Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 29 mei 1997
gepubliceerd op 06 juni 1997

Omzendbrief Relatie tussen de burgemeester en de rijkswacht

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
1997000323
pub.
06/06/1997
prom.
29/05/1997
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 MEI 1997. Omzendbrief Relatie tussen de burgemeester en de rijkswacht


Aan Mevrouw en Heren Provinciegouverneurs;

Aan de Dames en Heren Burgemeester en Schepenen.

Ter informatie aan de Dames en Heren Arrondissements-commissarissen.

Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, 1. Uitgangspunten 1.1. De burgemeester is de spilfiguur inzake het gemeentelijk veiligheidsbeleid Tot de wet van 3 april 1997 was dit principe niet expliciet vermeld in de wet. Wel kon het worden afgeleid uit de hoofdstukken III en IV van titel II van de Nieuwe gemeentewet (N.Gem.W.). Immers, op grond van artikel 133 N.Gem.W. is de burgemeester in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnaties, de politieverordeningen en de politiebesluiten.

Bovendien kan hij, onder bepaalde voorwaarden, op grond van artikel 134, § 1, N.Gem.W. zelf politieverordeningen maken. Inhoudelijk worden de taken van de gemeente inzake bestuurlijke politie gedefinieerd in artikel 135, § 2, N.Gem.W. In dat raam moet ook worden verwezen naar het decreet van 10 vendémiaire jaar IV (2 oktober 1795) betreffende de politie van de gemeenten, dat o.a. de aansprakelijkheid regelt van de gemeenten voor de schade veroorzaakt door misdrijven gepleegd n.a.v. samenscholingen of bijeenkomsten.

Voor het uitoefenen van zijn verantwoordelijkheid beschikt de burgemeester over de gemeentepolitie. Hij is het hoofd van de gemeentepolitie in de uitoefening van haar opdrachten van bestuurlijke politie (artikel 172, § 1, N.Gem.W.). Dit wil zeggen dat hij in het raam van de bestuurlijke politie het hiërarchisch gezag heeft over de gemeentepolitie. Hij kan haar dus in werking stellen door middel van bevelen en kan haar onderrichtingen geven.

De dagelijkse leiding, de organisatie en de verdeling van de taken van het politiekorps berusten bij de korpschef (artikel 171bis, N.Gem.W.).

De burgemeester richt zijn bevelen hieromtrent en omtrent de opdrachten van bestuurlijke politie aan de korpschef. 1.2. De rijkswacht is een federale, algemene politiedienst, bevoegd over het gehele grondgebied van het Rijk voor de bestuurlijke politie en de gerechtelijke politie. Zij is lokaal ingeplant door middel van brigades en districten. Haar bevoegdheden put zij uit de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en tal van andere bijzondere wetten.

Als federale algemene politiedienst is het de taak van de rijkswacht fundamenteel bij te dragen tot het bevorderen van de openbare rust, veiligheid en gezondheid, in het bijzonder door te zorgen voor een harmonisch verloop van het leven in gemeenschap, de problemen inzake veiligheid te voorkomen, op te lossen of te beheersen en de burger te beschermen, te helpen en gerust te stellen.

Deze missie vult zij in door het ontwikkelen van o.a. de basispolitiezorg en de gespecialiseerde politiezorg.

De basispolitiezorg houdt in dat de rijkswacht in overleg en samen met alle betrokken partijen een politiezorg op maat organiseert voor de lokale leefgemeenschap.

Inzake bestuurlijke politie, wordt die basiscomponent van de politiezorg door artikel 14 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt toevertrouwd aan de gemeentepolitie en de rijkswacht op basis van gelijkwaardigheid. Een politiezorg op maat impliceert derhalve een goede samenwerking tussen en coördinatie van die twee politiediensten en moet er in elk geval toe leiden dat, via sluitende afspraken, elke vorm van dubbel gebruik of overlapping vermeden wordt.

De gespecialiseerde politiezorg, als onderdeel van de aanvullende component zoals omschreven in de omzendbrief IPZ 1, Belgisch Staatsblad , 29 december 1995, p. 35008 e.v., heeft betrekking op de effectieve beheersing van een aantal maatschappij-ontwrichtende problemen waarachter meer georganiseerde vormen van criminaliteit schuil gaan en die als federale prioriteiten worden beschouwd (voorbeelden : drugs, mensenhandel, hormonen, financieel-economische criminaliteit). Ook de gerechtelijke politie bij de parketten werkt in dit domein zodat een duidelijke specialisatie, coördinatie en samenwerking tussen de gerechtelijke politie bij de parketten en de rijkswacht noodzakelijk zijn. Dit wordt geregeld door de richtlijn van de Minister van Justitie van 21 februari 1997 tot regeling van de samenwerking en coördinatie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie tussen de politiediensten. Wat bovendien de lokale uitingen van de federale prioriteiten betreft, is, net zoals inzake de basispolitiezorg, een coördinatie vereist tussen de gemeentepolitie en de rijkswacht.

Voor het uitoefenen van haar opdrachten staat de rijkswacht onder het gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken. Zij staat evenwel onder het gezag van de Minister van Justitie wat de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie, de politie van de hoven en rechtbanken, de politie van de gevangenissen en de overbrenging van gevangenen betreft.

Dit gezag is hiërarchisch in die zin dat, wat de uitvoering van de opdrachten betreft, deze ministers elk binnen hun bevoegdheidsdomein, bevelen en onderrichtingen kunnen geven.

Daarnaast beschikken op het vlak van de algemene bestuurlijke politie de provinciegouverneur, de arrondissementscommissaris en de burgemeester over de bevoegdheid de rijkswacht te vorderen (infra 3.4.).

Een vordering geeft de overheden en de ambtenaren die geen hiërarchisch gezag hebben over de rijkswacht en waarvan de eigen mogelijkheden en middelen onvoldoende of onaangepast zijn, de bevoegdheid die dienst, en in voorkomend geval de leden ervan, te verplichten hun medewerking te verlenen aan de materiële uitvoering van de beslissingen die door die overheden worden genomen. 1.3. De regering heeft ervoor gekozen de coördinatie van en de samenwerking tussen de politiediensten te verbeteren onder meer door de invoering van de interpolitiezones (regeringsprogramma 1995, blz. 15).

Deze vernieuwde politiewerking steunt op de uitgangspunten vermeld in de reeds geciteerde omzendbrief IPZ 1.

Voor elke interpolitiezone moet door toedoen van het lokaal vijfhoeksoverleg bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende de algemene regels van het vijfhoeksoverleg, een veiligheidscharter tot stand komen, waarin het veiligheidsbeleid voor de zone wordt vastgelegd en waarop de algemene politiewerking binnen de zone stoelt. Bij uitblijven van een veiligheidscharter, kunnen niettemin akkoorden inzake het veiligheidsbeleid worden gesloten tussen bepaalde partners onderling.

Het veiligheidscharter is een werkinstrument dat een lokaal geïntegreerd veiligheidsbeleid bevordert inzake toezicht, regelend optreden en herstel van de openbare orde, bijstand, preventie, beheersing en bestrijding van de criminaliteit (artikelen 14 en 15 van de wet op het politieambt). De klemtoon dient gelegd op het lokale karakter van dat beleid. Er moet worden ingespeeld op de specifieke veiligheidsbehoeften en -eisen van een zone, waarbij evenwel rekening wordt gehouden met de beleidslijnen die vastgelegd werden op andere bevoegde niveaus.

Om dit beleidsdoel te bereiken, wordt de algemene politiediensten gevraagd om samen de politiezorg te verzekeren op een bevolkingsgerichte wijze. Het gewone dagelijkse politiewerk wordt, in onderlinge afspraak, uitgevoerd door de politiediensten, ieder wat zijn domein betreft. De bijzondere doelstellingen die het beleid vorm geven, kunnen projectmatig worden aangepakt in gezamenlijk overleg. 1.4. De verhouding tussen de burgemeester en de gemeentepolitie enerzijds en de rijkswacht anderzijds, alsmede de coördinatie van en de samenwerking tussen beide politiediensten zijn tot op heden schier wettelijk omschreven. Er is wel artikel 10 van de wet op het politieambt, dat de wettelijke grondslag vormt van het vijfhoeksoverleg. In dat raam bepaalt de omzendbrief IPZ 1 dat de omzendbrief OOP-13 van 26 april 1990 houdende de algemene richtlijnen betreffende de coördinatie van het optreden van de gemeentepolitie en de rijkswacht in het raam van de bestuurlijke politie, als richtbaken kan fungeren bij de taakafspraken tussen die twee korpsen. 2. De wet van 3 april 1997 Gelet op voormelde uitgangspunten, heeft de regering een wetgevend initiatief genomen om de burgemeester in staat te stellen zijn rol van spilfiguur inzake het gemeentelijk veiligheidsbeleid waar te nemen en de coördinatie van en de samenwerking tussen de gemeentepolitie en de rijkswacht te bevorderen.Deze wet stoelt op volgende principes : a) de uitdrukkelijke wettelijke bekrachtiging van de rol van de burgemeester als spilfiguur inzake het gemeentelijk veiligheidsbeleid. De burgemeester is het hoofd van de bestuurlijke politie in de gemeente. Deze bevoegdheid die hem reeds was toegekend door het decreet van 14 december 1789, is thans uitdrukkelijk opgenomen in artikel 133 N.Gem.W. dat bepaalt dat "onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de gouverneur en van de bevoegde gemeentelijke instellingen, de burgemeester de verantwoordelijke overheid is inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente"; b) de uitbreiding van de rapporteringsverplichting van de korpschef van de gemeentepolitie t.a.v. de burgemeester en de invoering van een gelijkaardige verplichting in hoofde van de lokale rijkswachtoverheid.

Ook wordt in een wederzijdse informatieuitwisseling tussen beide politiediensten voorzien; c) de mogelijkheid voor de burgemeester om richtlijnen te geven aan de rijkswacht omtrent het gemeentelijk veiligheidsbeleid en de verplichting voor de rijkswacht om zich hiernaar te schikken; d) een uitbreiding van het vorderingsrecht van de burgemeester t.o.v. de rijkswacht; e) de afdwingbaarheid van de richtlijnen en vorderingen. Deze omzendbrief heeft tot doel de exacte betekenis en draagwijdte van de bewoordingen van de wet toe te lichten door de begrippen te omschrijven en voorbeelden te geven. Het reeds vroeger bestaande vorderingsrecht van de burgemeester in het raam van de openbare orde zal ook worden besproken. 3. De relatie burgemeester-rijkswacht 3.1. De ongedwongen samenwerking In principe verwezenlijkt de burgemeester het gemeentelijk veiligheidsbeleid in overleg en in goede verstandhouding met de rijkswacht. De regel zou moeten zijn dat daarover akkoorden worden gesloten die ook worden nageleefd. Alzo groeit immers een wederzijds vertrouwen dat de lokale veiligheid ten goede komt. Toch moet de burgemeester zijn toevlucht kunnen nemen tot meer dwingende maatregelen, zoals het uitvaardigen van richtlijnen (infra 3.3.) of het vorderen (infra 3.4.).

Wat de akkoorden over het gemeentelijk veiligheidsbeleid betreft, moet in de eerste plaats gedacht worden aan het veiligheidscharter of aan de akkoorden die door toedoen van het vijfhoeksoverleg tot stand komen (supra 1.3.). Op plaatsen waar die consensus niet onmiddellijk wordt bereikt, kan het beleid ook vorm krijgen door afzonderlijke, bilaterale akkoorden.

De goede uitvoering en bijsturing van die akkoorden, impliceren een voortdurende dialoog tussen o.a. de burgemeester, zijn gemeentepolitie en de rijkswacht. De wet van 3 april 1997 omschrijft daarom de diverse informatieverplichtingen terzake. 3.2. De informatieverplichting t.o.v. de burgemeester Om de burgemeester in staat te stellen zijn rol van spilfiguur inzake het lokaal veiligheidsbeleid op te nemen, dient de korpschef van de gemeentepolitie hem zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van gewichtige feiten die de openbare rust, veiligheid en gezondheid kunnen verstoren en brengt hij hem verslag uit over o.a. de veiligheidsproblemen in de gemeente (nieuw artikel 172 N.Gem.W.).

Voortaan bevat de wet op de rijkswacht een gelijkaardige verplichting door in het nieuwe artikel 51 o.a. te bepalen dat de bestuurlijke overheden (burgemeester) en de rijkswacht (brigadecommandant of districtscommandant) elkaar de door hen ontvangen inlichtingen meedelen betreffende de openbare orde, die tot preventie- of repressiemaatregelen aanleiding kunnen geven en dat de genoemde rijkswachtoverheden bij de burgemeester periodiek verslag uitbrengen over de veiligheidsproblemen in de gemeente. Daarbij kan o.a. worden gedacht aan overlast ten gevolge van nachtlawaai, voorziene manifestaties zoals voetbalwedstrijden, wielerkoersen, rally's of muziekfestivals, overlast door druggebruik op bepaalde plaatsen, de evolutie van de diefstallen met braak, een plaag van overvallen,....

Die informatie moet in voorkomend geval aanleiding geven tot overleg over de al dan niet bijkomend te nemen maatregelen. De brigadecommandant of de districtscommandant moet de burgemeester ook op de hoogte brengen van informatie waarvan hij kennis krijgt bij de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie voor zover die informatie van belang is voor het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Uiteraard mogen zij hierbij het geheim van het onderzoek (artikel 458 SWB) niet schenden. Op die wijze moet de rijkswacht bijdragen tot de algemene informatie waarover de burgemeester moet beschikken.

Bovendien dienen de korpschef en, op verzoek van de burgemeester, ook de brigadecommandant of de districtscommandant, bij hem binnen de kortste termijnen verslag uit te brengen over: * de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente; * de voorbije en te verwachten uitvoering van de aangegane verbintenissen inzake : - de taakverdeling tussen de politiediensten.

Voor de realisatie van het lokaal veiligheidsbeleid moeten er akkoorden gesloten worden tussen de politiediensten om, onder meer door middel van taakverdeling, te komen tot een effectiever antwoord op de lokale veiligheidsproblemen. Deze taakverdeling moet worden geëvalueerd om na te gaan of de partijen hun verbintenissen naleven en om eventuele op te lossen problemen te ontdekken. Indien bv. een politiekorps zich ertoe verbindt om, in het raam van de bestrijding van een diefstallenplaag in voertuigen, op bepaalde uren zichtbaar aanwezig te zijn, dan moet het de burgemeester informeren over de uitvoering van deze verbintenis. In het raam van de afgesproken taakverdeling is het niet logisch dat een politiekorps zonder meer initiatieven zou ontwikkelen in een domein dat bij overeenkomst prioritair werd toegewezen aan een andere politiedienst; - de coördinatie van hun optreden.

Opdat de verstrekte politiezorg zo effectief en efficiënt mogelijk zou zijn, dienen er tussen de politiediensten ook akkoorden inzake coördinatie te worden afgesloten. Deze akkoorden kunnen o.a. slaan op een functionele verdeling van de interventie, of, daar waar dat niet mogelijk is, op een verdeling in de tijd of nog op gezamenlijke acties (bv. inzake verkeer of drugs). Ook die akkoorden moeten worden geëvalueerd; - de uitvoering van het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

De politiekorpsen zijn elk afzonderlijk en gezamenlijk verantwoordelijk voor de realisatie van het gemeentelijk veiligheidsbeleid door de uitvoering van concrete actieplannen. De gevoerde acties moeten worden geëvalueerd. Deze evaluatie moet het mogelijk maken verbeterende maatregelen te nemen of de prioriteiten en de in te zetten middelen opnieuw te definiëren. Indien men bijvoorbeeld besloten heeft een actie te voeren tegen het druggebruik en in het raam daarvan een politiedienst zich ertoe verbonden heeft een sensibiliseringscampagne te voeren in de scholen, dan moet dit politiekorps periodiek verslag uitbrengen over de kwantitatieve en kwalitatieve evolutie van dit initiatief. De resultaten ervan zullen worden verwerkt in de evaluatie van het algemeen actieplan inzake de strijd tegen het druggebruik.

Zowel de korpschef als de brigadecommandant of de districtscommandant moeten de burgemeester ook vooraf inlichten over de initiatieven die de gemeentepolitie en de rijkswacht overwegen te nemen en die betrekking hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Binnen de mogelijkheid om op grond van het nieuwe artikel 16 van de wet op de rijkswacht richtlijnen m.b.t. het gemeentelijk veiligheidsbeleid aan de rijkswacht te geven, waarnaar zij zich bij het vervullen van haar opdrachten van bestuurlijke politie dient te schikken, kan de burgemeester in voorkomend geval initiatieven van de rijkswacht bijsturen of verbieden. In dezelfde mate kan hij, als hiërarchische overheid, eveneens dergelijke initiatieven van de gemeentepolitie bijsturen of verbieden.

Door het uitbrengen van verslag leggen de gemeentepolitie en de rijkswacht t.o.v. de burgemeester verantwoording af over de uitvoering van de bestuurlijke politie in de gemeente. Het verdient aanbeveling dat deze rapportering in gemeen overleg zou gebeuren.

Van zijn kant moet de burgemeester er bovendien op toezien dat de problemen in verband met de openbare orde in de gemeente het voorwerp uitmaken van informatieuitwisselingen tussen de brigadecommandant of de districtscommandant van de rijkswacht en de korpschef van de gemeentepolitie, en moet hij hen daartoe regelmatig samenbrengen (nieuw artikel 172 N.Gem.W.).

De informatie van de gemeentepolitie en van de rijkswacht moet worden aangevuld met die verstrekt door de gerechtelijke politie bij de parketten in uitvoering van artikel 14, vierde lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en in het raam van het vijfhoeksoverleg bedoeld in artikel 10 van diezelfde wet.

Ten slotte weze ook aangestipt dat de korpschef van de gemeentepolitie ertoe gehouden is de burgemeester maandelijks te rapporteren over de werking van het korps en hem kennis te geven van de klachten afkomstig van buitenaf omtrent de werking van het korps of het optreden van zijn personeel. 3.3. Richtlijnen van de burgemeester in het raam van het gemeentelijk veiligheidsbeleid 3.3.1. Begrip en draagwijdte Krachtens het nieuwe artikel 16 van de wet op de rijkswacht, schikt de rijkswacht zich bij het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie naar de door de burgemeester binnen het raam van zijn bevoegdheden uitgevaardigde richtlijnen m.b.t. het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Ook al is de ongedwongen samenwerking de regel (supra 3.1.), toch moet de burgemeester, als spilfiguur van het gemeentelijk veiligheidsbeleid, richtlijnen kunnen geven aan de rijkswacht.

Richtlijnen in de zin van het nieuwe artikel 16 van de wet op de rijkswacht, zijn schriftelijke voorschriften die het door de rijkswacht na te leven raamkader vastleggen waarbinnen de burgemeester wenst zijn wettelijke taak - in te staan voor de uitvoering van de wetten en besluiten (artikel 133 N.Gem.W.) - waar te maken en die ook bepalen welke politiemaatregelen volgens de burgemeester in dit raam al dan niet dienen te worden getroffen of uitgevoerd. Zij kunnen in dit opzicht ook aanbevelingen en precieze aanwijzingen bevatten omtrent de in te zetten middelen, zonder zich evenwel in te laten met de eigenlijke concrete dienstorganisatie.

Die richtlijnen die de burgemeester voortaan kan uitvaardigen in het raam van het gemeentelijk veiligheidsbeleid, onderscheiden zich door hun eigen aard en mate van afdwingbaarheid van de bevelen, onderrichtingen en vorderingen bedoeld in artikel 6 van de wet op het politieambt. Zij hebben inderdaad niet het rechtstreeks en onmiddellijk dwingend karakter van de bevelen en onderrichtingen die uitgaan van de gezaghebbende overheden (supra 1.2.) en reiken evenmin even ver als de vorderingen die de burgemeester tot de rijkswacht kan richten. De naleving ervan kan evenwel via een geëigende procedure worden afgedwongen (nieuw artikel 51bis van de wet op de rijkswacht).

In feite moeten de richtlijnen van de burgemeester gezien worden in het raam van zijn bevoegdheid om als bijzondere verantwoordelijke voor de uitvoering van de politiewetten en besluiten (cf. artikel 133 N.Gem.W.), aan te geven hoe hij wenst dat de rijkswacht hem concreet bijstaat in de uitoefening van zijn opdracht (zoals andere bestuurlijke overheden omzendbrieven kunnen richten aan de diensten die te hunner beschikking staan).

Hij krijgt voortaan de mogelijkheid ook een federale dienst, namelijk de rijkswacht, ertoe te brengen haar actie in principe af te stemmen op het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Bovendien wordt de rijkswacht door het nieuwe artikel 16 opdracht gegeven, zelfs zonder richtlijnen, bij te dragen tot de verwezenlijking van dat beleid.

Per definitie kunnen die richtlijnen dus geen taakverdeling tussen politiediensten opleggen. Dit is een materie die voorbehouden is voor akkoorden (cf. supra). Immers, een taakverdeling veronderstelt een voorafgaand beredeneerd overleg m.b.t. verschillende parameters zoals de effectieven, de budgetten, andere verantwoordelijkheden,....

De rijkswacht zal die richtlijnen naleven, voor zover ze niet indruisen tegen de door de federale overheid gegeven bevelen of onderrichtingen.

Geven die richtlijnen de burgemeester meer armslag, toch kan die laatste daardoor: - de rijkswacht geen verplichtingen opleggen die strijdig zouden zijn met de wet (bv.: iemand bestuurlijk laten aanhouden wanneer niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden); - de rijkswacht niet formeel verbieden op te treden wanneer zij daartoe wettelijk gehouden is; - zich niet mengen in de dienstorganisatie van de rijkswacht, zoals hij dat trouwens zelfs niet vermag te doen bij vordering (artikel 44 van de wet op de rijkswacht).

De rijkswacht schikt zich naar de gegeven richtlijnen voor zover zij voormelde beginselen niet schenden. De wet voorziet in een hiërarchisch beroep i.g.v. niet-naleving. In voorkomend geval zal dan uiteindelijk de Minister van Binnenlandse Zaken de zaak beslechten (nieuw artikel 51bis van de wet op de rijkswacht) en aldus de richtlijnen afdwingbaar kunnen maken.

Deze procedure alsmede de aard zelf van de richtlijnen, vereisen dat zij schriftelijk worden gegeven. 3.3.2. Voorbeelden van richtlijnen Het gemeentelijk veiligheidsbeleid heeft als finaliteit het correct reageren op onder meer de volgende problemen: - het bestuurlijk optreden bij incidenten en individuele problemen waarmee de burger bij de politie terecht moet kunnen; - de onveiligheidsfenomenen die beheerst moeten worden; - maatschappelijke gebeurtenissen, groot of klein van aard, die een risico op verstoring van de openbare orde inhouden.

De richtlijnen die de burgemeester in dat raam uitvaardigt, kunnen o.a. bepalen wat gedaan moet worden met betrekking tot deze incidenten, fenomenen en gebeurtenissen.

Zij kunnen zowel van algemene aard zijn, als betrekking hebben op een bepaalde situatie of een bepaald initiatief.

Het is evenwel duidelijk dat de burgemeester zich op geen enkel ogenblik kan inlaten met de uitvoering van de taken van gerechtelijke politie door de rijkswacht, noch daarover verantwoording kan vragen.

Wel kan hij daarover, binnen de grenzen van het geheim van het onderzoek, worden ingelicht (supra 3.2.).

Meer algemeen moet worden gesteld dat telkens wanneer de richtlijnen van de burgemeester het bevoegdheidsdomein van de procureur des Konings zouden raken, er vooraf tussen hen overleg moet worden gepleegd, bij voorkeur in het raam van het vijfhoeksoverleg. Ook omgekeerd dient de procureur des Konings overleg te plegen met de burgemeester wanneer een geplande gerechtelijke actie de openbare orde zou kunnen verstoren en dus ook de burgemeester in dat kader de nodige maatregelen moet kunnen nemen (voorbeelden : grootscheepse inval in sommige milieus, grote drugrazzia's in dancings). Dit allemaal in zoverre het geheim van het onderzoek zich daar uiteraard niet tegen verzet.

Als algemene richtlijn kan de burgemeester bijvoorbeeld voorschrijven : - een bepaald fenomeen projectmatig aan te pakken (dit is een integrale en gecoördineerde aanpak). Het kan hier bijvoorbeeld gaan om: * een inbraakplaag in een bepaalde wijk; * een algemeen probleem van vandalisme; * het systematisch gevaarlijk parkeren; * een plaag van valse bommeldingen; - zich prioritair te richten naar een bepaald lokaal fenomeen, eerder dan naar een ander; - om bij inbraak de slachtoffers te verwijzen naar de preventiedienst van de gemeente die hen zal voorlichten over techno-preventieve maatregelen; - bijzondere aandacht te besteden aan agressief of egoïstisch rijgedrag; - dat in geval van burenruzie of echtelijke moeilijkheden de personen worden doorverwezen naar de bevoegde sociale diensten of opvangcentra; - dat de hercontactname met slachtoffers de regel moet zijn; - dat vakantietoezicht zou worden georganiseerd bij afwezigheid van de bewoners; - dat hij systematisch zou worden ingelicht n.a.v. een ramp, een verkeersongeval met dodelijke slachtoffers, een brand,...; - dat de naleving van bepaalde gemeentelijke reglementeringen systematisch zou worden gecontroleerd.

Als bijzondere richtlijn kan de burgemeester bijvoorbeeld voorschrijven : - dat zou worden opgetreden t.o.v. een bepaalde mega-dancing die de laatste tijd het voorwerp was van talrijke klachten van de omwonenden; - dat naar aanleiding van een bepaalde ramp de nodige maatregelen moeten worden genomen om ramptoerisme te vermijden; - om naar aanleiding van de organisatie van een sportwedstrijd, een muziekfestival of een rommelmarkt streng op te treden t.o.v. foutparkeerders.

Zoals reeds gezegd, kan de burgemeester, zoals bij de vorderingen, zonder zich te mengen in de dienstorganisatie (supra 3.3.1.), bij het geven van richtlijnen aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven nopens de in te zetten middelen. Die richtlijnen mogen echter niet strijdig zijn met artikel 8 van de wet op het politieambt, dat bepaalt dat de politieambtenaren, bij het vervullen van hun opdrachten, uitsluitend onder de leiding staan van de meerderen van de politiedienst waartoe deze politieambtenaren behoren (zie ook artikel 49 van de wet op de rijkswacht). Dit houdt o.a. in dat het de brigadecommandant of districtscommandant is die bepaalt welke rijkswachters met welke middelen de taken vervullen.

Zo kan de burgemeester bijvoorbeeld niet eisen dat: - een bepaalde taak zou worden uitgevoerd door rijkswachter X en rijkswachter Y; - de rijkswacht haar patrouilles met twee of met drie zou uitvoeren; - de rijkswacht te voet, per fiets of te paard zou patrouilleren; - de lokale brigade open is van dat uur tot dat uur.

De burgemeester kan ook negatieve richtlijnen geven. Zo zou hij bijvoorbeeld de rijkswacht kunnen voorschrijven om in een drukke, verkeersvrije straat niet per voertuig te patrouilleren.

Hij kan evenwel de rijkswacht niet verbieden haar wettelijke opdrachten uit te voeren (supra 3.3.1.) en bijvoorbeeld verbieden: - een actie te voeren in een plaatselijke mega-dancing, gekend voor de handel in en het gebruik van drugs; - snelheids- en alcoholcontroles te verrichten in het raam van de verkeersveiligheid op het grondgebied van de gemeente. 3.4. De vorderingen Afgezien van de mogelijkheid tot vorderen in het geval van een uitvoerbare beslissing van bestuurlijke politie (bv.: beslissing tot sluiting van een dancing), was het vorderingsrecht van de burgemeester t.a.v. de rijkswacht beperkt tot de handhaving of het herstel van de openbare rust (infra 3.4.1.). De wet van 3 april 1997 breidt het vorderingsrecht van de burgemeester uit (infra 3.4.2.), maar dan nog zal de vordering een uitzonderingsmaatregel blijven (supra 3.1.). 3.4.1. De vorderingen in het raam van de openbare orde In het raam van de openbare orde kan de burgemeester de rijkswacht vorderen in geval van oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, dit met het oog op het handhaven of het herstellen van de openbare rust (zie artikel 175 N.Gem.W.). Hij kan evenwel slechts vorderen, voor zover de eigen mogelijkheden en middelen, die ook worden aangewend, onvoldoende of onaangepast zijn. 3.4.1.1. Modaliteiten van de vordering (zie artikel 175 N.Gem.W.; de artikelen 44, 45, 46 en 48 van de wet op de rijkswacht; artikel 6 van de wet op het politieambt) De vordering moet: * schriftelijk gebeuren. In spoedeisende gevallen kan de rijkswacht telefonisch of per fax gevorderd worden. Die vordering moet zodra mogelijk schriftelijk bevestigd worden; * gedagtekend zijn; * de naam, hoedanigheid en handtekening van de burgemeester dragen; * de wetsbepaling vermelden waarop zij steunt; * het voorwerp bevatten van de vordering. Dit voorwerp kan algemeen of bijzonder zijn en moet worden verduidelijkt (infra 3.4.1.3.); * gericht zijn aan de territoriaal bevoegde districtscommandant of aan de bevoegde hogere rijkswachtoverheden.

Een geijkte formule om de rijkswacht te vorderen bestaat niet.

Volgende formule wordt aanbevolen: Wij, N....(naam), burgemeester van A... (naam gemeente), vorderen krachtens... (vermelding van de wetsbepaling waarop de vordering steunt), X... (naam van de territoriaal bevoegde districtscommandant of de bevoegde hogere rijkswachtoverheid), bevelhebber van het rijkswachtdistrict Y... (naam van het district), om de hulp van de rijkswacht te verlenen om... (omschrijving van de opdracht van openbare orde die het voorwerp van de vordering uitmaakt).

Als waarborg voor de voornoemde bevelhebber, plaatsen wij hieronder onze handtekening.

Gegeven te.........................op . . . . . 3.4.1.2. Voorwaarden van de vordering: * een toestand van oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde (zie artikel 175 N.Gem.W.).

Op basis van deze voorwaarde is ook een preventieve vordering dus mogelijk; * de eigen middelen moeten ontoereikend, onaangepast of onbestaand zijn. Dit wil zeggen dat de burgemeester eerst zijn eigen middelen, waaronder de gemeentepolitie, moet inzetten alvorens hij een beroep kan doen op de rijkswacht. De vordering is dus een uitzonderlijke maatregel en kan nooit aangewend worden om de verantwoordelijkheid van de gemeente af te wentelen op de federale overheid. 3.4.1.3. Voorwerp van de vordering De opdracht, opgelegd via vordering, is de handhaving van de openbare rust met uitzondering van de andere componenten van de openbare orde, namelijk de openbare veiligheid en de openbare gezondheid.

De openbare rust kan worden gedefinieerd als de afwezigheid van wanordelijkheden en verstoringen in openbare plaatsen.

De rijkswacht kan op grond van artikel 175 N.Gem.W. dus niet gevorderd worden om bijvoorbeeld: * een helicopter in te zetten bij een zoektocht naar een verdwenen minderjarige; * een waterbedeling te organiseren bij aanhoudende droogte; * in geval van staking het huisvuil op te halen; * op te treden tegen stakers die op vreedzame wijze een bedrijf bezetten zonder dat daarbij sprake is van een verstoring van de openbare rust; * ondergelopen kelders leeg te pompen; * de inwoners te verplichten fiscale stickers te kleven op de vuilniszakken....

Ter uitvoering van de vordering verduidelijkt de burgemeester, zonder zich te mengen in de organisatie van de dienst, het voorwerp van de vordering en kan hij aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten worden ingezet en die moeten worden gebruikt (artikel 44 wet op de rijkswacht en artikel 6 wet op het politieambt).

Zo kan hij bijvoorbeeld vragen dat: * de ruiterij zou worden ingezet; * sproeiwagens zouden worden gebruikt; * een helicopter zou worden ingezet.

Of omgekeerd dat: * de ruiterij niet zou worden ingezet; * geen sproeiwagens zouden worden gebruikt; * geen spaanse ruiters zouden worden geplaatst; * in geen geval gebruik zou worden gemaakt van traangas.

De uitvoering van de vordering gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de rijkswachtchefs die de daartoe nodige dienstorganisatie bepalen (artikel 49 van de wet op de rijkswacht en artikel 8 van de wet op het politieambt). Hierbij worden de door de vorderende overheid geformuleerde aanbevelingen en precieze aanwijzingen opgevolgd voor zover dit de uitvoering van de andere politieopdrachten niet in het gedrang brengt en verenigbaar blijft met de gestelde operationele verantwoordelijkheid. In het tegenovergestelde geval, zal de rijkswacht die niet-naleving motiveren. In voorkomend geval kan de Minister van Binnenlandse Zaken, op verzoek van de vorderende overheid, uiteindelijk het bevel geven aan de rijkswacht om zich te schikken naar de aanbevelingen en aanwijzingen van deze overheid (artikel 44 van de wet op de rijkswacht).

Om het verloop van de in voormeld artikel 49 bedoelde operaties niet te verstoren of te belemmeren, zal de burgemeester die aanbevelingen en aanwijzingen tijdig vooraf geven. 3.4.1.4. Einde van de vordering De werking van de vordering houdt op wanneer de burgemeester aan de met de uitvoering belaste rijkswachtoverheid schriftelijk of mondeling de opheffing van de vordering betekent (artikel 50 van de wet op de rijkswacht). Deze vereiste wordt vaak veronachtzaamd. 3.4.1.5. Houding van de rijkswacht in geval van een onwettige vordering Een vordering is maar wettig, zo zij aan de volgende voorwaarden voldoet: * zij moet uitgaan van de bevoegde overheid, in casu van de burgemeester of de persoon die hem vervangt. Met deze laatste wordt de plaatsvervangende burgemeester bedoeld; * de motieven van de vordering moeten geoorloofd zijn, in die zin dat ze een verantwoording moeten vinden in artikel 175 N.Gem.W.; * het voorwerp van de vordering moet geoorloofd zijn; * de vordering moet het bereiken van het doel waarvoor de opvorderingsbevoegdheid werd verleend, beogen, namelijk het herstel van de openbare rust; * de vordering moet gebeuren volgens de supra 3.4.1.1. vermelde modaliteiten.

De houding die de rijkswacht moet aannemen bij een kennelijk onwettige vordering, is de volgende: * een dergelijke vordering wordt niet uitgevoerd (zie artikel 47 van de wet op de rijkswacht, a contrario); * de districtscommandant of de hogere rijkswachtoverheid die gevorderd wordt, neemt contact op met de vorderende autoriteit om de gebreken van de vordering te verhelpen. Indien zij daarop ingaat, is het probleem opgelost; * weigert de burgemeester zijn vordering in te trekken of aan te passen, dan neemt de districtscommandant of de hogere rijkswachtoverheid contact op met het rijkswachtcommando met het oog op de adiëring van de bevoegde politie-overheid. 3.4.1.6. Houding van de rijkswacht in geval van een abusieve vordering Men spreekt van een abusieve vordering, wanneer de vorderende overheid niet eerst al haar eigen middelen heeft ingezet die geschikt zijn om haar beslissing materieel uit te voeren. De vordering komt dan voor als een kennelijk misbruik.

De houding die de rijkswacht moet aannemen ten opzichte van dergelijke vordering is die bepaald bij artikel 47 van de wet op de rijkswacht.

De gevorderde rijkswachtoverheid mag over de gepastheid van de vordering niet oordelen. Zij moet ze uitvoeren. Maar indien de vordering, hoewel wettelijk, haar als een kennelijk misbruik voorkomt, meldt zij dit onverwijld via de hiërarchische weg aan de hogere overheid van de rijkswacht. 3.4.2. Uitbreiding van het vorderingsrecht Het vorderingsrecht, dat voorheen enkel bestond in het raam van de handhaving en het herstel van de openbare orde (supra 3.4.1.), wordt thans uitgebreid tot het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie vermeld in de overeenkomsten bedoeld in artikel 133bis, tweede lid, N.Gem.W., die de burgemeester met de brigadecommandant of de districtscommandant heeft gesloten.

Luidens dat artikel 133bis betreft het de overeenkomsten inzake het vervullen van de gemeentelijke opdrachten van bestuurlijke politie. Op te merken valt dat het adjectief « algemene » gebruikt in voornoemd artikel 133bis, net zoals de laatste zinsnede ervan, enkel duiden op die overeenkomsten of delen van een overeenkomst, die gelet op hun aard en gelet op de bevoegdheden van de gemeenteraad, aan die raad ter goedkeuring moeten worden voorgelegd. Bovendien, zoals hieronder zal worden toegelicht, komen alleen « concrete » afspraken inzake het vervullen van gemeentelijke opdrachten van bestuurlijke politie, die de burgemeester met de rijkswachtoverheid heeft gemaakt, in aanmerking voor het uitgebreide vorderingsrecht..

Zoals reeds werd beklemtoond (supra 3.1.), zal dit vorderingsrecht slechts zelden moeten worden aangewend, vermits de rijkswacht, behoudens bijzondere omstandigheden, haar verbintenissen zal naleven.

Vermits het hier een vordering betreft m.b.t. het naleven van akkoorden door de rijkswacht, geldt de regel dat eerst de eigen middelen moeten worden ingezet, natuurlijk niet. Wel is vereist dat de gemeentepolitie haar verbintenissen opgenomen in de akkoorden, naleeft. Door die vereiste wordt vermeden dat de engagementen van die dienst via de vordering aan de rijkswacht zouden worden opgelegd. 3.4.2.1. Modaliteiten van die vordering De modaliteiten zijn identiek met die welke supra 3.4.1.1. werden beschreven voor de vordering in het raam van de handhaving en het herstel van de openbare orde. 3.4.2.2. Voorwaarden van die vordering * Voorafgaande voorwaarde is het bestaan van een akkoord over het vervullen van de gemeentelijke opdrachten van bestuurlijke politie tussen de burgemeester en de brigadecommandant of districtscommandant.

In de eerste plaats wordt hier gedacht aan het veiligheidscharter of aan de akkoorden die door toedoen van het vijfhoeksoverleg tot stand komen. Ook de naleving van andere akkoorden, die buiten dit overleg werden gesloten, kunnen echter het voorwerp uitmaken van dit vorderingsrecht. * Alleen de concrete, uitvoerbare en in positieve termen gestelde afspraken komen eventueel voor uitvoering ingevolge vordering in aanmerking.

Voldoende concreet is bijvoorbeeld de afspraak dat: - de rijkswacht een permanent contactpunt zal openhouden in de lokale brigade; - de rijkswacht zal instaan voor het verkeerstoezicht bij de plaatselijke scholen; - de rijkswacht zal instaan voor de organisatie van drugspreventie in de scholen; - de rijkswacht gedurende de maanden juli en augustus het vakantietoezicht zal verzekeren in een bepaalde wijk, terwijl de politie dit zal doen in een andere wijk; - de rijkswacht zal instaan voor de bewaking van het gerechtsgebouw, terwijl de politie zal instaan voor de bewaking van het gemeentehuis.

Niet voldoende concreet is bijvoorbeeld de afspraak dat: - de rijkswacht zal instaan voor het verkeerstoezicht buiten het centrum van de stad; - de rijkswacht moet zorgen voor een degelijke opvang van slachtoffers van misdrijven; - de rijkswacht verantwoordelijk is voor de drugbestrijding; - de rijkswacht de politie zoveel mogelijk moet steunen. * De brigadecommandant of districtscommandant leeft de in het akkoord aangegane verbintenissen niet na. 3.4.2.3. Voorwerp van die vordering De opdracht, opgelegd via vordering, is de naleving van een concrete, uitvoerbare en in positieve termen gestelde afspraak. Zij kan, zoals alle vorderingen, gepaard gaan met na te leven aanbevelingen en precieze aanwijzingen. Terzake geldt zelfs een bijzondere motiveringsplicht in hoofde van de rijkswachtoverheid die die aanbevelingen en aanwijzingen niet zou opvolgen (cf. infra). 3.5. Afdwingbaarheid van de richtlijnen en vorderingen Die afdwingbaarheid is vervat in de wettelijke bepalingen die een bijzondere motiveringsplicht opleggen, in een hiërarchische beroepsprocedure voorzien of een adiëring van de Minister van Binnenlandse Zaken mogelijk maken. Zij volgt ook uit enkele tuchtrechtelijke en strafbepalingen. 3.5.1. Afdwingbaarheid van de richtlijnen 3.5.1.1. Concrete uitvoering Het nieuw artikel 16 van de wet op de rijkswacht stelt dat de rijkswacht zich schikt naar de richtlijnen van de burgemeester.

Het nieuw artikel 24/1, § 2, tweede lid, van de statutaire wet van 27 december 1973 stelt bovendien de hiërarchische meerderen verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de richtlijnen die de daartoe bevoegde overheden aan de rijkswacht richten. 3.5.1.2. Beroep op de hiërarchische chef (art 51bis, eerste en tweede lid) Indien de burgemeester oordeelt dat de rijkswacht zich niet schikt naar zijn richtlijnen uitgevaardigd in het raam van het gemeentelijk veiligheidsbeleid of naar de bijgaande aanbevelingen of precieze aanwijzingen, kan hij de hiërarchische chef van de betrokken rijkswachtoverheid verzoeken ze te doen eerbiedigen.

De hiërarchische chef van de brigadecommandant is de districtscommandant.

De hiërarchische chef van de districtscommandant is de groepscommandant.

De hiërarchische chef stuurt binnen de 48 uren een met redenen omkleed verslag aan de burgemeester over het gevolg dat hij aan dat verzoek geeft.

Dezelfde hiërarchische verhaalprocedure is van toepassing zo de burgemeester zou oordelen dat de rijkswacht de verbintenissen aangegaan in het raam van het gemeentelijk veiligheidsbeleid niet naleeft. 3.5.1.3. Adiëring van de Minister van Binnenlandse Zaken (art 51bis, derde lid) Indien de hiërarchische chef het verzoek van de burgemeester niet inwilligt, kan de burgemeester zich rechtstreeks wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken.

Deze laatste spreekt zich uit binnen de twintig werkdagen te rekenen vanaf de adiëring en zal daartoe zo mogelijk het advies van de gouverneur inwinnen. 3.5.1.4. Tuchtsancties De Minister van Binnenlandse Zaken kan, uit eigen beweging of op verzoek van de burgemeester die de richtlijn uitvaardigde, een tuchtprocedure laten aanspannen tegen diegenen die volgens hen verantwoordelijk zijn voor de niet-uitvoering of slechte uitvoering van die richtlijn. De burgemeester moet ten slotte ingelicht worden over het aan zijn verzoek gegeven gevolg (artikel 24/26, § 3, eerste en tweede lid, van de statutaire wet van 27 december 1973). 3.5.2. Afdwingbaarheid van de vorderingen 3.5.2.1. Concrete uitvoering De gevorderde rijkswachtoverheid mag over de gepastheid van een wettige vordering niet oordelen maar moet ze uitvoeren (artikel 47 van de wet op de rijkswacht).

Artikel 24/1, § 2, tweede lid, van de statutaire wet van 27 december 1973, stelt bovendien de hiërarchische meerderen verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de vorderingen die de daartoe bevoegde overheden aan de rijkswacht richten. 3.5.2.2. Bijzondere motiveringsplicht In het raam van het uitgebreide vorderingsrecht (nieuw art. 44, tweede lid), geldt een bijzondere motiveringsplicht bij het niet kunnen opvolgen van de door de burgemeester naar aanleiding van de vordering gegeven aanbevelingen of precieze aanwijzingen.

In artikel 44, vijfde lid, in fine, van de wet op de rijkswacht is immers ingeschreven dat de burgemeester de bijzondere omstandigheden moeten worden meegedeeld die het onmogelijk maken aan zijn aanbevelingen of aanwijzingen gevolg te geven.

Voor zover die aanbevelingen of aanwijzingen zich niet inmengen in de dienstorganisatie of de operationele leiding, kan de niet-naleving ervan enkel gerechtvaardigd worden door concrete omstandigheden die de naleving onmogelijk maken zonder andere opdrachten in het gedrang te brengen. 3.5.2.3. Beroep op de hiërarchische chef Alhoewel niet uitdrukkelijk wettelijk bepaald, kan de burgemeester zich wenden tot de hiërarchische chef van het personeelslid dat in gebreke zou blijven bij de uitvoering van een vordering. 3.5.2.4. Adiëring van de Minister van Binnenlandse Zaken Overeenkomstig artikel 44, zesde lid, wet op de rijkswacht, kan de Minister van Binnenlandse Zaken, op verzoek van de vorderende overheid, bevel geven zich te schikken naar de aanbevelingen en aanwijzingen van deze overheid.

De burgemeester kan zich daartoe richten tot de Minister van Binnenlandse Zaken, het weze in het raam van de vorderingen inzake de openbare orde dan wel in het raam van het uitgebreide vorderingsrecht. 3.5.2.5. Tuchtsancties Overeenkomstig het gewijzigde artikel 24/26, § 3, van de statutaire wet van 27 december 1973 kan de burgemeester de Minister van Binnenlandse Zaken verzoeken een tuchtprocedure te bevelen tegen een personeelslid dat in gebreke zou zijn gebleven bij de uitvoering van vorderingen gegeven door de burgemeester.

De burgemeester moet worden ingelicht over het aan de zaak gegeven gevolg.

De Minister van Binnenlandse Zaken kan uiteraard ook uit eigen beweging optreden. 3.5.2.6. Strafrechtelijke bepaling Artikel 259 van het strafwetboek bepaalt dat ieder bevelhebber, ieder officier of onderofficier van de openbare macht die, na door de burgerlijke overheid wettelijk te zijn gevorderd, weigert de onder zijn bevel geplaatste macht te doen optreden, gestraft wordt met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden. 4. Andere nuttige gegevens 4.1. Als bijlage bij deze omzendbrief gaat, ten gerieve van eenieder, een gecoördineerde versie van de wetsbepalingen die het voorwerp uitmaken van deze omzendbrief. 4.2. Inzake de vorderingen verdient het aanbeveling te verwijzen naar de parlementaire werkzaamheden rond de wet van 3 april 1997, in het bijzonder: Gedr. St., Kamer, G.Z., 1996-97, nr. 870/6 - Bijlagen 1 en 2.

Het gelieve U, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, de publicatiedatum van deze omzendbrief in het Belgisch Staatsblad in het Bestuursmemoriaal te willen vermelden.

De Minister van Binnenlandse Zaken, J. Vande Lanotte De Minister van Justitie, S. De Clerck Bijlage 1 bij de omzendbrief d.d. 29 mei 1997 Gecoordineerde versie van enkele bepalingen van de nieuwe gemeentewet

Art. 133.De burgemeester is belast met de uitvoering van de wetten, de decreten, de ordonnanties, de verordeningen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, tenzij zulks uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen of aan de gemeenteraad is opgedragen.

Hij is in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten. Hij kan echter onder zijn verantwoordelijkheid zijn bevoegdheid geheel of ten dele overdragen aan een van de schepenen. (Wet van 3 april 1997 - Onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de gouverneur en van de bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester de verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente.)

Art. 133bis.Zonder op enige wijze afbreuk te kunnen doen aan de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden, heeft de gemeenteraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop deze de bevoegdheden uitoefent die hem zijn verleend krachtens artikel 133, (Wet van 3 april 1997 - tweede en derde lid), artikel 171bis, eerste en derde lid, artikel 172, (Wet van 3 april 1997 - § 1) en artikel 175. (Wet van 3 april 1997 - De burgemeester legt de mede door hem, al dan niet in het raam van het vijfhoeksoverleg bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gesloten algemene overeenkomsten inzake het vervullen van de gemeentelijke opdrachten van bestuurlijke politie, ter goedkeuring voor aan de gemeenteraad, voor zover die gevolgen hebben voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheden van de gemeenteraad behoren.)

Art. 134.§ 1. In geval van oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen, waarbij het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners, kan de burgemeester politieverordeningen maken, onder verplichting om daarvan onverwijld aan de gemeenteraad kennis te geven [...], met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden. [...] Die verordeningen vervallen dadelijk, indien zij door de raad in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd. § 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren geeft de burgemeester de provinciegouverneur onmiddellijk kennis van de in § 1 bedoelde verordeningen, met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden.

De gouverneur kan de uitvoering ervan schorsen.

Art. 135.§ 1. Tot de bevoegdheden van de gemeenten behoren inzonderheid: het beheer van de goederen en inkomsten van de gemeente; de vaststelling en de verrichting van de plaatselijke uitgaven die met de gelden van de gemeente dienen te worden betaald; het ontwerpen en het doen uitvoeren van de openbare werken die ten laste van de gemeente vallen; het beheer van de inrichtingen die aan de gemeente toebehoren, die op haar kosten worden onderhouden of die in het bijzonder bestemd zijn voor het gebruik van haar inwoners. § 2. De gemeenten hebben ook tot taak het voorzien, ten behoeve van de inwoners, in een goede politie, met name over de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en in openbare gebouwen.

Meer bepaald, en voor zover de aangelegenheid niet buiten de bevoegdheid van de gemeenten is gehouden, worden de volgende zaken van politie aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten toevertrouwd : 1° alles wat verband houdt met een veilig en vlot verkeer op openbare wegen, straten, kaden en pleinen, hetgeen omvat de reiniging, de verlichting, de opruiming van hindernissen, het slopen of herstellen van bouwvallige gebouwen, het verbod om aan ramen of andere delen van gebouwen enig voorwerp te plaatsen dat door zijn val schade kan berokkenen, of om wat dan ook te werpen dat voorbijgangers verwondingen of schade kan toebrengen of dat schadelijke uitwasemingen kan veroorzaken;voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de toepassing van dit artikel; 2° het tegengaan van inbreuken op de openbare rust, zoals vechtpartijen en twisten met volksoploop op straat, tumult verwekt in plaatsen van openbare vergadering, nachtgerucht en nachtelijke samenscholingen die de rust van de inwoners verstoren;3° het handhaven van de orde op plaatsen waar veel mensen samenkomen, zoals op jaarmarkten en markten, bij openbare vermakelijkheden en plechtigheden, vertoningen en spelen, in drankgelegenheden, kerken en andere openbare plaatsen;4° het toezicht op een juiste toemeting bij het slijten van waren (waarvoor meeteenheden of meetwerktuigen gebruikt worden) en op de hygiëne van openbaar te koop gestelde eetwaren;5° het nemen van passende maatregelen om rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden;6° het verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe rondzwervende kwaadaardige of woeste dieren aanleiding kunnen geven. (Wet van 3 april 1997 -

Art. 172.§ 1. De burgemeester is het hoofd van de gemeentepolitie in de uitoefening van haar opdrachten van bestuurlijke politie.

Hij ziet er bovendien op toe dat enerzijds de brigadecommandant of de districtscommandant van de rijkswacht en anderzijds de korpschef van de gemeentepolitie, informatie uitwisselen over de problemen in verband met de openbare orde in de gemeente; hij brengt hen daartoe geregeld samen. § 2. Om hem in staat te stellen zijn verantwoordelijkheden van bestuurlijke politie uit te oefenen, brengt de korpschef van de gemeentepolitie hem zo snel mogelijk op de hoogte van gewichtige feiten die de openbare rust, veiligheid of gezondheid kunnen verstoren.

De korpschef brengt bij de burgemeester verslag uit over de veiligheidsproblemen in de gemeente. Hij brengt binnen de kortste termijnen bij de burgemeester verslag uit over de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente en over de voorbije en te verwachten uitvoering van de aangegane verbintenissen inzake taakverdeling tussen de politiediensten, coördinatie van hun optreden en uitvoering van het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Hij licht hem ook in over de initiatieven die de gemeentepolitie overweegt te nemen en die betrekking hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Hij is gehouden de burgemeester maandelijks te rapporteren over de werking van het korps en hem kennis te geven van de klachten afkomstig van buitenaf omtrent de werking van het korps of het optreden van zijn personeel.)

Art. 175.(Wet van 3 april 1997 - Bij oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, kan de burgemeester of de persoon die hem vervangt, met het oog op de handhaving of het herstel van de openbare rust, de rijkswacht of het leger vorderen. Deze moeten zich schikken naar de opvordering.) De opvordering moet schriftelijk geschieden, gedagtekend zijn en naam, hoedanigheid en handtekening van de vorderende overheid dragen; zij moet daarenboven de wetsbepaling vermelden waarop zij steunt alsook het voorwerp van de opvordering.

De provinciegouverneur en de arrondissementscommissaris worden door de opvorderende overheid onmiddellijk over de vordering ingelicht.

In dringende gevallen kan (Wet van 3 april 1997 - de rijkswacht of het leger) telegrafisch of telefonisch worden opgevorderd. Dergelijke opvordering moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vormen bepaald in het tweede lid. (Wet van 3 april 1997 - Bij opvordering of ingrijpen van de rijkswacht of van het leger, blijft de gemeentepolitie onder het gezag van de burgemeester en de leiding van de korpschef.) De opgevorderde machten blijven in nauw contact met de opvorderende overheid en de korpschef om op gecoördineerde wijze op te treden.

Bijlage 2 bij de omzendbrief d.d. 29 mei 1997 Gecoordineerde versie van enkele bepalingen van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht Art 16. (Wet van 3 april 1997 - Onverminderd de onderrichtingen en bevelen van de Minister van Binnenlandse Zaken, schikt de rijkswacht zich bij het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie naar de door de burgemeester binnen het raam van zijn bevoegdheden uitgevaardigde richtlijnen met betrekking tot het gemeentelijk veiligheidsbeleid en draagt zij bij tot de verwezenlijking van dat beleid.)

Art. 44.De voor de handhaving der orde wettelijk verantwoordelijke administratieve overheden treden ten opzichte van de rijkswacht op door middel van vorderingen. (Wet van 3 april 1997 - De burgemeester kan de rijkswacht vorderen met het oog op het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie vermeld in de overeenkomsten bedoeld in artikel 133bis, tweede lid, van de nieuwe gemeentewet, die hij met de brigadecommandant of de disctrictscommandant heeft gesloten.) Onverminderd de verplichtingen die voor sommige leden der rijkswacht volgen uit hun hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur, doen de gerechtelijke overheden op de rijkswacht een beroep door middel van vordering. (Wet van 18 Jul 91.). (Wet van 18 Jul 91. - Ter uitvoering van de aan de rijkswacht gerichte vorderingen, verduidelijken de bevoegde overheden, zonder zich in te mengen in de organisatie van de dienst, het onderwerp van de vordering en kunnen ze aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten worden ingezet en die moeten worden aangewend.

Wanneer het niet mogelijk is gevolg te geven aan deze aanbevelingen en aanwijzingen omdat hun uitvoering de uitvoering van andere politieopdrachten in het gedrang zou brengen, wordt de vorderende overheid hiervan zo spoedig mogelijk ingelicht. (Wet van 3 april 1997 - In geval van vordering met toepassing van het tweede lid, worden in de aan de burgemeester meegedeelde informatie de bijzondere omstandigheden vermeld die het onmogelijk maken aan die aanbevelingen of aanwijzingen gevolg te geven.) Ter uitvoering van de vorderingen, kan de Minister van Justitie of de Minister van Binnenlandse Zaken, elk wat hem betreft, op verzoek van de vorderende overheid, bevel geven zich te schikken naar de aanbevelingen en aanwijzingen van deze overheid.)

Art. 45.Iedere vordering moet schriftelijk geschieden, met opgaaf van de wetsbepaling krachtens welke zij wordt gedaan, en van het onderwerp; zij moet gedagtekend zijn en de naam en hoedanigheid alsmede de handtekening van de vorderende overheid dragen.

Art. 46.In spoedeisende gevallen kan de rijkswacht telefonisch of telegrafisch gevorderd worden. Die vordering moet zodra mogelijk bevestigd worden in de vormen bepaald bij artikel 45.

Art. 47.De gevorderde rijkswachtoverheid mag over de gepastheid van de vordering niet oordelen. Zij moet ze uitvoeren. Maar indien de vordering, hoewel wettelijk, haar als een kennelijk misbruik voorkomt meldt zij dit onverwijld langs de hiërarchische weg aan de hogere overheid van de rijkswacht.

Art. 48.(Wet van 18 Jul 91. - De vorderingen tot het bekomen van de medewerking van de rijkswacht voor de uitvoering van haar opdrachten worden gericht aan de territoriaal bevoegde districtscommandant of aan de bevoegde hogere rijkswachtoverheden.

De hogere rijkswachtoverheden coördineren, verschaffen de nodige steun en controleren de uitvoering van de opdrachten verricht ten gevolge van een vordering, zonder zich in te mengen in het verloop van gerechtelijke onderzoeken.

De op dit vlak door deze overheden getroffen maatregelen worden ter kennis gebracht van de vorderende overheden.)

Art. 49.De tot de uitvoering van de vorderingen nodige operaties worden, onder eigen verantwoordelijkheid, geleid door de hoofden van de rijkswacht, die de troepenbewegingen bevelen, hun opstelling vaststellen, de omvang en de aard van de aan te wenden middelen bepalen.

Art. 50.De werking van de vordering houdt op wanneer de vorderende overheid aan de met de uitvoering belaste rijkswachtoverheid schriftelijk of mondeling de opheffing van de vordering betekent. (Wet van 3 april 1997 - Hoofdstuk III. - BETREKKINGEN MET DE BESTUURLIJKE OVERHEDEN

Art. 51.De bestuurlijke overheden en de rijkswacht moeten elkaar de door hen ontvangen inlichtingen meedelen betreffende de openbare orde, die tot preventie- of repressiemaatregelen aanleiding kunnen geven.

Dienstbetrekkingen worden geregeld onderhouden: - met de burgemeesters, door de brigadecommandanten of de districtcommandanten. De brigadecommandant of de districtscommandant brengt bij de burgemeester periodiek verslag uit over de veiligheidsproblemen in de gemeente. Op verzoek van de burgemeester, brengt de brigadecommandant of de districtscommandant binnen de kortste termijnen bij hem verslag uit over de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente en over de voorbije en te verwachten uitvoering van de aangegane verbintenissen inzake taakverdeling tussen de politiediensten, coördinatie van hun optreden en uitvoering van het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Hij licht hem ook voorafgaandelijk in over de initiatieven die de rijkswacht overweegt te nemen en die betrekking hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid. In voorkomend geval kan de burgemeester gebruik maken van de in artikel 16 voorziene mogelijkheid richtlijnen te geven om een initiatief aan te passen of te verbieden; - met de arrondissementscommissarissen, door de districtscommandanten; - met de provinciegouverneurs, door de groepscommandanten.

Art. 51bis.Indien de burgemeester oordeelt dat de rijkswacht de verbintenissen aangegaan in het raam van het gemeentelijk veiligheidsbeleid niet naleeft of zich niet schikt naar de richtlijnen bedoeld in artikel 16, kan hij de hiërarchische chef van de betrokken rijkswachtoverheid verzoeken deze verbintenissen of richtlijnen te doen eerbiedigen.

De hiërarchische chef stuurt binnen 48 uren een met redenen omkleed verslag aan de burgemeester over het gevolg dat hij aan dat verzoek geeft.

Zo zijn verzoek niet wordt ingewilligd, kan de burgemeester het, met het oog op een beslissing, voorleggen aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze laatste spreekt zich uit binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf de adiëring.) Bijlage 3 bij de omzendbrief d.d 29 mei 1997 Gecoöneerde versie van enkele bepalingen van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht

Art. 24/1.§ 1. De personeelsleden staan onder het gezag van hun meerderen. Dat gezag wordt naargelang van het geval uitgeoefend wegens het ambt, de functie, de graad of de anciënniteit.

Het gezag van een personeelslid over een ander personeelslid wordt uitgeoefend wegens het ambt of de functie, binnen de perken van dat ambt of die functie en van de machtiging die hij ontleent aan wettelijke of reglementaire bepalingen of aan permanente of tijdelijke orders.

Wat evenwel het behoud van de algemene tucht betreft, heeft een personeelslid gezag over een ander personeelslid, wanneer het met een hogere graad bekleed is of wanneer het meer anciënniteit heeft in dezelfde graad. § 2. De bevelen gegeven door de meerderen hebben de uitvoering van de opdrachten van de rijkswacht en de goede werking van haar eenheden en diensten tot doel.

Deze meerderen zijn verantwoordelijk voor de bevelen die zij geven.

Zij staan in voor de eenheid die hun wordt toevertrouwd en voor de goede werking van de dienst, met inbegrip van de correcte uitvoering van de vorderingen (Wet van 3 april 1997 - en de richtlijnen) die de daartoe bevoegde overheden aan de rijkswacht richten. Zij waken eveneens over het behoud van de algemene tucht. § 3. De meerderen oefenen hun gezag uit met billijkheid en correctheid.

Zij moeten het voorbeeld geven aan alle personeelsleden, tegenover hen loyaal en open zijn en blijk geven van beleefdheid, en hun waardigheid eerbiedigen.

Art. 24/26.§ 1. Iedere meerdere met de bevoegdheid van eenheidscommandant, die kennis krijgt van feiten die een vergrijp tegen de tucht kunnen vormen, kan een voorafgaand onderzoek doen instellen om te bepalen of er tegen het betrokken personeelslid een tuchtprocedure moet worden aangespannen. Deze meerdere wijst het personeelslid aan dat met het onderzoek wordt belast. § 2. Wordt de eenheidscommandant geïnformeerd door een overheid onder wier gezag de rijkswacht staat krachtens artikel 2, § 2, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, of door een overheid die haar krachtens artikel 44 van dezelfde wet door middel van een vordering aanwendt, dan beveelt de eenheidscommandant het in § 1 bedoelde onderzoek en licht hij die overheden in over het gevolg dat aan de zaak wordt gegeven.

Er wordt op dezelfde manier gehandeld wanneer de aangifte of de klacht van een personeelslid uitgaat. § 3. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de commandant van de rijkswacht bevelen om een tuchtprocedure aan te spannen tegen een personeelslid wegens welbepaalde feiten. Hebben deze feiten rechtstreeks betrekking op de uitvoering van een opdracht van gerechtelijke politie of van een andere opdracht waarvoor de rijkswacht onder het gezag staat van de Minister van Justitie, dan handelt de Minister van Binnenlandse Zaken uit eigen beweging of op verzoek van de Minister van Justitie. (Wet van 3 april 1997 - Deze laatste vat de Minister van Binnenlandse Zaken uit eigen beweging of op verzoek van de Procureur des Konings of van een onderzoeksrechter. Hebben deze feiten rechtstreeks betrekking op de uitvoering van een in het raam van zijn bevoegdheden door de burgemeester gegeven richtlijn of vordering, dan handelt de Minister van Binnenlandse Zaken uit eigen beweging of op verzoek van die burgemeester).

De eenheidscommandant die geadieerd wordt door de commandant van de rijkswacht handelend op bevel van de Minister van Binnenlandse Zaken, doet een voorafgaand onderzoek instellen, maakt in voorkomend geval een inleidend verslag op en zet de procedure voort overeenkomstig de artikelen 24/27 en 24/28. Hij licht de commandant van de rijkswacht in over het gevolg dat aan het bevel van de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gegeven. De commandant van de rijkswacht brengt op zijn beurt de Minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte die, in voorkomend geval, de Minister van Justitie (Wet van 3 april 1997 - of de burgemeester naargelang van het geval), inlicht over de staat van de procedure. Deze overheden worden op de hoogte gebracht van de afloop van de procedure. § 4. Verzuimt de eenheidscommandant zonder geldige reden een tuchtprocedure tegen een personeelslid aan te spannen of voort te zetten, dan kan de commandant van de rijkswacht hem daartoe het bevel geven.

In dat geval doet de eenheidscommandant, volgens het geval, overgaan tot het voorafgaand onderzoek, stelt hij een inleidend verslag op en zet hij de procedure voort overeenkomstig de artikelen 24/27 en 24/28.

Na afloop van de nog uit te voeren plichten, licht hij de commandant van de rijkswacht in over zijn beslissing.

Art. 24/41.Met gevangenisstraf van 1 maand tot 6 maanden en met geldboete van 26 frank tot 500 frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft het personeelslid dat, in het raam van de voorbereiding of de uitvoering van een opdracht van bestuurlijke of van gerechtelijke politie, weigert aan de bevelen van zijn meerdere te gehoorzamen of er zich met opzet van onthoudt die uit te voeren.

^