraad en/of -college B overneemt. In deze meergemeentezone wordt de functie van secretaris van de politieraad en het politiecollege uitgeoefend door een lid van het administratief en logistiek kader van het lokaal politiekorps of van een gemeentelijke administratie van de politiezone (art. 29 WGP).

De aanduiding van de secretaris van de politieraad en het politiecollege gebeurt zo spoedig als mogelijk. Het verdient aanbeveling om in de eerste zitting van de politieraad en het politiecollege een secretaris aan te duiden. Het is aan te bevelen dat politieraad en politiecollege dezelfde persoon als secretaris aanstellen; dit is echter geen verplichting.

Met betrekking tot de procedure van eerste aanstelling van de korpschef van de lokale politie, verwijs ik naar artikel 11 (2) van het koninklijk besluit van 21 oktober 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten van de eerste aanstelling in bepaalde betrekkingen van de lokale politie (B.S., 4 november 2000).

De in artikel 11 vernoemde secretaris kan dezelfde zijn als deze die definitief door de Raad en het College zal worden benoemd, maar ook dit is niet noodzakelijk.

Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat voor ééngemeentezones de gemeente-secretaris onverkort alle in de gemeentewet opgenomen bevoegdheden blijft uitoefenen met betrekking tot de vergaderingen van de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen, ook in de gevallen dat deze beraadslagen over de organisatie en de werking van het politiekorps. - De aanwijzing van de bijzondere rekenplichtige door de Raad op voorstel van het College (art. 30 WGP) evenals de vaststelling vergoeding van de bijzonder rekenplichtige door de Raad (art. 32 WGP).

De opdrachten van de bijzondere rekenplichtige worden gedefinieerd in artikel 30 WGP. Ze betreffen de ontvangsten en uitgaven van de politiezone. De optie werd echter genomen om op budgettair vlak het jaar 2001 als een overgangsjaar te beschouwen (cf. omzendbrief ZPZ 8 van 18 oktober 2000 - B.S. 15 november 2000.) De politiezones zullen slechts over een eigen begroting beschikken vanaf het jaar 2002. Dit betekent dat de bijzondere rekenplichtige slechts vanaf die datum de formele taken, opgesomd in artikel 30 van de wet, zal moeten uitvoeren. De aanloopkosten voor de inrichting van de politiezone en de oprichting van het korps zullen in eerste instantie immers gedragen moeten worden door de gemeenten die deel uitmaken van de zone (zie verder).

Nochtans is het aanbevolen dat de bijzondere rekenplichtige reeds tijdig wordt aangesteld. Zoals ook de memorie van toelichting bij de wet het stelt, is het de bedoeling dat de bijzondere rekenplichtige uitgroeit tot de financieel adviseur van het politiecollege en van de politieraad en dat hij de korpschef bijstaat als financieel manager.

Hij kan deze functie slechts waarmaken indien hij tijdig betrokken wordt bij de uitbouw van de financiële organisatie van de politiezone; om die reden is het meer dan aanbevolen dat hij actief meewerkt aan het voorbereiden van de eerste begroting van de politiezone. De bijzonder rekenplichtige zou dus in ieder geval moeten aangesteld zijn op het ogenblik dat een aanvang gemaakt wordt van de uitwerking van de politiebegroting 2002.

Begin 2001 zullen besluiten worden genomen met betrekking tot de aanvullende zekerheid die de bijzondere rekenplichtige moet stellen (in uitvoering van artikel 31 WGP) en met betrekking tot de vergoeding van de bijzonder rekenplichtige (in uitvoering van artikel 32). Nadat deze besluiten genomen zijn, kunnen de politiezones een aanvang maken met het aanwijzen van de bijzonder rekenplichtige.

Het is de intentie door een wetswijziging aan de WGP de aanwijzing van de bijzondere rekenplichtige in eengemeentezones op een analoge wijze te organiseren als in meergemeentezones. 4. Personeel 4.1 Formatie De tweede voorwaarde in artikel 248 WGP om de lokale politie in te stellen, is de vastlegging van het effectief en het kader overeenkomstig de artikelen 38 en 47 WGP. Artikel 38 WGP stelt dat de Koning voor elke politiezone het minimaal effectief van het operationeel en van het administratief en logistiek personeel bepaalt, rekening houdend met de specifieke kenmerken van die zone. Het KB daaromtrent, dat dus zal bepalen over hoeveel personeelsleden elke zone moet beschikken, is nog niet afgerond maar mag binnenkort worden verwacht.

Overeenkomstig deze vast te leggen minimale normen, bepaalt de gemeenteraad of - in een meergemeentenzone - de politieraad, de personeelsformatie. Dat wil zeggen dat de graden van het lokaal politiekorps worden opgesomd en het aantal voltijdse en deeltijdse statutaire betrekkingen per graad worden vastgesteld door de gemeenteraad of politieraad.

De opgestelde personeelsformatie zal dus rekening moeten houden met de minimale normen die het KB, genomen in uitvoering van artikel 38, zowel voor het operationeel als voor het administratief en logistiek personeel vaststelt, en dient gebaseerd te zijn op de personeelsbehoeften om de in artikel 3 WGP voorziene opdrachten uit te voeren.

Het is aan het directiecomité of - in voorkomend geval - aan de reeds aangestelde zonechef om hierover gedetailleerde voorstellen te formuleren, evenals een optimale verdeling van de effectieven over de verschillende diensten voor te bereiden.

Ik wil er nogmaals op wijzen dat het opstellen van deze formatie dient te gebeuren met zin voor realiteit. De ervaring in de pilootprojecten toont aan dat de besprekingen in het directiecomité veelal leiden tot het opstellen van een personeelsbehoeftenplan dat gebaseerd is op een soort ideaal gewenste situatie, met voorziene of gewenste kaderuitbreidingen van 20 tot 30% boven het huidig (gezamenlijk) lokaal beschikbaar effectief.

De politiezones zullen bij de opstelling van de personeelsformatie terdege rekening moeten houden met de werkelijk aanwezige effectieven van de verschillende korpsen die de lokale politie zullen vormen, met als ondergrens de minimale norm. Op middenlange termijn zal de formatie dan kunnen worden bijgestuurd en geoptimaliseerd, zodat deze een realistische weergave vormt van de visie inzake veiligheid van de lokale politieoverheid. In de zones daarentegen waar de ideale organieke formatie kleiner is dan het aantal personeelsleden die er bij de bij de installatie van de politiezone werkzaam zijn, kan een tijdelijke overschrijding van het kader toegestaan worden. 4.2 Aanstellen van de zonechef De korpschef van het lokale politiekorps wordt door de Koning in zijn functie aangewezen voor een éénmaal hernieuwbare termijn van vijf jaar, op gemotiveerde voordracht van de gemeenteraad of van de politieraad, en na gemotiveerd advies van de procureur-generaal bij het hof van beroep en van de gouverneur, uit de door de selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten (art. 48 WGP).

Overeenkomstig artikel 247 gebeurt de eerste aanstelling van de korpschef van de lokale politie overeenkomstig de door de Koning, in ministerraad overlegde, voorwaarden en regels. Deze bepaling vond uitvoering in het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 houdende de vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten van de eerste aanstelling in bepaalde betrekkingen van de lokale politie (B.S,. 4 november 2000).

In dit koninklijk besluit worden vooral de betrekkingen van korpschef van de lokale politie geviseerd.

Gezien het belang van de materie, vestig ik speciaal uw aandacht op het feit dat, krachtens artikel 3, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit, in elke politiezone een selectiecommissie moet worden opgericht die belast is met het onderzoeken van de kandidaturen ingediend overeenkomstig artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit.

Die commissie is samengesteld uit : - de gouverneur van de provincie waarbinnen de desbetreffende politiezone zich situeert. Artikel 139bis van de provinciewet is in casu van toepassing, wat betekent dat machtiging kan verleend worden tot delegatie aan de arrondissementscommissaris, die dientengevolge de bevoegdheden van de provinciegouverneur bekleedt binnen de selectiecommissie; - de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarbinnen zich de desbetreffende politiezone situeert; - de inspecteur-generaal, of de afgevaardigde die hij aanduidt onder zijn adjuncten. De inspecteur-generaal zal in functie treden op 1 januari 2001; - een externe expert aangeduid door de burgemeester(s) van de desbetreffende politiezone, onder de personen die een pertinente ervaring op praktisch of academisch vlak met betrekking tot politiezaken kunnen doen gelden.

Zij wordt voorgezeten : - door de burgemeester van de gemeente, in de ééngemeentepolitiezones; - door de voorzitter van het politiecollege, in de meergemeentepolitiezones. De andere burgemeester(s) van de zone die het wens(t)(en) kan (kunnen) eveneens de vergaderingen van de commissie bijwonen.

De voorzitter en de burgemeesters nemen adviserend deel aan de werkzaamheden van de commissie en mogen de beraadslaging bijwonen. Ze stemmen evenwel niet.

De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de provinciegouverneur - of van de arrondissementscommissaris - beslissend.

De selectiecommissie moet ten laatste op de uiterste inschrijvingsdatum van de kandidaturen zijn opgericht. Artikel 4, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit bepaalt in dit opzicht dat de kandidaturen moeten worden ingediend bij de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege van de desbetreffende politiezone binnen een termijn van 16 dagen die aanvangt op de datum waarop de te verlenen vacante betrekking in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Ik dring er uitdrukkelijk op aan deze selectieprocedures zo snel mogelijk te starten, en de vacante betrekkingen onmiddellijk bekend te maken na de installatie van de nieuwe gemeenteraad of van het politiecollege van de zone, overeenkomstig artikel 23 WGP. Tevens moet voorzien worden in de aanduiding van de instantie die zal instaan voor de organisatie van de proef van het type assessment center' bedoeld in artikel 3, § 4 van het besluit. Hiervoor kan hetzij beroep gedaan worden op SELOR zelf, hetzij een instantie die ingeschakeld wordt met toepassing van de wetgeving inzake overheidsopdrachten.

In ieder geval worden de assessmentproeven, overeenkomstig artikel 3, § 4 van het besluit, georganiseerd onder de voogdij van SELOR. Daartoe informeren de zones SELOR over de oproep tot de kandidaten en delen zij haar de coördinaten mee van de assessmentfirma die de proeven zal uitvoeren.

In toepassing van artikel 3, § 2, van het voornoemd koninklijk besluit, hebben mijn collega, de Minister van Justitie, en ikzelf het algemeen profiel van de korpschef bepaald. Mijn diensten zullen instaan voor de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. U vindt dit profiel als bijlage.

Het ligt in mijn intentie om een artikel in de WGP te laten opnemen waarin een tijdslimiet ingesteld wordt voor de voordrachten van de eerste aanstelling van de chef van het lokale politiekorps. Deze voordracht door de gemeente- of de politieraad zou met name dienen te gebeuren voor het einde van de derde maand na de installatie van de nieuwe gemeenteraad in de politiezones die bestaan uit één gemeente, of van de politieraad als het een meergemeentenzone betreft.

Richtlijnen inzake de toepassing van de selectieprocedure.

Vanaf de eedaflegging van de burgemeester - en, in voorkomend geval, de aanduiding van de voorzitter van het politiecollege overeenkomstig art. 23 WGP - kan de procedure worden ingezet.

In een meergemeentenzone gaat het politiecollege over tot de aanduiding van een personeelslid uit één van de gemeentebesturen van de zone, dat gedurende de selectieprocedure zal fungeren als secretaris van het politiecollege en de politieraad.

Door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie werd het profiel opgemaakt voor de functie van korpschef van de lokale politie (werd als bijlage bij deze omzendbrief gevoegd). De burgemeester of het politiecollege nemen het initiatief de vacature binnen hun zone in het Belgisch Staatsblad te publiceren en de kandidaten op te roepen.

De burgemeester of het politiecollege richt een commissie op overeenkomstig artikel 3 van hogervermeld KB bestaande uit de gouverneur, de procureur des Konings, (een afgevaardigde van) de inspecteur-generaal en een extern expert (zie hoger). Het secretariaat van deze commissie wordt verzekerd door de diensten van de burgemeester of van de voorzitter van het politiecollege.

De burgemeester of het politiecollege duiden de externe expert aan.

Artikel 3, §1 stelt dat inzake de aanwijzing van een externe expert in de selectiecommissie « de externe expert wordt aangewezen onder de personen die een pertinente ervaring op praktisch of academisch vlak met betrekking tot politiezaken kunnen doen gelden.

De aanwijzing wordt ter kennis gebracht van de Minister van Binnenlandse Zaken die over een termijn van vijf werkdagen beschikt om de aanwijzing ongedaan te maken wanneer hij van oordeel is dat betrokkene de vereiste pertinente ervaring niet kan laten gelden.

Wanneer deze termijn verstreken is, is de aanwijzing definitief.

De kennisgeving van de aanwijzing wordt aangetekend per post verzonden aan het kabinet van de Minister van Binnenlandse Zaken, Koningsstraat 60-62 te 1000 Brussel. Een kopie van deze kennisgeving wordt tegelijkertijd per fax (02/500.25.26) verzonden naar mijn administratie (Algemene Rijkspolitie, Koningsstraat 56, 1000 Brussel).

De bedoelde periode van vijf werkdagen vangt aan daags na de aanbieding van de aangetekende zending.

Een rechtsgeldige beslissing van de Minister zal aan de gemeente of meergemeentezone betekend worden ten laatste op de vijfde werkdag (volgens de gangbare jurisprudentie zijn werkdagen alle dagen behalve de zon- en feestdagen), d.w.z. dat ten laatste op die dag de aangetekende zending houdende de kennisgeving van zijn beslissing door de post wordt aangeboden, hetzij overhandigd tegen ontvangstbewijs.

De kandidaat-zonechefs beschikken over een termijn van 16 dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, om hun kandidatuur per aangetekend schrijven te verzenden aan de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege. De burgemeester of de voorzitter nemen het initiatief tot samenroeping van de selectiecommissie na het verstrijken van deze termijn.

De commissie onderzoekt, overeenkomstig de werkingsregels in het KB, de ontvankelijkheid van de kandidatuur en de overeenstemming met de objectieve voorwaarden van het vereiste profiel.

De kandidaten die door de commissie in aanmerking worden genomen worden, onder voogdij van SELOR, onderworpen aan een proef van het type « assessment center » (zie hoger).

Nadat de commissie de resultaten daarvan heeft ontvangen, hoort zij de geschikt geachte kandidaten en controleert hun overeenstemming met het profiel. Vervolgens rangschikt zij deze kandidaten binnen 3 categorieën (zeer geschikt, geschikt en ongeschikt) en maakt zij deze rangschikking over aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie op dezelfde datum als de overhandiging van de lijst aan de gemeenteraad of de politieraad (of, indien de politieraad nog niet geïnstalleerd zou zijn, aan het politiecollege). De toezending van de lijst aan beide Ministers mag nochtans niet later gebeuren dan 15 dagen na het opmaken ervan.

De toezending van de lijst gebeurt bij aangetekende zending en wordt gericht aan de administratie van de Minister van Binnenlandse Zaken (Algemene Rijkspolitie, Koningsstraat 56, 1000 Brussel).

Ondertussen moet in een meergemeentezone de politieraad zijn samengesteld overeenkomstig de in punt 2 beschreven procedure. Vermits de politieraad pas in functie is in april 2001, kunnen de voordachten in meergemeentezones dus ten vroegste vanaf dat moment gebeuren.

Overeenkomstig artikel 6 van het KB kiest de gemeenteraad of politieraad onder de zeer geschikte kandidaten en gaat over tot de gemotiveerde voordracht van de uitverkoren kandidaat.

De burgemeester of het politiecollege kan met een gemotiveerde beslissing een andere, zeer geschikt of geschikt bevonden kandidaat voordragen.

Deze voordracht wordt, samen met het bijhorende voordrachtsdossier, aangetekend toegezonden aan mijn administratie (Algemene Rijkspolitie, Koningsstraat 56, 1000 Brussel).

In voorkomend geval bevat dit voordrachtsdossier het voordrachtsbesluit van de burgemeester of het politiecollege, bedoeld in artikel 6, 5e lid van het besluit.

Voorafgaandelijk aan deze toezending richt de gemeente of meergemeentezone het voordrachtsbesluit evenals, in voorkomend geval, het voordrachtsbesluit van de burgemeester of het politiecollege aan de procureur-generaal bij het Hof van Beroep van het ressort waartoe de gemeente of meergemeentezone behoort.

Hierbij wordt de procureur-generaal uitgenodigd om het gemotiveerd advies, bedoeld in artikel 6 van het besluit, toe te zenden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Algemene Rijkspolitie, Koningsstraat 56, 1000 Brussel).

Dit verzoek wordt aangetekend tegen ontvangstbewijs verzonden. Deze formaliteit is noodzakelijk voor het vaststellen van de begindatum van de termijn van 15 dagen bedoeld in artikel 6, in fine van het besluit.

Nadat het advies van de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep werd ontvangen, dan wel de termijn van 15 dagen is verstreken, wijst de Koning de chef van het lokaal politiekorps in zijn functie aan, voor een éénmaal verlengbare periode van 5 jaar.

Indien het nodig zou blijken zullen later nadere richtlijnen gegeven worden met betrekking tot de presentatie van de rangschikkingslijst en over de inhoud en/of de presentatie van het dossier dat de voordracht begeleidt.

Rol van de zonechef m.b.t. de integratie van de huidige lokale korpsen.

Nadat de zonechef werd aangeduid, komt het aan hem toe de feitelijke integratie van de huidige lokale politiekorpsen op alle vlakken verder voor te bereiden en de praktische uitvoering ervan te finaliseren. Het is zijn verantwoordelijkheid de gemeentelijke overheden te vatten wanneer bepaalde beslissingen van deze organen zich opdringen.

Uiteraard gebeurt dit alles overeenkomstig de bestaande regelgeving.

Het is echter niet omdat de zonechef is aangeduid, dat de lokale politie in plaats zou gesteld zijn; daartoe moeten immers ook de andere voorwaarden van art. 248 WGP zijn vervuld.

Vanaf 1 januari 2001 worden de rijkswachtbrigades territoriale brigades van de federale politie samen met de gemeentelijke politiekorpsen geacht in te staan zijn voor de uitvoering van de opdrachten die hen door artikel 3 aan de lokale politie worden toevertrouwd.

De artikels 16, 21, 35, 44, tweede, vijfde en zesde lid, 51, 51bis en 54bis van de Wet op de rijkswacht van 2 december 1957 blijven van kracht tot de effectieve oprichting van de lokale politie.

Ongeacht de mate van feitelijke integratie in de zone dient er alleszins over gewaakt te worden dat de uitvoering van opdrachten van federale aard waarvoor de federale politie (en haar territoriale brigades) verantwoordelijk is blijvend gegarandeerd kan worden. 4.3. Diverse overgangsbepalingen inzake personeel.

Artikel 235 WGP, 1°lid, bepaalt dat de leden van de gemeentelijke politiekorpsen, met inbegrip van de hulpagenten van politie, overgaan naar het operationeel kader van de lokale politie. Ook de leden van het operationeel kader van de federale politie in dienst bij de territoriale brigades, die worden aangewezen door de Koning overeenkomstig de bepalingen en nadere regels vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, gaan over naar het operationeel kader van de lokale politie.

Wat de vaststelling van de personeelsreglementen door de gemeenteraden of politieraden betreft, wens ik te benadrukken dat de door de federale overheid vastgestelde bepalingen inzake personeelsstatuten in uitvoering van de WGP van dwingende aard zijn. De gemeenteraad of politieraad dient wel, waar daarvoor expliciet in welbepaalde materies de ruimte is gelaten, de nodige invulling te geven. Ik denk bijvoorbeeld aan de keuzemogelijkheid die in sommige aanwervingsprocedures wordt gegeven tussen het oprichten van een eigen selectiecommissie, dan wel een beroep te doen op een door de Minister van Binnenlandse Zaken opgerichte nationale selectiecommissie.

Op 1 april 2001 treedt het nieuwe personeelsstatuut onverkort in werking. Dit betekent dan ook dat vanaf die datum het nieuwe statuut hetzelfde is voor zowel de toekomstige leden van de federale politie (die qua organisatie van start gaat op 1 januari 2001) als voor de toekomstige leden van de lokale politie en dus niet gebonden is aan het effectief opstarten van de lokale politiekorpsen overeenkomstig artikel 248 WGP. Dit betekent dat vanaf 1 april 2001 ook de aanwervings- en bevorderingsprocedures van toepassing zullen zijn, met inbegrip van de regels van de mobiliteit.

De enige uitzondering zijn de procedures die nog zijn opgestart onder het oude stelsel. Deze zullen verder kunnen worden afgehandeld voor zover zij voldoen aan de nog bij wet en uitvoeringsbesluiten vast te stellen voorwaarden. Zodra mogelijk zal ik hieromtrent nadere toelichtingen en eventuele richtlijnen verstrekken in een afzonderlijke omzendbrief. 5. Begroting en financiën 5.1 Principe De derde en de vierde voorwaarde om de lokale politie overeenkomstig artikel 248 wettelijk in plaats te stellen, hebben betrekking op de financiering. Voorwaarde 3 hangt af van de federale overheid, namelijk dat de federale dotatie van de politiezone, zoals bedoeld in artikel 41 WGP, bepaald is.

De berekening van de dotatie voor iedere zone wordt op dit ogenblik afgerond en het ontwerp ter zake wordt voorbereid.

Voorwaarde 4 heeft betrekking op de gemeente of op de zone zelf. Voor de ééngemeentezone stemt de ingeschreven begroting voor de kosten die ten hare laste voor het lokale politiekorps worden gelegd, overeen met de minimumnormen.

Voor de meergemeentezone wordt de gemeentelijke dotatie en de verdeling van de dotaties onder gemeenten bepaald overeenkomstig de minimumnormen.

Ook deze normen, te nemen in uitvoering van respectievelijk artikel 39 en 40 van de wet, zullen binnenkort beschikbaar zijn. 5.2 Vorm van de begroting Zowel in de eengemeente- als in de meergemeentezones zal er vanaf het jaar 2002 een aparte begroting voor het lokale politiekorps moeten worden vastgesteld. In de eengemeentezones gebeurt dit door de gemeenteraad, in meergemeentezones door de politieraad. In meergemeentezones zullen de gemeenten tegelijkertijd hun dotatie aan de politiezone moeten vaststellen. 2001 vormt dus een overgangsjaar. Door middel van omzendbrief ZPZ 8 van 18 oktober 2000 - politiehervorming - richtlijnen inzake de gemeentebegroting en Bboekhouding m.b.t. de politiehervorming (B.S., 15 november 2000) werden reeds instructies verschaft met betrekking tot de opstelling van deze begroting. De gemeenten die deelnemen aan pilootprojecten ontvingen de instructie een afzonderlijke begroting voor de politie op te stellen. Deze moet echter beschouwd worden als een opgesplitst deel van de gemeentebegroting en wordt dan ook als dusdanig goedgekeurd. Op deze initiële begroting is daarom ook het toezicht voorzien in de gemeentewet van toepassing. Ook inzake boekhouding luidt de instructie dat deze in 2001 reeds apart zou gebeuren. Ook voor de gemeenten die geen deel uitmaken van een pilootzone is dit de aanbevolen werkwijze om de politiehervorming in feite voor te bereiden.

Op dit ogenblik werken mijn diensten specifiek op de politiebegroting toepasselijke voorschriften uit met betrekking tot het opstellen van de begroting en het voeren van boekhouding (cf. art. 239 NGW). Artikel 241 gemeentewet (toepasbaar verklaard op de politiezones door artikel 34 WGP) bepaalt dat deze in oktober door de gemeenteraad of door de politieraad moet zijn vastgesteld (cf. art. 34, 3° WGP). Het ligt in mijn intentie erop toe te zien dat iedere politiezone tijdig over een begroting beschikt om op 1 januari 2002 effectief van start te kunnen gaan met het lokale politiekorps. 5.3 Overgangsfinanciering Het ligt in mijn bedoeling reeds in het jaar 2001 een dotatie te voorzien aan de steden en gemeenten. Deze zal enerzijds de meerkosten dekken die het in werking treden van het nieuwe politiestatuut met zich mee zal brengen en anderzijds zullen er ook bedragen voorzien zijn om de oprichtingskosten van de zone te dekken (organisatie vergaderingen, aanstelling bijzonder rekenplichtige en korpschef...).

Specificaties hierover volgen. 6. Zonale veiligheidsraad De zonale veiligheidsraad moet worden ingesteld.Hierover zullen nog bijkomende instructies volgen.

Een van de primordiale taken hiervan is het opstellen van het zonaal veiligheidsplan. Door middel van de « fresco light » werd een wetsvoorstel ingediend om de vijfde voorwaarde voor het opstarten van de zone, namelijk het beschikken over een goedgekeurd zonaal veiligheidsplan, opgeheven.

Dit betekent niet dat er minder belang moet worden gehecht aan dit plan, wel dat de zones ruimer tijd krijgen om dit plan op een gedegen manier uit te werken.

Als leidraad zal u een vademecum voor de aan- en opmaak van de toekomstige zonale veiligheidsplannen ter beschikking gesteld worden.

Dit vademecum werd reeds uitgetest in bepaalde zones en werd geoptimaliseerd in zijn gebruik. Het vademecum zal u binnen de komende dagen, vergezeld van een begeleidend schrijven, worden overgemaakt.

De minister A. DUQUESNE _______ Nota's (1) Wat het besluit met betrekking tot de provincie Limburg betreft, is de tenuitvoerlegging heden evenwel geschorst.(2) In afwijking op artikel 29 WGP worden de secretaris van de politieraad en -college, die de bevoegdheden uitoefenen die hen verleend worden door dit besluit, aangeduid uit één van de gemeentebesturen van de zone.De briefwisseling uitgaande van die organen wordt ondertekend door hun voorzitter.

Bijlage Functieprofiel Ambt van Korpschef van de lokale politie Te begeven via : De chef van het lokale politiekorps wordt door de Koning in zijn functie aangewezen voor een éénmaal hernieuwbare termijn van 5 jaar, op gemotiveerde voordracht van de gemeenteraad of van de politieraad en na gemotiveerd advies van de procureur-generaal bij het hof van beroep en van de gouverneur, uit de door een selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten.

Organisatorische plaats De chef van het lokaal politiekorps heeft de leiding over het lokaal politiekorps en dit onder het gezag van de burgemeester of van het politiecollege.

Algemene functieomschrijving - De korpschef is, onder het gezag van de burgemeester of van het politiecollege, verantwoordelijk voor de uitvoering van het lokaal politiebeleid, en meer bepaald, voor de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan. - De korpschef staat in voor de leiding, de organisatie en de verdeling van de taken binnen het lokaal politiekorps en de uitvoering van het beheer van dit korps. - De korpschef is verantwoordelijk voor de uitvoering door het politiekorps van de lokale opdrachten, van de richtlijnen met betrekking tot de opdrachten met een federaal karakter en van de opvorderingen evenals van de toepassing van de organisatie- en uitrustingsnormen zoals bepaald in artikelen 141 en 142 WGP. - Voor de uitoefening van zijn functie, kan de korpschef de in artikel 104, 1° van de WGP, bedoelde hulp inroepen - Met het oog op een goed beheer van het politiekorps, licht de korpschef zo spoedig moge-lijk de burgemeester of het politiecollege in over alles wat het lokaal politiekorps en de uitvoering van zijn opdrachten aangaat. Hij licht hem ook in over de initiatieven die de lokale politie overweegt te nemen en die betrekking hebben op het zonale veiligheidsbeleid. - Hij moet elke maand verslag uitbrengen aan de burgemeester of aan het politiecollege over de werking van het korps en hem op de hoogte brengen van de klachten van buitenaf aangaande de werking van het korps of het optreden van zijn personeel. - Toezicht op en de uitvoering van de wettelijke taken zoals omschreven in de wet op het politieambt van 5 augustus 1992 en titel IV van de nieuwe gemeentewet - Toezicht op en uitoefenen van de bevoegdheid inherent aan de hoedanigheid van officier van bestuurlijke politie - Toezicht op en uitoefenen van de bevoegdheid gekoppeld aan de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings - Eindeverantwoordelijke m.b.t. het intern toezicht conform de omzendbrief POL48 - Het onderhoud van externe relaties - Het voeren van functionerings- en evaluatiegesprekken Algemene voorwaarden De aanwijzingen gebeuren uitsluitend op vrijwillige basis.

Voor de aanwijzing voor een mandaat komt uitsluitend in aanmerking het personeelslid dat : - deel uitmaakt van het operationeel kader, - beantwoordt aan de profielvereisten van een chef van een korps van de lokale politie, - geen evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » in de loop van de 5 jaar die de indiening van de kandidatuur voorafgaan, - zich bevindt in een administratieve stand waar het zijn aanspraken op bevordering en baremische loopbaan kan doen gelden, - geen zware tuchtstraf die niet is uitgewist, -Minimum 30 jaar oud zijn of 5 jaar in een graad van officier hebben of in een graad die in aanmerking komt om zich kandidaat te stellen, - de leeftijd van zestig jaar niet heeft bereikt.

Deze voorwaarden moeten vervuld zijn op de laatste datum van de indiening van de kandidaatstelling.

Specifieke voorwaarden A. Kennis - Grondige kennis van de wettelijke bepalingen m.b.t. het politiewezen. - Grondige kennis van de organisatie, structuren en de verschillende bevoegdheden van de twee niveaus van de geïntegreerde politiedienst. - Kennis van algemeen organisatiemanagement. - Kennis van projectmanagement. - Grondige kennis hebben van alle aspecten van basispolitiezorg.

B. Vaardigheden - Leidinggevende vaardigheden De bekwaamheid tot het ontwikkelen van een missie, visie en waarden voor zijn politieorganisatie, en het vervullen van een voorbeeldrol.

Persoonlijke betrokkenheid bij het verzekeren dat het managementsysteem van de organisatie ontwikkeld, geïmplementeerd en voortdurend verbeterd wordt.

Persoonlijke betrokkenheid bij klanten, partners en vertegenwoordigers van de gemeenschap.

De bekwaamheid om de bij wet bepaalde, en door de overheden opgelegde opdrachten uit te voeren - De bekwaamheid om de verschillende opdrachten van de diverse opdrachtgevers op een coherente wijze tot een goed einde te brengen, en dit met de ter beschikking gestelde werkvormen en Bmiddelen. - De bekwaamheid tot organiseren : de bekwaamheid een organisatiestructuur te ontwikkelen voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de opdrachten van de lokale politie. - De bekwaamheid tot delegeren : eigen beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op efficiënte wijze aan collega's/medewerkers toedelen. - De bekwaamheid om de principes van het human resources management toe te passen binnen de organisatie. - De bekwaamheid om de medewerkers te motiveren.

Inzetten van de juiste man op de juiste plaats. - De bekwaamheid tot plannen van de werkzaamheden van de dienst : op effectieve wijze prioriteiten bepalen en aangeven welke acties nodig zijn om de gestelde delen op korte en lange termijn te realiseren. - De bekwaamheid tot relativeren. - Politiezone-overschrijvend kunnen denken - Zelfstandige beslissingen kunnen nemen : beslissingen kunnen nemen zonder problemen voor zich uit of in de schoenen van anderen te schuiven. - Initiatief durven nemen. - Bekwaamheid tot onderhandelen. - Bekwaamheid tot samenwerken : samen met de medewerkers bijdragen tot een gezamenlijk resultaat. - Een realistisch zicht hebben op de verhoudingen politieke beleidsvoering - korpswerking. - Over goede mondelinge en schriftelijke communicatieve vaardigheden beschikken. - Probleemoplossend ingesteld zijn : efficiënt zijn in het opsporen van mogelijke oorzaken van problemen alsook bijdragen tot het zoeken naar oplossingen. - Contactvaardig zijn.

C. Attitudes - Dynamisch en creatief zijn : met de nodige verbeeldingskracht langs onbetreden paden een doel na streven en de bereidheid om het risico te nemen om met onzekerheden om te gaan, de capaciteit en bereidheid om nieuwe of alternatieve doelstellingen te formuleren die een breuk zijn met tradities en oude vertrouwde gewoontes. - Over een grote integriteit beschikken : respect voor anderen, noch favoritisme noch discriminatie. - Over het nodige gezag beschikken : niet alleen een voldoende dominante persoonlijkheid zijn om mensen en situaties te beheersen en te leiden, maar ook dit gezag weten uit te stralen zodat men als vanzelfsprekend als leider wordt aanvaard. - Duidelijkheid, transparantie : geen mysterieuze of wisselvallige figuur van wie men zelden weet wat hij bedoelt of waar hij naartoe wil; wel iemand die zich helder, duidelijk en vatbaar weet uit te drukken zodat de boodschap exact begrepen kan worden. - Hoge frustratietolerantie en inkasseringsvermogen. - Stressbestendig zijn. - Openstaan voor de problemen van alle personeelsleden en deze discreet kunnen behandelen. - Innovatief denken. - In alle omstandigheden blijk geven van een correcte ingesteldheid. - Aanpassingsbereid zijn.

D. Specifieke vereisten - Cognitief engagement : de wil en het vermogen om zich steeds verder te vervolmaken in de uitoefening van zijn functie, ook via schriftelijke documentatiebronnen, het bijwonen van colloquia, vormingssessies, symposia, enz.... - Sociaal engagement : het vermogen empatisch en sociaal voelend het maatschappelijke probleemveld aan te pakken vanuit een politioneel vaktechnische achtergrond. - Ervaring in de toepassing van moderne managementtechnieken. - In staat zijn om in contact te treden met de bevolking en om in te spelen op de behoeften van de bevolking. - Het kunnen inschatten van de te vragen materiële en menselijke ondersteuning aan het federale niveau voor de uitvoering van de eigen lokale opdrachten. - Het kunnen inschatten van de te leveren materiële en menselijke ondersteuning aan het federale niveau, en dit in functie van het verzekeren van de continuïteit in de lokale basispolitiezorg. - Beschikken over de vereiste visie op de ontwikkeling van de nodige bilaterale akkoorden met de andere lokale zones om een volwaardige politieorganisatie te kunnen garanderen binnen het arrondissement. - Beschikken over de vereiste kwaliteiten om diensten die voorheen een eigen identiteit, cultuur en werkmethodiek hadden, te integreren. - Beschikken over de vereiste vaardigheden en ingesteldheid om te dialogeren met de politieke overheden (federale en lokale).

^