Etaamb.openjustice.be
Overeenkomst van 28 oktober 2005
gepubliceerd op 12 december 2005

Overeenkomst tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

bron
federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2005022925
pub.
12/12/2005
prom.
28/10/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 OKTOBER 2005. - Overeenkomst tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten


Tussen enerzijds, De heer Rudy DEMOTTE, Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, voor de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, De heer Bruno TOBBACK, Minister van Leefmilieu en Pensioenen, voor de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; en, anderzijds, Mevr. Evelyne HUYTEBROECK, Minister van Leefmilieu, Energie en Waterbeleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor het Brussels Instituut voor Milieubeheer, De heer Benoit LUTGEN, Minister van Landbouw, Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Toerisme van het Waalse Gewest, voor de « Direction générale des Ressources naturelles et de l'Environnement » van het Ministerie van het Waalse Gewest, De heer Kris PEETERS, Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur van het Vlaamse Gewest, voor de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, afdeling Milieu-inspectie, en de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank, 1. Overwegende dat de Europese regelgeving inzake dierlijke bijproducten werd vervangen door Verordening (EG) Nr.1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten; dat Verordening (EG) Nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën bepalingen bevat die betrekking hebben op een aantal dierlijke bijproducten; 2. Overwegende dat, luidens artikel 6, § 1, II, 1e lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 de Gewesten bevoegd zijn voor het afvalbeheer;dat het begrip afval zowel afval van plantaardige als van dierlijke oorsprong dekt; dat, rekening houdend met het dienaangaande in het Europese recht bepaalde, met de voorbereidende werkzaamheden betreffende de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Arbitragehof, als afval moet worden beschouwd elke stof waarvan de houder zich ontdoet of verplicht is zich te ontdoen, ongeacht het feit of die stof als zodanig of na behandeling wel of niet kan worden hergebruikt; dat, overeenkomstig het arrest van het Arbitragehof van 15 april 1997 stoffen hun aard van afvalstof behouden en derhalve aan de reglementering van de afvalstoffen onderworpen blijven tot op het ogenblik dat zij bij de derden die ze hergebruiken, worden afgeleverd, in het geval waarin het gaat om afvalstoffen die zonder enige voorbehandeling kunnen worden hergebruikt, of, tot op het ogenblik dat zij zijn omgevormd, in het geval waarin het gaat om afvalstoffen die slechts na voorbehandeling kunnen worden hergebruikt; dat, overeenkomstig het arrest van het Arbitragehof van 31 januari 1989 de begrippen ophaling en verwerking van afvalstoffen ook het ophalen, vervoeren, opslaan en verwerken beogen voor zover het niet gaat om invoer, uitvoer of doorvoer; dat de bijzondere wet van 16 juli 1993 bepaalde dat de Gewesten eveneens bevoegd zijn voor de invoer en de uitvoer; dat, bijgevolg, sommige dierlijke bijproducten bedoeld in voornoemde Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002 de aard van afvalstoffen bezitten en behoren tot de bevoegdheid van de Gewesten inzake regelgeving en controle, behalve wat de doorvoer betreft; 3. Overwegende dat het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bevoegd is om er in de inrichtingen en andere onder zijn toezicht staande plaatsen, waar levensmiddelen van dierlijke oorsprong of diervoeders worden vervaardigd, op toe te zien dat deze producten niet besmet worden met niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dat die dierlijke bijproducten niet op een andere wijze dan conform de desbetreffende reglementaire voorschriften in de voedselketen terechtkomen en dat zij worden overgedragen aan een daartoe gemachtigde inrichting;dat dit Agentschap ook, zowel ten aanzien van de operatoren als van de producten, bevoegd is vanaf wanneer deze zijn verwerkt en dan hun aard van afvalstoffen verliezen, op voorwaarde dat die verwerking tot doel heeft het gebruik ervan in de voedselketen mogelijk te maken; dat dit Agentschap ook bevoegd is voor het uitoefenen van de veterinaire controles bij invoer vanuit derde landen; 4. Overwegende dat de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bevoegd is voor de doorvoer van de dierlijke bijproducten die als afval betiteld kunnen worden;dat deze dienst bevoegd is voor het opstellen van de regelgeving die van toepassing is op de verwerking van dierlijke bijproducten tot sommige technische producten en voor het erkennen en controleren van de inrichtingen waar deze verwerking plaatsvindt, met uitzondering van deze die verwerkte mest, meststoffen of bodemverbeteraars vervaardigen; 5. Overwegende dat de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen als enige bevoegd zijn voor de grondstoffen die bestemd zijn voor de bereiding van voedingsgelatine, van voedingscollageen en van voor menselijke consumptie bestemde bijproducten van dierlijke oorsprong;6. Overwegende dat de gewestelijke overheden die het Leefmilieu onder hun bevoegdheden hebben, belast zijn met het reglementeren en controleren van met name de productie, de opslag, de ophaling, het vervoer, het gebruik, de verwerking en de verwijdering van afval, inzonderheid dierlijk afval, en van mest;dat zij eveneens, eventueel in samenwerking met de provinciale en gemeentelijke overheden, de met de milieuvergunning samenhangende exploitatievoorwaarden moeten vastleggen en de registratie- en erkenningsvoorwaarden voor de betrokken inrichtingen moeten bepalen; 7. Overwegende dat de personeelsleden van de aan voornoemde gewestelijke overheden ondergeschikte Besturen er met name mee belast zijn de naleving van de afvalstoffenreglementering te controleren;8. Overwegende dat de personeelsleden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen inzonderheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de wetten van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het gebied van de voedingsmiddelen en andere producten en van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 evenals van de uitvoeringsbesluiten daarvan;dat die opdrachten erin bestaan inspecties, keuringen, gezondheidsonderzoeken, controles en gezondheidscontroles uit te voeren in de inrichtingen en in andere erkende, geregistreerde of vergunde plaatsen bedoeld in de vermelde wetten waar dieren worden gehouden die bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen of diervoeder, waar verwerkte dierlijke bijproducten worden opgeslagen of verhandeld die bestemd zijn voor de fabricage van voeder voor vee bestemd voor de productie van levensmiddelen, of voeder voor huisdieren en waar vetderivaten, voeder voor vee bestemd voor de productie van levensmiddelen, voeder voor huisdieren of levensmiddelen worden voortgebracht, opgeslagen of in de handel gebracht; 9. Overwegende dat de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu met name belast zijn met de controle op de naleving van de wetgeving betreffende de verwerking van dierlijke bijproducten tot technische producten andere dan verwerkte mest, meststoffen en bodemverbeteraars, evenals deze betreffende het gebruik van dierlijke bijproducten voor de rechtstreekse voedering van bepaalde dieren, voor de taxidermie of voor diagnose, onderwijs en onderzoek;10. Overwegende de noodzaak de respectievelijke taken vast te stellen en te coördineren van de eerder vermelde federale en gewestelijke diensten en van hun personeelsleden met betrekking tot de controle op dierlijke bijproducten in de in deze Overeenkomst bedoelde inrichtingen;11. Overwegende de noodzaak op een praktische en concrete en voor de belanghebbenden onmiddellijk bruikbare wijze vast te leggen welke in de verschillende productiesectoren de dierlijke bijproducten zijn die tot de verschillende risicocategorieën behoren, met inachtneming van de kaderdefinities bepaald in de respectievelijke Europese, federale en gewestelijke regelgevingen;te verduidelijken welke de dierlijke bijproducten zijn die betiteld kunnen worden als afvalstoffen in de zin van de gewestelijke afvalstoffenreglementering; de vereiste verbanden vast te leggen tussen deze dierlijke bijproducten en de terminologie die gebruikt is in de federale wetgeving betreffende de veterinaire volksgezondheid en, inzonderheid, ter bescherming van de volksgezondheid, de procedures voor identificatie, denaturatie, melding, ophaling, opslag, gebruik, verwerking en verwijdering te bepalen en te harmoniseren, alsmede de traceerbaarheid van de dierlijke bijproducten tijdens deze activiteiten te organiseren;

Wordt het volgende overeengekomen : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van deze Overeenkomst zijn de definities die betrekking hebben op niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, met inbegrip van de risicocategorieën waartoe deze behoren, diegene die opgenomen zijn in artikel 2 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, hierna genoemd « Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002 ».

Daarnaast zijn ook van toepassing, de definities die voorkomen in artikel 3 van Verordening (EG) Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, hierna genoemd « Verordening (EG) Nr. 999/2001 van 22 mei 2001 ».

Voor elke productiesector komt in bijlage I bij deze Overeenkomst een uitvoerige en concrete beschrijving voor van materiaal van de categorieën 1, 2 en 3, waarbij categorie 1 het materiaal omvat dat het hoogste risico inhoudt.

Verder wordt er verstaan onder : 1° Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° FOD : de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Art. 2.De voor menselijke consumptie ongeschikte producten, overeenkomstig de federale volksgezondheidswetgeving, zijn de producten die ingevolge een veterinaire keuring in een slachthuis, een vrij-wildverwerkinginrichting, een vismijn, een andere inrichting of een grensinspectiepost worden geweigerd voor menselijke consumptie.

De producten worden ongeschikt bevonden als de weigering voortvloeit uit de uitoefening van de discretionaire macht van de keurder.

De producten worden ongeschikt verklaard als de weigering voortvloeit uit één van de gevallen van inbeslagname die uitdrukkelijk vermeld zijn in de reglementering op de veterinaire keuring.

Producten die ongeschikt worden bevonden of verklaard voor menselijke consumptie worden, al naargelang van de reden van de ongeschiktheid, behandeld als materiaal van categorie 1, 2 of 3.

Art. 3.De schadelijke producten, overeenkomstig de federale volksgezondheidswetgeving, worden onttrokken aan de menselijke of dierlijke consumptie omdat zij een reëel of mogelijk biologisch, chemisch of fysisch risico inhouden voor de gezondheid van mens of dier.

De producten worden schadelijk bevonden als de onttrekking voortvloeit uit een discretionaire vaststelling bij een gezondheidscontrole door een controledierenarts, een inspecteur of een controleur van het Agentschap.

De producten worden schadelijk verklaard als de onttrekking wordt opgelegd op grond van een publieke verordening zonder dat zij noodzakelijkerwijs op zichzelf schadelijk zijn.

Producten die schadelijk worden bevonden of verklaard worden, al naargelang van de reden van de onttrekking aan de menselijke consumptie, behandeld als materiaal van categorie 1, 2 of 3.

Worden eveneens behandeld als materiaal van categorie 1 of 2, al naargelang van de reden van de onttrekking uit de handel, de voeders en de meststoffen of bodemverbeteraars die vervaardigd zijn met behulp van dierlijke bijproducten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie of die dergelijke producten bevatten, en die niet meer geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij aanvankelijk bestemd waren. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 4.Deze Overeenkomst is van toepassing op de niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten zoals bedoeld in voornoemde Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

Ze is eveneens van toepassing op dierlijke bijproducten die gebruikt worden voor diagnose, onderwijs en onderzoek, voor taxidermie en voor het voederen van dieren in dierentuinen en circusdieren, reptielen en roofvogels andere dan dieren in dierentuinen of circussen, pelsdieren, honden in erkende kennels of honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute, maden voor gebruik als visaas, of wilde dieren waarvan het vlees niet bestemd is voor menselijke consumptie.

Art. 5.Rekening houdend met de verdeling van de bevoegdheden tussen de federale Staat en de Gewesten en rekening houdend met de huidige organisatie van de betrokken overheidsdiensten, strekt deze Overeenkomst ertoe, wat de dierlijke bijproducten betreft, de taken inzake reglementering en controle te verdelen tussen de gewestelijke diensten, de FOD en het Agentschap en met name om over te gaan tot het delegeren van bepaalde opdrachten.

Deze Overeenkomst strekt er ook toe in het hele land de maatregelen te harmoniseren die moeten worden getroffen in uitvoering van de voornoemde Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

Art. 6.Voor de toepassing van deze Overeenkomst vallen de volgende dierlijke bijproducten onder de bevoegdheid van de gewestelijke overheden : - de niet-verwerkte dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor het uitspreiden op het land, de rechtstreekse verwijdering als afval door verbranding of, voor wat betreft de kadavers van gezelschapsdieren, door begraving, de valorisatie door compostering of biogasproductie, of die bestemd zijn voor een verwerkingsbedrijf, of die rechtstreeks gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van verwerkte mest, meststoffen of bodemverbeteraars; - de verwerkte dierlijke bijproducten (« verwerkte producten ») die bestemd zijn voor de valorisatie door compostering of biogasproductie, de vervaardiging van meststoffen of bodemverbeteraars, of de verwijdering.

Deze bijproducten worden beschouwd als afval met uitzondering van mest in het Vlaams Gewest.

Art. 7.Voor de toepassing van deze Overeenkomst vallen de volgende dierlijke bijproducten onder de bevoegdheid van het Agentschap : - de niet-verwerkte dierlijke bijproducten die bestemd zijn om rechtstreeks, zonder voorafgaande verwerking, gebruikt te worden voor de vervaardiging van voeders voor gezelschapsdieren of voeders voor vee niet bestemd voor de productie van levensmiddelen; - de verwerkte dierlijke bijproducten (« verwerkte dierlijke eiwitten » en andere « verwerkte producten ») die bestemd zijn voor de vervaardiging van voeders voor vee bestemd voor de productie van levensmiddelen of voeders voor gezelschapsdierenof voor gebruik in een oleochemisch bedrijf.

Art. 8.Voor de toepassing van deze Overeenkomst vallen de volgende dierlijke bijproducten onder de bevoegdheid van de FOD : - de niet-verwerkte dierlijke bijproducten die rechtstreeks, zonder voorafgaande verwerking, gebruikt kunnen worden voor de voedering van ander vee dan dat bestemd voor de productie van levensmiddelen; - de niet verwerkte dierlijke bijproducten bestemd om rechtstreeks, zonder voorafgaande verwerking, gebruikt te worden voor het voederen van dieren in dierentuinen en circusdieren, andere reptielen en roofvogels dan dieren in dierentuinen of circussen, pelsdieren, wilde dieren waarvan het vlees niet voor menselijke consumptie bestemd is, honden in erkende kennels of honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute en maden voor gebruik als visaas, of om gebruikt te worden voor de taxidermie of voor de vervaardiging van andere technische producten dan verwerkte mest, meststoffen of bodemverbeteraars; - de verwerkte dierlijke bijproducten (« verwerkte producten ») die bestemd zijn voor technisch gebruik, met uitzondering van deze bestemd voor gebruik in een oleochemisch bedrijf en deze bestemd voor de vervaardiging van meststoffen en bodemverbeteraars; - de dierlijke bijproducten, verwerkt of niet, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor diagnose, onderwijs en onderzoek.

Art. 9.Deze Overeenkomst is niet van toepassing op de grondstoffen die bestemd zijn voor de vervaardiging van bepaalde levensmiddelen waarvoor alleen de voorwaarden gelden die zijn vastgelegd : 1° voor wat betreft voedingsgelatine, in de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 5 december 2000 betreffende voedingsgelatine;2° voor wat betreft voedingscollageen, in de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende voedingscollageen;3° voor wat betreft voor menselijke consumptie bestemde bijproducten van dierlijke oorsprong, in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende de productie van en de handel in vleesproducten en voor menselijke consumptie bestemde bijproducten van dierlijke oorsprong en artikel 35 van en bijlage II, hoofdstuk VI, punt 2 bij het koninklijk besluit van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen. Onder controle van het Agentschap worden deze grondstoffen in de producerende inrichtingen verzameld en opgeslagen en worden zij door of voor rekening van de verwerkende inrichtingen opgehaald volgens de bij deze reglementeringen vastgelegde voorwaarden, volledig gescheiden van de niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.

Art. 10.Deze Overeenkomst is niet van toepassing op : 1° rauw voeder voor gezelschapsdieren dat afkomstig is uit winkels of lokalen die grenzen aan verkooppunten, waar het voeder uitsluitend wordt versneden en opgeslagen om het ter plaatse rechtstreeks aan de consument te kunnen afstaan;2° vloeibare melk en biest die op de boerderij van oorsprong worden verwijderd, voor zover dit is toegelaten, of gebruikt;3° hele kadavers of delen van wilde dieren die in het wild hebben geleefd en waarvan wordt vermoed dat zij niet met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet, met uitzondering van voor commerciële doeleinden aangevoerde vis en kadavers of delen van wilde dieren die worden gebruikt voor de productie van jachttrofeeën;4° rauw voeder voor de gezelschapsdieren ter plaatse dat afkomstig is van dieren die ten huize van een particulier zijn geslacht voor de uitsluitende behoefte van zijn gezin;5° keukenafval en etensresten, tenzij indien : - afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen die over een cateringfaciliteit beschikken; - bestemd voor dierlijke consumptie; - bestemd voor gebruik in een biogasinstallatie of voor verwerking tot compost; 6° voor fokdoeleinden bestemd(e) eicellen, embryo's en sperma;7° doorvoer over zee of door de lucht;8° mest die wordt vervoerd tussen twee punten op dezelfde boerderij of tussen boerderijen en gebruikers die gevestigd zijn in België;9° de ophaling, het vervoer en de traceerbaarheid van keukenafval en etensresten van categorie 3;10° tot 31 december 2005, de ophaling, het vervoer en de verwerking van voormalige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of voormalige voedingsmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten, andere dan keukenafval en etensresten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen;11° het vervoer van kadavers, delen van kadavers of andere dierlijke bijproducten naar een autopsiezaal of een laboratorium met het doel om een diagnose te stellen in het kader van de veterinaire keuring of controle, van de bestrijding van bepaalde ziekten, in het kader van bepaalde fokprogramma's of van de autocontrole van de inrichtingen. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten van het vervoer. HOOFDSTUK III. - Productie van dierlijke bijproducten

Art. 11.Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder « productie » verstaan de bewerking of de omstandigheid die bepalend is voor de overgang van de toestand van dieren, delen van dieren of dierlijke producten, als bedoeld in de voornoemde wetten van 5 september 1952, 15 april 1965, 11 juli 1969, 28 maart 1975, 24 januari 1977 en 24 maart 1987 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, naar die van dierlijke bijproducten zoals gedefinieerd in hoofdstuk I. Deze productie omvat eveneens het verzamelen, de denaturatie, het bewerken, de opslag bij de producent, het wegen en het bezit van de dierlijke bijproducten tot en met de overdracht aan een ophaler; zij omvat niet het ophalen, het vervoer, het intermediair hanteren, het verwerken, de opslag, het gebruiken of het daaropvolgend verwijderen van die dierlijke bijproducten.

Art. 12.De producent is de persoon die het dier of de dierlijke producten in zijn bezit houdt of die de inrichting van de voedselketen of de grensinspectiepost exploiteert op het ogenblik van de handeling of omstandigheid bedoeld in artikel 11.

De producent waakt over de naleving van zowel de gewestelijke wets- en reglementsbepalingen met betrekking tot afval als de federale of Europese met betrekking tot de inrichtings- en exploitatievoorwaarden voor de inrichtingen en de grensinspectieposten betreffende schadelijke of voor menselijke consumptie ongeschikte producten.

Art. 13.Als de productie het gevolg is van de beslissing van een dierenarts, een inspecteur of een controleur van het Agentschap waarbij de producten schadelijk of ongeschikt voor menselijke consumptie worden bevonden of verklaard, wordt deze persoon in geen geval beschouwd als de producent van de dierlijke bijproducten.

De dierenarts, inspecteur of controleur die de beslissing neemt stelt de producent hiervan in kennis door hem het « Bewijs van inbeslagname » te overhandigen waarvan het model is weergegeven in Bijlage III. Er wordt eventueel één enkel document overhandigd voor meerdere beslissingen die dezelfde werkdag zijn genomen.

Art. 14.De inrichtingen en andere plaatsen waar voor de productie van levensmiddelen of dierenvoer bestemde dieren, levensmiddelen of dierenvoer worden voortgebracht, bereid, verwerkt, opgeslagen of verhandeld, als bedoeld in de voornoemde wetten van 5 september 1952, 15 april 1965, 11 juli 1969, 28 maart 1975, 24 januari 1977 en 24 maart 1987 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, moeten voldoen met name aan de inrichtings- en exploitatievoorwaarden die betrekking hebben op voor menselijke of dierlijke consumptie ongeschikte producten.

Deze voorwaarden met betrekking tot de gezondheid hebben tot doel te vermijden dat voor menselijke of dierlijke consumptie bestemde producten worden gecontamineerd door niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dat dergelijke bijproducten terechtkomen in of terugkeren naar een productiecircuit van voor menselijke of dierlijke consumptie geschikte dieren of producten, dat dierlijke bijproducten worden gecontamineerd door materiaal van een hogere risicocategorie alsook het illegale gebruik van dierlijke bijproducten te voorkomen.

De traceerbaarheid van de dierlijke bijproducten moet in alle stadia van hun productie tot aan hun overhandiging aan de erkende ophaler worden gegarandeerd.

Art. 15.De voorwaarden bedoeld in artikel 14 zijn vastgelegd in de federale volksgezondheidswetgeving. Zij worden opgesteld rekening houdende met de aard en de omvang van de activiteiten van de inrichtingen en andere plaatsen van productie.

De volgende inrichtingen en andere plaatsen zijn hierbij betrokken : 1° de privé-plaatsen, viskwekerijen, landbouwbedrijven, veemarkten, bedrijfssites en vervoermiddelen waar, zoals bedoeld in de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, voor voeding of voeder bestemde dieren worden gehouden;2° de inrichtingen voor de productie en de verwerking van zuivelproducten die vergund of erkend zijn overeenkomstig hetgeen bepaald is in het koninklijk besluit van 7 maart 1994 betreffende de erkenning van melkinrichtingen en kopers;3° de fabrikanten van eiproducten erkend in overeenstemming met hetgeen bepaald is in het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten; de pakstations erkend in overeenstemming met hetgeen bepaald is in Verordening (EEG) Nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren en de broederijen erkend in overeenstemming met hetgeen bepaald is in Verordening (EEG) Nr. 2782/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende de productie van en de handel in broedeieren en kuikens van pluimvee; 4° de inrichtingen voor de productie en de verwerking van honingproducten die worden uitgebaat in overeenstemming met hetgeen bepaald is in het koninklijk besluit van 28 mei 1975 betreffende honing;5° de inrichtingen erkend in overeenstemming met hetgeen bepaald is in de koninklijke besluiten van 30 april 1976 betreffende de keuring van en de handel in vis of van 30 december 1992 betreffende de erkenning en de inrichtingsvoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen;6° de andere inrichtingen dan de slachthuizen, erkend door de Minister die het dierenwelzijn onder zijn bevoegdheid heeft voor het uitvoeren van bepaalde slachtingen voorgeschreven door de ritus van een eredienst, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16, § 2, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;7° de erkende verzendingscentra en de erkende zuiveringscentra, de veilingen, de groothandelsmarkten, de vissersvaartuigen, de viskwekerijen, de groothandelaars-verdelers, de productiegebieden en de heruitzettingsgebieden geregistreerd overeenkomstig hetgeen bepaald is in het koninklijk besluit van 30 april 1976 betreffende de keuring van en de handel in vis;8° de in het land gevestigde grensinspectieposten die door de Europese Commissie erkend zijn in overeenstemming met hetgeen bepaald is in Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht en in Beschikking 2001/812/EG van de Commissie van 21 november 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van grensinspectieposten belast met veterinaire controles van producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht;9° de kleinhandelszaken als bedoeld in de koninklijke besluiten van 12 december 1955 betreffende de vleeswinkels en de daarbij behorende bereidingsplaatsen van 30 april 1976 betreffende de keuring van en de handel in vis en de andere kleinhandelszaken die vergund zijn in overeenstemming met hetgeen bepaald is in het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden.

Art. 16.Deze Overeenkomst geldt eveneens in de bedrijfsruimten of inrichtingen waar dierlijke bijproducten worden gebruikt voor diagnose, onderwijs en onderzoek.

Art. 17.De lijsten met de inrichtingen en andere plaatsen die erkend, vergund of geregistreerd zijn overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 15, worden geregeld bijgewerkt en worden ter informatie door het Agentschap meegedeeld aan de bevoegde gewestelijke diensten. Zij worden op de website van het Agentschap bekendgemaakt.

Art. 18.Onverlet de bepalingen bedoeld in artikel 14, worden bijkomende en bijzondere bepalingen vastgesteld in de gewestelijke Milieureglementeringen. Zij hebben tot doel elke contaminatie van het Milieu door niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten te vermijden.

Zij worden vastgelegd al naargelang van de categorie van dierlijke bijproducten die in de inrichtingen kunnen worden geproduceerd.

Art. 19.Dierlijke bijproducten mogen alleen worden verzameld en opgeslagen onder de voorwaarden die zijn vastgelegd voor de categorie waartoe zij behoren.

Wanneer materiaal van verschillende categorieën samen wordt verzameld in een zelfde recipiënt, behoort het mengsel in zijn geheel tot de categorie van het bestanddeel dat het hoogste risico inhoudt.

Materiaal van een bepaalde categorie mag ook worden verzameld en opgeslagen onder de voorwaarden die zijn vastgelegd voor het verzamelen en opslaan van materiaal van een hogere risicocategorie; als gevolg daarvan behoort het materiaal tot die hogere risicocategorie.

Art. 20.In de inrichtingen en andere productieplaatsen wordt het materiaal van de categorieën 1, 2 en 3 geïdentificeerd en gescheiden en dat blijft zo tijdens de hele duur van het verzamelen en de opslag.

De volgende vermeldingen moeten voluit en duidelijk leesbaar worden aangebracht op de recipiënten of verpakkingen : 1° voor materiaal van categorie 3, ander dan keukenafval : « Categorie 3 - Niet voor menselijke consumptie »;2° voor materiaal van categorie 2, behalve mest en de inhoud van het maagdarmkanaal : « Categorie 2 - Niet voor dierlijke consumptie »;3° voor materiaal van categorie 1 : « Categorie 1 - Uitsluitend geschikt voor verwijdering ». De specifieke kleur van de voor elk van deze drie categorieën bestemde recipiënten wordt, indien nodig, vastgesteld in bijlage II.

Art. 21.De voorschriften waaraan de producerende inrichtingen en andere plaatsen van productie moeten voldoen zijn weergegeven in bijlage II. HOOFDSTUK IV. - Denaturatie - Markering

Art. 22.De stoffen die verenigbaar zijn met de technologie voor het gebruik, de verwerking of de verwijdering van dierlijke bijproducten en met de milieueisen en die in de producerende en verwerkende inrichtingen,en die moeten worden gebruikt voor de denaturatie of het merken van dierlijke bijproducten, met uitzondering van hele kadavers, mest en de inhoud van het maagdarmkanaal, worden vermeld in of in toepassing van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

Hetzelfde geldt voor wat betreft de voorwaarden voor het gebruik van deze stoffen. Indien nodig worden deze voorwaarden verduidelijkt in bijlage II. Voor de denaturatie of het merken moet worden ingestaan door de exploitant van de producerende of verwerkende inrichting, die er tevens de kosten van draagt.

Al naargelang van de plaats of de omstandigheden wordt de officiële controle op de denaturatie of op het merken uitgevoerd door de bevoegde personen van ofwel het Agentschap ofwel de betreffende gewestelijke dienst.

Art. 23.In afwachting van een lijst van stoffen opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, moet enkel het gespecificeerd risicomateriaal gedenatureerd worden.

De Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de stoffen die mogen worden gebruikt voor deze denaturatie.

Art. 24.De bevoegde personen van het Agentschap kunnen de exploitant toestaan af te wijken van de verplichting tot denaturatie zoals bedoeld in artikel 23in volgende gevallen : - ofwel wordt het gespecificeerd risicomateriaal rechtstreeks, met gebruikmaking van een onschendbare transportuitrusting, van het productielokaal naar een onschendbare container overgebracht; in dit geval wordt het vervoermiddel verzegeld door de persoon van het Agentschap en het nummer van het zegel wordt vermeld op het in hoofdstuk VII bedoelde handelsdocument voor de traceerbaarheid; het ontzegelen gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het personeel van de bevoegde gewestelijke overheid van de plaats van bestemming; - ofwel wordt het gespecificeerd risicomateriaal rechtstreeks, met gebruikmaking van een onschendbare transportuitrusting, van het productielokaal naar het verwerkingslokaal; deze lokalen moeten gelegen zijn in eenzelfde gebouwengroep en voldoende dicht bij elkaar, zodat het gespecificeerd risicomateriaal zonder overlading van het ene lokaal naar het andere kan worden gebracht en zonder uitstel kan worden verwerkt.

Art. 25.Het is een producent verboden aan een geregistreerd of erkend vervoerder of ophaler dierlijke bijproducten over te dragen die niet conform de voorschriften van artikel 22 of 23 werden gedenatureerd, behalve indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking zoals bedoeld in artikel 24.

Evenzo is het een geregistreerd of erkend vervoerder of ophaler verboden dergelijke dierlijke bijproducten mee te nemen indien ze niet gedenatureerd zijn. HOOFDSTUK V. - Melding

Art. 26.Zodra dierlijke bijproducten, met uitzondering van mest en keukenafval van categorie 3, zijn geproduceerd, moet dit binnen vierentwintig uur door de producent worden gemeld aan een geregistreerd of erkend ophaler.

De melding gebeurt door het toezenden per fax, of door elk ander middel dat gelijkwaardige garanties biedt, van een handelsdocument voor de traceerbaarheid als bedoeld in hoofdstuk VII, waarvan de rubrieken 1 tot 3 naar behoren zijn ingevuld.

De producent van de dierlijke bijproducten mag de ophaler vrij kiezen uit de lijsten van ophalers die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI zijn vastgelegd.

Art. 27.Van het in artikel 26 bepaalde mag worden afgeweken voor dierlijke bijproducten waarvan de productie voorspelbaar is en de ophaling vooraf is geregeld op grond van contractuele afspraken tussen de producent en de ophaler.

In dat geval moet de ophaalfrequentie voldoende zijn om de hygiënische werkingsvoorwaarden in de producerende inrichting te verzekeren; bij de vaststelling van deze ophaalfrequentie moet rekening worden gehouden met de aard en de omvang van de activiteiten van de producerende inrichting en met de bestemming van de dierlijke bijproducten. HOOFDSTUK VI. - Ophaling, vervoer en intermediair hanteren

Art. 28.De dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 6, eerste streepje, mogen alleen worden opgehaald, gehanteerd en vervoerd door daartoe door de bevoegde gewestelijke overheden geregistreerde of erkende operatoren.

Deze registraties en erkenningen vermelden de categorie waartoe de bijproducten behoren die mogen worden opgehaald en vervoerd.

Sommige van die registraties of erkenningen zijn alleen geldig in crisisperioden.

Niet verwerkte dierlijke bijproducten van categorie 1 of 2 mogen alleen intermediaire handelingen zoals tussentijds hanteren of tijdelijk opslaan ondergaan respectievelijk in een intermediair categorie 1- of categorie 2-bedrijf daartoe erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden ofwel door de FOD indien de producten bestemd zijn voor de productie van technische producten.

Niet verwerkte dierlijke bijproducten van categorie 3 mogen alleen intermediaire handelingen zoals tussentijds hanteren of tijdelijk opslaan ondergaan in een intermediair categorie 3-bedrijf daartoe erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden, ofwel door het Agentschap indien het een intermediair bedrijf betreft dat het materiaal van categorie 3 uitsluitend verzendt naar een door het Agentschap erkend bedrijf voor de productie van veevoeders of voeders voor gezelschapsdieren,, ofwel door de FOD indien het een intermediair bedrijf betreft dat het materiaal van categorie 3 uitsluitend verzendt naar een technisch bedrijf.

De lijsten van ophalers, vervoerders en intermediaire bedrijven worden geregeld bijgewerkt en door de bevoegde diensten medegedeeld.

Zij worden op de websites van de bevoegde diensten bekendgemaakt.

Art. 29.Wanneer de productie hen op de gepaste manier werd gemeld of wanneer ze gepland is overeenkomstig contractuele bepalingen, dienen de ophalers van dierlijke bijproducten te handelen binnen een termijn zoals met de producent overeengekomen en die zodanig is vastgesteld dat de hygiënische werking van de producerende inrichting niet in het gedrang komt, en dat tegemoet gekomen wordt aan de specifieke voorwaarden zoals vermeld in bijlage II.

Art. 30.De dierenhouders en kadaverophalers zien erop toe dat de identificatie van de dieren met het oog op de registratie van de sterfte in de SANITEL-databank verzekerd is.

Wanneer de gemachtigde van de ophaler ter plaatse vaststelt dat een kadaver niet conform de reglementering op de identificatie van dieren werd geïdentificeerd, wordt de ophaling uitgesteld. Deze persoon dient het Agentschap zo spoedig mogelijk te verwittigen. De daaropvolgende ophaling van het kadaver door de erkende ophaler moet plaatsvinden binnen een termijn die twee werkdagen niet overschrijdt.

Art. 31.Voor het ophalen en het vervoeren van dierlijke bijproducten moeten hermetisch gesloten nieuwe verpakkingen of afgedekte lekvrije recipiënten worden gebruikt.

Recipiënten die opnieuw gebruikt kunnen worden en alle uitrusting of apparatuur die in contact zijn gekomen met dierlijke bijproducten moeten : 1° na elk gebruik gereinigd, gewassen en ontsmet worden;2° schoon worden gehouden;3° schoon en droog zijn voordat ze worden gebruikt. Indien er vanuit het oogpunt van de maatregelen die tot doel hebben te vermijden dat dieren van een bepaalde diersoort gevoederd worden met verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van dieren van dezelfde soort, een risico op kruisbesmetting bestaat, mogen de betrokken dierlijke bijproducten niet in hetzelfde vervoermiddel vervoerd worden. Voor zover de reglementering over de beperkingen inzake het vervoederen hierin voorziet, moeten de recipiënten die opnieuw gebruikt kunnen worden specifiek bestemd zijn voor het vervoer van dierlijke bijproducten van een welbepaalde diersoort.

Art. 32.Dierlijke bijproducten mogen alleen worden opgehaald, gehanteerd, vervoerd en opgeslagen in een intermediair bedrijf volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd voor de categorie waartoe zij behoren.

Als zij bestaan uit een mengsel van materiaal van verschillende risicocategorieën, behoort het geheel tot de categorie die het hoogste risico inhoudt.

Materiaal van een bepaalde categorie mag ook worden opgehaald, gehanteerd, vervoerd en opgeslagen volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd voor het ophalen, hanteren, vervoeren en de intermediaire handelingen in een intermediair bedrijf van materiaal van een hogere risicocategorie, op voorwaarde dat rubriek 4 van het handelsdocument voor de traceerbaarheid vermeldt dat het materiaal werd beschouwd als materiaal behorend tot deze hogere risicocategorie.

Art. 33.Wanneer het materiaal van categorieën 1, 2 en 3 bestemd is om gescheiden te worden gebruikt, verwerkt of verwijderd, moet het geïdentificeerd en gescheiden blijven tijdens de gehele duur van de ophaling, het vervoer en de opslag in een intermediair bedrijf.

De volgende vermeldingen moeten voluit en duidelijk leesbaar zijn aangebracht op het voertuig, het recipiënt, de bak of enige andere verpakking : 1° voor materiaal van categorie 3, de woorden « Categorie 3 - Niet voor menselijke consumptie »;2° voor materiaal van categorie 2, behalve mest en de inhoud van het maagdarmkanaal, de woorden « Categorie 2 - Niet voor dierlijke consumptie »;3° voor de inhoud van het maagdarmkanaal, en voor internationaal vervoer van mest, de woorden « Categorie 2 - Mest »;4° voor materiaal van categorie 1, de woorden « Categorie 1 - Uitsluitend geschikt voor verwijdering ».

Art. 34.Bij de ophaling en het vervoer van dierlijke bijproducten moet een handelsdocument voor de traceerbaarheid aanwezig zijn dat de desbetreffende categorie vermeldt, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VII.

Art. 35.Het vervoer en de opslag in een intermediair bedrijf van dierlijke bijproducten moet plaatsvinden bij een gepaste temperatuur om risico's voor de dierengezondheid of de volksgezondheid te vermijden.

In de mate waarin het gekoeld kan worden of in de mate waarin het niet houdbaar is bij kamertemperatuur, moet onverwerkt materiaal van categorie 3 dat kan worden gebruikt als grondstof voor dierenvoer in gekoelde of bevroren toestand worden vervoerd, tenzij het binnen 24 uur na het vertrek wordt verwerkt.

Voertuigen die bestemd zijn voor koel- of vriestransport moeten zo zijn ontworpen dat de vereiste temperatuur tijdens de volledige duur van het transport kan worden aangehouden.

Art. 36.Het in dit hoofdstuk bepaalde is niet van toepassing op keukenafval en etensresten van categorie 3.

De verplichting om erkend te zijn als intermediair bedrijf is niet van toepassing op het tussentijds hanteren en de tijdelijke opslag in een intermediair bedrijf van mest. HOOFDSTUK VII. - Traceerbaarheid.

Art. 37.De traceerbaarheid van dierlijke bijproducten die verzonden worden naar een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap wordt verzekerd door een begeleidend handelsdocument voor de traceerbaarheid, opgelegd in toepassing van bijlage II, hoofdstuk III, punt 4 van de Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

De traceerbaarheid van dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor een inrichting gelegen binnen het grondgebied van het Rijk wordt verzekerd door het handelsdocument voor de traceerbaarheid zoals bedoeld in artikel 39.

Deze documenten bevatten informatie omtrent de herkomst, de aard, de hoeveelheid, de bestemming, de opslag, het gebruik, de verwerking of de verwijdering van de dierlijke bijproducten.

Voor elke ophaling wordt een apart handelsdocument voor de traceerbaarheid opgesteld.

Art. 38.Wanneer een proces-verbaal werd opgesteld, wordt er een apart handelsdocument van traceerbaarheid opgesteld voor elk kadaver, karkas, levensmiddel van dierlijke oorsprong of partij die in beslag is genomen.

Art. 39.Voor de in het hoofdstuk VI bedoelde dierlijke bijproducten wordt de traceerbaarheid verzekerd bij middel van een handelsdocument voor de traceerbaarheid waarvan het model is weergegeven in bijlage IV. Voor de in de hoofdstukken IX en X bedoelde dierlijke bijproducten wordt de traceerbaarheid verzekerd bij middel van handelsdocumenten voor de traceerbaarheid waarvan de modellen zijn weergegeven in bijlagen V en VI.

Art. 40.De huiden van categorie 3 afkomstig van runderen die onderworpen werden aan een TSE-opsporingstest kunnen, vooraleer het resultaat van de snelle TSE-test gekend is en in afwachting van hun overbrenging naar een ander intermediair bedrijf of naar een technisch bedrijf (looierij), tijdelijk opgeslagen worden buiten het slachthuis, het intermediair bedrijf of het technisch bedrijf waar ze geproduceerd werden.

In dat geval treft het Agentschap de nodige maatregelen opdat het gebruik van het handelsdocument voor de traceerbaarheid zoals voorzien in bijlage IV wordt aangevuld met specifieke middelen voor het identificeren van de huiden en met bijkomende traceerbaarheidsdocumenten, teneinde te verzekeren dat de huiden van runderen waarvan de snelle TSE-test een ongunstig resultaat vertoont, verwijderd worden als categorie 1-materiaal.

Art. 41.De modaliteiten van de handelsdocumenten voor de traceerbaarheid, evenals een handleiding over het gebruik ervan is weergegeven in bijlage VII.

Art. 42.De exploitanten van de producerende inrichting en de inrichting van bestemming houden respectievelijk een UIT- en een IN-register bij van de dierlijke bijproducten.

Deze registers moeten de volgende gegevens bevatten : datum van productie, categorie, aard, diersoort, aantal, gewicht of volume, in voorkomend geval SANITEL-identificatie, ophaaldatum, ophaler, inrichting van bestemming, verwijzing naar de factuur voor de ophaling of naar het document dat deze bevestigt.

Deze gegevens mogen vervangen worden door verwijzingen naar de unieke identificatienummers van de handelsdocumenten voor de traceerbaarheid, op voorwaarde dat een verzameling van die documenten, die geregeld worden geviseerd door de controlediensten, ter plaatse wordt bewaard.

De registers mogen worden vervangen door een geïnformatiseerd systeem dat een gelijkwaardige garantie biedt. In dat geval moet de controledienst permanent toegang kunnen hebben tot het systeem en op het einde van elke werkdag over een uitgeprinte versie van de ingevoerde gegevens kunnen beschikken.

Onverminderd de specifieke reglementeringen voor bepaalde sectoren, worden de registers ter plaatse bewaard gedurende ten minste twee jaar.

Art. 43.Indien het gebruik van het handelsdocument voor de traceerbaarheid vereist is waarvan het model voorkomt in bijlage IV, dient de producent systematisch en schriftelijk de voor de plaats van bestemming bevoegde overheid te verwittigen ingeval van het ontbreken van de vermeldingen op de facturen dewelke een beschrijving geven van de dierlijke bijproducten en een bevestiging van de intermediaire handelingen, het gebruik, de verwerking of de verwijdering.

De producent bewaart ter plaatse een kopie van deze verwittigingen gedurende ten minste twee jaar.

Indien het gebruik van handelsdocumenten voor de traceerbaarheid vereist is waarvan de modellen voorkomen in bijlagen V en VI, dient de producent diezelfde Overheden op de hoogte te brengen van het niet retourneren van de originelen van het handelsdocument voor de traceerbaarheid. HOOFDSTUK VIII. - Bestemmingen

Art. 44.Dierlijke bijproducten mogen alleen worden gebruikt, verwerkt of verwijderd door operatoren die daartoe werden erkend op basis van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, of in overeenstemming met de afvalreglementeringen.

Materiaal van een welbepaalde categorie moet worden verzameld, gebruikt, verwerkt of verwijderd volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd voor de intermediaire handelingen, het gebruik, de verwerking of de verwijdering van materiaal van die categorie of van een hogere risicocategorie.

De vergunningen, registraties of erkenningen door de overheden afgeleverd aan intermediaire bedrijven, gebruikers en verwerkings- of verwijderingsbedrijven vermelden de aard en de categorie van het materiaal dat daar mag worden onderworpen aan intermediaire handelingen of dat mag worden verwerkt, gebruikt of verwijderd.

Sommige van die vergunningen, registraties of erkenningen gelden alleen in crisisperioden.

De lijsten van deze vergunde, geregistreerde of erkende bedrijven worden geregeld bijgewerkt en ter informatie door de bevoegde overheden medegedeeld aan de betrokken administraties. Zij worden op de websites van de bevoegde overheden bekendgemaakt.

Art. 45.Categorie 1-materiaal wordt : 1° of rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende en/of vergunde verbrandingsinstallatie, ofwel, voor wat betreft de kadavers van gezelschapsdieren en voor zover de bevoegde gewestelijke overheid dit toestaat, rechtstreeks verwijderd als afval door begraving;2° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend verwerkingsbedrijf en als afval verwijderd door verbranding of medeverbranding in een door de bevoegde gewestelijke overheid vergunde verbrandings- of medeverbrandingsinstallatie;3° of, in het geval van niet-verwerkt materiaal van categorie 1, opgeslagen in een intermediair categorie 1-bedrijf erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden, ofwel door de FOD indien het een intermediair bedrijf betreft dat het materiaal van categorie 2 uitsluitend verzendt naar een door de FOD erkend technisch bedrijf,;4° of, in het geval van verwerkt materiaal van categorie 1, opgeslagen in een opslagbedrijf erkend door de bevoegde gewestelijke overheden;5° of, in het geval van materiaal van categorie 1 dat het voorwerp uitmaakt van een ontheffing door de Europese reglementering ten aanzien van de bepalingen in de punten 1° en 2°, gebruikt in een technisch bedrijf erkend door de FOD.

Art. 46.Categorie 2-materiaal wordt : 1° of rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende en/of vergunde verbrandingsinstallatie;2° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend verwerkingsbedrijf en : - ofwel als afval verwijderd door verbranding of medeverbranding in een door de bevoegde gewestelijke overheid vergunde verbrandings- of medeverbrandingsinstallatie, - ofwel, in het geval van gesmolten vet, verder verwerkt in een door het Agentschap erkend categorie 2-oleochemisch bedrijf tot vetderivaten voor ander technisch gebruik dan in cosmetische, farmaceutische producten of medische hulpmiddelen;3° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend verwerkingsbedrijf en daarna verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende biogas- of composteerinstallatie, ofwel, in het geval van het daaruit resulterende eiwitmateriaal, gebruikt als biologische meststof of als bodemverbeteraar;4° of, als het van vis afkomstig materiaal betreft, ingekuild of tot compost verwerkt, overeenkomstig door de Europese Unie vast te leggen voorschriften;5° of, als het gaat om mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest, indien zij geen gevaar inhouden voor het verspreiden van een ernstige overdraagbare ziekte, - ofwel op het land uitgereden, met uitzondering van melk, biest en de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, met inachtneming van de door de bevoegde gewestelijke overheid vastgelegde bepalingen; - ofwel verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende biogas- of composteerinstallatie, waarbij het eruit resulterend materiaal kan aangewend worden als bodemverbeteraar; - ofwel, in het geval van mest en de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, behandeld in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend technisch bedrijf; - ofwel, in het geval van melk en biest, behandeld in een door de FOD erkend technisch bedrijf; 6° of gebruikt voor de productie van jachttrofeeën in een door de FOD erkend technisch bedrijf;7° of, in het geval van niet-verwerkt materiaal van categorie 2, opgeslagen in een intermediair categorie 2-bedrijf erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden, ofwel door de FOD indien het een intermediair bedrijf betreft dat het materiaal van categorie 2 uitsluitend verzendt naar een door de FOD erkend technisch bedrijf;8° of, in het geval van verwerkt materiaal van categorie 2, opgeslagen in een opslagbedrijf erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden, ofwel door het Agentschap indien het gesmolten vetten van categorie 2 betreft die uitsluitend bestemd zijn voor een categorie 2-oleochemisch bedrijf;9° of, in het geval van materiaal van categorie 2 dat het voorwerp uitmaakt van een ontheffing door de Europese reglementering ten aanzien van de bepalingen in de punten 1° tot 6°, gebruikt in een technisch bedrijf erkend door de FOD.

Art. 47.Categorie 3-materiaal wordt : 1° of rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende en/of vergunde verbrandingsinstallatie;2° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend verwerkingsbedrijf van categorie 1 en 2 en als afval verwijderd door verbranding of medeverbranding in een door de bevoegde gewestelijke overheid vergunde verbrandings- of medeverbrandingsinstallatie;3° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend categorie 3-verwerkingsbedrijf, en in het geval van gesmolten vetten, verwerkt in een door het Agentschap erkend categorie 3-oleochemisch bedrijf tot vetderivaten die bestemd zijn voor technisch gebruik;4° of verwerkt in een door de FOD erkend technisch bedrijf in het geval van dierlijke bijproducten die worden gebruikt als grondstoffen voor de vervaardiging van andere technische producten dan meststoffen en bodemverbeteraars;5° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkend technisch bedrijf, in het geval van dierlijke bijproducten die gebruikt worden als grondstoffen voor de vervaardiging van meststoffen of bodemverbeteraars;6° of gebruikt als grondstof in een door het Agentschap erkend bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van hondenkluiven;7° of verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende biogasinstallatie of composteerinstallatie;8° of, als het keukenafval en etensresten van categorie 3 betreft, verwerkt in een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende biogas- of composteerinstallatie, overeenkomstig de door haar vastgestelde voorschriften;9° of, als het materiaal afkomstig is van vis, ingekuild of tot compost verwerkt overeenkomstig door de Europese Unie vast te leggen voorschriften;10° of, in het geval van niet-verwerkt materiaal van categorie 3, opgeslagen in een intermediair categorie 3-bedrijf erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden, ofwel door het Agentschap indien het een intermediair bedrijf betreft dat het materiaal van categorie 3 uitsluitend verzendt naar een door het Agentschap erkend bedrijf voor de productie van diervoeders, ofwel door de FOD indien het een intermediair bedrijf betreft dat het materiaal van categorie 3 uitsluitend verzendt naar een door de FOD erkend technisch bedrijf;11° of, in het geval van verwerkt materiaal van categorie 3, opgeslagen in een opslagbedrijf erkend ofwel door de bevoegde gewestelijke overheden, ofwel door het Agentschap indien het een opslagbedrijf betreft dat uitsluitend verwerkte dierlijke eiwitten verzendt naar een bedrijf voor de vervaardiging van diervoeders of dat uitsluitend gesmolten vetten van categorie 3 verzendt naar een categorie 3-oleochemisch bedrijf.

Art. 48.In de voedselketen mogen alleen de niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten terechtkomen die onmiddellijk of na verwerking bruikbaar zijn voor de fabricage van voeders voor vee bestemd voor de productie van levensmiddelen, voeders voor huisdieren, meststoffen of bodemverbeteraars, overeenkomstig hetgeen bepaald is in Verordeningen (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002 en Nr. 999/2001 van 22 mei 2001.

Art. 49.De volgende wijzen van gebruik van dierlijke bijproducten en verwerkte producten zijn verboden : 1° onverminderd de bepalingen van hoofdstuk IX, de voedering van dieren met kadavers van dieren;2° de voedering van dieren met verwerkte kadavers of verwerkte delen van kadavers;3° de voedering van een diersoort met verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van karkassen van dieren van dezelfde soort;4° de voedering van vee, met inbegrip van dat gehouden door particulieren, met keukenafval en etensresten of dierenvoer dat keukenafval, etensresten of daarvan afgeleid materiaal bevat;5° het gebruik op weiden van andere biologische meststoffen of bodemverbeteraars dan mest;6° het gebruik in het voeder van vee, met uitzondering van voor de pelsproductie bestemde carnivoren : a) van verwerkte dierlijke eiwitten, b) van herkauwers afkomstige gelatine, c) van bloedproducten, d) van gehydrolyseerde eiwitten, e) van di- en tricalciumfosfaten van dierlijke oorsprong, f) van dierenvoer dat de hierboven genoemde producten bevatten;7° het gebruik in de voeding van herkauwers van dierlijke eiwitten en diervoeder dat dergelijke eiwitten bevat.

Art. 50.Voor zover deze producten gebruikt worden in overeenstemming met hetgeen bepaald is in de Verordeningen (EG) Nr. 999/2001 van 22 mei 2001 en (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, gelden de in artikel 49, 6° en 7°, bedoelde verbodsbepalingen niet voor : 1° het vervoederen aan niet-herkauwers van de onder a) tot en met c) bedoelde eiwitten en van daarmee vervaardigde diervoeders : a) vismeel, b) gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van niet-herkauwers en van huiden van herkauwers, c) dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat;2° het vervoederen aan herkauwers van de onder a) tot en met c) bedoelde eiwitten en van daarmee vervaardigde producten : a) melk, melkproducten en colostrum;b) eieren en eiproducten;c) van niet-herkauwers afkomstige gelatine;3° het vervoederen aan vissen van bloedproducten en bloedmeel afkomstig van niet-herkauwers, en van dierenvoer dat met dergelijke eiwitten vervaardigd is. HOOFDSTUK IX. - Voedering van sommige niet voor menselijke consumptie bestemde dieren

Art. 51.Mogen worden gebruikt voor de voedering van dieren uit dierentuinen of circussen, reptielen en roofvogels andere dan dieren uit dierentuinen of circussen, pelsdieren, wilde dieren waarvan het vlees niet voor menselijke consumptie bestemd is, honden in erkende kennels of honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute of maden voor gebruik als visaas : 1° categorie 2-materiaal, op voorwaarde dat het afkomstig is van dieren die niet zijn gedood of gestorven in verband met de aanwezigheid of de vermoede aanwezigheid van een op mens of dier overdraagbare ziekte;een voorbeeldlijst van voor dit doel bruikbaar categorie 2-materiaal geproduceerd in de sectoren vlees en vis is weergegeven in bijlage I, hoofdstuk I, C) ; 2° categorie 3-materiaal, met uitzondering van bloed, huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, varkenshaar, haar en bont afkomstig van andere dieren dan deze die werden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij ze geschikt werden verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht.

Art. 52.Los van de voorschriften die gelden voor alle producerende inrichtingen, gelden de volgende specifieke voorschriften voor de productie van het in artikel 51 bedoelde categorie 2- of categorie 3-materiaal : 1° van materiaal dat wordt aangeboden als karkassen, halve karkassen, kwartieren of andere delen, draagt elk stuk het keurmerk dat bevestigt dat het vlees niet geschikt is voor menselijke consumptie alsook een etiket dat ten minste het SANITEL-nummer, het slachthuis van herkomst, en de slachtdatum vermeldt;verder voor categorie 3-materiaal de vermelding « Categorie 3 - niet voor menselijke consumptie » en voor categorie 2-materiaal de vermelding « Categorie 2 - Voeder voor... », aangevuld met de naam van de specifieke diersoort(en) waarvoor het materiaal bestemd is. Als het gaat om ander categorie 2- of categorie 3-materiaal wordt dit verpakt en wordt elke verpakking verzegeld door de dierenarts van het Agentschap en voorzien van een etiket waarop dezelfde vermeldingen voorkomen; 2° het materiaal gaat tijdens het vervoer vergezeld van het handelsdocument voor de traceerbaarheid waarvan het model voorkomt in bijlage V;de dierenarts van het Agentschap bepaalt welke dierlijke bijproducten deze bestemming mogen krijgen, vult rubriek 3bis in met betrekking tot de diergeneeskundige certificatie en ondertekent het handelsdocument voor de traceerbaarheid.

Art. 53.Het in artikel 51 bedoelde categorie 2- en categorie 3-materiaal mag enkel worden opgehaald en vervoerd naar de gebruikers of verzamelcentra die daartoe speciaal door de FOD zijn erkend.

Art. 54.De lijsten met de erkende gebruikers en verzamelcentra voor de voedering van de in artikel 51 bedoelde dieren worden opgesteld door de FOD. De FOD staat in voor het toezicht op de bedrijfsruimten van de in het eerste lid bedoelde gebruikers en verzamelcentra, met name om te kunnen garanderen dat de betreffende dierlijke bijproducten uitsluitend voor de vergunde doeleinden worden gebruikt.

De FOD brengt het Agentschap op de hoogte van tekortkomingen of onregelmatigheden die zijn vastgesteld in deze inrichtingen met betrekking tot de taken van deze laatste, in het kader van de toepassing van onderhavige Overeenkomst.

Het Agentschap informeert de aanvrager van het gevolg dat zij aan de vraag hebben gegeven. HOOFDSTUK X. - Diagnose, onderwijs, onderzoek

Art. 55.Onverminderd de bepalingen van artikel 10, 11°, is het gebruik van dierlijke bijproducten voor diagnose, onderwijs en onderzoek gereglementeerd door de FOD. Dit gebruik is onderworpen aan het verkrijgen van een vergunning, afgeleverd door de FOD. De vergunning vermeldt het bedrijf waar het gebruik mag plaatsvinden, de eventuele bijzondere voorwaarden waaraan het gebruik onderworpen is, meer bepaald het land en productiebedrijf van waaruit de invoer is toegelaten, de eventuele vereisten voor de denaturatie, het ophalen en het vervoer van de dierlijke bijproducten, evenals de bestemming van het materiaal dat niet voor de voorziene doeleinden gebruikt zou zijn.

De FOD stelt het Agentschap en de bevoegde gewestelijke diensten in kennis van de door haar afgeleverde vergunningen.

Indien het de invoer vanuit derde landen of de intracommunautaire verwerving van dierlijke bijproducten betreft, wordt de aanvraag tot toelating voor invoer of verwerving behandeld overeenkomstig de bepalingen in de hoofdstukken XIV en XVI van zodra de vergunning voor gebruik is afgeleverd door de FOD. De FOD, en, voor wat betreft het materiaal dat niet voor de voorziene doeleinden gebruikt is, de bevoegde gewestelijke overheid, houden toezicht op de naleving van de voorwaarden vermeld in de vergunningen.

Het model van het handelsdocument voor de traceerbaarheid dat moet worden gebruikt voor het ophalen van de in dit hoofdstuk bedoelde dierlijke bijproducten is het model dat voorkomt in bijlage VI. HOOFDSTUK XI. - Bevoegdheden en taken van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu

Art. 56.De FOD : 1° werkt de regelgeving uit die betrekking heeft op de kwaliteitsnormen die gelden voor het op de markt brengen, de invoer, de uitvoer en de doorvoer van niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten die als grondstof kunnen worden gebruikt in de voedselketen;2° werkt de regelgeving uit met betrekking tot de inrichtings- en exploitatievoorwaarden van de technische bedrijven bedoeld in : - artikel 45, 5° (technische bedrijven die een toelating hebben om materiaal van categorie 1 te verwerken); - artikel 46, 5°, laatste streepje (technische bedrijven voor de behandeling van melk en biest), 6° (bedrijven voor de productie van jachttrofeëen) en 9° (technische bedrijven die een toelating hebben om materiaal van categorie 2 te verwerken); - artikel 47, 4° (technische bedrijven andere dan deze die meststoffen of bodemverbeteraars vervaardigen), en 10° (intermediaire bedrijven die dierlijke bijproducten uitsluitend verzenden naar door de FOD erkende technische bedrijven).

Deze Dienst erkent deze inrichtingen en gaat er na of de dierlijke bijproducten uitsluitend voor de voorziene doeleinden worden gebruikt en of de exploitant alle nodige maatregelen neemt opdat de dierlijke bijproducten de technische producten niet besmetten; 3° werkt de regelgeving uit met betrekking tot de gezondheidsvoorwaarden en levert de toelatingen voor gebruik van dierlijke bijproducten af bestemd voor : - diagnose, onderwijs en onderzoek, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk X; - rechtstreekse voedering van de dieren bedoeld in artikel 51;

Deze Dienst gaat er na of de dierlijke bijproducten uitsluitend voor de voorziene doeleinden worden gebruikt en of de exploitant alle nodige maatregelen neemt teneinde elke contaminatie door dierlijke bijproducten te voorkomen. 4° werkt de regelgeving uit met betrekking tot de gezondheidsvoorwaarden bij doorvoer van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in de artikelen 6 en 8 en houdt toezicht op de naleving van deze bepalingen. De FOD stelt het Agentschap in kennis van tekortkomingen of onregelmatigheden die zijn vastgesteld in inrichtingen waarop ze toezicht uitoefenen, in verband met de taken van het Agentschap zoals gedefinieerd in onderhavige Overeenkomst. Het Agentschap informeert de FOD van het gevolg dat het aan de vraag heeft gegeven.

De overtredingen die naar aanleiding van de door de FOD uitgevoerde controles worden vastgesteld, worden al naargelang van het geval weergegeven in een mededeling, een waarschuwing of een proces-verbaal dat kan leiden tot een administratieve boete of tot een strafrechtelijke vervolging. Tevens kunnen bestuurlijke maatregelen worden getroffen zoals een gehele of gedeeltelijke schorsing of een intrekking, geheel of gedeeltelijk, van de erkenning of de vergunning. HOOFDSTUK XII. - Bevoegdheden en taken van het Agentschap

Art. 57.Het Agentschap staat in voor de veterinaire controles op dierlijke bijproducten bij de invoer vanuit derde landen.

Het controleert de gezondheidsvoorwaarden die van toepassing zijn bij het intracommunautaire handelsverkeer, de uitvoer en de doorvoer van de niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 7.

Het reikt de gezondheidscertificaten uit die vereist zijn bij het intracommunautaire handelsverkeer, de uitvoer en de doorvoer van dierlijke bijproducten, met inbegrip van die bedoeld in artikel 6.

De voorwaarden waaronder deze controles worden vervuld, zijn vastgesteld in de hoofdstukken XIV tot XVIII.

Art. 58.Het Agentschap werkt de regelgeving uit met betrekking tot de gezondheidsvoorwaarden inzake inrichting en exploitatie van de productiebedrijven bedoeld in artikel 15 die dierlijke bijproducten produceren. Het erkent deze inrichtingen of geeft ze vergunningen.

Voor wat betreft de inrichtingen die gevestigd zijn op hetzelfde terrein als een door de bevoegde gewestelijke overheid erkende inrichting, is het advies van deze laatste vereist voorafgaand aan de toekenning van de erkenning. Indien binnen de 30 dagen geen advies is verstrekt, wordt dit beschouwd als een akkoordbevinding.

Het gaat er na of de exploitant alle nodige maatregelen neemt opdat de niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten geen levensmiddelen besmetten, niet anderszins in de voedselketen terechtkomen dan in overeenstemming met de voorschriften die zijn vastgesteld door de voor de veiligheid van de voedselketen bevoegde autoriteiten en worden overgedragen aan een door de bevoegde overheid geregistreerd, vergund of erkend ophaler.

Art. 59.Het Agentschap werkt de regelgeving uit met betrekking tot de gezondheidsvoorwaarden inzake inrichting en exploitatie van : - oleochemische bedrijven zoals bedoeld in de artikelen 46, 2°, tweede streepje, en 47, 3°; - de productiebedrijven zoals bedoeld in artikel 47, 6°, waar dierlijke bijproducten, verwerkt of niet, worden gebruikt voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren; - de intermediaire bedrijven en opslagbedrijven zoals bedoeld in artikel 47, 10° en 11°, die dierlijke bijproducten uitsluitend verzenden naar door het Agentschap erkende bedrijven.

Het erkent en controleert deze inrichtingen.

Het gaat er na, overeenkomstig de bepalingen van artikel 26 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, of de exploitant alle nodige maatregelen neemt opdat de dierlijke bijproducten uitsluitend voor de voorziene doeleinden worden gebruikt, of zij de voeders voor gezelschapsdieren, de vetderivaten en de meststoffen of bodemverbeteraars niet besmetten en of ze niet anderszins in de voedselketen terechtkomen dan in overeenstemming met de voor de veiligheid van de voedselketen vastgestelde voorschriften.

Art. 60.Het Agentschap kan een systeem van toezicht opzetten in de inrichtingen die niet door haar erkend zijn, en die niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten op de markt brengen die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van voeders voor vee bestemd voor de productie van levensmiddelen of voeders voor gezelschapsdieren, meststoffen of bodemverbeteraars.

Dit toezicht heeft tot doel na te gaan of alle nodige maatregelen genomen zijn opdat de dierlijke bijproducten niet anderszins in de voedselketen terechtkomen dan in overeenstemming met de voor de veiligheid van de voedselketen vastgestelde voorschriften.

Art. 61.Het Agentschap werkt de regelgeving uit met betrekking tot de gezondheidsvoorwaarden bij doorvoer van de dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 7 en houdt toezicht op de naleving van deze bepalingen.

Art. 62.De personen die daartoe worden aangewezen ingevolge het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen voeren de controles uit die deze Overeenkomst aan het Agentschap oplegt.

Art. 63.Bij de uitvoering van hun prestaties in de producerende inrichtingen zijn de in artikel 62 bedoelde personen er, voor wat de dierlijke bijproducten aangaat, mee belast : 1° technische bijstand te verlenen bij het sorteren volgens de verschillende categorieën, conform de in bijlage I opgenomen lijsten;2° na te gaan of de voor menselijke consumptie geschikte producten niet worden besmet door de dierlijke bijproducten, of de dierlijke bijproducten niet terechtkomen in het circuit voor producten die geschikt zijn voor menselijke consumptie en geen materiaal van een lagere risicocategorie contamineren;3° aan de exploitant telkens wanneer nodig het document « Bewijs van inbeslagname » te overhandigen waarvan het model voorkomt in bijlage III om hem aldus in kennis te stellen van de productie van dierlijke bijproducten als gevolg van een beslissing bij de keuring of bij de gezondheidscontrole;4° wat de dierenartsen-keurders betreft, rubriek 3bis in te vullen van het handelsdocument voor de traceerbaarheid waarvan het model voorkomt in bijlage V;5° geregeld controle uit te oefenen op het gebruik en het bewaren van de handelsdocumenten voor de traceerbaarheid die verklaren dat de dierlijke bijproducten daadwerkelijk zijn opgehaald, gebruikt, verwerkt of verwijderd door daartoe vergunde, geregistreerde of erkende operatoren en daarbij geregeld de overeenstemming na te gaan tussen de handelsdocumenten voor de traceerbaarheid en de door de ophalers opgemaakte facturen.6° de bevoegde gewestelijke overheid in kennis te stellen van tekortkomingen of onregelmatigheden in verband met de gewestelijke reglementeringen betreffende dierlijk afval die door hen worden vermoed of vastgesteld.

Art. 64.De in artikel 62 bedoelde personen zien in de daartoe erkende inrichtingen toe op de naleving van de reglementaire voorschriften betreffende de vervaardiging van voeders voor gezelschapsdieren of veevoeders, overeenkomstig de bepalingen van artikel 26 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

Art. 65.De in artikel 62 bedoelde personen zien in de inrichtingen zoals bedoeld in artikel 59 toe, met name door het nemen van monsters, op de naleving van de reglementaire voorschriften betreffende de identificatie, de opslag en het vervoer van voor de voedselketen bestemde verwerkte of niet verwerkte dierlijke bijproducten die geschikt zijn om te worden gebruikt voor de vervaardiging van voeders voor vee bestemd voor de productie van levensmiddelen of voeders voor gezelschapsdieren.

Art. 66.De in artikel 62 bedoelde personen bevestigen de door hen bij toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk uitgevoerde controles door op de desbetreffende documenten de datum, hun stempel en hun handtekening aan te brengen.

Art. 67.Het Agentschap stelt de bevoegde gewestelijke overheden in kennis van tekortkomingen of onregelmatigheden die zijn vastgesteld in inrichtingen waarop het toezicht uitoefent, in verband met de taken van de Gewesten zoals gedefinieerd in onderhavige Overeenkomst.

De bevoegde gewestelijke overheid informeert het Agentschap van het gevolg dat zij aan de vraag hebben gegeven. HOOFDSTUK XIII. - Bevoegdheden en taken van de Gewesten

Art. 68.De gewestelijke overheden reglementeren en controleren de ophaling en het vervoer van de dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6.

De gewestelijke overheden reglementeren en controleren de productie, de intracommunautaire handel, de invoer, de uitvoer, de intermediaire handelingen, het verwerken, het opslaan, het gebruik en het verwijderen van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6, bij vertrek vanuit, in of naar de inrichtingen zoals bedoeld in : - artikel 45, 1° en 2° (verwijdering als afval), 3° (intermediaire categorie 1-bedrijven) en 4° (categorie 1-opslagbedrijven); - artikel 46, 1° en 2°, eerste streepje (verwijdering als afval), 3° (productie van biogas of compost), 5°, eerste tot en met derde streepje (gebruik of verwerking van mest, inhoud van het maagdarmkanaal, melk en colostrum), 7° (intermediaire categorie 2-bedrijven) en 8° (categorie 2-opslagbedrijven), met uitzondering van de intermediaire bedrijven die dierlijke bijproducten uitsluitend verzenden naar door de FOD of door het Agentschap erkende bedrijven, en de opslagbedrijven die dierlijke bijproducten uitsluitend verzenden naar door het Agentschap erkende bedrijven; - artikel 47, 1° en 2° (verwijdering als afval), 3° (categorie 3-verwerkingsbedrijven), 5° (vervaardiging van meststoffen of bodemverbeteraars), 7° en 8° (productie van biogas of compost), evenals 10° (intermediaire categorie 3-bedrijven) en 11° (categorie 3-opslagbedrijven), met uitzondering van de intermediaire bedrijven die dierlijke bijproducten uitsluitend verzenden naar door de FOD erkende bedrijven, en de intermediaire bedrijven en opslagbedrijven die dierlijke bijproducten uitsluitend verzenden naar door het Agentschap erkende bedrijven.

Zij stellen de exploitatievoorwaarden vast en reiken de vereiste vergunningen, registraties en erkenningen uit voor wat betreft de activiteiten zoals bedoeld in de voorgaande alinea's, en oefenen er regelmatig controle op uit. Voor wat betreft de inrichtingen die gevestigd zijn op hetzelfde terrein als een door het Agentschap erkende inrichting, is het advies van het Agentschap vereist voorafgaand aan de toekenning van de vergunning, de registratie of de erkenning. Indien binnen de 30 dagen geen advies is verstrekt, wordt dit beschouwd als een akkoordbevinding.

De controles hebben in het bijzonder betrekking op de exploitatievoorwaarden van deze inrichtingen, op de voorwaarden inzake intermediair hanteren, opslag, gebruik, verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten en op de traceerbaarheid ervan. Ze worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 26 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002. De verplichte periodieke aangiften van de opgehaalde dierlijke bijproducten door de ophalers worden gecontroleerd. Het vervoer van dierlijke bijproducten wordt steekproefsgewijs gecontroleerd.

Wanneer bij deze controles onregelmatigheden worden vastgesteld in verband met de federale wetgeving op het gebied van de volksgezondheid of de dierengezondheid, worden de bevoegde federale diensten hiervan verwittigd.

Art. 69.Los van het toezicht dat bij toepassing van hetgeen bepaald is in artikel 68 wordt uitgeoefend, zetten de bevoegde gewestelijke overheden in de inrichtingen van de voedselketen een controle op met betrekking tot de naleving van de gewestelijke milieuregelgevingen aangaande afval.

Die controles worden zodanig opgezet dat het volgende toezicht in de betrokken plaatsen en inrichtingen gegarandeerd wordt : 1° Sectoren vlees en vis : de slachthuizen, vismijnen, uitsnijderijen, vleeswarenfabrieken, andere inrichtingen uit de vissector evenals de inrichtingen voor opslag, distributie en kleinhandel worden bezocht volgens een planning die rekening houdt met het risico en de omvang van de activiteiten;2° Sectoren dierlijke producties, melk of melkproducten, eieren of eiproducten, honingproducten en diervoeders : volgens een vastgestelde planning die rekening houdt met het risico en met de omvang van de productie van dierlijke bijproducten in die inrichtingen. Daarnaast behandelen de gewestelijke overheden de klachten en de vermoedens schriftelijk overgemaakt door het Agentschap.

Art. 70.De in artikel 69 beoogde controles hebben in het bijzonder betrekking op de exploitatievoorwaarden van de inrichtingen alsook op de denaturatie, het markeren, de opslag, de ophaling, de bestemming en de traceerbaarheid van de dierlijke bijproducten.

Om eventuele tegenstrijdigheden op te sporen, worden door diezelfde autoriteiten documentencontroles uitgevoerd waarbij de door het Agentschap verstrekte lijsten van producerende inrichtingen worden vergeleken met die van de inrichtingen waar dierlijke bijproducten worden opgehaald die door de ophalers worden verstrekt in de periodieke aangiften betreffende het ophalen van dierlijke bijproducten.

Art. 71.De bevoegde gewestelijke overheden stellen het Agentschap in kennis van tekortkomingen of onregelmatigheden die zij vastgestellen in inrichtingen waarop ze het toezicht uitoefenen, in verband met de taken van het Agentschap zoals gedefinieerd in onderhavige Overeenkomst.

Het Agentschap informeert de bevoegde gewestelijke overheid van het gevolg dat zij heeft gegeven.

Art. 72.De overtredingen die naar aanleiding van de door de bevoegde gewestelijke overheden uitgevoerde controles worden vastgesteld, worden al naargelang van het geval weergegeven in een mededeling, een waarschuwing of een proces-verbaal dat kan leiden tot een administratieve boete of tot een strafrechtelijke vervolging. Tevens kunnen bestuurlijke maatregelen worden getroffen zoals een gehele of gedeeltelijke schorsing of een intrekking, geheel of gedeeltelijk, van de vergunning, de registratie of de erkenning. In voorkomend geval wordt aan de bevoegde gewestelijke, provinciale of gemeentelijke overheid een schorsing of intrekking van de milieuvergunning voorgesteld.

Art. 73.Tijdens de controles die ze uitoefenen in toepassing van dit hoofdstuk, stellen de bevoegde personen van de gewestelijke overheden het Agentschap of de FOD in kennis van tekortkomingen of onregelmatigheden in verband met de federale reglementeringen betreffende gezondheidseisen of veterinairrechtelijke eisen die door hen worden vermoed of vastgesteld.

Deze personen brengen verslag uit over de controles die zij in toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk en volgens hun eigen dienstinstructies hebben uitgevoerd. HOOFDSTUK XIV. - Invoer uit derde landen

Art. 74.Wanneer de beslissing van de controledierenarts de productie van dierlijke bijproducten in een grensinspectiepost teweegbrengt naar aanleiding van veterinaire controles bij de invoer van dieren of levensmiddelen van dierlijke oorsprong als bedoeld in de Europese Reglementering, gelden de in deze Overeenkomst opgenomen bepalingen, behalve indien de geweigerde dieren of levensmiddelen conform de in die reglementering vastgestelde procedures worden teruggezonden.

Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de resten van stalen geanalyseerd in de grensinspectiepost.

Art. 75.Bij de invoer van dierlijke bijproducten uit derde landen, worden de taken als volgt verdeeld tussen de gewestelijke diensten en het Agentschap.

Het Agentschap voert in de grensinspectieposten de controles uit die worden beoogd door de Europese Reglementering betreffende de controles bij invoer, overeenkomstig hetgeen bepaald is in hoofdstuk VIII van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

Wanneer de dierenarts van het Agentschap de invoer toestaat van dierlijke bijproducten onder begeleiding van een gezondheidscertificaat, brengt hij via een TRACES-bericht de officiële autoriteit op de hoogte die bevoegd is voor de plaats van bestemming, namelijk het hoofd van de Provinciale controle-eenheid als de ontvanger in het land gevestigd is.

Indien het gaat om dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6, stelt het hoofd van de Provinciale controle-eenheid meteen de bevoegde gewestelijke dienst in kennis van de identificatiegegevens van de zending en van de bestemming ervan.

Als de dierlijke bijproducten onder douanecontrole blijven, blijven zij onder de gezondheidscontrole van het Agentschap tot wanneer de veterinaire controle plaatsvindt bij vertrek met het oog op de verzending naar de uiteindelijke verwerkende of gebruikende inrichting.

Voor het vervoer van dierlijke bijproducten van de grensinspectiepost of het douanedepot naar de inrichting van bestemming moeten de documenten voorhanden zijn die zijn vermeld in de Europese Reglementering betreffende de controles bij invoer en overeenkomstig de Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002.

In voorkomend geval zorgt het Agentschap via een TRACES-bericht voor het terugzenden van de informatie naar de grensinspectiepost.

De bevoegde gewestelijke diensten bezorgen het Agentschap, en in het bijzonder de dierenartsen van de grensinspectieposten onverwijld de geactualiseerde lijsten met de bedrijven die erkend zijn voor het opslaan, het gebruiken, het verwerken of het verwijderen van dierlijke bijproducten waar de betreffende bijproducten naartoe kunnen worden gebracht.

Art. 76.Wanneer een provinciale controle-eenheid bij middel van een TRACES-bericht van een grensinspectiepost van een andere lidstaat in kennis wordt gesteld van de invoer van dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor een op het door die eenheid gecontroleerde grondgebied gevestigde inrichting die onder het toezicht van de gewestelijke dienst staat, deelt het hoofd van de provinciale controle-eenheid aan deze administratie zo snel mogelijk de identificatiegegevens van de zending en de bestemming ervan mede. HOOFDSTUK XV. - Uitvoer naar derde landen

Art. 77.Onverminderd de verbodsbepalingen in verband met de uitvoer van bepaalde dierlijke bijproducten, zijn wat betreft de uitvoer naar derde landen van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6, de taken als volgt verdeeld tussen het Agentschap en de gewestelijke diensten.

De bevoegde gewestelijke dienst die moet instaan voor het toezicht op de verzendende inrichting dient de aanvraag in bij het derde land van bestemming en, in voorkomend geval, bij de lidstaten van doorvoer. In voorkomend geval onderhandelt de gewestelijke dienst over het model van het gezondheidscertificaat en legt het vervolgens voor akkoord voor aan het hoofdbestuur van het Agentschap, in het bijzonder voor wat de clausules betreft die het moet waarborgen. Het Agentschap wordt van deze beslissing, en in voorkomend geval van het model van certificaat, in kennis gesteld.

Indien geen gezondheidscertificaat vereist is, controleert de gewestelijke dienst de uitvoer, overeenkomstig de Gewestelijke wetgeving en voornoemde Verordening (EEG) Nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993.

Indien de zendingen moeten vergezeld gaan van gezondheidscertificaten, brengt de gewestelijke dienst het hoofdbestuur van het Agentschap op de hoogte, evenals van de eventuele planning van de zendingen.

Bij elke zending verzoekt de aanvrager-producent de provinciale controle-eenheid ten minste twee dagen vooraf om een certificerend ambtenaar in te schakelen; het verzoek dient alle voor het verstrekken van een gezondheidscertificaat benodigde gegevens te bevatten.

Die ambtenaar dient de gezondheidscertificaten uit te reiken op grond van de informatie door de gewestelijke dienst overgemaakt en, in voorkomend geval, door de verzendende inrichting ter beschikking gesteld. Indien het verzegelen van de vervoermiddelen vereist is, gebeurt dit onder de verantwoordelijkheid van de gewestelijke dienst.

Als de dierlijke bijproducten later worden overgeladen, mag de verzegeling van het nieuwe vervoermiddel, indien die niet door een douaneambtenaar wordt uitgevoerd, worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de gewestelijke dienst. Het nieuwe nummer van het zegel moet op het uitvoer-douanedocument vermeld worden.

De gewestelijke dienst verwerkt de informatie die terugkomt van de overheid van het derde land van bestemming.

Art. 78.Het Agentschap werkt de regelgeving uit met betrekking tot de uitvoer naar derde landen van de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 7 en de FOD deze met betrekking tot de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 8, voor zover die handelingen onderworpen zijn aan gezondheidseisen of veterinairrechtelijke voorschriften.

Het controleert de naleving van deze reglementaire bepalingen. HOOFDSTUK XVI. - Intracommunautaire verwerving

Art. 79.Wanneer het gaat om het op het grondgebied van het Rijk vanuit andere lidstaten binnenbrengen van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6 en waarvan het intracommunautair handelsverkeer onderworpen is aan specifieke voorwaarden in toepassing van artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, geldt de hierna volgende taakverdeling tussen het Agentschap en de gewestelijke diensten.

De door de verzendende lidstaat of de aanvrager-producent ingediende aanvraag wordt onderzocht door de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de plaats van bestemming. Dit onderzoek wordt, voor wat betreft de gezondheidsvoorwaarden, gevoerd in overleg met het Agentschap.

De gewestelijke dienst ziet erop toe dat de informatie aangaande elke zending, met opgave van de volledige identificatie van de dierlijke bijproducten, die aan haar moet worden toegezonden door de autoriteit die bevoegd is voor de plaats van herkomst, geschiedt volgens een andere methode dan het TRACES-systeem, behalve als de Europese Commissie in het kader van bijzondere maatregelen van diergeneeskundige politie een gezondheidscertificaat en het gebruik van het TRACES-systeem vereist.

Zodra een beslissing werd genomen, stelt de gewestelijke dienst het hoofdbestuur van het Agentschap hiervan in kennis, alsook van de eventuele planning van de zendingen.

Wanneer een Provinciale controle-eenheid bij middel van een TRACES-bericht van de bevoegde Overheid van de lidstaat van verzending in kennis wordt gesteld van de aanvoer van dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor een op het door die eenheid gecontroleerde grondgebied gevestigde inrichting die onder het toezicht van de gewestelijke dienst staat, deelt het hoofd van de provinciale controle-eenheid aan deze administratie zo snel mogelijk de identificatiegegevens van de zending en de bestemming ervan mede.

De gewestelijke dienst controleert de zendingen, in overeenstemming met de Gewestelijke wetgeving en voornoemde Verordening (EEG) Nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993.

De gewestelijke dienst voert de controles ter plaatse uit waarbij met name wordt nagegaan of de registers worden bijgehouden en of de dierlijke bijproducten uitsluitend voor reglementaire doeleinden worden gebruikt.

Indien gebruik gemaakt werd van het TRACES-systeem informeert de gewestelijke dienst de Provinciale controle-eenheid, die ervoor instaat dat de informatie wordt teruggestuurd naar de autoriteit van de lidstaat van verzending.

Art. 80.Het Agentschap werkt de regelgeving uit met betrekking tot het binnenbrengen op het grondgebied van het Rijk vanuit andere lidstaten van de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 7 en de FOD deze met betrekking tot de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 8, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, voor zover die handelingen onderworpen zijn aan gezondheidseisen of veterinairrechtelijke voorschriften.

Het controleert de naleving van deze reglementaire bepalingen. HOOFDSTUK XVII. - Verzending naar andere lidstaten

Art. 81.Waar het gaat om de verzending naar andere lidstaten van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6 en waarvan het intracommunautair handelsverkeer onderworpen is aan specifieke voorwaarden in toepassing van artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, geldt de hierna volgende taakverdeling tussen het Agentschap en de gewestelijke diensten.

De aanvraag om voorafgaande toestemming wordt door de voor de plaats van verzending bevoegde gewestelijke diensten toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaten van doorvoer. De gewestelijke dienst ziet erop toe dat, indien geen gezondheidscertificaat vereist is, de informatie over elke zending, met opgave van de volledige identificatie van de dierlijke bijproducten, die zij aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming moet toezenden, geschiedt volgens een andere methode dan het TRACES-systeem. In het tegenovergestelde geval ziet zij erop toe dat van het TRACES-systeem gebruik wordt gemaakt. Het Agentschap wordt van de beslissing in kennis gesteld.

Indien geen gezondheidscertificaat vereist is, controleert de gewestelijke dienst de zendingen, in overeenstemming met de Gewestelijke wetgeving en voornoemde Verordening (EEG) Nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993.

De gewestelijke dienst voert de controles ter plaatse uit, met name om na te gaan of de registers worden bijgehouden.

De gewestelijke dienst staat ervoor in dat de autoriteit van de lidstaat van bestemming wordt ingelicht.

Als de zendingen moeten vergezeld gaan van gezondheidscertificaten, stelt de gewestelijke dienst de provinciale controle-eenheid van het Agentschap hiervan in kennis, alsook van de eventuele planning van de zendingen.

Bij elke zending verzoekt de aanvrager-producent de provinciale controle-eenheid ten minste twee dagen vooraf om een certificerend ambtenaar in te schakelen; het verzoek dient alle op de zending betrekking hebbende gegevens te vermelden.

Die agent dient de gezondheidscertificaten uit te reiken op grond van de informatie door de gewestelijke dienst overgemaakt en, in voorkomend geval, door de verzendende inrichting ter beschikking gesteld. Indien het verzegelen van de vervoermiddelen vereist is, gebeurt dit onder de verantwoordelijkheid van de gewestelijke dienst.

Het Agentschap stelt de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming en de lidstaten van doorvoer in kennis bij middel van het TRACES-systeem, met opgave van de volledige identificatie van de dierlijke bijproducten.

Het Agentschap stelt de bevoegde gewestelijke dienst in kennis van de informatie die terugkeert van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming.

Art. 82.Het Agentschap werkt, de regelgeving uit met betrekking tot de verzending naar andere lidstaten van de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 7 en de FOD deze met betrekking tot de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 8, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van 3 oktober 2002, voor zover die handelingen onderworpen zijn aan gezondheidseisen of veterinairrechtelijke voorschriften.

Het controleert de naleving van deze reglementaire bepalingen. HOOFDSTUK XVIII. - Doorvoer

Art. 83.Onder doorvoer wordt verstaan, elke verplaatsing doorheen het grondgebied van het Rijk van dierlijke bijproducten afkomstig van en met als bestemming een andere lidstaat en/of een derde land.

Art. 84.Zijn als enige bevoegd voor de doorvoer van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in de artikelen 6 en 8, de hiernavolgende diensten van de FOD : 1° voor het uitwerken van de regelgeving : de dienst Risicobeheer van het directoraat-generaal Leefmilieu;2° voor de controle : de federale inspectie leefmilieu.

Art. 85.Het Agentschap werkt de regelgeving uit met betrekking tot de doorvoer van de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 7, voor zover deze handelingen onderworpen zijn aan gezondheidseisen of veterinairrechtelijke voorschriften.

Het Agentschap controleert de naleving van deze reglementaire bepalingen.

Art. 86.De FOD, werkt de regelgeving uit met betrekking tot de doorvoer van de dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 8, voorzover deze handelingen onderworpen zijn aan gezondheidseisen of veterinairrechtelijke voorschriften.

Deze dienst controleert de naleving van deze reglementaire bepalingen. HOOFDSTUK XIX. - Bepalingen betreffende de financiering

Art. 87.De kosten van de prestaties die in uitvoering van deze Overeenkomst worden verricht door de bevoegde personen van het Agentschap, de FOD of de diensten van de gewestelijke overheden van Leefmilieu zijn ten laste van hun respectievelijke administraties.

Art. 88.Behalve wanneer een bijzondere reglementering het anders bepaalt, zijn de kosten voor het vervoer, het ophalen, de intermediaire handelingen, het verwerken, het opslaan, het gebruik of het verwijderen van dierlijke bijproducten, met inbegrip van die welke gerechtelijk of administratief in beslag werden genomen, geheel ten laste van de eigenaar.

Bij gebreke daarvan zijn zij ten laste van de producent, de houder, of, in het geval van een grensinspectiepost, van de bij de lading betrokken persoon of diens vertegenwoordiger, in de zin van de Europese Reglementering betreffende de controles bij invoer vanuit derde landen.

Art. 89.Indien geen enkele van de in artikel 88 bedoelde personen tijdig kan worden geïdentificeerd of indien deze persoon niet kan of wil betalen, bekostigt de dienst die bevoegd is voor de betrokken dierlijke bijproducten, ten voorlopigen titel, de verwijdering ervan. HOOFDSTUK XX. - Slotbepalingen

Art. 90.De na het afsluiten van deze Overeenkomst gepubliceerde bepalingen tot wijziging of uitvoering van : 1° Verordening (EG) Nr.999/2001 van 22 mei 2001, wat de toepassing betreft van de artikelen 7, 8 en 9 betreffende gespecificeerd risicomateriaal en verbodsbepalingen in verband met diervoeding, 2° Verordening (EG) Nr.1774/2002 van 3 oktober 2002, worden geïnterpreteerd volgens de door de Overeenkomst vastgelegde doelstellingen, voor zover zij niet raken aan de respectieve taken van de overeenkomstsluitende partijen.

Art. 91.De bepalingen van deze Overeenkomst worden, voor zover dat noodzakelijk is, ingepast in de relevante reglementeringen van de FOD, het Agentschap en de gewestelijke Ministeries van Leefmilieu. De ondertekenende Ministers stellen de voor de toepassing van deze bepalingen noodzakelijke middelen ter beschikking.

Met betrekking tot de bepalingen die moeten worden uitgevoerd door de onder hun gezag staande administraties, treffen de ondertekenende Ministers binnen zes maanden middels dienstinstructies de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de eenvormige toepassing ervan in het hele land.

Met betrekking tot de bepalingen die geldig zijn ten aanzien van derden, dienen de ondertekenende Ministers ontwerpwetten of decreten in en treffen zij de reglementaire maatregelen die noodzakelijk zijn voor de eenvormige toepassing ervan in het hele land.

Art. 92.De leidinggevende ambtenaren van de in de aanhef van deze Overeenkomst bedoelde administraties kunnen de bijlagen erbij in gezamenlijk overleg wijzigen.

Zij kunnen tevens, in gezamenlijk overleg, het beschikkend gedeelte wijzigen om het in overeenstemming te brengen met de wijzigingen die met betrekking tot het toepassingsgebied worden aangebracht in de Europese wetgevingen en regelgevingen.

Art. 93.De genoemde leidinggevende ambtenaren richten een « Commissie dierlijke bijproducten » op die moet instaan voor de permanente evaluatie van de toepassing van deze Overeenkomst.

Het voorzitterschap en het secretariaat hiervan worden toevertrouwd aan het Agentschap.

De Commissie stelt een huishoudelijk reglement op.

Over alle wijzigingen van een regelgeving in verband met het toepassingsgebied van deze Overeenkomst wordt vooraf in deze Commissie overleg gepleegd.

Art. 94.Elke administratie stelt een jaarlijks syntheserapport op met betrekking tot de toepassing van onderhavige Overeenkomst ten behoeve van de Commissie bedoeld in artikel 93.

Art. 95.De contacten met DG SANCO van de Europese Commissie omtrent aangelegenheden die tot het toepassingsgebied van deze Overeenkomst behoren, worden verzekerd door het Agentschap.

De contacten met DG ENVI van de Europese Commissie omtrent aangelegenheden die tot het toepassingsgebied van deze Overeenkomst behoren, worden verzekerd door de Gewesten.

De contacten met de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement omtrent aangelegenheden die tot het toepassingsgebied van deze Overeenkomst behoren, worden verzekerd door de FOD. Deze administraties rapporteren over hun contacten aan de Commissie bedoeld in artikel 93.

Art. 96.De Overeenkomst van 10 januari 2003 betreffende dierlijk afval in de sectoren van vlees en visserijproducten wordt opgeheven.

Brussel, op 28 oktober 2005.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS De Minister van Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage I Indeling van de bijproducten HOOFDSTUK I. - Uit de sectoren vlees en vis afkomstig materiaal A) Categorie 1-materiaal Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° alle delen, met inbegrip van de huid, van dieren die vermoedelijk met een overdraagbare spongiforme encefalopathie zijn besmet overeenkomstig Verordening (EG) Nr.999/2001 van 22 mei 2001 of waarbij de aanwezigheid van een TSE officieel is bevestigd. 2° gespecificeerd risicomateriaal en, indien op het tijdstip van de verwijdering het gespecificeerd risicomateriaal nog niet is weggenomen, hele kadavers die gespecificeerd risicomateriaal bevatten.3° producten afkomstig van dieren die stoffen toegediend hebben gekregen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG;4° producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen zoals bedoeld in groep B, punt 3), van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG, indien dergelijke residuen aanwezig zijn in concentraties die het in de communautaire, of bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden;5° zeefresten, mengsels van vetten en oliën, slib en materialen afkomstig van ontzanding, opgevangen bij de voorbehandeling van afvalwater van ruimten in slachthuizen, uitsnijderijen en vleeswinkels waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd.De uitrusting voor het voorbehandelingsproces moet bestaan uit sifons of zeven met openingen van maximaal 6 mm in de eindfase van het proces of soortgelijke systemen die vaste deeltjes van 6 mm of meer in het afvalwater tegenhouden. Afvalwater dat dit voorbehandelingsproces heeft doorlopen moet overeenkomstig de gewestelijke wetgeving worden behandeld. 6° keukenafval en etensresten afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen die over een cateringfaciliteit beschikken;7° mengsels van categorie 1-materiaal met categorie 2- en/of categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 1-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt. B) Categorie 2-materiaal Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° mest;2° de inhoud van het maagdarmkanaal van zoogdieren en loopvogels, al dan niet gescheiden van het maagdarmkanaal;3° zeefresten, mengsels van vetten en oliën, slib en materialen afkomstig van ontzanding, opgevangen bij de voorbehandeling van afvalwater van ruimten in andere slachthuizen, dan die waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd De uitrusting voor het voorbehandelingsproces moet bestaan uit sifons of zeven met openingen van maximaal 6 mm in de eindfase van het proces of soortgelijke systemen die vaste deeltjes van 6 mm of meer in het afvalwater tegenhouden.Afvalwater dat dit voorbehandelingsproces heeft doorlopen moet overeenkomstig de gewestelijke wetgeving worden behandeld. 4° producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van diergeneesmiddelen en contaminanten zoals bedoeld in groep B, punten 1) en 2), van bijlage I bij voornoemde Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden;5° andere producten van dierlijke oorsprong dan categorie 1-materiaal, ingevoerd uit derde landen, die tijdens de controle bij invoer niet voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Gemeenschap, tenzij zij worden teruggezonden of tenzij de invoer ervan wordt toegestaan;6° andere dieren en delen van dieren dan bedoeld in punt A) die anders dan door slachting voor menselijke consumptie sterven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien;7° gehele karkassen van dieren die voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertonen;8° mengsels van categorie 2-materiaal met categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 2-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt;9° andere dierlijke bijproducten dan categorie 1- of categorie 3-materiaal. C) Voor rechtstreekse voedering van bepaalde dieren bruikbaar categorie 2-materiaal Categorie 2-materiaal waarvan de keurder vaststelt dat het afkomstig is van dieren die met het oog op menselijke consumptie werden geslacht of bij de jacht of de visvangst werden verkregen en die ongeschikt werden verklaard bij een veterinaire keuring waarbij de (vermoedelijke) aanwezigheid van een aangifteplichtige of op mensen of op andere dieren overdraagbare ziekte als grond voor die verklaring werd uitgesloten, mogen in overeenstemming met artikel 50 van de Overeenkomst worden gebruikt op voorwaarde dat de keurder bevestigt dat deze eisen worden nageleefd.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° huiden, hoeven en horens, varkenshaar en veren van dieren die worden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan, waarbij zij geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht;4° bloed verkregen van andere dieren dan herkauwers die worden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij zij geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht;5° dierlijke bijproducten verkregen bij de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten zoals gesmolten vetten, gelatine en producten op basis van vlees, hierin begrepen vetten, ontvette beenderen en kanen, evenals gebruikte frituuroliën en -vetten afkomstig van de voedingsindustrie;6° andere voormalige voedingsmiddelen bestaande uit vlees, vleesbereidingen, vleesproducten of visproducten of die dergelijke producten van dierlijke oorsprong bevatten dan keukenafval en etensresten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar voor de gezondheid van mens of dier vormen, inclusief ongebruikte frituuroliën en -vetten;7° op volle zee voor de productie van vismeel gevangen vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren;8° verse bijproducten van vis afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen;9° bloed, huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, varkenshaar, haar en bont afkomstig van dieren, andere dan deze bedoeld onder 3° en 4°, die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte; 10 ° keukenafval en etensresten andere dan die afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen die over een cateringfaciliteit beschikken, bestemd voor dierlijke consumptie of bestemd voor gebruik in een biogasinstallatie of voor verwerking tot compost; 11° het maagdarmkanaal van andere dieren dan zoogdieren en loopvogels, al dan niet geledigd;12° het geledigde maagdarmkanaal van zoogdieren en loopvogels, niet bestemd voor humane consumptie, voor zover het geledigd is met inachtneming van de voorwaarden vastgelegd voor het ledigen van dergelijke organen indien ze bestemd zijn voor humane consumptie. HOOFDSTUK II. - Uit de sectoren melk en melkproducten afkomstig materiaal Opmerkingen vooraf Melk en biest in vloeibare vorm die in het landbouwbedrijf van oorsprong worden verwijderd of gebruikt behoren niet tot het in dit hoofdstuk bedoelde materiaal.

Het is niet toegestaan melk en biest te gebruiken als bodemverbeteraars.

Melk en melkproducten vallen niet onder de feedban, d.w.z. zij bevinden zich niet op de lijst van producten waarvan het verboden is ze te vervoederen aan dieren die bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen.

Rechtstreeks vervoer, zonder een erkend categorie 3-bedrijf aan te doen, van in dit hoofdstuk, punt C, bedoeld categorie 3-materiaal, van voor de productie van melkproducten erkende inrichtingen naar veevoederfabrikanten of landbouwbedrijven is toegestaan, alsmede het rechtstreeks gebruik van dat materiaal, zonder voorafgaande warmtebehandeling, voor rechtstreekse voedering aan dieren die bestemd zijn voor de vervaardiging van levensmiddelen, op voorwaarde dat dit geen gevaar vormt voor de gezondheid van mens en dier.

A) Categorie 1-materiaal Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° melk en melkproducten afkomstig van dieren die stoffen hebben toegediend gekregen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG;2° melk en melkproducten die residuen bevatten van contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen zoals bedoeld in groep B, punt 3), van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving of, bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden;3° keukenafval en etensresten afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen die over een cateringfaciliteit beschikken;4° mengsels van categorie 1-materiaal met categorie 2- en/of categorie 3-materiaal bedoeld in dit hoofdstuk, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 1-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt. B) Categorie 2-materiaal Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° melk en melkproducten die residuen bevatten van diergeneesmiddelen en contaminanten zoals bedoeld in groep B, punten 1) en 2) van bijlage I bij voornoemde Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen aanwezig zijn in concentraties die het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden;2° andere melk en melkproducten dan categorie 1-materiaal, ingevoerd uit derde landen, die bij de controle bij invoer niet voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Gemeenschap, tenzij zij worden teruggezonden of tenzij de invoer ervan wordt aanvaard;3° mengsels van categorie 2- en categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 2 -verwerkingsbedrijf te worden verwerkt;4° andere dierlijke bijproducten afkomstig van de productie van melk en melkproducten dan in dit hoofdstuk bedoeld categorie 1- of categorie 3-materiaal. C) Categorie 3-materiaal Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° andere voormalige voedingsmiddelen bestaande uit melk en melkproducten of die dergelijke producten van dierlijke oorsprong bevatten dan keukenafval en etensresten die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar vormen voor de gezondheid van mens of dier;het gaat hierbij niet om bakkerij- of banketbakkerijproducten, deegwaren, chocolade, snoepgoed en dergelijke producten waarin met name melk of melkproducten werden verwerkt die daarvan niet het hoofdingrediënt uitmaken en die geen vlees, vleesbereidingen of vleesproducten bevatten; 2° rauwe melk afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;3° melk en melkproducten die geschikt zijn voor menselijke consumptie maar bestemd zijn voor diervoeding zullen het onderwerp uitmaken van nieuwe reglementaire bepalingen, binnen het statuut van categorie 3-materiaal. HOOFDSTUK III. - Uit de sector eieren en eiproducten afkomstig materiaal A) Categorie 1-materiaal Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° eieren en eiproducten afkomstig van dieren die stoffen hebben toegediend gekregen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik in de veehouderij van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG;2° eieren en eiproducten die residuen bevatten van contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen zoals bedoeld in groep B, punt 3) van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/87/EEG en 91/644/EEG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving of, bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden;3° keukenafval en etensresten afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen die over een cateringfaciliteit beschikken;4° mengsels van categorie 1-materiaal met categorie 2- en/of categorie 3-materiaal bedoeld in dit hoofdstuk, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 1-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt. B) Categorie 2-materiaal Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° eieren en eiproducten die residuen bevatten van diergeneesmiddelen en contaminanten zoals bedoeld in groep B, punten 1) en 2) van bijlage I bij voornoemde Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen aanwezig zijn in concentraties die het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden;2° andere producten van dierlijke oorsprong dan categorie 1-materiaal, ingevoerd uit derde landen, die bij de controle bij invoer niet voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Gemeenschap, tenzij zij worden teruggezonden of tenzij de invoer ervan wordt aanvaard;3° mengsels van categorie 2- en categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 2-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt;4° andere dierlijke bijproducten afkomstig van de productie van eieren en eiproducten dan in dit hoofdstuk bedoeld categorie 1- en categorie 3-materiaal. C) Categorie 3-materiaal Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° andere voormalige voedingsmiddelen bestaande uit eieren of eiproducten of die dergelijke producten van dierlijke oorsprong bevatten dan keukenafval en etensresten die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar vormen voor de gezondheid van mens of die;het gaat hierbij niet om bakkerij- of banketbakkerijproducten, deegwaren, chocolade, snoepgoed en dergelijke producten waarin met name eieren of eiproducten werden verwerkt die daarvan niet het hoofdingrediënt uitmaken en die geen vlees, vleesbereidingen of vleesproducten bevatten; 2° eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens en dier overdraagbare ziekte;3° Bebroede eieren, beschadigde of gedeeltelijk gekneusde eieren, de overblijvende inhoud van eieren verkregen door centrifugeren of pletten van de schalen en lege schalen afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via die producten op mens of dier overdraagbare ziekte. HOOFDSTUK IV. - Uit de sector honing afkomstig materiaal A) Categorie 1-materiaal Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan de dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° honing die stoffen bevat die verboden zijn krachtens Richtlijn 96/22/EEG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik in de veehouderij van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG;2° honing die residuen bevat van contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen zoals bedoeld in groep B, punt 3) van bijlage I bij de Richtlijn 96/23/EEG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving of, bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden;3° keukenafval en etensresten afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen die over een cateringfaciliteit beschikken;4° mengsels van categorie 1-materiaal met categorie 2- of categorie 3-materiaal bedoeld in dit hoofdstuk, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 1-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt. B) Categorie 2-materiaal Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan de dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° honing die residuen bevat van diergeneesmiddelen en contaminanten zoals bedoeld in groep B, punten 1) en 2) van bijlage I bij voornoemde Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen aanwezig zijn in concentraties die het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden;2° andere honing dan categorie 1-materiaal, ingevoerd uit derde landen, die bij de controle bij invoer niet voldoet aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Gemeenschap, tenzij de honing wordt teruggezonden of tenzij de invoer ervan wordt aanvaard;3° mengsels van categorie 2- en categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 2-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt;4° andere dierlijke bijproducten afkomstig van de productie van honing dan in dit hoofdstuk bedoeld categorie 1- of categorie 3-materiaal. C) Categorie 3-materiaal Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat andere voormalige voedingsmiddelen bestaande uit honing of honingproducten of die dergelijke producten van dierlijke oorsprong bevatten dan keukenafval en etensresten die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar vormen voor de gezondheid van mens of dier; het gaat hierbij niet om bakkerij- of banketbakkerijproducten, deegwaren, chocolade, snoepgoed en dergelijke producten waarin met name honing of honingproducten werden verwerkt die daarvan niet het hoofdingrediënt uitmaken en die geen vlees, vleesbereidingen of vleesproducten bevatten.

HOOFDSTUK V. - Uit de sector dierproductie afkomstig materiaal A) Categorie 1-materiaal Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan de dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° dieren die vermoedelijk met een overdraagbare spongiforme encefalopathie zijn besmet overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 999/2001 van 22 mei 2001 of waarbij de aanwezigheid van een overdraagbare spongiforme encefalopathie officieel is bevestigd; 2° dieren die in het kader van TSE-uitroeiingsmaatregelen zijn gedood;3° hele kadavers van dode dieren die gespecificeerd risicomateriaal bevatten;4° producten afkomstig van dieren die stoffen hebben toegediend gekregen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik in de veehouderij van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/2999/EEG;5° producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen zoals bedoeld in groep B, punt 3), van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EEG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving of, bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden;6° mengsels van categorie 1-materiaal met categorie 2- en/of categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 1-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt;7° vee bestemd voor de productie van levensmiddelen dat voor proefdoeleinden gebruikt wordt. B) Categorie 2-materiaal Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° mest;2° de inhoud van het maagdarmkanaal, al dan niet gescheiden van het maagdarmkanaal, van loopvogels en zoogdieren, andere dan schapen en geiten, waarvan de particuliere slachting is toegelaten, geslacht buiten een slachthuis voor consumptie door de eigenaar en zijn gezin;3° dierlijke producten die residuen bevatten van diergeneesmiddelen en contaminanten zoals bedoeld in groep B, punten 1) en 2) van bijlage I bij voornoemde Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen aanwezig zijn in concentraties die het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden;4° andere dan in punt A) bedoelde dieren en delen van dieren die anders dan door slachting voor menselijke consumptie sterven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien;5° mengsels van categorie 2- en categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 2-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt;6° andere dierlijke bijproducten dan categorie 1- of categorie 3-materiaal. C) Categorie 3-materiaal Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat : 1° het maagdarmkanaal van andere dieren dan zoogdieren en loopvogels, al dan niet geledigd;2° rauwe melk afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte. Melk en biest in vloeibare vorm die worden verwijderd of op het landbouwbedrijf van oorsprong worden gebruikt, behoren niet tot het in dit hoofdstuk bedoelde materiaal.

HOOFDSTUK VI. - Uit andere sectoren Categorie 1-materiaal Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan alle delen, met inbegrip van de huid, van de volgende dieren : 1° andere dieren dan vee en wilde dieren, met name gezelschapsdieren, dieren in dierentuinen en circusdieren;2° andere dieren dan vee bestemd voor de productie van levensmiddelen, gebruikt als proefdieren zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt;3° wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet. Bijlage II Voorwaarden betreffende de inrichtingen die dierlijke bijproducten produceren HOOFDSTUK I. - Uit de sectoren vlees en vis afkomstige dierlijke bijproducten In de erkende inrichtingen, de grensinspectieposten en de kleinhandelszaken mogen, behalve de eigenlijke productie, geen dierlijke bijproducten worden gehanteerd, behandeld of opgeslagen met behulp van uitrusting of in ruimten of op plaatsen die bestemd zijn voor producten die geschikt zijn voor menselijke consumptie.

De productie van dierlijke bijproducten van verschillende categorieën door eenzelfde inrichting houdt in dat deze over verschillende circuits beschikt, meer bepaald wat de uitrusting en de opslagruimten betreft.

Bij gebreke hiervan, worden alle in de inrichting voortgebrachte dierlijke bijproducten gelijkgesteld met de daar voortgebrachte dierlijke bijproducten van de hoogste risicocategorie.

Deze bepaling geldt eveneens voor het categorie 3-materiaal dat wordt voortgebracht op de slachtlijnen die niet beschikken over een bufferopslag waardoor dierlijke bijproducten afkomstig van karkassen die ongeschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard, apart kunnen worden weggehaald.

De exploitanten van inrichtingen waar gespecificeerd risicomateriaal wordt voortgebracht dienen rekening te houden met de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad betreffende de bescherming van het personeel dat gespecificeerd risicomateriaal hanteert.

Daarnaast dienen steeds de volgende voorwaarden te worden nageleefd : A) Inrichting en uitrusting 1. Alle inrichtingen : In alle inrichtingen moeten de recipiënten en verpakkingen die voor dierlijke bijproducten bestemd zijn een kleur hebben die voorbehouden is voor de risicocategorie van de dierlijke bijproducten die zij bevatten.Zij moeten uitsluitend voor dat gebruik bestemd zijn.

De recipiënten en verpakkingen gebruikt voor het verzamelen en opslaan van dierlijke bijproducten moeten duidelijk geïdentificeerd zijn overeenkomstig de bepalingen in artikel 20 van deze Overeenkomst.

Tenzij ze geconditioneerd zijn op een dergelijke wijze dat bewaring bij omgevingstemperatuur mogelijk is, moeten de dierlijke bijproducten die niet opgehaald zijn op het einde van de werkdag in gekoelde toestand, bij een maximale temperatuur van 10 °C, worden opgeslagen in afwachting van hun ophaling door de ophaler.

Kadavers dienen binnen de twee werkdagen na de melding te worden opgehaald, andere dierlijke bijproducten volgens een ophaalfrequentie die voldoende is om de hygiënische werkingsvoorwaarden in de producerende inrichting te verzekeren, en tenminste éénmaal om de twee weken.

Iedere inrichting waar dierlijke bijproducten, andere dan keukenafval en etensresten van categorie 3, worden voortgebracht, dient te beschikken over een vaste of mobiele uitrusting waarmee de aan de ophaler overgedragen dierlijke bijproducten van alle aard daadwerkelijk kunnen worden gewogen. Deze uitrusting dient aangepast te zijn aan de omvang en de aard van de in de inrichting uitgevoerde activiteiten om aldus te kunnen voldoen aan de verplichte weging zonder het ophalen te hinderen.

Bedrijfsruimten waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd en slachthuizen moeten als eerste fase van de afvalwaterbehandeling beschikken over een voorbehandelingsproces voor het opvangen en verzamelen van dierlijk materiaal. De uitrusting voor het voorbehandelingsproces moet bestaan uit sifons of zeven met openingen van maximaal 6 mm in de eindfase van het proces of soortgelijke systemen die vaste deeltjes van 6 mm of meer in het afvalwater tegenhouden. Afvalwater uit dergelijke bedrijfsruimten moet een voorbehandelingsproces doorlopen zodat het gefilterd uit de bedrijfsruimten wordt afgevoerd. Het dierlijk materiaal mag niet worden vermalen of geweekt om het gemakkelijker door het voorbehandelingsproces te laten lopen.

Verder moet ook aan de volgende voorwaarden worden voldaan : 2. Voor het intracommunautaire handelsverkeer erkende inrichtingen : Al deze inrichtingen dienen ten minste te beschikken over speciale lekvrije, corrosiebestendige recipiënten die voorzien zijn van een deksel en een sluitingssysteem om te verhinderen dat onbevoegden er iets uit kunnen nemen, bestemd om vers vlees, vleesbereidingen, vleesproducten of voor menselijke consumptie bestemde bijproducten van dierlijke oorsprong die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie op te slaan, of over een afsluitbare ruimte waar deze kunnen worden opgeslagen als daarvan zulke grote hoeveelheden bestaan dat een dergelijke ruimte noodzakelijk is of als deze niet dagelijks worden opgehaald of vernietigd;als de producten via afvoerbuizen worden verwijderd, moeten deze zo gebouwd en geplaatst zijn dat elk gevaar voor contaminatie vermeden wordt.

Slachthuizen voor pluimvee en konijnen dienen bovendien te beschikken over een afzonderlijke voorziening voor de opslag van karkassen, delen van karkassen of slachtafval die ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk zijn bevonden of verklaard, tenzij daartoe bestemde gesloten recipiënten aanwezig zijn buiten het bedrijfsgebouw.

Slachthuizen voor slachtdieren dienen bovendien te beschikken over een afzonderlijke en afsluitbare koelruimte voor de opslag van karkassen, delen van karkassen of slachtafval die ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk zijn bevonden of verklaard, eventueel aangevuld met gesloten recipiënten die zich buiten het gebouw bevinden.

Slachthuizen dienen ook te beschikken over een lokaal of een specifieke voorziening voor het opslaan van veren of huiden. 3. Inrichtingen met geringe capaciteit : Al deze inrichtingen dienen ten minste te beschikken over speciale, lekvrije, corrosiebestendige recipiënten die voorzien zijn van een deksel en een sluitingssysteem om te verhinderen dat onbevoegden er iets uit kunnen nemen, bestemd om vlees in op te slaan dat ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk werd bevonden of verklaard en dat moet worden verwijderd of vernietigd. Slachthuizen voor slachtdieren dienen bovendien te beschikken over een afzonderlijke en afsluitbare koelruimte voor de opslag van karkassen, delen van karkassen of slachtafval die ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk zijn bevonden of verklaard, eventueel aangevuld met gesloten recipiënten die zich buiten het gebouw bevinden. 4. Kleinhandelszaken : Al deze inrichtingen dienen ten minste te beschikken over lekvrije, duidelijk gemerkte recipiënten om dierlijke bijproducten in op te slaan en die zijn voorzien van een sluiting om te verhinderen dat onbevoegden er dierlijke bijproducten of ander afval uit verwijderen of in deponeren. In de verkooppunten voor vers vlees waar categorie 1-materiaal wordt voortgebracht, moeten alle in de inrichting voortgebrachte dierlijke bijproducten, zoals beenderen, vet en afval van het opschikken tezamen met het gespecificeerd risicomateriaal worden verzameld en opgeslagen in dezelfde recipiënten bestemd voor categorie 1-materiaal. Alle aldus verzamelde dierlijke bijproducten moeten als categorie 1-materiaal worden behandeld.

B) Exploitatie 1. Erkende inrichtingen : De werkplaatsen mogen niet gebruikt worden voor het hanteren, bereiden, verwerken, verpakken of opslaan van waren die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. Dierlijke bijproducten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie, vlees dat ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk is bevonden of verklaard en vlees dat tot nader onderzoek in observatie is aangehouden, dienen onmiddellijk op zodanige wijze te worden afgevoerd dat er geen enkel gevaar voor contaminatie of bezoedeling van voor menselijke consumptie geschikt vlees kan ontstaan. Zij mogen niet in contact kunnen komen met dit vlees en dienen zo spoedig mogelijk te worden ondergebracht in uitrustingen, recipiënten of lokalen die respectievelijk en uitsluitend voor dit doel bestemd zijn en zo ontworpen en geplaatst zijn dat contaminatie en bezoedeling van voor menselijke consumptie geschikt vlees voorkomen wordt.

Karkassen, delen van karkassen en slachtafval die definitief ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk zijn bevonden of verklaard, dienen gedenatureerd te worden, indien nodig in het bijzijn en volgens de instructies van de keurder, door de exploitant van het slachthuis of de inrichting waar de keuring is uitgevoerd. De daartoe noodzakelijke middelen worden eveneens door de exploitant beschikbaar gesteld.

De recipiënten die zich in de werkruimten bevinden en die bestemd zijn voor het verzamelen van dierlijke bijproducten en voor menselijke consumptie ongeschikt vlees dienen elke dag na gebruik te worden geledigd, gereinigd en ontsmet.

In de lokalen of afzonderlijke ruimten voor de opslag van ongeschikt bevonden of schadelijk verklaard vlees, mogen geen geschikt bevonden vlees, noch vlees dat tot nader onderzoek in observatie wordt aangehouden, noch andere levensmiddelen worden opgeslagen.

Het personeel dient vanwege de exploitant de informatie en de opleiding te ontvangen die nodig zijn om de eraan toegewezen uit deze Overeenkomst voortvloeiende taken te kunnen uitvoeren. 2. Kleinhandelszaken : De dierlijke bijproducten moeten worden gehanteerd en opgeslagen op een zodanig hygiënische wijze dat de contaminatie van vlees, gereedschap, uitrusting en lokalen zoveel mogelijk wordt voorkomen. HOOFDSTUK II. - Uit de sector melk en melkproducten afkomstige dierlijke bijproducten Koninklijk besluit van 7 maart 1994 betreffende de erkenning van melkinrichtingen en kopers, Art. 9, 6° : Ingeval van direct gevaar voor de menselijke gezondheid, uit de handel nemen van de hoeveelheid producten die is verkregen onder technologisch vergelijkbare omstandigheden en die hetzelfde gevaar kan opleveren. Deze uit de handel genomen hoeveelheid moet onder toezicht en onder verantwoordelijkheid van de bevoegde controledienst blijven, totdat zij wordt vernietigd, voor andere doeleinden dan menselijke consumptie wordt gebruikt, dan wel na toestemming van genoemde controledienst opnieuw wordt behandeld om de veiligheid ervan te waarborgen. HOOFDSTUK III. - Uit de sector eieren en eiproducten afkomstige dierlijke bijproducten Koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten - Bijlage.

Hoofdstuk II, punt 8. Voorzieningen voor onmiddellijke verwijdering en aparte opslag van lege schalen, alsmede van eieren en eiproducten die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie.

Hoofdstuk IV, punt 3. Eieren en eiproducten die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie moeten worden verwijderd en gedenatureerd zodat zij niet opnieuw voor menselijke consumptie kunnen worden gebruikt; zij dienen onmiddellijk in het in hoofdstuk II, punt 8 bedoelde lokaal te worden geplaatst. HOOFDSTUK IV. - Uit de sector productie van dieren afkomstige dierlijke bijproducten Mest moet in het Vlaamse gewest worden opgeslagen overeenkomstig de bepalingen van VLAREM II. Mest moet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden opgeslagen overeenkomstig de bepalingen die worden opgelegd in de desbetreffende milieuvergunning volgens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen [Belgisch Staatsblad 26 juni 1997] gewijzigd door de ordonnantie van 6 decembert 2001 [Belgisch Staatsblad 2 februari 2002].

Voorwaarden voor de opslag van kadavers van dieren op de bedrijven in afwachting van de ophaling : - varkens : koninklijk besluit van 14 juni 1993 tot bepaling van de uitrustingsvoorwaarden voor het houden van varkens, - pluimvee : koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee, - kalveren (in kalververzamelplaatsen en -mesterijen) : ministerieel besluit van 29 januari 1998 tot uitvoering van het artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen.

HOOFDSTUK V. - Uit de grensinspectieposten afkomstige dierlijke bijproducten De dierlijke producten die voor invoer uit derde landen aangeboden worden en die ten gevolge van een beslissing van de controledierenarts van het Agentschapniet voor invoer toegelaten worden, met uitzondering van deze die bestemd zijn voor terugzending of voor ander gebruik, maar wel inbegrepen de resten van stalen die dierlijke producten bevatten en genomen zijn in het kader van geldende communautaire wetgevingen, moeten behandeld worden als categorie 1- of categorie 2- -materiaal naargelang de risicocategorie waartoe ze behoren.

De dierlijke bijproducten worden afgevoerd op zodanige wijze dat geen enkel gevaar bestaat voor contaminatie of bezoedeling van voor menselijke consumptie geschikte producten of van dierlijke bijproducten die tot een lagere risicocategorie behoren.

Zij worden zo spoedig mogelijk ondergebracht in uitrustingen, recipiënten of lokalen die uitsluitend bestemd zijn voor het tijdelijk opslaan van categorie 1-of categorie 2-materiaal en die zo ontworpen en geplaatst zijn dat contact met en contaminatie of bezoedeling van voor menselijke consumptie geschikte producten of van de dierlijke bijproducten die tot een lagere risicocategorie behoren, voorkomen wordt.

De recipiënten moeten lekvrij en corrosiebestendig zijn, en voorzien van een deksel en een sluitingssysteem om te verhinderen dat onbevoegden er iets kunnen uit wegnemen of in deponeren.

De recipiënten zijn duidelijk geïdentificeerd, al naargelang het geval, door de vermelding « Categorie 1 - Uitsluitend geschikt voor verwijdering » of « Categorie 2 - Niet voor dierlijke consumptie ».

Tenzij de dierlijke bijproducten geconditioneerd zijn op een dergelijke wijze dat bewaring bij omgevingstemperatuur mogelijk is, worden ze in gekoelde toestand, bij een maximale temperatuur van 10 °C, opgeslagen in afwachting van hun ophaling door een erkende ophaler van categorie 1- of categorie 2-materiaal.

Iedere grensinspectiepost dient te beschikken over een vaste of mobiele uitrusting waarmee de aan de ophaler overgedragen dierlijke bijproducten van alle aard daadwerkelijk kunnen worden gewogen. Deze uitrusting dient aangepast te zijn aan de omvang en de aard van de in de grensinspectiepost uitgevoerde activiteiten, om aldus aan de verplichte weging te kunnen voldoen zonder het ophalen te hinderen.

De dierlijke bijproducten dienen opgehaald te worden volgens een ophaalfrequentie die voldoende is om de hygiënische werkingsvoorwaarden in de grensinspectiepost te verzekeren.

De recipiënten bestemd voor het verzamelen en de opslag van dierlijke bijproducten dienen regelmatig te worden gereinigd en ontsmet.

Kadavers van grote dieren moeten op afroep van de controledierenarts zo spoedig mogelijk worden opgehaald als categorie 1-materiaal.

Overige kadavers moeten worden opgeslagen en opgehaald volgens de hierboven beschreven procedure voor in de grensinspectiepost geproduceerde dierlijke bijproducten.

De dierlijke bijproducten die als dusdanig voor invoer worden aangeboden worden in de controle-eenheid voorzien voor de niet voor menselijke consumptie bestemde producten aan de veterinaire controle onderworpen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage VII A) MODALITEITEN VAN DE HANDELSDOCUMENTEN VOOR DE TRACEERBAARHEID 1. Model voor de dierlijke bijproducten bedoeld in hoofdstuk VI (bijlage IV). Elk handelsdocument bestaat uit één enkel vel.

De handelsdocumenten voor de traceerbaarheid zijn voorgedrukt op doorschrijfpapier en worden opgesteld in drievoud : 1° het origineel exemplaar vergezelt de dierlijke bijproducten op hun weg naar het intermediaire bedrijf of het gebruiks-, het verwerkings- of het verwijderingsbedrijf, 2° de eerste kopie is bestemd voor de ophaler, 3° de tweede kopie is bestemd voor de producent. Evenwel is de kopie bestemd voor de ophaler niet vereist indien deze laatste het origineel exemplaar bewaart in de zetel van zijn onderneming en indien hij de traceerbaarheid van de dierlijke bijproducten die tijdens eenzelfde ronde werden opgehaald verzekert aan de hand van een uniek handelsdocument, bestemd voor het gebruiks-, het verwerkings- of het verwijderingsbedrijf. Dit uniek handelsdocument moet expliciet verwijzen naar het uniek nummer op elk betrokken handelsdocument voor de traceerbaarheid, zodat het gebruiks-, het verwerkings- of het verwijderingsbedrijf, door te refereren naar de nummers op de handelsdocumenten voor de traceerbaarheid, op de factuur de verplichte melding kan plaatsen waarmee bevestigd wordt dat de dierlijke bijproducten in het bedrijf werden binnengebracht en werden verwerkt, gebruikt of verwijderd overeenkomstig de reglementaire bepalingen.

Elkeen van de betrokken personen vult de voor hem bestemde rubriek in en bewaart daarvan gedurende ten minste twee jaar een kopie die hij op elk verzoek van een bevoegde Overheid moet kunnen voorleggen.

Elk handelsdocument is geïdentificeerd aan de hand van een uniek nummer dat uit drie onderdelen bestaat : - een klantennummer, toegekend door de ophaler aan de producent, of het nummer van de onderneming of van de vestigingseenheid toegewezen aan de producent door de kruispuntbank der ondernemingen; - een code ter identificatie van de ophaler, in principe overeenstemmend met het nummer van de onderneming of van de vestigingseenheid toegewezen door de kruispuntbank der ondernemingen; - een identificatienummer eigen aan de ophaalronde van de vrachtwagen.

Ter identificatie van de producerende inrichting en de op te halen dierlijke bijproducten vult de producent de rubrieken 1 en 2 van het handelsdocument in.

De hoeveelheid dierlijke bijproducten van elke aard die de op te halen partij uitmaakt wordt vermeld op elke overeenstemmende regel van rubriek 2 van het handelsdocument voor de traceerbaarheid, in de vorm van een in kg uitgedrukt gewicht dat steunt op een daadwerkelijke weging of een gemeten volume. Bovendien moet telkens wanneer de dierlijke bijproducten geïndividualiseerd kunnen worden, het aantal eenheden waaruit de op te halen partij bestaat worden vermeld.

Indien de productie aan een ophaler dient te worden gemeld, vult de producent rubriek 3 in. Hij verzendt het aldus ingevulde document per fax naar de ophaler of verwittigt deze door gebruik te maken van een ander middel dat gelijkwaardige garanties biedt.

Bij de ophaling van de dierlijke bijproducten vult de gemachtigde van de ophaler de rubrieken 4 en 5 van het document in en laat een kopie achter bij de producent die deze gedurende ten minste twee jaar ter beschikking houdt van de dierenarts, de inspecteur of de controleur.

Het origineel exemplaar evenals, in voorkomend geval, de voor de ophaler bestemde kopie vergezellen het transport tot in het intermediaire bedrijf of het gebruiks-, verwerkings- of verwijderingsbedrijf.

De verantwoordelijke van het intermediaire bedrijf of van het gebruiks-, verwerkings- of verwijderingsbedrijf bewaart het origineel van het document gedurende ten minste twee jaar.

Hij factureert de ophaling aan de producent van de dierlijke bijproducten en vermeldt daarbij uitdrukkelijk en op eenduidige wijze het kenmerk van de desbetreffende handelsdocumenten alsook de categorie, de aard en de hoeveelheid van het betreffende materiaal.

De factuur moet in extenso de volgende tekst bevatten : « De verantwoordelijke van de inrichting die een erkenning/registratie heeft voor het ophalen van de in deze factuur beoogde dierlijke bijproducten bevestigt dat deze in hun geheel werden overgedragen aan een inrichting die erkend/geregistreerd is voor het intermediair hanteren, het gebruik, de verwerking of de verwijdering. » De producent van dierlijke bijproducten die de factuur ontvangt waarmee wordt geattesteerd dat de dierlijke bijproducten wel degelijk de bestemming hebben gekregen die eraan was toegewezen, bewaart dit document gedurende ten minste twee jaar zodat hij het op elk verzoek van een bevoegde Overheid kan voorleggen. 2. Model voor de dierlijke bijproducten bedoeld in de hoofdstukken IX en X (bijlagen V en VI). Dezelfde modaliteiten als opgesomd onder punt 1 zijn van toepassing.

Indien evenwel de ophaling van de in dit artikel bedoelde dierlijke bijproducten niet gepaard gaat met een facturatie door de ophaler, brengt de verantwoordelijke van het gebruiksbedrijf de producent van de dierlijke bijproducten op de hoogte van hun reglementair gebruik door hem het origineel van het handelsdocument voor de traceerbaarheid, waarvan rubriek 6 naar behoren werd ingevuld, terug te sturen.

De verantwoordelijke van de producerende inrichting bewaart dit document gedurende ten minste twee jaar zodat hij het op elk verzoek van een bevoegde overheid kan voorleggen.

B) HANDLEIDING GEBRUIK HANDELSDOCUMENTEN VOOR DE TRACEERBAARHEID VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN, TEN BEHOEVE VAN DE PRODUCERENDE INRICHTINGEN, DE OPHALERS EN DE GEBRUIKS-, VERWERKINGS- OF VERWIJDERINGSBEDRIJVEN De handelsdocumenten voor de traceerbaarheid worden opgemaakt door de producent van de dierlijke bijproducten.

De producent beschikt daarvoor over voorgedrukte blanco formulieren (origineel en twee doorslagen) waarop ook bepaalde vermeldingen voorgedrukt mogen voorkomen, conform de hierna vermelde voorwaarden.

Met instemming van de gewestelijke overheid mogen de voorgedrukte formulieren worden opgemaakt door de producenten,of ook door de ophalers, de gebruiks-, verwerkings- of verwijderingsbedrijven, die ze aan de producenten beschikbaar stellen.

De producent (exploitant of aangestelde) vult zelf de rubrieken 1 tot 4 in die niet voorgedrukt zijn. Hij moet instaan voor de juistheid van de vermeldingen die hij aanbrengt of die voorgedrukt worden.

Als hij niet persoonlijk aanwezig is om het document aan de ophaler te overhandigen, mag hij het ingevulde document achterlaten in de nabijheid van het op te halen materiaal en het zo ter beschikking stellen van de bestuurder van de ophaalwagen. Er moeten schikkingen worden getroffen om te vermijden dat het document bevuild of beschadigd wordt.

Als de exploitant van de producerende inrichting niet beschikt over blanco formulieren, mag het materiaal alleen worden opgehaald als hijzelf of zijn gemachtigde aanwezig is, zodat de producent een blanco formulier kan invullen dat hem door de bestuurder van de ophaalwagen wordt overhandigd.

In verband met het opmaken van de handelsdocumenten gelden de volgende voorschriften. 1. Er wordt een handelsdocument opgemaakt telkens wanneer materiaal wordt opgehaald;het handelsdocument heeft betrekking op EEN enkele categorie materiaal (1, 2 of 3), op EEN enkele producerende inrichting en op EEN enkele vervoerder-ophaler. 2. De producent maakt het formulier op in drievoud : het origineel (dat volledig moet worden ingevuld) voor de bestemmeling (intermediair bedrijf, gebruiks-, verwerkings- of verwijderingsbedrijf), een afschrift (rubrieken 1 tot 5 ingevuld) voor de ophaler-vervoerder, een afschrift (rubrieken 1 tot 5 ingevuld) voor de producent.3. Het volgnummer bestaat uit DRIE elementen : een door de ophaler aan de producent toegekend klantnummer (of het ondernemingsnummer uit de kruispuntbank van die inrichting), een identificatiecode van de ophaler (in principe het ondernemingsnummer uit de kruispuntbank), en een eigen identificatienummer van de ophaalronde van de vrachtwagen. Het eerste element wordt ingevuld door de producent (exploitant of gemachtigde). De twee laatste elementen worden ingevuld door de ophaler (vrachtwagenbestuurder) voordat het afschrift aan de producent wordt overhandigd. De twee eerste elementen mogen worden voorgedrukt op handelsdocumentenboekjes die bijgevolg alleen mogen worden gebruikt door de erop vermelde ophaler en in de vermelde producerende inrichting (slachthuis, uitsnijderij, slagerij, zuivelfabriek, enz.). 4. Rubriek 1 wordt ingevuld door de producent (exploitant of gemachtigde).Deze rubriek mag eventueel worden voorgedrukt op handelsdocumentenboekjes die bijgevolg alleen door die producerende inrichting kunnen worden gebruikt. Ook kan alleen de categorie van de producerende inrichting vooraf op de formulieren worden afgedrukt. 5. Rubriek 2 wordt ingevuld door de ophaler (vrachtwagenbestuurder). Als de ophaler vooraf bekend is, mag deze rubriek vooraf op handelsdocumentenboekjes worden afgedrukt; die mogen dan alleen door die ophaler worden gebruikt. 6. Rubriek 3 wordt steeds ingevuld en ondertekend door de exploitant of de gemachtigde in de producerende inrichting. Er kan een lijst van dierlijke bijproducten op handelsdocumentenboekjes worden voorgedrukt (alleen de kolommen « code » en « aard »). Dit OP VOORWAARDE dat de lijst AL HET MATERIAAL bevat dat kan worden opgehaald door de ophaler wiens gegevens voorgedrukt vermeld zijn in rubriek 2 in de producerende inrichting waarvan ten minste de categorie (slachthuis, uitsnijderij, slagerij, zuivelfabriek, enz...) voorgedrukt moet vermeld zijn in rubriek 1.

De verschillende mogelijkheden in verband met voorgedrukte vermeldingen onder rubriek 3 worden toegelicht in punt 12.

In elk geval moet de voorgedrukte rubriek 3 volledig overeenstemmen met wat mag worden opgehaald.

In elk geval moet de ingevulde rubriek 3 volledig overeenstemmen met wat daadwerkelijk wordt opgehaald.

De vermelde gewichten en volumes moeten steunen op een daadwerkelijke bepaling. De aan de activiteiten van de inrichting aangepaste, vereiste technische uitrusting daarvoor moet ter plaatse aanwezig zijn. 7. Rubriek 3bis (alleen op het model van het handelsdocument voor de traceerbaarheid van dierlijke bijproducten voor de voeding van niet voor menselijke consumptie bestemde dieren) wordt ingevuld door de dierenarts-keurder die bevestigt dat de bijproducten met dit gebruik overeenstemmen.8. Rubriek 4 wordt ingevuld door de producent (exploitant of gemachtigde) indien een melding aan een ophaler vereist is.De melding gebeurt per fax, door de producent aan de ophaler die vermeld is in rubriek 2 van het handelsdocument voor de traceerbaarheid waarvan de rubrieken 1 en 4 worden ingevuld. 9. Rubriek 5 wordt door de ophaler ingevuld op het tijdstip dat de dierlijke bijproducten worden weggehaald en voordat de voor de producent bestemde kopie wordt overhandigd.10. Rubriek 6 wordt ingevuld door de verantwoordelijke (exploitant of gemachtigde) van het intermediair bedrijf, het gebruiks-, verwerkings- of verwijderingsbedrijf.De gegevens van dit bedrijf mogen voorgedrukt vermeld zijn op handelsdocumentenboekjes die dan alleen mogen worden gebruikt voor die inrichting. 11. Rubriek 7 (alleen voor de modellen die materiaal vergezellen dat bestemd is voor de voeding van niet voor menselijke consumptie bestemde dieren of voor het stellen van diagnoses, onderwijs of onderzoek) wordt ingevuld door de producent (exploitant of gemachtigde) zodra hij het origineel van het handelsdocument teruggekregen heeft van het verzamelcentrum, het gebruiksbedrijf (dierentuin, circus, wildpark, enz...) of van het diagnosecentrum, de onderwijs- of onderzoeksinstelling. 12. Voorgedrukte lijsten van materiaal (codes en aard) van de verschillende categorieën voor de verschillende sectoren. Hieronder zijn, bij wijze van voorbeeld, verschillende modellen weergegeven van lijsten die kunnen worden voorgedrukt in rubriek 2.

Deze lijsten zijn niet exhaustief.

Deze lijsten dienen zoveel mogelijk al het materiaal te omvatten dat kan worden opgehaald in de desbetreffende categorie van de producerende inrichtingen. Deze laatste moet eveneens voorgedrukt worden in rubriek 1.

De voorgedrukte lijsten kunnen meerdere categorieën van materiaal omvatten, tenzij in rubriek 4 de benaming van een ophaler voorgedrukt zou zijn, in welk geval de lijst beperkt dient te worden tot deze categorie van materiaal die door de ophaler vervoerd mag worden.

Ingeval de onderstaande lijsten verder worden aangevuld, dient steeds de link tussen een code en een benaming gerespecteerd te worden. a) Sectoren vlees en vis.1. Categorie 1. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^