Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 21 maart 2001
gepubliceerd op 04 april 2001

Omzendbrief ZPZ 15. - Politiehervorming - statutaire aangelegenheden - arbeidstijden en dienstroosters - overgangsmaatregelen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001000332
pub.
04/04/2001
prom.
21/03/2001
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


21 MAART 2001. - Omzendbrief ZPZ 15. - Politiehervorming - statutaire aangelegenheden - arbeidstijden en dienstroosters - overgangsmaatregelen


Aan Mevrouw en Heren Provinciegouverneurs Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad Aan de Dames en Heren Burgemeesters hervorming van de politiediensten Ter informatie : Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen Aan de provinciale Ondersteuningsteams Aan de Commissaris-generaal van de federale politie Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie Aan de Directeur-generaal van de Algemene Rijkspolitie Mevrouw/Mijnheer de Gouverneur Mevrouw/Mijnheer de Burgemeester Het nieuw statuut voor de politiemensen zal van kracht worden op 1 april 2001. Op dat moment is wellicht één van de belangrijkste kritische succesfactoren, bepalend onder meer voor het welslagen van deze politiehervorming, vervuld.

Inderdaad, het nieuwe statuut garandeert aan het personeel van de federale politie en de gemeentepolitie een aantal niet te verwaarlozen voordelen op zowel pecuniair vlak, maar ook op sociaal-maatschappelijk vlak. Ik wens er nogmaals de aandacht op te vestigen dat ik alles in het werk zal stellen om deze hervormingen ook op lokaal vlak te laten slagen.

Reden waarom ik via wetgevend werk ervoor heb gezorgd dat ook de mensen van de huidige gemeentepolitie, gelijktijdig met de federale politie, kunnen genieten van het nieuwe statuut. Dit is een niet onbelangrijke innovatie die het geïntegreerd politioneel gedachtengoed verder stimuleert en aanwakkert. Enkele verduidelijkingen zijn - naar ik meen - aangewezen : 1. Statuut : behoud statuut of opteren voor het nieuw statuut Alle personeelsleden (1) met uitzondering van het niet-politioneel gemeentelijk personeel (zie verder) (2) moeten vóór 1 april 2001 opteren voor het oude of het nieuwe statuut. D.w.z. dat men vóór 1 april eerstkomende moet te kennen geven dat men opteert voor zijn oud statuut. Indien men deze keuze niet kenbaar maakt houdt dit in dat men van rechtswege het nieuwe statuut krijgt toegemeten (zwijgen = nieuw statuut aanvaarden).

De aanvaarding van het nieuwe statuut is onherroepelijk. Het is wel mogelijk om op de keuze voor het behoud van zijn oorspronkelijke rechtspositieregeling terug te komen en aldus m.a.w. alsnog het nieuwe statuut te aanvaarden. Echter, de Regering heeft de intentie uitgedrukt om aan de personeelsleden de mogelijkheid te bieden om gedurende een periode van drie (03) maand (= vóór 1 juli 2001) terug naar het oude statuut over te stappen. Na die periode, zal het echter nog altijd mogelijk zijn om voor het nieuwe statuut te kiezen.

We zullen dus de onherroepelijkheid van het aanvaarden van het nieuwe statuut voor een periode van drie (03) maand nuanceren.

Voor wat het niet-politioneel gemeentelijk personeel betreft : deze kunnen pas overgaan naar de zone nadat de lokale politie een wettelijk feit is. Deze overgang is dan mogelijk in functie van het organiek bepaald kader en de openstaande betrekkingen. Het is pas vanaf de datum van oprichting van het desbetreffende lokale politiekorps dat deze categorie personeelsleden hun keuze voor het oude of het nieuwe statuut zullen moeten maken. Zij hebben daarvoor een periode van drie (03) maanden te tellen vanaf de datum van de inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit ter uitvoering artikel 248 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, dus de wettelijke inplaatsstelling van het lokaal politiekorps. De keuzemogelijkheden zijn identiek aan deze van de personeelsleden die vóór 1 april 2001 hun keuze moesten maken. Hun beslissing zal, in tegenstelling tot zij die moesten kiezen vóór 1 april 2001, met terugwerkende kracht naar die datum van oprichting van de zone uitvoering kennen. 2. Met betrekking tot de arbeidstijden en dienstroosters In het ontwerp Koninklijk Besluit met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten - m.a.w. de mammoet - wordt onder meer de organisatie van de arbeidstijd geregeld.

Artikel VI.I.3, stelt dat de referentieperiode voor het bepalen van de overuren in principe 2 maand bedraagt. In afwijking kan de minister, op voordracht van de lokale verantwoordelijken, deze termijn op 4 maand brengen.

Artikel VI.I.4 t.e.m. 9 regelt de arbeids- en rusttijden. De normale arbeidsduur bedraagt 38 uur per week, in principe gespreid over 5 dagen. Hij mag echter niet meer bedragen dan 10 uur per periode van 24 uur of 50 uur per week.

In elke periode van 24 uur heeft het personeelslid recht op minstens 11 uur ononderbroken rust tussen twee dienstprestaties. Ingevolge onverwachte omstandigheden kan deze termijn uitzonderlijk ingekort worden tot 8 uur.

Na 10 opeenvolgende werkdagen heeft het personeelslid recht op 2 dagen ononderbroken rust.

In principe waarborgt de dienst 4 vrije weekends per referteperiode (van 2 maand). Na uitzonderlijk 3 opeenvolgende weekends gewerkt te hebben heeft het personeelslid voor het volgende weekend recht op minstens 60 uur ononderbroken rust, met inbegrip van dat weekend.

Op de hiervoor bepaalde regels zijn volgende uitzonderingen mogelijk : - voor bij Ministerieel Besluit aangewezen personeelsleden met een leidinggevend ambt of beschikkend over een autonome beslissingbevoegdheid; - voor werkzaamheden die een langdurige verplaatsing noodzaken tussen de werkelijke arbeidsplaats en de gewone plaats van het werk, of voor veelvuldige verplaatsingen tussen de verschillende arbeidsplaatsen van het personeelslid; - in uitzonderlijke door de minister te bepalen omstandigheden; - voor opdrachten vereist door een onvoorziene noodzakelijkheid; - gedurende door de minister afgekondigde bijzondere periodes; - voor tijdelijke en bijzondere opdrachten van fenomeenbestrijding (afzonderlijke beslissing + syndicaal overleg). - voor structureel georganiseerde binnendiensten mag de maximale duur bepaald worden op 12 uur (afzonderlijke beslissing + syndicaal overleg), - Tijdens dienstprestaties die de normale duur van de maaltijden omvatten wordt gedurende het nemen van een maaltijd de dienst ten minste door 30 minuten rust onderbroken. Tijdens permanentie- of operationele diensten van minstens 6 uur die niet kunnen worden onderbroken voor het nemen van een maaltijd wordt maximum 30 minuten per periode van 6 uur aangerekend als dienstprestatie. - Zwangere personeelsleden mogen niet meer dan 9 uur per dag en 38 uur per week werken.

Met betrekking tot de regeling van de nachtprestaties : (art. VI.I.10 t.e.m. 12) Voor de aanrekening van een nachtprestatie (in het stelsel van de arbeidstijden en niet in het geldelijk luik) is een nacht elke dienstprestatie uitgevoerd tussen 22 uur en 6 uur.

Een dagprestatie die met minder dan 2 uur uitloopt (= niet gepland, onvoorzien) na 22 uur wordt niet aangerekend als nachtprestatie.

Maximaal 54 nachtprestaties per jaar en maximaal 9 nachtprestaties per referentieperiode (van 2 maand) per personeelslid. Het maximum van 9 per periode kan verhoogd worden tot 12 per periode.

Voor structureel georganiseerde binnendiensten kunnen de maxima opgetrokken worden tot 60 nachtdiensten per jaar en 15 nachtdiensten per periode.

Elk personeelslid kan op zijn vraag en vanaf 5 jaar voor zijn oppensioenstelling (normale pensioenleeftijden 58 of 60 jaar, dus vanaf 53 of 55 jaar) vrijgesteld zijn van nachtprestaties.

Tijdens de zwangerschap en dit tot 3 maand na de bevalling heeft het personeelslid recht op een arbeidsregeling zonder nachtprestaties.

De artikelen VI.I.13 t.e.m. 15 regelen de begrippen "bereikbaar" en "terugroepbaar". In het geval van een terugroeping wordt de duur van de verplaatsing heen en terug eveneens in rekening gebracht als dienstprestatie. 3. Bij wijze van overgang : nood aan flexibiliteit Tijdens de opstartfase van de lokale politie, dus de overgangsfase tot normaliter 1 januari 2002, zal men ongetwijfeld geconfronteerd worden met eerder praktische uitvoeringsproblemen. Het is zeer zeker de bedoeling in deze aanloopfase een geleidelijke overgang mogelijk te maken. Men zal m.a.w. in deze aanloopfase dulden en tolereren dat de regels flexibel worden geïnterpreteerd om uiteindelijk te komen tot een correcte toepassing van de regels van het nieuwe statuut.

Ik zal dus gedurende die opstartfase en totdat de geïntegreerde politie in zijn totaliteit een feit is, t.t.z. totdat de lokale politie operationeel is cfr. artikel 248 van de wet 7 december 1998 (1 januari 2002), zal ik dus niet eisen dat alle regels rigoureus en strikt worden toegepast. Dit zou immers de dienstroosters en de dienstplannificaties ernstig in de war kunnen sturen en daardoor dan ook de operationaliteit en de goede werking van de politie in het gedrang kunnen brengen. Dit laatste kan noch mag nooit de bedoeling zijn.

Ik zou u dankbaar zijn indien u alle burgemeesters van uw provincie dringend op de hoogte brengt van het voorgaande.

U gelieve, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, de datum waarop deze Omzendbrief in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd, in het bestuursmemoriaal te willen vemelden.

De Minister, DUQUESNE _______ Nota's (1) Zie artikel 236, 4e lid en 243, 3e lid, wet van 7 december 1998, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1999 en artikel 8, wet van 27 december 2000.(2) Zie artikel 12, 3e lid, wet van 27 december 2000.Belgisch Staatsblad van 6 januari 2001.

^