Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief
gepubliceerd op 20 juni 2001

Betreft : Ministeriële omzendbrief PLP 8 betreffende het vrijwillig verlof voorafgaand aan de pensionering in de lokale politie Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs Aan de Dames en Heren Burgemeesters Ter informatie (...) Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van(...)

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001000553
pub.
20/06/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


Betreft : Ministeriële omzendbrief PLP 8 betreffende het vrijwillig verlof voorafgaand aan de pensionering in de lokale politie (art. 238 WGP) Aan Mevrouw en de Heren Provinciegouverneurs Aan de Dames en Heren Burgemeesters Ter informatie : Aan de Dames en Heren Arrondissementscommissarissen Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester Het doel van deze omzendbrief is, gelet op de ingewikkelde regelgeving en op de veelvuldige vragen, enkele toelichtingen te verstrekken omtrent de toepassing van de vrijwillige maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering in de lokale politie op grond van artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. 1. Wettelijke en reglementaire grondslag. Ter zake dienen de volgende teksten te worden geraadpleegd : de artikelen 238, 239, 248, tweede lid, en 260 van voormelde wet van 7 december 1998, artikel 41 van de wet van 27 december 2000 (B.S., 6.1.2001, 316 en erratum in B.S. 6.4.2001, 11604) alsmede een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de toekenning van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de politiediensten. 2. Toepassingsgebied ratione temporis. Uit voormelde artikelen 238, 248, tweede lid en 260 van de wet van 7 december 1998 moet worden besloten dat de gemeente - of politieraad slechts tot een dergelijke maatregel kan beslissen nadat de lokale politie is ingesteld bij toepassing van artikel 248. Concreet beschikken zij over twee jaren na de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 248, om eventueel zo'n maatregel te treffen. Eénmaal de beslissing getroffen, geldt zij steeds voor vijf jaren te rekenen vanaf de datum van die beslissing (cfr. art. 41, 1°, van de wet van 27 december 2000). D.w.z. dat de personeelsleden die in die periode van vijf jaren aan de toepassingsvoorwaarden voldoen, het verlof voorafgaand aan hun pensionering kunnen aanvragen en genieten. 3. Toepassingsgebied ratione personae. Gelet op artikel 238 van de wet van 7 december 1998 en de Memorie van toelichting dienaangaande, geldt de maatregel enkel en alleen voor de vast benoemde politieambtenaren van de lokale politie. De leden van het administratief en logistiek kader alsmede de hulpagenten zijn dus uitgesloten. Voorts laat de wet toe om te differentiëren en de maatregel toepasselijk te maken hetzij op alle politieambtenaren, hetzij op politieambtenaren bekleed met een zekere graad, hetzij per kader (basis/midden/officierskader). Het feit geopteerd te hebben voor het behoud van het oorspronkelijk statuut (beperkt, zoals u weet, tot vier luiken) doet geen afbreuk aan het recht, m.a.w. : wie aan de voorwaarden voldoet, kan het verlof genieten, of men nu al dan niet volledig onder het nieuwe statuut valt.

Eénmaal de categorie van begunstigden gekend worden de andere voorwaarden getoetst, te weten : 1° ten minste 56 jaar oud zijn (art.238 van de wet van 7 december 1998); 2° 20 aanneembare dienstjaren tellen (art.238 van de wet van 7 december 1998); 3° nog geen leeftijd hebben bereikt waarop men gepensioneerd kan worden op verzoek (art.41, 2° van de wet van 27 december 2000). Dit betekent voor de officieren 60 jaar, zowel in het oude als het nieuwe statuut, en voor de andere kaders eveneens 60 jaar voor diegenen die voor het behoud van hun oud statuut hebben geopteerd en 58 jaar voor de anderen.

Dikwijls wordt ook de vraag gesteld of de maatregel ook zal gelden voor de politieambtenaren overgekomen van de territoriale brigades van de federale politie. Hierop moet bevestigend worden geantwoord maar gelet op hun pensioenleeftijd « oud statuut » of hun pensioenleeftijdsvrijwaring in het nieuw stauut, kan quasi niemand onder hen aan de leeftijdsvoorwaarden voldoen. 4. Procedure. Het voormelde ontwerp van koninklijk besluit legt enkele pleegvormen op. De aanvraag wordt gericht aan de korpschef, per aangetekende brief of door middel van een tegen ontvangstbewijs overhandigde brief en geschiedt ten vroegste 12 en ten laatste 2 maanden vóór de gewenste ingangsdatum die steeds de eerste dag van een maand moet zijn. Binnen een termijn van twee maanden na de aanvraag, beslist de burgemeester of het politiecollege over de toekenning van dit verlof. Indien de aanvraag minder dan 6 maanden vóór de gewenste ingangsdatum werd ingediend kan, in het belang van de goede werking van de dienst en na overleg met het personeelslid, de aanvang van het verlof voor ten hoogste 4 maanden worden uitgesteld. Eénmaal aangevangen (niet « aangevraagd ») is het verlof onherroepelijk. Voor de andere regels verwijs ik naar het nakende koninklijk besluit. 5. Statutaire gevolgen. 5.1. Het personeelslid dat een dergelijk verlof geniet, ontvangt een wachtgeld (art. 239 van de wet van 7 december 1998).

Dat wachtgeld bestaat uit : - 80 % van de wedde van de maand die de inwerkingtreding van het verlof voorafgaat. Overeenkomstig voormeld artikel 41, 4° van de wet van 27 december 2000, betreft het wel de wedde zoals vastgesteld in het oud statuut! Dit impliceert dat er voor het personeelslid op wie het nieuwe statuut volledig toepassing vindt, een « conversie » zal moeten worden doorgevoerd en men derhalve zal moeten berekenen hoeveel zijn wedde voor kwestieuze maand zou hebben bedragen indien hij voor het behoud van zijn oud statuut zou hebben geopteerd! - 80 % van de - eventuele - aanvullende wedde; - 80 % van het ontvangen bedrag voor onregelmatige prestaties. Artikel 8 van voormeld ontwerp van koninklijk besluit specificeert dit nader : het betreft de betalingen voor de weekend -, nacht - en overuren gepresteerd in het referentiejaar 2000. Als substituut, komt de « wachttoelage » daar logischerwijze ook voor in aanmerking; - 80 % van het vakantiegeld; - 80 % van de eindejaarstoelage. 5.2. De invloed op de pensioenregeling is de volgende : - het verlof duurt, in functie van de statutaire keuze van betrokkene, tot 58 dan wel tot 60 jaar (cf. supra); - tijdens het verlof bevindt betrokkene zich in « disponibiliteit », hetgeen impliceert dat voor de pensioenberekening voor die periode een tantième van 1/60ste geldt; (art. 2, ontwerp KB); - de duur van het verlof wordt voor 100 % aangerekend als een pensioenaanspraakverlenende diensttijd (onder voorbehoud van eventuele nuanceringen de lege ferenda); - voor de pensioenberekening zal verder de wedde aan 100 % in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat men voor de berekening van de referentiewedde, voor de duur van het verlof zal doen alsof men nooit de dienst had verlaten : aldus wordt de volle wedde in rekening gebracht. Hier speelt de statutaire keuze, in tegenstelling tot het wachtgeld, dus wel een rol : naar gelang van die keuze zal het de wedde van het nieuwe, dan wel van het oude statuut zijn. 5.3. Eénmaal het verlof aangevangen, is geen statuutwissel meer mogelijk (art. 11 ontwerp-KB). Concreet betekent dit dat men niet meer kan overstappen naar het nieuwe statuut.

Overstappen van nieuw naar oud is, het weze herhaald, sowieso niet meer mogelijk na 1 juli 2001. 5.4. Tijdens het verlof blijft het personeelslid de kosteloze gezondheidszorgen genieten zo dat deel uitmaakte van zijn statuut.

Inzake cumul verwijs ik, ten slotte, naar artikel 239, tweede lid van de wet van 7 december 1998. 6. Varia. De beslissing tot het instellen van een maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering is een souvereine beslissing van de lokale overheid. In die zin draagt zij er dan ook de financiële lasten van.

Ten slotte moet worden vastgesteld dat her en der eerder reeds een soortgelijke maatregel werd getroffen en dat sommige personeelsleden reeds een toezegging kregen voor een verlof vanaf 55 jaar of hun aanvraag reeds hebben ingediend. Om hun rechten op een billijke manier te vrijwaren, zal weldra een tweede koninklijk besluit moeten worden getroffen.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^