Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 januari 2006

Uittreksel uit arrest nr. 3/2006 van 11 januari 2006 Rolnummer 3359 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 68 van de programmawet van 9 juli 2004 - houdende bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200147
pub.
30/01/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 3/2006 van 11 januari 2006 Rolnummer 3359 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 68 van de programmawet van 9 juli 2004 - houdende bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties - en van dat koninklijk besluit van 27 mei 2004, ingesteld door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 januari 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 januari 2005, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 68 van de programmawet van 9 juli 2004 - houdende bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties - (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004, tweede editie) en van dat koninklijk besluit van 27 mei 2004, door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de omvang van het beroep B.1.1. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering vordert de vernietiging van artikel 68 van de programmawet van 9 juli 2004, alsook van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties, dat bij die bepaling wordt bekrachtigd.

B.1.2. Uit het verzoekschrift blijkt evenwel dat uitsluitend grieven zijn gericht tegen de artikelen 28, 30, 1° en 9°, en 37 van het bekrachtigde koninklijk besluit. Het Hof beperkt zijn onderzoek derhalve tot die bepalingen.

B.1.3. Artikel 28 van het voormelde koninklijk besluit van 27 mei 2004 bepaalt : « De exploitatielicentie stelt de luchthaveninstallaties waarop zij betrekking heeft vast, evenals de technische exploitatievoorwaarden die inzonderheid betrekking kunnen hebben op de kwaliteit van de diensten, de capaciteit en de ontwikkeling van de luchthaveninstallaties en de bescherming van het milieu.

De exploitatielicentie regelt eveneens de terbeschikkingstelling van lokalen aan de overheid om haar toe te laten opdrachten uit te voeren in verband met het luchtverkeer. Te dien einde kan de overheid dienstenprotocollen afsluiten met de houder van de exploitatielicentie ».

Artikel 30 van hetzelfde koninklijk besluit bepaalt : « De houder van een exploitatielicentie moet : 1° de luchthaveninstallaties onderhouden en ontwikkelen in economisch aanvaardbare omstandigheden op zodanige wijze dat de beveiliging van de personen en de veiligheid van de luchthaveninstallaties, de voortdurende certificatie van de luchthaveninstallaties, een voldoende capaciteit rekening houdend met de ontwikkeling van de vraag en de internationale rol van de luchthaven Brussel-Nationaal evenals een hoog kwaliteitsniveau worden verzekerd; [...] 9° zonder onderbreking en voor de eerste maal binnen achttien maanden na de toekenning van de exploitatielicentie, een overeenkomst met betrekking tot het niveau van de dienstverlening aangaan met de rechtspersoon belast met de luchtverkeersleiding, die de wederzijdse samenwerking tussen de houder van een exploitatielicentie en genoemde persoon regelt, meer bepaald met betrekking tot de capaciteit van de luchthaveninstallaties, het beheer ervan, de stiptheid van de landingen en opstijgingen en de uitwisseling van inlichtingen; [...] ».

Artikel 37 van hetzelfde koninklijk besluit bepaalt : « Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning, op voordracht van de minister en na advies van de economisch regulerende overheid, aan elke houder van een exploitatielicentie de verplichting opleggen om de uitbreidingen of herlokalisaties te doen die noodzakelijk zijn om de operationele leefbaarheid van de luchthaveninstallaties op lange termijn te waarborgen of op billijke wijze de hinder als gevolg van de exploitatie van luchthaveninstallaties te spreiden.

De uitbreidingen of herlokalisaties bedoeld in het eerste lid maken het voorwerp uit van voorafgaande studies door een onafhankelijke deskundige met internationale bekendheid in de luchthavensector en door een onafhankelijke deskundige met internationale bekendheid in de sector met betrekking tot de bescherming van het milieu, alsook van overleg met de houder van een exploitatielicentie ».

Ten aanzien van het eerste middel B.2. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering verwijt de voormelde bepalingen dat zij de houder van de exploitatielicentie van de luchthaven Brussel-Nationaal dwingende doelstellingen opleggen, met name op het vlak van de capaciteit, de ontwikkeling van de luchthaven en de spreiding van de geluidshinder, wat ertoe zou leiden dat elke mogelijkheid wordt uitgesloten van een exploitatie die is aangepast aan de milieuvereisten, die onder de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vallen. Zij leidt hieruit af dat de bestreden bepalingen tot gevolg hebben dat het Gewest zijn bevoegdheden inzake leefmilieu niet of zeer moeilijk kan uitoefenen, met schending van de artikelen 23, 39 en 134 van de Grondwet, van artikel 6, § 1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en van het evenredigheidsbeginsel.

B.3. In de context van de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht stelt het koninklijk besluit van 27 mei 2004 « een juridisch kader vast dat een permanente controle door de Staat op de exploitatie van luchthaveninstallaties onder federale bevoegdheid inricht om zo goed mogelijk de belangen van alle gebruikers en het algemeen belang te behartigen ». Het voorziet met name in de toekenning van een exploitatielicentie, « die welbepaalde verplichtingen inhoudt en sancties die kunnen gaan tot de intrekking van de exploitatielicentie ». De verplichtingen ten laste van de exploitant van de luchthaven « zullen inzonderheid betrekking hebben op de kwaliteit van de gepresteerde diensten, het onderhoud, de ontwikkeling en de capaciteit van de luchthaveninstallaties en de bescherming van het milieu » (Verslag aan de Koning, Belgisch Staatsblad , 16 juli 2004, pp. 55678-55679).

B.4.1. De bestreden bepalingen beperken zich ertoe te voorzien in de toekenning van een exploitatielicentie aan de exploitant van de luchthaven Brussel-Nationaal, sommige van diens verplichtingen die in de licentie moeten worden vermeld, in algemene bewoordingen vast te stellen, en de Koning ertoe te machtigen te voorzien in uitbreidingen of herlokalisaties van de luchthaven. Zij hebben op zich niet tot doel, noch tot gevolg dat een ontwikkeling van de luchthaven Brussel-Nationaal wordt opgelegd die afbreuk zou doen aan de bij artikel 6, § 1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen aan de gewesten toegekende bevoegdheid inzake de bescherming van het leefmilieu, inzonderheid op het vlak van de strijd tegen de geluidshinder. In het bijzonder hebben zij noch tot doel, noch tot gevolg dat een vorm van exploitatie van de nationale luchthaven zou worden opgelegd die in strijd zou zijn met de milieunormen die de gewesten kunnen voorschrijven, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel volgens hetwelk geen enkele overheid, en dus ook de gewestoverheid niet, haar bevoegdheid derwijze vermag uit te oefenen dat zij daardoor de uitoefening van de bevoegdheid van andere overheden buitengewoon moeilijk of onmogelijk maakt. Het zal aan de Koning staan om, enerzijds, bij de vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de exploitatielicentie en, anderzijds, bij de uitoefening van de bevoegdheid die Hem bij het voormelde artikel 37 is toegekend, erover te waken dat de exploitatie- en ontwikkelingsvoorwaarden die Hij aan de houder van de exploitatielicentie zal opleggen, deze niet beletten te voldoen aan de vereisten die, inzake milieu, het Gewest kan opleggen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

B.4.2. In dat opzicht wordt in het Verslag aan de Koning dat aan het voormelde koninklijk besluit van 27 mei 2004 voorafgaat, gepreciseerd dat « de exploitatielicentie zal worden toegekend onverminderd de verplichting van de exploitant de luchtvaartwetgeving en -reglementering na te leven, waarvan de controle zal worden waargenomen door het Directoraat generaal Luchtvaart, en de milieunormen ter beperking van de hinder als gevolg van de exploitatie van luchthaveninstallaties » en dat « zo ook [...] de exploitatielicentie uiteraard [zal] worden toegekend onverminderd de toelatings- of vergunningssystemen die de Gewesten zouden kunnen opleggen in het kader van hun bevoegdheden, inzonderheid inzake de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening » (Verslag aan de Koning, Belgisch Staatsblad , 16 juli 2004, p. 55679).

B.5. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.6. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering is van mening dat zij, met toepassing van artikel 6, § 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, had moeten worden betrokken bij de totstandkoming van de artikelen 28, 30 en 37 van het voormelde koninklijk besluit van 27 mei 2004 en van artikel 68 van de programmawet van 9 juli 2004, dat die bekrachtigt.

B.7. Artikel 6, § 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, bepaalt : « De Regeringen worden betrokken bij : [...] 3° het ontwerpen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen;4° het ontwerpen van de regels betreffende de organisatie en de uitwerking van de veiligheid van het luchtverkeer op de regionale luchthavens en de openbare vliegvelden; [...] ».

B.8.1. In de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 8 augustus 1988 wordt aangegeven dat « de algemene politie [...] de politiereglementen [betreft die] van toepassing [zijn] op de verschillende vervoerswijzen, zoals : [...] de politie op de zeevaart en de luchtvaart » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 516/1, p. 21).

B.8.2. De bestreden bepalingen, die passen in de context van de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht, voorzien in de toekenning van een exploitatielicentie die activiteiten omkadert van de vennootschap die instaat voor de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal. Die bepalingen bevatten op zich geen regels van algemene politie of reglementering op het verkeer en vervoer, en bevatten evenmin technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen. Zij worden bijgevolg niet beoogd bij artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en dienden dus vóór de aanneming ervan niet aan de gewestregeringen te worden voorgelegd.

B.9. Op grond van artikel 6, § 1, X, 7°, zijn de gewesten bevoegd voor de uitrusting en de uitbating van de luchthavens en de openbare vliegvelden, met uitzondering van de luchthaven Brussel-Nationaal, die derhalve onder de bevoegdheid van de federale wetgever valt. Door te bepalen dat de gewestregeringen zouden worden betrokken bij de totstandkoming van de regels met betrekking tot de organisatie en de uitwerking van de veiligheid van het luchtverkeer op de regionale luchthavens en openbare vliegvelden, heeft de bijzondere wetgever de gewestbevoegdheid willen beschermen en voorkomen dat de uitoefening ervan wordt belet of overdreven moeilijk wordt gemaakt door federale normen inzake de veiligheid van het luchtverkeer. Een dergelijke bescherming van de belangen van de gewesten bestaat niet voor de veiligheidsnormen met betrekking tot de luchthaven Brussel-Nationaal, waarvan de exploitatie onder de federale bevoegdheid valt. Artikel 6, § 4, 4°, sluit de luchthaven Brussel-Nationaal derhalve van zijn toepassingsgebied uit. Hieruit vloeit voort dat die bepaling niet oplegde dat de gewesten bij de totstandkoming van de bestreden bepalingen zouden worden betrokken.

B.10. Het tweede middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 januari 2006.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^