Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 25 juni 2002
gepubliceerd op 28 juni 2002

Omzendbrief GPI 15bis betreffende de mobiliteitscyclus, inzonderheid de etappe volgend op de vacantstelling van de ambten en de kandidaatstellingen, houdende verduidelijkingen inzake de toepassing van de rechtspositieregeling betreffende de externe werving van CALog-personeel in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, en betreffende bepaalde interne verschuivingen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2002000444
pub.
28/06/2002
prom.
25/06/2002
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


25 JUNI 2002. - Omzendbrief GPI 15bis betreffende de mobiliteitscyclus, inzonderheid de etappe volgend op de vacantstelling van de ambten en de kandidaatstellingen, houdende verduidelijkingen inzake de toepassing van de rechtspositieregeling betreffende de externe werving van CALog-personeel in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, en betreffende bepaalde interne verschuivingen


Aan Mevrouw en Heren Provinciegouverneurs, Aan Mevrouw de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Commissaris-generaal van de federale politie, Aan de Korpschefs van de lokale politie.

Ter informatie : Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de lokale politie, Aan de Directeur-generaal van de Algemene Rijkspolitie, Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen, Sinds de Octopusakkoorden is de politie in dit land onophoudelijk in beweging. Van deze politie verwacht ik dat zij een verbeteringsgerichte organisatie is die zich permanent aan evoluerende noden en behoeften kan aanpassen en de processen en procedures voortdurend in vraag stelt en zonodig kan bijsturen om ze beter af te stemmen op de meerwaarde van een effectieve en efficiënte dienstverlening.

De eerste mobiliteitscyclus is lopende. Voor ruim 2 000 vacant gestelde betrekkingen hebben ongeveer 3 800 personeelsleden van de politie, hetzij van het operationeel kader, hetzij van het administratief en logistiek kader (afgekort als CALog) bijna 8 000 aanvragen ingediend.

Thans lijkt het mij nuttig, gelet op de vele vragen die worden gesteld, een aantal verduidelijkingen en richtlijnen te geven over de fase die volgt op de vacantstelling van de ambten en de kandidaatstellingen. 1. Mobiliteitscyclus : verduidelijkingen en richtlijnen voor de fase, na vacantverklaring en kandidaatstelling 1.1. Functioneringsevaluaties « GPI 11 ».

Overeenkomstig artikel VI.II.13, 4° RPPol moet elk mobiliteitsdossier de laatste functioneringsevaluatie bevatten. In mijn omzendbrief GPI 11 werden de nadere regels vastgesteld omtrent de procedure tot evaluatie, bepaald in titel I van deel VII RPPol en uitgesteld tot 1 april 2003. In afwachting wordt een adviesprocedure toegepast (niet te verwarren met een eventueel gevraagd advies van de korpschef van oorsprong). De meeste van de adviezen « GPI 11 » die worden uitgebracht zijn uiteraard gunstig en stellen geen probleem, net als deze die ongunstig zijn maar niet worden betwist door de geëvalueerde.

Voor een ongunstig advies dat wordt betwist en waarvoor de beroepsprocedure bij de algemene inspectie van de federale en lokale politie wordt ingediend is het mogelijk dat, in deze overgangsperiode, selectieprocedures mobiliteit zullen plaatsvinden vóór de afhandeling van de beroepsprocedure bij de algemene inspectie. In een dergelijk geval kan de selecterende overheid de betrokken personeelsleden best « onder voorbehoud » laten deelnemen aan de selectie, zodat de kansen van belanghebbende, in afwachting van het resultaat van het beroep, gehandhaafd blijven. 1.2. Mobiliteit aangevraagd naar een betrekking behorende tot de eigen zone of tot de eigen directie of dienst rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een algemene directie.

Niets belet dat dergelijke mobiliteit wordt aangevraagd.

Belanghebbende vraagt geen mobiliteit naar een ander korps en beantwoordt dan ook aan de bepalingen van artikel VI.II.10 RPPol inzake aanwezigheidstermijn en hoeft dus geen termijn van drie jaar in de betrekking die hij thans bekleedt te hebben volbracht. Indien hij evenwel voor die betrekking, die bij mobiliteit werd opengesteld, wordt aangewezen, is hij naar de toekomst toe wel gehouden aan een nieuwe aanwezigheidstermijn van drie jaar voor een eventuele mobiliteit kan worden bekomen naar een ander korps of een andere directie of dienst rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een algemene directie. 1.3. Aanwezigheidstermijn voor het CALog-personeel in dienst getreden na 1 april 2001.

Overeenkomstig artikel XII.VI.3 RPPol geldt de bepaling inzake de aanwezigheidstermijn van 3 jaar niet voor de personeelsleden die op 1 april 2001, datum van inwerkingtreding van het RPPol, reeds tot de politie behoorden en die nog geen mobiliteit hebben bekomen. Het CALog-personeel in dienst getreden bij de politie na die datum voldoet niet aan die voorwaarde en moet dan ook drie jaar volbrengen in zijn betrekking alvorens mobiliteit te mogen aanvragen. 1.4. Tijd besteed aan de selecties door kandidaten voor mobiliteit.

Personeelsleden die als kandidaat deelnemen aan een selectieprocedure in het raam van de mobiliteit, bekomen een machtiging om tijdens de diensturen gedurende de daartoe vereiste duur afwezig te zijn. Deze dienstvrijstelling wordt evenwel niet als een dienstprestatie aangerekend. De deelname aan een selectieprocedure opent dus ook niet het recht op inconveniënten of maaltijdvergoeding.

De verplaatsing van en naar de plaats waar de selectie plaatsvindt wordt echter wel gelijkgesteld met een dienstverplaatsing. Dit impliceert dat het personeelslid verzekerd blijft voor gebeurlijke ongevallen en dat de kandidaat recht heeft op een terugbetaling van de gemaakte kosten overeenkomstig de bepalingen inzake dienstverplaatsingen. Indien de dienst het toelaat mag voor de verplaatsing de toelating worden gegeven een dienstvoertuig te gebruken.

Uitzondering Indien de selectieprocedure voor één en dezelfde bediening meer dan één kalenderdag in beslag neemt, geldt volgende regeling : - eerste dag : de hierboven vermelde modaliteiten zijn toepasselijk; - overige selectiedagen : de dagen waarop het personeelslid aan de selectie deelneemt, worden, verplaatsing incluis, aangerekend voor een forfaitaire duur van 7 u. 36 m. of 3 u. 48 m., al naargelang de procedure een hele dan wel een halve dag in beslag neemt. Selecties tijdens het weekend moeten worden vermeden. Zijn zij toch vereist, dan heeft het personeelslid recht op weekendvergoeding ten belope van 7 u. 36 m. of 3 u. 48 m. forfaitair toegekende uren. Gelet op de forfaitaire aanrekening, is er geen verloning voor nachtprestaties verschuldigd. De bepaling inzake dienstverplaatsing blijft toepasselijk. 1.5. Benoeming of indienstneming waaraan een functionele opleiding voorafgaat.

Artikel VI.II.23 RPPol bepaalt dat de benoeming, de definitieve aanwijzing of de indienstneming van een kandidaat voor een betrekking waaraan het behalen van een brevet (functionele opleiding) vooraf gaat, wordt uitgesteld tot op de dag van het behalen van het vereiste brevet. Tot op dat ogenblik blijft hij deel uitmaken van het korps van oorsprong.

Om te vermijden dat het korps van oorsprong de kosten van een langdurige opleiding moet dragen voor een titularis waarvan ze zelf geen enkel rendement zal krijgen, kondig ik nu al aan dat ik een wijziging aan het RPPol zal voorstellen in die zin dat bij dergelijke langdurige gespecialiseerde opleidingen de kandidaat onmiddellijk mobiliteit maakt naar het korps van bestemming (meestal de Federale Politie). Bij een eventuele mislukking voor de opleiding kan belanghebbende, hetzij in onderling akkoord in het nieuwe korps worden herplaatst, hetzij, zelfs in overtal, alsnog terugkeren naar het korps van oorsprong. Deze procedure zal nu reeds worden toegepast. 1.6. Werking van de selectiecommissies.

Voor een aantal betrekkingen heeft de overheid die over de vacantverklaring en de wijze van selectie beslist, overeenkomstig artikel VI.II.21, 4° RPPol, bepaald dat het advies van een selectiecommissie wordt ingewonnen. Wat de samenstelling en de werking van de commissies betreft, volstaat het te verwijzen naar de artikelen VI.II.28 tot VI.II.68 RPPol. De artikelen VI.II.28 en VI.II.35 RPPol laten toe dat de selectiecommissie op stukken beslist. De selectiecommissie kan evenwel ook ambtshalve of op verzoek de kandidaten horen. Het verzoek van een kandidaat om te worden gehoord is niet bindend en kan, gemotiveerd, worden afgewezen. Indien echter wordt beslist één kandidaat te horen, dan moeten ook alle andere worden gehoord. 1.7. Toepassing van de selectiemodaliteiten die door de bevoegde overheid werden bepaald overeenkomstig artikel VI.II.21 RPPol.

Het spreekt voor zich dat hetgeen werd aangekondigd moet worden toegepast. Inzonderheid indien een interview werd aangekondigd, betekent dit dat alle kandidaten aan een interview worden onderworpen. 1.8. De benoeming of indienstneming en de bekendmaking ervan.

Er hebben zeer veel personeelsleden mobiliteit aangevraagd, vaak naar meerdere betrekkingen in verschillende korpsen. Het is evident dat een benoemende of in dienst nemende overheid een kandidaat voor verschillende betrekkingen in een zelfde korps slechts éénmaal kan benoemen of in dienst nemen. Het is evenwel mogelijk dat een kandidaat in twee of meer korpsen (ongeveer) tegelijk wordt benoemd of in dienst genomen. Bovendien bepaalt artikel VI.II.25 RPPol dat het personeelslid dat voor mobiliteit voor een betrekking wordt aangewezen er toe gehouden is deze betrekking binnen de maand na de bekendmaking waar te nemen. Dit alles kan coördinatieproblemen veroorzaken en leiden tot administratieve en functionele overlast die ik, in het raam van de administratieve vereenvoudiging, tot een minimum wens te beperken.

De benoemende (of in dienst nemende) overheden worden dan ook gevraagd de benoeming (of indienstneming) in principe de navolgende werkdag te melden aan de Directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer (afgekort als DPM), Fritz Toussaintstraat 47, 1050 Brussel. Als regel stel ik voor in de benoemings- of indienstnemingsakte te vermelden dat de benoeming (of indienstneming) uitwerking heeft op de dag dat het ambt daadwerkelijk wordt opgenomen. De concrete datum wordt dan bepaald door de korpschef of de directeur of de dienstchef die rechtstreeks afhangt van de commissaris-generaal of van de directeur-generaal, in overleg met het korps van oorsprong en de kandidaat. Om technisch de benoeming (of indienstneming) vooraf bekend te kunnen maken zou de datum van opnemen van het ambt niet binnen de 3 weken volgend op het overzenden van de benoemings- of indienstnemingsakte naar DPM mogen liggen. Om het berekenen van wedde, vergoedingen, uurregelingen enz. te vergemakkelijken is het verder aangewezen het ambt daadwerkelijk te laten opnemen in het begin van een referentieperiode. In elk geval zal het betrokken personeelslid het ambt opnemen op de eerste kalenderdag van een maand.

DPM doet dan zo snel mogelijk (binnen de 3 weken) de bekendmaking (zonder vermelding van datum) voorgeschreven bij artikel VI.II.25 RPPol via een personeelsbulletin en licht de overheid van oorsprong in opdat deze in voorkomend geval de procedure « uitstel mobiliteitsdatum » zoals omschreven in artikel VI.II.26 RPPol kan toepassen.

Om de toepassing van het koninklijk besluit van 26 mei 2002 houdende toekenning van een eenmalige toelage aan sommige personeelsleden van boventallige zones mogelijk te maken, vraag ik alle benoemende overheden evenwel te wachten met benoemingen tot ik de lijst met de boventallige zones heb bekendgemaakt, gelet op de hieraan gekoppelde voorrangs- en premieregeling.

Na het daadwerkelijk opnemen van het ambt licht (de korpschef van) de benoemende (of in dienst nemende) overheid DPM hiervan zo snel mogelijk in. DPM doet dan een tweede bekendmaking « artikel VI.II.25 RPPol » (met vermelding ditmaal van data).

Indien na de eerste bekendmaking van een benoeming (indienstneming) het benoemde (in dienst genomen) personeelslid uitzonderlijk zijn ambt niet binnen de maand opneemt, kan de benoemende (in dienst nemende) overheid volgens dezelfde procedure alsnog een andere laureaat van de selectie in het nog vrijstaande ambt benoemen (in dienst nemen), op voorwaarde dat deze nog geen ander ambt heeft opgenomen. Eenmaal een ambt opgenomen, is er gelet op de bepalingen van artikel VI.II.10,1° RPPol immers geen nieuwe benoeming (indienstneming) meer mogelijk binnen de 3 jaar en vervallen alle andere lopende kandidaturen.

Indien gebruik wordt gemaakt van het « uitstel mobiliteitsdatum » zoals omschreven in artikel VI.II.26 RPPol, dan wordt, als belanghebbende binnen de 30 dagen te rekenen vanaf de eerste bekendmaking niet uitdrukkelijk het ambt weigert, deze geacht zijn ambt te hebben opgenomen en wordt de benoeming (indienstneming) definitief.

DPM zal op haar beurt de benoemende (of in dienst nemende) overheden van de andere door de kandidaat aangevraagde betrekkingen ervan inlichten wanneer een personeelslid zijn ambt daadwerkelijk heeft opgenomen en deze dus niet meer benoembaar is (of niet meer kan worden in dienst genomen) gedurende 3 jaar, zodat geen tijd, kosten en administratie worden besteed aan nutteloze selecties en benoemingen (of indienstnemingen). 1.9. Toepassing van de procedure « uitstel mobiliteitsdatum ».

Een personeelslid mag geen nadeel ondervinden van de toepassing van het « uitstel mobiliteitsdatum » zoals omschreven in artikel VI.II.26 RPPol. Indien geen bevordering aan de benoeming is gekoppeld stelt dit, gelet op de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten, geen probleem. In dergelijk geval vangt de aanwezigheidstermijn in de betrekking immers aan op de datum van benoeming, zonder dat uitstel hieraan afbreuk doet (die datum zal ook in het personeelsbulletin van bevestiging worden opgenomen). Indien er een bevordering aan de benoeming is gekoppeld dan moet de benoemende overheid van het korps van oorsprong een benoemingsbesluit in de nieuwe graad nemen, desnoods in overtal. De overheid van bestemming neemt een benoemingsbesluit dat de uitgestelde datum vermeldt. De bevorderingsdatum zal, gelet op de bepalingen van het artikel VI.II.25 RPPol de eerste van de maand die volgt op het verstrijken van de periode van één maand na de bekendmaking van het benoemingsbesluit van de overheid van bestemming zijn. Indien belanghebbende reeds vroeger uitdrukkelijk te kennen geeft zijn nieuwe betrekking op te zullen nemen kan de benoeming reeds vroeger plaatsvinden, maar evenwel steeds op de eerste van een maand.

De kosten van de toepassing van de procedure « uitstel mobiliteit » zijn ten laste van het korps van oorsprong, de meerkost verbonden aan de bevordering incluis. 1.10. Benoemingen (of indienstnemingen) in lokale polities die nog niet in plaats zijn gesteld Conform artikel 12, eerste lid van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten is het mogelijk in een nog niet ingestelde lokale politie van een politiezone betrekkingen in het operationeel kader of het CALog vacant te verklaren (in de betrokken korpsen van gemeentepolitie). Voor zover de betrokken lokale politie nog niet is ingesteld op het ogenblik van de benoeming (of indienstneming), kunnen de gemeentelijke overheden van één van de korpsen van gemeentepolitie met toepassing van dezelfde wetsbepaling ook overgaan tot benoeming (of indienstneming) in een gemeentelijk politiekorps. 1.11. Administratieve afhandeling van de mobiliteitsprocedure.

Na afsluiten van de toewijzingsprocedure van een betrekking bezorgen de benoemende (of in dienst nemende) overheden de mobiliteitsdossiers aan DPM terug die dan zorgt voor de klassering ervan in de persoonlijke dossiers. Aan dergelijk afgesloten mobiliteitsdossier moet enkel de definitieve beslissing over de kandidaatsstelling worden toegevoegd. De overige documenten aangaande de selectieprocedure blijven bij de selecterende benoemende (of in dienst nemende) overheid die in voorkomend geval bij een eventuele bezwaarprocedure deze documenten zal nodig hebben. 2. Verduidelijkingen inzake de toepassing van de rechtspositieregeling betreffende de externe werving van CALog-personeel in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus De voorbije maanden hebben zich, wat het doeltreffend inzetten van het personeel van het administratief en logistiek kader (afgekort als CALog-personeel) betreft, belangrijke uitdagingen en evoluties voorgedaan. Naar aanleiding van deze nieuwe uitdagingen en evoluties, heeft de federale politie, vanuit haar rol als steun aan de korpsen van lokale politie, verbeteringsvoorstellen geformuleerd die ik als overheid kan bijtreden. U zal vaststellen dat zij tot doel stellen alle verantwoordelijke overheden over flexibele instrumenten te laten beschikken om binnen het referentiekader van het RPPol sneller tot externe werving van bekwaam CALog-personeel over te gaan en aldus onrechtstreeks meer politieambtenaren vrij te maken voor effectief politiewerk. 2.1. Belangrijke uitdagingen en evoluties. 2.1.1. Zoals aangehaald loopt een eerste mobiliteitscyclus binnen de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Naar aanleiding hiervan is het mogelijk nu reeds enkele eerste tendensen vast te stellen. Wat het doeltreffend inzetten van het CALog-personeel betreft, nopen deze tendensen tot een verhoogde aandacht voor de externe werving die een mobiliteitscyclus noodzakelijkerwijze moet volgen voor de invulling van die ambten die via de mobiliteit niet konden worden begeven. 2.1.2. Bovendien confronteert de rechtspositieregeling van het personeel van de politiediensten de lokale en federale verantwoordelijke overheden met een toestand waarbij op 1 april 2002 bestaande wervingslijsten zijn vervallen. Deze toestand vraagt om een snelle, flexibele oplossing, in het bijzonder wat het CALog-personeel betreft. 2.1.3. In de omzendbrief GPI 15 van 24 januari 2002 werd een procedure voorgesteld voor de vervangingen wegens capaciteitsverlies. Op vraag van diverse partners (korpsen van lokale politie, vaste commissie van de lokale politie en wat de federale politie betreft, de directie van de rekrutering en de selectie (afgekort als DPR) en de CALogdienst van de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer (afgekort als DPMC)) wordt deze procedure binnen de geldende voorschriften bijgestuurd. Bovendien hebben de artikelen 72 en 100 van de programmawet van 30 december 2001 (Belgisch Staatsblad , 31 december 2001) de vervangingsplicht in het raam van de loopbaanonderbreking en de vrijwillige vierdagenweek afgeschaft met ingang van 1 januari 2002. 2.1.4. Begin april 2002 heeft de gemengde commissie bedoeld in artikel XII.IV.3 RPPol, haar adviezen verstrekt betreffende de statutarisering van het contractueel CALog-personeel van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus (overgangsrecht). Deze belangrijke operatie voor het contractueel CALog-personeel, waaraan ook externe kandidaten kunnen deelnemen, mag nochtans niet doen vergeten dat de politie, in afwachting van de statutaire wedstrijden, op dit eigenste ogenblik dringende externe wervingen van CALog-personeel moet kunnen verrichten. 2.2. Maatregelen tot een meer geïntegreerde aanpak van de externe werving van het CALog-personeel van de politiediensten. 2.2.1. Voorafgaande opmerking.

Ik wens allereerst te benadrukken dat de volgende principes de invulling van dringende behoeften beogen en geen afbreuk mogen doen aan de eigenlijke statutaire werving van CALog-personeel binnen de politie. Inderdaad, alleen voor de in artikel 26 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten (zgn. Exoduswet) bedoelde gevallen mogen personeelsleden op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen. Op andere, statutaire ambten is de normale procedure van mobiliteit en aanwerving van het RPPol toepasselijk. 2.2.2. Algemeen principe.

De volledige rekruterings-, selectie- en wervingsprocedure RPPol moet alleen worden toegepast op betrekkingen zoals bedoeld in het RPPol, zijnde krachtens de definitie in artikel I.I.1, 13°, RPPol, elke betrekking bedoeld in de artikelen 47, 106 en 128, WGP. De betrekkingen buiten personeelsformatie behoren dus niet tot de betrekkingen bedoeld in het RPPol (bv. studentenarbeid, vervanging van CALog-personeelsleden die kiezen voor de vrijwillige vierdagenweek,...). 2.2.3. Vervangingsovereenkomsten en andere betrekkingen buiten personeelsformatie.

Klassieke voorbeelden hiervan zijn de vervanging van afwezige titularissen wegens moederschapsrust, deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking of langdurige ziekte en waarvoor loonmassa vrijkomt.

Dit zijn dus geen betrekkingen bedoeld in artikel I.I.1, 13°, RPPol.

Dit houdt in dat de rekruterings-, selectie- en wervingsprocedure RPPol daarop niet toepasselijk is. Dus ook geen mobiliteit vóór aanwerving, geen bekendmaking van het vacant ambt in het Belgisch Staatsblad en geen verplichte selectieproef bij DPR. Elk politiekorps kan daarvoor dus autonoom aanwerven. 2.2.4. Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur of een duidelijk omschreven werk ter invulling van een dringende behoefte binnen de personeelsformatie.

Klassiek voorbeeld is de wil tot invulling van een ambt binnen de personeelsformatie wegens een dringende nood aan competentie en waarbij de mobiliteit of de statutaire werving niet kan worden afgewacht om aan de behoefte te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld optreden als een titularis met dergelijke competenties plots ontslag heeft genomen (bv. boekhouder).

Ook voor de aanwerving voor dergelijke betrekkingen is geen voorafgaande mobiliteit vereist. Voor het overige is de rekruterings-, selectie- en wervingsprocedure RPPol wel toepasselijk. Op grond van artikel IV.I.52, RPPol kan DPR hiervoor de selectieproef wel beperken tot een cognitieve vaardigheidsproef, waarbij de kandidaat als geschikt voor een ambt van zijn niveau wordt verklaard. Ter zake wens ik dat dergelijke vacante betrekkingen voorafgaandelijk op de website van de DPR, met name www.jobpol.be, worden aangekondigd gedurende een redelijke termijn (ten minste 3 weken) om sollicitanten toe te laten zich hiervoor kandidaat te stellen. Ik reken erop dat de verantwoordelijken inzake personeelsbeheer van de diverse korpsen DPR correct inlichten van de vacante betrekkingen binnen hun korps. 2.2.5. Arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur, voltijds, niet bedoeld in 2.2.3.

Het is goed nogmaals op te merken dat de werving « en regime » een statutaire werving is. Vandaar dat een contractuele werving van onbepaalde duur binnen het kader van het RPPol voor ambten binnen de personeelsformatie (en dus niet bedoeld in punt 2.2.3. van deze omzendbrief) eigenlijk onmogelijk is geworden.

Op dit ogenblik, bij ontstentenis van statutaire wervingsexamens, heb ik echter ook begrip voor personeelsverantwoordelijken die worden geconfronteerd met een dringende nood aan competentie en waarbij zelfs een beroep werd gedaan op de mobiliteit in de hoop een kandidaat met competenties binnen de politie te vinden, maar het ambt toch niet kon worden begeven. In deze hypothese kan het zelfs voorkomen dat de tijd om een statutaire wedstrijd af te wachten niet meer voorhanden is en verder dralen zelfs de goede werking van de dienst zou hypothekeren.

Welnu, tot 1 januari 2003 laat ik toe dat voor de invulling van het ambt toepassing wordt gemaakt van de oplossing, bedoeld in punt 2.2.4., en een contract van onbepaalde duur wordt aangeboden op voorwaarde dat voor het ambt voorafgaandelijk een mobiliteitsronde heeft plaatsgevonden. 3. Interne verschuivingen of mobiliteit In mijn omzendbrief GP1 15 heb ik in het punt 2.2.3. het begrip mobiliteit gedefinieerd. Die definitie was passend tijdens een overgangsperiode van instelling van de lokale politie maar moet nu worden verfijnd. Meer bepaald wordt aan dit punt 2.2.3. een paragraaf toegevoegd : « gespecialiseerde ambten mogen vanaf 1 januari 2003 evenwel niet meer via interne verschuivingen worden toegekend aan personeelsleden die geen houder zijn van het vereiste brevet maar moeten steeds via mobiliteit worden opengesteld voor kandidaten die houder zijn van het vereiste brevet en, bij ontstentenis, voor niet-houders van het vereiste brevet. » De Minister, A. DUQUESNE

^