Etaamb.openjustice.be
Programmadecreet van 18 december 2019
gepubliceerd op 21 januari 2020

Programmadecreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot Schoolgebouwen, Begrotingsfondsen, Gezondheid, Hoger Onderwijs, Onderzoek, Sport, Universitaire Ziekenhuizen, Onderwijspersoneel, Onderwijs en WBE

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2020010149
pub.
21/01/2020
prom.
18/12/2019
ELI
eli/decreet/2019/12/18/2020010149/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 DECEMBER 2019. - Programmadecreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot Schoolgebouwen, Begrotingsfondsen, Gezondheid, Hoger Onderwijs, Onderzoek, Sport, Universitaire Ziekenhuizen, Onderwijspersoneel, Onderwijs en WBE


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: TITEL I. - Bepalingen met betrekking tot de schoolgebouwen HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet universitair onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

Artikel 1.In artikel 5, § 2, van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet universitair onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 13° wordt opgeheven; 2° er wordt een punt 21° ingevoegd, dat luidt als volgt: « 21° in 2019, de overdracht van het bedrag van 875.600,00 € vanuit de BA 01.08.01 ».

Art. 2.Artikel 7, § 4, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met wat volgt: « 5° een overdracht van de resterende middelen van de projecten van oprichting van plaatsen overgenomen in de dotatie bedoeld in artikel 7, § 2, 3° en in artikel 8bis, §§ 1 tot 4 ter financiering van het Fonds voor de oprichting van plaatsen bedoeld in artikel 13bis ».

Art. 3.Artikel 9, § 4, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met wat volgt: « 7° financiering van het Fonds voor de oprichting van plaatsen bedoeld in artikel 13bis ».

Art. 4.Artikel 13bis, § 2, eerste lid van hetzelfde decreet wordt aangevuld met wat volgt: « 6° in 2019, de overdracht van: - 864.682,00 euro vanuit de BA 01.08.01 van de OA 44 en van 1.687.395,28 euro vanuit de jaarlijkse dotatie bedoeld in artikel 7, § 2, 3° en in artikel 8bis, § 1, § 2, § 3 en § 4 voor het gesubsidieerd officieel onderwijs; - 1.453.400 euro vanuit de BA 01.08.01 van de OA 44 en 1.162.036,05 euro vanuit de resterende middelen van de uitzonderlijke dotatie bedoeld in artikel 9, § 2, 5° en 6° van dit decreet voor het gesubsidieerd vrij onderwijs; 7° in 2020, de overdracht van het thesauriesaldo van St'Art betreffende de activiteiten met betrekking tot het beheer van modulaire paviljoenen, vastgelegd op 31 december 2019, verdeeld tussen de scholen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de scholen van het gesubsidieerd officieel onderwijs en de scholen van het gesubsidieerd vrij onderwijs volgens een pro rata verdeling gelijk aan die van de verdeling van de enveloppe bedoeld in 1°, 2° en 3°.» TITEL II. - Bepalingen met betrekking tot de begrotingsfondsen die in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voorkomen

Art. 5.De punten 75 en 76 voor de oprichting van twee begrotingsfondsen voor actie- of opleidingsprogramma's voor jongeren worden toegevoegd aan de tabel gevoegd bij het decreet van 27 oktober 1997 houdende aanwijzing van de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap, volgens de als bijlage bij dit decreet opgenomen tabel.

Art. 6.De punten 60 et 61 betreffende respectievelijk de financieringen van vaccins en kankeropsporingen, en het punt 71, betreffende de financiering van actieprogramma's in het kader van het Europees Fonds Asiel, Migratie en Integratie (AMIF), worden geschrapt uit de tabel gevoegd bij het decreet van 27 oktober 1997 houdende aanwijzing van de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap, volgens de als bijlage bij dit decreet opgenomen tabel.

TITEL III. - Bepalingen met betrekking tot de gezondheid

Art. 7.In artikel 18 van het decreet van 14 juli 1997 houdende organisatie van de gezondheidspromotie in de Franse Gemeenschap, worden de woorden « 31 december 2019 » vervangen door de woorden « 31 december 2020 ».

Art. 8.In artikel 19 van hetzelfde decreet, worden de woorden « tot 31 december 2019 » vervangen door de woorden « tot 31 december 2020 ».

TITEL IV. - Bepalingen met betrekking tot het hoger onderwijs en het onderzoek HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten

Art. 9.In artikel 49, tweede lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, wordt het woord « 2025 » vervangen door het woord « 2026 ».

Art. 10.In artikel 57 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid, worden de woorden « 2020 - 2022 » vervangen door de woorden « 2021 tot 2023 » ;2° In het derde lid, worden de woorden « 2020 tot 2022 » vervangen door de woorden « 2021 tot 2023 » ;3° In het vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a.Het woord « 2023 » wordt vervangen door het woord « 2024 » ; b. Het woord « 2022 » wordt vervangen door het woord « 2023 ».

Art. 11.In artikel 58 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. In het eerste lid, worden de woorden « 2020 tot 2022 » vervangen door de woorden « 2021 tot 2023 » ;2. In het derde lid, worden de woorden « 2020 tot 2022 » vervangen door de woorden « 2021 tot 2023 » ;3. In het vierde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a.Het woord « 2023 » wordt vervangen door het woord « 2024 » ; b. Het woord « 2022 » wordt vervangen door het woord « 2023 ».

Art. 12.In artikel 59 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid, worden de woorden « 2023 tot 2025 » vervangen door de woorden « 2024 tot 2026 » ;2° In het derde lid, worden de woorden « 2023 tot 2025 » vervangen door de woorden « 2024 tot 2026 » ;3° In het vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) Het woord « 2026 » wordt vervangen door het woord « 2027 » ;b) Het woord « 2025 » wordt vervangen door het woord « 2026 ».

Art. 13.In artikel 60 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid, worden de woorden « 2024 tot 2026 » vervangen door de woorden « 2025 tot 2027 » ;2° In het derde lid, worden de woorden « 2024 tot 2026 » vervangen door de woorden « 2025 tot 2027 » ;3° In het vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a.Het woord « 2027 » wordt vervangen door het woord « 2028 » ; b. Het woord « 2026 » wordt vervangen door het woord « 2027 ».

Art. 14.In artikel 61 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid, worden de woorden « 2023 tot 2025 » vervangen door de woorden « 2024 tot 2026 » ;2° In het derde lid, worden de woorden « 2023 tot 2025 » vervangen door de woorden « 2024 tot 2026 » ;3° In het vierde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) Het woord « 2026 » wordt vervangen door het woord « 2027 » ;b) Het woord « 2025 » wordt vervangen door het woord « 2026 ».

Art. 15.Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 64.- Artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, wordt als volgt aangevuld: « Vanaf begrotingsjaar 2024 wordt een bedrag vastgesteld met toepassing van artikel 58, vierde lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten toegevoegd aan het bedrag bepaald krachtens de voorgaande leden.

Vanaf het begrotingsjaar 2027 wordt een bedrag vastgesteld met toepassing van het vijfde lid van artikel 59 en het vierde lid van artikel 61 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, toegevoegd aan het bedrag bepaald krachtens de voorgaande leden.

Vanaf het begrotingsjaar 2028 wordt een bedrag vastgesteld met toepassing van artikel 60, vijfde lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, toegevoegd aan het bedrag bepaald krachtens de voorgaande leden ». »

Art. 16.Artikel 65 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 65.- Artikel 15 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt: « Vanaf het academiejaar 2021-2022 zijn de opleidingen georganiseerd in gebied 10bis, bepaald in artikel 83 van het Landschapsdecreet, ingedeeld in groep G. ». »

Art. 17.Het artikel 66 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 66.- Artikel 17, lid 2, van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld: « In verband met het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, worden echter de volgende afwijkingen toegepast op de berekeningsmethoden bedoeld in de vorige leden: 1° voor de academiejaren 2021-2022 tot 2023-2024, voor de hogescholen die in co-diploma de eerste cyclus van afdelingen 1 tot 3 van de initiële opleiding van leerkrachten organiseren, wordt het aantal studenten die zijn ingeschreven in de eerste cyclus van afdelingen 1 tot 3 in gebied 10bis en in de cursus van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs of van onderwijzer lager of voorschoolsonderwijs in gebied 10 vervangen, voor elke betrokken hogeschool, door het gemiddelde aantal studenten die ingeschreven zijn voor de bachelor van geaggregeerde lager secundair onderwijs of van onderwijzer lager of voorschoolsonderwijs in gebied 10 tijdens de academiejaren 2018-2019 tot 2020-2021.De studenten van de eerste cyclus in de afdelingen 1 tot en met 3 van gebied 10bis worden dus alleen in aanmerking genomen vanaf inschrijvingen tijdens het academiejaar 2024-2025, die voor het eerst deelnemen aan de berekening van de eenheden van onderwijsopdrachten van de begroting 2026; 2° het aantal masterstudenten gespecialiseerd in de leerkrachtenopleiding georganiseerd in co-diplomering, wordt slechts in aanmerking genomen vanaf het academiejaar 2022-2023, die voor het eerst deelnemen aan de berekening van de eenheden van onderwijsopdrachten van de begroting 2024;3° het aantal studenten in de tweede cyclus van afdelingen 1 tot 3 wordt alleen in aanmerking genomen vanaf de inschrijvingen voor het academiejaar 2025-2026 ;4° het aantal studenten die zijn ingeschreven voor de opleiding die leidt tot de academische graad master geaggregeerde van het onderwijs afdeling 4 wordt pas in aanmerking genomen vanaf het academiejaar 2025-2026 ;5° het aantal masterstudenten dat is gespecialiseerd in het onderwijs van de afdelingen 1 tot en met 3 wordt alleen in aanmerking genomen vanaf de inschrijvingen van het academiejaar 2026-2027, die voor het eerst deelnemen aan de berekening van de eenheden van onderwijsopdrachten van de begroting 2028. De berekening van de driejaarlijkse gemiddelden voor de studenten bedoeld in het vorige lid, 2° tot 5°, omvat, voor de twee jaar voorafgaand aan het eerste jaar van hun opname in de berekening van de eenheden van onderwijsopdrachten, het aantal studenten ingeschreven voor het eerste jaar van de organisatie van de studiecyclus. ». »

Art. 18.Artikel 68 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 68.- In artikel 29 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 3quinquies ingevoegd, die als volgt is geschreven: « § 3quinquies.Volgend op het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, worden de volgende bedragen toegevoegd aan het variabele deel bedoeld in § 2: - vanaf begrotingsjaar 2024, een bedrag met toepassing van artikel 58 van het eerder genoemde decreet van 7 februari 2019; - vanaf begrotingsjaar 2024, de bedragen met toepassing van het vijfde lid van artikel 57 en het vierde lid van artikel 58 van het bovengenoemde decreet van 7 februari 2019; - vanaf begrotingsjaar 2027, een bedrag met toepassing van het vijfde lid van artikel 59 en het vierde lid van artikel 61 van het bovengenoemde decreet van 7 februari 2019; - vanaf begrotingsjaar 2028, een bedrag met toepassing van artikel 60, vijfde lid, van bovengenoemd decreet van 7 februari 2019. » ; 2° in paragraaf 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het eerste lid wordt aangevuld met de volgende tekst: « In afwijking van het voorgaande worden studenten die zijn ingeschreven in de afdelingen 1 tot en met 3 van gebied 10bis pas in het begrotingsjaar in aanmerking genomen: - 2023 voor specialisatiemasterstudenten in de leerkrachtenopleiding; - 2024 voor de studenten van de eerste cyclus van de afdelingen 1 tot en met 3 van de initiële leerkrachtenopleiding en specialisatiemasterstudenten in de leerkrachtenopleiding; - 2027 voor de studenten van de tweede cyclus van de afdelingen 1 tot en met 3 van de initiële leerkrachtenopleiding en voor studenten in een opleiding die leidt tot een academische graad van geaggregeerde master van het onderwijs afdeling 4 ; - 2028 voor specialisatiemasterstudenten in de leerkrachtenopleiding voor de afdelingen 1 tot en met 3; b) de paragraaf 5 wordt aangevuld met een vierde lid, dat luidt als volgt: « Voor de berekening van de in het derde lid bedoelde vierjaargemiddelden, worden de aantallen studenten in de afdelingen 1 tot en met 3 van gebied 10a die in aanmerking worden genomen voor de jaren voorafgaand aan het jaar van integratie in de berekening, zoals bepaald in afwijking van het eerste lid, vastgesteld op de aantallen studenten die zijn ingeschreven in het eerste jaar van de organisatie van de studiecyclus.»

Art. 19.Artikel 69 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 69.- Artikel 29bis van dezelfde wet wordt aangevuld door een lid dat luidt als volgt: "Vanaf het academiejaar 2020-2021 wordt een wegingscoëfficiënt van 1,45 toegepast op de financieel in aanmerking komende studenten die zijn ingeschreven in gebied 10bis. ». »

Art. 20.Artikel 72 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 72.- § 1. Studenten die vóór het academiejaar 2021-2022 ingeschreven staan in het curriculum van de bachelor voorschoolse onderwijzer, bachelor onderwijzer lager onderwijs, bachelor geaggregeerd voor het lager secundair onderwijs of bacheloropleiding muziek, voleindigen dit curriculum tijdens de academiejaren 2021 -2022 en 2022-2023. § 2. Indien op het einde van het academiejaar 2022-2023 de in § 1 bedoelde studenten niet de academische graad behaald hebben die overeenkomt met dit curriculum, beschikken zij over de academiejaren 2023-2024 en 2024-2025 om de ontbrekende onderwijseenheden te verwerven.

Als ze op het einde van het academiejaar 2024-2025 niet de academische graad hebben behaald die overeenkomt met de gevolgde opleiding, zetten ze hun studies voort in het curriculum zoals bepaald in dit decreet.

De overheden van de instelling definiëren de onderwijseenheden die in aanmerking komen als onderdeel van dit nieuwe curriculum.

Voor de succesvolle afronding van studies, zullen instellingen die ten minste één van de opleidingen organiseren waarnaar wordt verwezen in § 1 van dit artikel gedurende het academiejaar 2020-2021, de organisatie van elk van de georganiseerde opleidingen voortzetten tot het einde van het academiejaar 2024 -2025 op voorwaarde dat ten minste één student die vóór het academiejaar 2021-2022 in zijn instelling is ingeschreven, door deze organisatie wordt getroffen. »

Art. 21.Artikel 73 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 73.- § 1er. Studenten die vóór het academiejaar 2024-2025 ingeschreven zijn in het curriculum van geaggregeerde hoger secundair onderwijs georganiseerd volgens de voorwaarden bepaald door het decreet van 8 februari 2001 tot vaststelling van de initiële opleiding van geaggregeerden van het hoger secundair onderwijs of bij het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, voleindigen deze cursus tijdens het academiejaar 2024-2025. § 2. Indien aan het einde van het academiejaar 2024-2025 de studenten die betrokken zijn bij de bepaling bedoeld in § 1 van dit artikel niet de academische graad behaald hebben die overeenkomt met deze cursus, hebben zij het academiejaar 2025 -2026 om de ontbrekende opleidingseenheden te verwerven.

Als ze aan het einde van het academiejaar 2025-2026 niet de graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs hebben behaald, zetten ze hun studies voort in het curriculum zoals bepaald door dit decreet.

Academische overheden bepalen de onderwijseenheden die in aanmerking komen als onderdeel van dit nieuwe curriculum.

Voor de succesvolle voltooiing van studies, wordt in de instellingen die de opleiding organiseren waarnaar wordt verwezen in § 1 van dit artikel tijdens het academiejaar 2023-2024, de organisatie van deze opleiding voortgezet tot het einde van het academiejaar 2025-2026, op voorwaarde dat: minstens één student ingeschreven in hun instelling vóór het academiejaar 2024-2025 door deze organisatie getroffen is. »

Art. 22.Artikel 74 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: «

Artikel 74.- § 1. Studenten die vóór het academiejaar 2024-2025 zijn ingeschreven in een cursus van de tweede cyclus met didactische focus, georganiseerd volgens de methoden bepaald in artikel 70, § 2, van het Landschapsdecreet, voltooien deze cursus tijdens de academiejaren 2024- 2025 en 2025-2026. § 2. Indien aan het einde van het academiejaar 2025-2026 de studenten die betrokken zijn bij de bepaling bedoeld in § 1 van dit artikel niet de academische graad behaald hebben die overeenkomt met deze cursus, hebben zij het academiejaar 2026 -2027 om de ontbrekende onderwijseenheden te verwerven.

Als ze aan het einde van het academiejaar 2026-2027 de beoogde academische graad niet hebben behaald, zetten ze hun studie voort in het curriculum zoals bepaald voor de master in onderwijs afdeling 4 bij dit decreet. Academische overheden bepalen de onderwijseenheden die in aanmerking komen als onderdeel van dit nieuwe curriculum.

Voor de succesvolle voltooiing van de studies zetten de instellingen die de opleiding organiseren waarnaar wordt verwezen in § 1 van dit artikel gedurende het academiejaar 2023-2024 de organisatie van deze opleiding voort tot het einde van het academiejaar 2026-2027, op voorwaarde dat ten minste één student ingeschreven in hun instelling vóór het academiejaar 2024-2025 door deze organisatie getroffen is. »

Art. 23.In artikel 77, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden « 2030-2031 » vervangen door de woorden « 2031-2032 ».

Art. 24.In artikel 78 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De woorden « 2023-2024 » worden vervangen door de woorden « 2024-2025 » ;2° De woorden « 2020-2021 » worden vervangen door de woorden « 2021-2022 ».

Art. 25.In artikel 79 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De woorden « 2025-2026 » worden vervangen door de woorden « 2026-2027 » ;2° De woorden « 2023-2024 » worden vervangen door de woorden « 2024-2025 ».

Art. 26.In artikel 82 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De woorden « 2025-2026 » worden vervangen door de woorden « 2026-2027 » ;2° De woorden « 2022-2023 » worden vervangen door de woorden « 2023-2024 ».

Art. 27.In artikel 84 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De woorden « 2023-2024 » worden vervangen door de woorden « 2024-2025 » ;2° De woorden « 2020-2021 » worden vervangen door de woorden « 2021-2022 ».

Art. 28.In artikel 88 van hetzelfde decreet, worden de woorden « 2023-2024 » vervangen door de woorden « 2024-2025 ».

Art. 29.In artikel 96 van hetzelfde decreet, wordt het woord « 2024 » vervangen door het woord « 2025 ».

Art. 30.In artikel 97 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) De woorden « 2020-2021 » worden vervangen door de woorden « 2021-2022 » ;b) De woorden « 2021-2022 » worden vervangen door de woorden « 2022-2023 » ;c) In het tweede lid, worden de woorden « 2021-2022 » vervangen door de woorden « 2022-2023 » ;d) In het derde lid, worden de woorden « 2023-2024 » vervangen door de woorden « 2024-2025 » ;e) In het vierde lid, worden de woorden « 2023-2024 » vervangen door de woorden « 2024-2025 » ;f) In het vijfde lid, worden de woorden « 2020-2021 » vervangen door de woorden « 2021-2022 ».

Art. 31.In artikel 98 van hetzelfde decreet, worden de woorden « 2024-2025 » vervangen door de woorden « 2025-2026 ».

Art. 32.In artikel 99 van hetzelfde decreet, worden de woorden « 2020-2021 » vervangen door de woorden « 2021-2022 ».

Art. 33.In artikel 100 van hetzelfde decreet, worden de woorden « 2018-2019 » vervangen door de woorden « 2019-2020 ».

Art. 34.In artikel 100 van hetzelfde decreet, worden de woorden « voor het academiejaar 2020-2021 » vervangen door de woorden « voor het academiejaar 2021-2022 ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies

Art. 35.In artikel 88, § 2, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: « In afwijking van het eerste lid, heeft de verplichting om de studiecyclussen van het korte type in de studiegebieden 10 en 23 bedoeld in artikel 83, § 1, gezamenlijk in te richten, en dit enkel voor de cyclussen die verbonden zijn met de initiële opleiding van de leerkrachten, uitwerking met ingang van het begin van het academiejaar 2021 ».

Art. 36.In artikel 108, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden « Voor het academiejaar 2019-2020 » vervangen door de woorden « Voor de academiejaren 2019-2020 en 2020-2021 ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen

Art. 37.In artikel 29 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het laatste lid van § 1, dat het voorlaatste lid wordt, worden de woorden « een bedrag van 390.000 euro » vervangen door de woorden « een bedrag van 486.000 euro » ; 2° in § 1, wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt: « Vanaf het jaar 2020, wordt een bedrag van 285.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen met toepassing van de voorgaande leden. Vanaf het jaar 2021, wordt dat bedrag geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen bedoeld in paragraaf 4 » ; 3° in paragraaf 2, vroeger laatste lid, dat het voorlaatste lid is geworden, worden de woorden « een bedrag van 910.000 euro » vervangen door de woorden « een bedrag van 1.134.000 euro » ; 4° in paragraaf 2, wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt: « Vanaf het jaar 2020, wordt een bedrag van 665.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen met toepassing van de voorgaande leden. Vanaf het jaar 2021, wordt dat bedrag geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen bedoeld in paragraaf 4 ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen

Art. 38.In artikel 9 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het vroegere laatste lid, dat het voorlaatste lid is geworden, worden de woorden « een bedrag van 700.000 euro » » vervangen door de woorden « een bedrag van 910.000 euro » ; 2° er wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt: « Voor het begrotingsjaar 2020, wordt een bedrag van 620.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen overeenkomstig het eerste, tweede en derde lid.

Vanaf het jaar 2021, wordt dat bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis ». HOOFDSTUK V. - Bepalingen tot toekenning van een eindejaarstoelage aan de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde universitair onderwijs

Art. 39.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° " beloning ", elke wedde, elk loon of elke vergoeding in de plaats van wedde of loon, waarbij geen rekening gehouden wordt met de verhogingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;2° " bezoldiging ", de beloning zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° " brutobezoldiging ", de beloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° " volledige prestaties " : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt;5° " referentieperiode " : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. Als het gaat om vastbenoemde, stagedoende of tijdelijke personeelsleden die, in de loop van het in aanmerking genomen jaar, prestaties als tijdelijk personeelslid hebben verricht, is de referentieperiode het in aanmerking genomen schooljaar of academiejaar.

Art. 40.In de mate vastgesteld door de bepalingen van dit hoofdstuk worden aan die bepalingen onderworpen, de leden van het academisch personeel, de geaggregeerden, de repetitors, de leden van het wetenschappelijk personeel, van het administratief personeel, van het gespecialiseerd personeel, van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, en de onderzoekers die door de universiteit worden bezoldigd, met uitzondering van de beursonderzoekers, die tijdens de gehele referentieperiode of een gedeelte ervan behoren of hebben behoord tot de universitaire instellingen bedoeld bij het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies.

Art. 41.§ 1. Het personeelslid bekomt het volledige genot van het bedrag van de in artikel 43 bepaalde toelage, indien het als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledige voordeel van zijn beloning heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 2. Wanneer het personeelslid niet het volledige voordeel van de in § 1 bedoelde beloning heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de beloning die het werkelijk heeft ontvangen; § 3. Wanneer het personeelslid, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de referentieperiode: 1° met ouderschapsverlof was;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen, worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledige voordeel van zijn beloning heeft genoten.

Art. 42.§ 1. Wanneer de personeelsleden twee of meer ambten in de openbare sector cumuleren die volledige of onvolledige prestaties behelzen, mag het bedrag van de eindejaarstoelagen dat hun in hoofde daarvan wordt toegekend niet hoger liggen dan het bedrag dat overeenstemt met de hoogste toelage die verkregen wordt wanneer de toelagen van alle ambten berekend worden op basis van volledige prestaties. § 2. Wanneer het in § 1 bedoelde bedrag wordt overschreden, wordt het gedeelte dat een teveel aanwijst, afgetrokken van de eindejaarstoelage(n) die, berekend op basis van volledige prestaties, de minst hoge is (zijn), te beginnen met de laagste. § 3. Het personeelslid dat eindejaarstoelagen cumuleert is ertoe gehouden, aan de personeelsdiensten waarvan het afhangt een verklaring op erewoord over te leggen met de vermelding van de ambten die het cumuleert.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.

Art. 43.§ 1. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 2. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend: 1° voor het forfaitair gedeelte: het bedrag dat voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar overeenstemt met: - 612,53 euro, voor het jaar 2018 ; - 30 euro opgeteld bij het bedrag van het forfaitair gedeelte van de eindejaarstoelage voor 2018 zoals geïndexeerd op grond van de verhouding tussen de gezondheidsindex in oktober van het jaar 2019 en in oktober 2018, voor het jaar 2019; - 123 euro opgeteld bij het bedrag van het forfaitair gedeelte van de eindejaarstoelage voor 2018 bedoeld in het eerste streepje zoals geïndexeerd op grond van de verhouding tussen de gezondheidsindex van oktober van het jaar 2020 en van oktober 2018, voor het jaar 2020; - het bedrag van het forfaitair gedeelte van de eindejaarstoelage voor 2020 zoals geïndexeerd op grond van de verhouding tussen de gezondheidsindex van oktober van het in aanmerking genomen jaar en van oktober 2020, vanaf het jaar 2021.

De toegekende verhogingen mogen niet leiden tot de toekenning van een forfaitair gedeelte van de eindejaarsuitkering dat hoger is dan dat van het personeel van het ministerie van de Franse Gemeenschap. 2° Voor het veranderlijk gedeelte: het veranderlijk gedeelte bedraagt 2,5 p.c. van de jaarlijkse brutobezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de bezoldiging aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar. § 3. Wanneer het personeelslid het voordeel van zijn bezoldiging niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het veranderlijk deel van de toelage die jaarlijkse brutobezoldiging in aanmerking welke voor de berekening van zijn bezoldiging voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste bezoldiging verschuldigd was geweest.

Art. 44.De eindejaarstoelage wordt onderworpen aan de inhoudingen bepaald met toepassing van de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, behalve voor de begunstigden die uitsluitend vallen onder het stelsel van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector gezondheidszorg, waarvoor de bijdrage van de sector gezondheidszorg verschuldigd is op het bedrag van het vast gedeelte van de eindejaarstoelage dat hoger is dan het bedrag van 1990.

Art. 45.De eindejaarstoelage wordt in één keer uitbetaald gedurende de maand december van het in aanmerking genomen jaar.

Art. 46.De vereffening en de uitbetaling van de eindejaarstoelage komen ten laste van het ministerie of de dienst dat/die belast zou zijn met de vereffening en de uitbetaling van de bezoldiging aan de begunstigde, ofwel voor de laatste maand van de referentieperiode, ofwel voor het eerste deel van die maand indien deze uit verschillende delen bestaat die door de begrotingsaanrekening van de bezoldiging worden onderscheiden. HOOFDSTUK VI. - Bepaling tot toekenning van aanvullende middelen ter opwaardering van doctoraatsbursalen

Art. 47.Vanaf het jaar 2019 wordt jaarlijks een bedrag toegekend aan het « Fonds pour la formation à la recherche dans l'industrie et dans l'agriculture (FRIA) » en het « Fonds pour la recherche en sciences humaines (FRESH) » bedoeld bij het decreet van 17 juli 2013 betreffende de financiering van het Onderzoek door het « Fonds national de la Recherche scientifique » en aan de universiteiten via de speciale onderzoeksfondsen (FSR) en de geconcerteerde onderzoeksacties (ARC). FRIA en FRESH en de universiteiten via de FSR en ARC moeten dit bedrag toewijzen aan een opwaardering van de beurzen toegekend aan de doctoraatsbursalen.

In 2019, bedraagt het bedrag toegekend overeenkomstig het eerste lid 662.000 euro. Dat bedrag wordt toegekend aan de doctoraatsbursalen bedoeld in hetzelfde lid die in de eerste vier maanden van het academiejaar 2019-2020 onderzoeksactiviteiten verrichten.

In 2020 bedraagt het bedrag toegekend overeenkomstig het eerste lid 2.000.000 euro. Dat bedrag wordt toegekend aan de doctoraatsbursalen bedoeld in hetzelfde lid, die tijdens het jaar 2020 onderzoeksactiviteiten verrichten.

Vanaf 2021, wordt het overeenkomstig het eerste lid jaarlijks toegekende bedrag volgens de volgende formule vastgelegd: 2.000.000 euro X het indexcijfer van de maand januari van het betrokken jaar/ het indexcijfer van de maand januari 2020. Het aldus verkregen bedrag wordt toegekend aan de doctoraatsbursalen bedoeld in hetzelfde lid, die tijdens het betrokken jaar onderzoeksactiviteiten verrichten.

Het bedrag dat overeenkomstig de voorgaande leden wordt toegekend, wordt verdeeld tussen FRIA en FRESH en de universiteiten via de FSR en ARC volgens de volgende berekening: (Aantal doctoraatsbursalen uitgedrukt als voltijds personeel van het betrokken fonds of de betrokken universiteit die onderzoeksactiviteiten verrichten tijdens de periode gedekt door het toegekende bedrag x (het toegekende bedrag: het aantal doctoraatsbursalen uitgedrukt als voltijds personeel van alle betrokken fondsen en universiteiten die onderzoeksactiviteiten verrichten tijdens de periode gedekt door het toegekende bedrag).

Het brutobedrag van de opwaardering van de beurs dat door de voornoemde fondsen en universiteiten aan de betrokken doctoraatsbursalen wordt toegekend is gelijk aan het bedrag dat aan elk fonds en elke universiteit wordt toegekend, zoals berekend overeenkomstig het vorige lid, gedeeld door het aantal doctoraatsbursalen uitgedrukt als voltijds personeel van het betrokken fonds of de betrokken universiteit die onderzoeksactiviteiten verrichten tijdens de periode gedekt door het toegekende bedrag en na voorafgaande aftrek van het bedrag dat nodig is om de daarmee gepaard gaande werkgeversbijdragen te dekken.

De effectief toegekende opwaardering van de beurs mag in geen geval hoger zijn dan de waarde van het brutobedrag van de beurs toegekend aan de doctoraatsbursalen - aspiranten FRS-FNRS. De effectief toegekende opwaardering van de beurs mag in de loop van het betrokken jaar niet worden verminderd ten opzichte van de opwaardering die in de jaren daarvoor werd toegekend aan de onder deze bepaling vallende bursalen.

In voorkomend geval kan het deel van het in het eerste lid bedoelde bedrag dat na toepassing van de voorgaande leden niet wordt opgebruikt, door FRIA en FRESH en de universiteiten via FSR en ARC worden toegewezen aan de toekenning van aanvullende beurzen. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen van het decreet van 17 juli 2013 betreffende de financiering van het Onderzoek door het Fonds national de la Recherche scientifique

Art. 48.In het decreet van 17 juli 2013 betreffende de financiering van het Onderzoek door het Fonds national de la Recherche scientifique, wordt een artikel 12bis ingevoegd, dat luidt als volgt: «

Artikel 12bis.- Onverminderd de subsidie bedoeld in artikel 11, wordt jaarlijks een bedrag toegekend overeenkomstig artikel 47 van het programmadecreet van 18 december 2019 houdende diverse maatregelen met betrekking tot Schoolgebouwen, Begrotingsfondsen, Gezondheid, Hoger Onderwijs, Onderzoek, Sport, Universitaire Ziekenhuizen, Onderwijspersoneel, Onderwijs en WBE. »

Art. 49.In hetzelfde decreet wordt een artikel 16bis ingevoegd, dat luidt als volgt: «

Artikel 16bis.- Onverminderd de subsidie bedoeld in artikel 15, wordt jaarlijks een bedrag toegekend overeenkomstig artikel 47 van het programmadecreet van 18 december 2019 houdende diverse maatregelen met betrekking tot Schoolgebouwen, Begrotingsfondsen, Gezondheid, Hoger Onderwijs, Onderzoek, Sport, Universitaire Ziekenhuizen, Onderwijspersoneel, Onderwijs en WBE. » HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het decreet van 30 januari 2014 betreffende de financiering van onderzoek in de universiteiten

Art. 50.In het decreet van 30 januari 2014 betreffende de financiering van onderzoek in de universiteiten, wordt een artikel 13bis ingevoegd, dat luidt als volgt: «

Artikel 13bis.- Onverminderd de subsidie bedoeld in de artikelen 1 en 5, wordt jaarlijks een bedrag toegekend overeenkomstig artikel 47 van het programmadecreet van 18 december 2019 houdende diverse maatregelen met betrekking tot Schoolgebouwen, Begrotingsfondsen, Gezondheid, Hoger Onderwijs, Onderzoek, Sport, Universitaire Ziekenhuizen, Onderwijspersoneel, Onderwijs en WBE. » TITEL V. - Bepalingen met betrekking tot de sport

Art. 51.Artikel 46, eerste lid, van het decreet van 3 mei 2019 betreffende de georganiseerde sportbeweging wordt aangevuld met de volgende woorden: « met uitzondering van artikelen 30 tot 37 ».

Art. 52.Artikel 48 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende woorden: « met uitzondering van artikelen 34 tot 36 die op 1 januari 2021 in werking treden ».

TITEL VI. - Bepaling met betrekking tot de universitaire ziekenhuizen

Art. 53.In artikel 16, § 2, van het decreet van 25 april 2019 betreffende de verzekeringsinstellingen van de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in 1°, worden de woorden « van 10.000 euro » vervangen door de woorden « van 625 tot 1.250 euro » ; 2° in 2°, worden de woorden « van 2.000 euro » vervangen door de woorden « van 125 tot 250 euro » ; 3° in 3°, worden de woorden « van 10.000 euro » vervangen door de woorden « van 625 tot 1.250 euro » ; 4° in 4°, worden de woorden « van 500 of 1.000 euro » vervangen door de woorden « van 31,75 tot 62,50 euro of van 62,50 tot 125 euro » ; 5° in 5°, worden de woorden « van 2.000 euro » vervangen door de woorden « van 125 tot 250 euro » ; 6° in 6°, worden de woorden « van 400 euro » vervangen door de woorden « van 62,50 tot 125 euro » ; 7° in 7°, worden de woorden « van 1.000 euro » vervangen door de woorden « van 62,50 tot 125 euro » ; 8° in 8°, worden de woorden « van 10.000 euro » vervangen door de woorden « van 625 tot 1.250 euro ».

TITEL VII. - Bepaling met betrekking tot het onderwijspersoneel

Art. 54.In artikel 135 van het decreet van 11 april 2014 houdende verschillende bepalingen betreffende het statuut van de personeelsleden van het onderwijs, wordt paragraaf 2, 1° vervangen door wat volgt: « § 2. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend: 1° voor het forfaitair gedeelte: het bedrag dat voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar overeenstemt met: - 330,85 euro, voor het jaar 2009 ; - 339,29 euro, voor het jaar 2010 ; - 469,87 euro, voor het jaar 2011 ; - 561,56 euro, voor het jaar 2012 ; - 566,81 euro, voor het jaar 2013 ; - 567,37 euro, voor het jaar 2014 ; - 578,61 euro, voor het jaar 2015 ; - 587,61 euro, voor het jaar 2016 ; - 598,80 euro, voor het jaar 2017 ; - 612,53 euro, voor het jaar 2018 ; - 616,61 euro, verhoogd met een bedrag van 30 euro, dus in totaal 646,61 euro voor het jaar 2019 ; - het bedrag van het forfaitair gedeelte van de eindejaarstoelage voor 2019 zoals geïndexeerd op grond van de verhouding tussen de gezondheidsindex van oktober 2020 en die van oktober 2019 verhoogd met een bedrag van 93 euro, voor het jaar 2020. - het bedrag van het forfaitair gedeelte van de eindejaarstoelage voor 2020 zoals geïndexeerd op grond van de verhouding tussen de gezondheidsindex van oktober van het in aanmerking genomen jaar en die van oktober 2020, vanaf het jaar 2021. » TITEL VIII. - Bepalingen met betrekking tot het leerplichtonderwijs HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot verlenging van de RCD-pilootregeling

Art. 55.In artikel 16sexies/1 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, zoals ingevoegd bij het decreet van 11 oktober 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « het schooljaar 2019-2020 » vervangen door de woorden « de schooljaren 2019-2020 en 2020-2021 » en worden de woorden « per schooljaar » ingevoegd tussen de woorden « lestijden leraar » en de woorden « wordt toegekend » ;2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het getal « 2019 » opgeheven ;3° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden « het schooljaar 2019-2020 » vervangen door de woorden « de schooljaren 2019-2020 en 2020-2021 » en worden de woorden « 15 januari 2019 » vervangen door de woorden « 15 januari » ;4° in paragraaf 5, worden de woorden « en op 15 mei 2021 » ingevoegd tussen de woorden « 2020 » en de woorden « ten laatste » Art.56. In artikel 4bis van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen, zoals ingevoegd bij het decreet van 11 oktober 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 6bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 6bis.Voor het schooljaar 2020-2021, worden ten hoogste 1.000 lestijden van het lestijdenpakket toegekend aan de inrichtingen voor kleuter-, lager of basisonderwijs die een of meer van de studiejaren die de tweede cyclus van de eerste stap van het pedagogische continuüm vormen, organiseren, zoals bepaald in artikel 13, § 3, 2° van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

Deze lestijden worden toegekend aan de inrichtingen die het stelsel toepassen, naar rata van 12 lestijden voor elke schijf van 50 leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn op 30 september 2019 voor het kleuterniveau, en 15 januari 2020 voor het niveau van het lager onderwijs.

Voor het schooljaar 2020-2021, worden ten hoogste 500 lestijden van het lestijdenpakket toegekend aan de inrichtingen voor kleuter-, lager of basisonderwijs die van de middelen bedoeld in § 6 hebben genoten.

Deze lestijden zijn bedoeld voor het experimenteren van praktijken tijdens wekelijkse lestijden om differentiatie en persoonlijke begeleiding ten gunste van de betrokken leerlingen te beoefenen in verband met de basisvaardigheden.

De manier waarop de bedoelde lestijden gebruikt worden, wordt beschreven in het sturingsplan of, voor de inrichtingen die nog geen sturingsplan hebben, wordt een jaarlijks evaluatieverslag opgesteld.

Ze worden op 1 september 2020 toegewezen, volgens de nadere regels bepaald door de Regering. De geselecteerde inrichtingen werken samen met de ondersteuningscel en worden bijgestaan door de instantie voor operationalisering en informatie-uitwisseling.

Ze werken samen met een team van 9 tot 12 onderzoekers uit hogescholen en universiteiten om de toe-eigening van hulpmiddelen door de opvoedingsteams te ontwikkelen en te vergemakkelijken. » 2° in paragraaf 7, worden de woorden « het jaar 2019-2020 » vervangen door de woorden « het schooljaar 2020-2021 » HOOFDSTUK II.- Bepalingen tot wijziging van het decreet van 3 mei 2019 houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern

Art. 57.In artikel 1.6.2-2 van het decreet van 3 mei 2019 houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern, wordt een nieuw lid tussen de leden 4 en 5 ingevoegd, dat luidt als volgt : « De leden bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering. ».

Art. 58.In artikel 1.6.4-2 van hetzelfde decreet, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: « De leden bedoeld in het eerste lid, 4° et 6°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering. ».

Art. 59.In hetzelfde decreet, wordt een artikel 18/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: «

Artikel 18/1.- De voorstellen met betrekking tot de referentiesystemen van initiële competenties en tot de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern meegedeeld door de werkgroepen aan de Commissie voor referentiesystemen vóór 31 december 2019, met toepassing van de artikelen 60sexies en 60septies van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden geacht te zijn opgesteld overeenkomstig de artikelen 1.4.4-1 en 1.4.4-2 en vormen voorstellen voor referentiesystemen in de zin van artikel 1.6.2-1, § 2, derde lid. ».

Art. 60.In artikel 19 van hetzelfde decreet, worden de woorden « artikelen 1.4.4-1 en 1.4.4-2 die op 1 januari 2020 in werking treden en de » ingevoegd tussen « met uitzondering van de » en « bepalingen van Boek 1 »,.

TITEL IX. - Bepalingen met betrekking tot WBE

Art. 61.Paragraaf 4 van artikel 12 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 1967, zoals ingevoegd bij het artikel 170 van het decreet van 3 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs en schoolgebouwen, wordt door de volgende bepaling vervangen: « § 4. Onverminderd andere toepasselijke wets- of verordeningsbepalingen kan de Regering de instellingen van de Franse Gemeenschap, waarvan het financiële, budgettaire en boekhoudkundige beheer door deze wet wordt geregeld ertoe verplichten hun financiële activa te deponeren op rekeningen die op hun naam zijn geopend bij de kredietinstelling die het ambt van kassier van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap vervult, zoals bedoeld in het decreet van 20 december 2011 houdende regeling van de begroting en de boekhouding van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.

In dit geval : - vertrouwen zij alle financiële rekeningen met inbegrip van hun beleggingsrekeningen, aan de kassier van de Franse Gemeenschap toe, met uitzondering van de technische overschrijvingsrekeningen. Die technische rekeningen worden gedefinieerd als rekeningen die open zijn bij een andere bankinstelling dan de kassier, met het oog op het tijdelijk storten van de geldstroom voortvloeiend uit specifieke financiële verrichtingen gemaakt door hen. Ze beschikken over hun financiële rekeningen, waarbij zijn autonomie wordt gewaarborgd; - vertrouwen ze de kassier de materiële uitvoering van hun ontvangsten- en uitgavenverrichtingen toe. - De kassier bepaalt de globale staat, dit is de netto thesauriestaat die wordt bepaald op grond van het geheel van de saldi van alle rekeningen van de Franse Gemeenschap en van alle organen waarop de regering deze paragraaf verplicht van toepassing maakt. - De financiële rekeningen opgenomen in de globale staat van de Franse Gemeenschap brengen geen credit- en/of debetrente op ten gunste of ten laste van de organen die deze rekeningen in hun bezit hebben.

Verrichtingen met een looptijd van meer dan een maand moeten vooraf aan het Agentschap van de Schuld worden gemeld.

De verplichting tot deponering en de principes van centralisering bedoeld in het eerste en tweede lid worden ambtshalve van toepassing op WBE, de instelling bedoeld in artikel 2 § 1 van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, zonder de tussenkomst van de regering bedoeld in het eerste lid. »

Art. 62.In artikel 38 van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: « Vanaf het jaar 2020, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, 1°, verhoogd met een bedrag van 7.848.000 euro » ; 2° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid is geworden, worden de woorden « in lid 1, 1 ° en 3 ° genoemde » vervangen door de woorden « in lid 1, 1° en 3° en lid 2 » ; 3° tussen het derde en het vierde lid, die vierde en vijfde lid zijn geworden, wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: « Een uitzonderlijke toelage van 1.880.000 euro met het oog op de dekking van het veranderingsbeheerplan wordt aan WBE in 2020, 2021 en 2022 toegekend. In 2021 en 2022, wordt dit bedrag gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen. »

Art. 63.In artikel 81 van hetzelfde decreet, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: « Het bedrag bedoeld in de eerste paragraaf, 1°, is onverminderd artikel 38, tweede lid ».

Art. 64.Artikel 82, van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, wordt aangevuld met wat volgt : « Bovendien kan de regering, in afwachting van de aanstelling van de algemeen bestuurder, een algemeen bestuurder ad interim aanstellen, die alle bevoegdheden uitoefent die door of overeenkomstig dit bijzonder decreet aan de algemeen bestuurder worden toegekend ».

TITEL X. - Slotbepalingen

Art. 65.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2020, met uitzondering van de artikelen 37 tot 46, 53 en 54 die op 1 januari 2019 in werking treden, van de artikelen 47 tot 50 die op 15 september 2019 in werking treden en van artikel 64 dat op 1 november 2019 in werking treedt.

Annexe


Dénomination du fonds budgétaire

Nature des recettes affectées

Objet des dépenses autorisées


[supprimé par D. ]


60. Fonds relatif au financement du programme de vaccination (A)


[supprimé par D.]


61. Fonds relatifs au financement des programmes de dépistage des cancers


[inséré par D.20-12-2017 - M.B. 25-01-2018] [supprimé par D. ]


71. Fonds budgétaire pour le financement de programmes d'actions dans le cadre du Fonds Européen Asile, Migration et Intégration (AMIF)


75.Fonds relatif au cofinancement européen dans le secteur de la Jeunesse (rémunération))

Recettes issue des cofinancements européens en la matière dont une partie à charge de la Communauté française et une partie à charge de la Commission Européenne.

Rémunérations de personnel relatif au projet « Mindchangers » du programme Development education and awareness raising (DEAR).


76. Fonds relatif au cofinancement européen dans le secteur de la Jeunesse (dépenses hors rémunération)

Recettes issue des cofinancements européens en la matière dont une partie à charge de la Communauté française et une partie à charge de la Commission Européenne. Frais relatifs au projet « Mindchangers » du programme Development education and awareness raising (DEAR).

Achat de biens et de services, subventions, honoraires, investissements, dépenses diverses relatives à des actions et interventions ponctuelles exceptionnelles dans le domaine communautaire.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, op 18 december 2019.

De Minister-President, P.-Y. JEHOLET De Vice-President en Minister van Begroting, Ambtenarenzaken, Gelijke Kansen en belast met het toezicht op "Wallonie-Bruxelles Enseignement", Fr. DAERDEN De Vice-President en Minister van Kind, Gezondheid, Cultuur, Media en Vrouwenrechten, B. LINARD De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie, Universitaire Ziekenhuizen, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Jeugd, Sport en de Promotie van Brussel, V. GLATIGNY De Minister van Onderwijs, C. DESIR _______ Nota Zitting 2019-2020 Stukken van het Parlement. - Ontwerp van decreet, nr. 28-1. - Advies voorgelegd in naam van de commissie voor Hoger Onderwijs, Onderwijs van Sociale Promotie, Onderzoek, Universitaire Ziekenhuizen, Sport, Jeugd, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen en de Promotie van Brussel, nr. 28-2. Advies voorgelegd in naam van de commissie van onderwijs, nr. 28-3. - Advies voorgelegd in naam van de commissie voor Kind, Gezondheid, Cultuur, Media en Vrouwenrechten, nr. 28-4. - Commissieamendementen, nr. 28-5. - Commissieverslag nr. 28-6. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 28-7. - Vergaderingsamendementen, nr. 28-8 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, nr.28-9 Integraal verslag. - Bespreking en aanneming.- Vergadering van 18 december 2019.

^