Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 november 2015

Uittreksel uit arrest nr. 115/2015 van 17 september 2015 Rolnummer : 5950 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 21 van de programmawet van 26 december 2013 (sociaal statuut der kunstenaars), ingesteld door de vzw « Concertatio(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015204430
pub.
13/11/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 115/2015 van 17 september 2015 Rolnummer : 5950 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 21 van de programmawet (I) van 26 december 2013 (sociaal statuut der kunstenaars), ingesteld door de vzw « Concertation Permanente des Employeurs des Arts de la Scène en Communauté française de Belgique » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 juni 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juli 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 21 van de programmawet (I) van 26 december 2013 (sociaal statuut der kunstenaars), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, tweede editie, door de vzw « Concertation Permanente des Employeurs des Arts de la Scène en Communauté française de Belgique », de vzw « Réunion des Auteurs chorégraphes », Paul Biot en Alexandre Wajnberg, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S Capiau, advocaat bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.1.1. De Ministerraad werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift op die is afgeleid uit de ontstentenis van een duidelijke en nauwkeurige uiteenzetting van de middelen.

B.1.2. In de middelen wordt aangegeven welke referentienormen volgens de verzoekende partijen geschonden zijn. Zij zijn voldoende begrijpelijk en de Ministerraad is overigens in staat geweest daarop omstandig te antwoorden in zijn memorie van antwoord.

De exceptie wordt verworpen.

Ten aanzien van de bestreden bepaling B.2.1. Het beroep tot vernietiging heeft betrekking op artikel 21 van de programmawet (I) van 26 december 2013, dat de eerste twee paragrafen vervangt van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Dat artikel 1bis, ingevoegd in de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bij de programmawet van 24 december 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002021488 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet (1) type programmawet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002021495 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet (1) sluiten, voert een vermoeden van onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers in voor de kunstenaars die in opdracht en tegen betaling van een loon prestaties leveren of werken produceren, zonder te zijn gebonden door een arbeidsovereenkomst met de opdrachtgever. Het vermoeden van onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers kan door de kunstenaar worden omgekeerd wanneer hij aantoont dat de prestaties of producties niet zijn geleverd onder socio-economische voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor een werknemer ten opzichte van zijn werkgever. De kunstenaar is dan onderworpen aan de sociale zekerheid van de zelfstandigen.

B.2.2. Wegens het atypische karakter van hun beroepsactiviteit verkeerden veel kunstenaars, vóór de inwerkingtreding van het voormelde artikel 1bis, in de onmogelijkheid om te worden onderworpen aan de sociale zekerheid van de werknemers, terwijl hun situatie niet overeenstemde met die van een zelfstandige. De wetgever heeft dus, met artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, een specifiek statuut voor de kunstenaars ingevoerd teneinde de sociale bescherming te verbeteren van de kunstenaars die in geen enkele van de klassieke statuten van de sociale zekerheid thuishoorden die de wetgever heeft gecreëerd.

B.2.3. In de memorie van toelichting van de programmawet van 24 december 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002021488 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet (1) type programmawet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002021495 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet (1) sluiten wordt immers in verband met artikel 1bis aangegeven : « Na drie decennia van rechtsonzekerheid, na twee decennia van gebrekkige sociale bescherming voor sommige artiesten en na méér dan één decennium van onmogelijkheid zich als zelfstandige schouwspelartiest in te schrijven, heeft de aanpassing van van de thans bestaande ' onweerlegbare ' gelijkstelling het volgend doel : de artiesten terug in een werkzaam systeem van sociale zekerheid loodsen, hetzij in de werknemersregeling, hetzij in de zelfstandigenregeling, hetzij in beide (bijvoorbeeld via zelfstandige in bijberoep).

Omwille van de zogenaamde artistieke vrijheid van kunstenaars, wordt over het algemeen aangenomen dat bij de activiteiten van kunstenaars het bestaan van de vereiste band van gezag of juridische ondergeschiktheid soms moeilijk kan worden aangetoond.

Op basis van dit artikel wordt het toepassingsgebied van de sociale zekerheidsregeling der werknemers evenwel uitgebreid tot de kunstenaars die hun artistieke prestaties en/of artistieke werken uitvoeren of leveren tegen de betaling van een loon. Die uitbreiding is echter niet van toepassing indien de kunstenaar aantoont dat dit niet geschiedt in ' gelijkaardige socio-economische voorwaarden ' als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn werkgever bevindt.

In tegenstelling tot bij een normale arbeidsverhouding, dient voor de activiteiten van een kunstenaar het bestaan van gezag of een juridische ondergeschiktheid dus niet aangetoond te worden. Het volstaat vast te stellen dat de kunstenaar artistieke prestaties verricht en/of artistieke werken levert opdat de gelijkstelling van toepassing zou zijn » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2124/001, pp. 35-36).

B.2.4. Dat statuut betreft alle kunstenaars, ongeacht of zij iets interpreteren of creëren, die tegen betaling van een loon in opdracht van een opdrachtgever werken, maar die niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst met die persoon, wegens de bijzondere aard van de relatie tussen hen, relatie die doorgaans gekenmerkt wordt door het intuitu personae-karakter ervan en door de afwezigheid van een hiërarchische ondergeschiktheid.

B.2.5. Vóór de vervanging ervan door de bestreden bepaling luidden de paragrafen 1 en 2 van artikel 1bis van de voormelde wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, ingevoerd bij artikel 170 van de programmawet (I) van 24 december 2002 : « § 1. Deze wet vindt eveneens toepassing op de personen die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, tegen betaling van een loon artistieke prestaties leveren en/of artistieke werken produceren in opdracht van een natuurlijke of rechtspersoon, tenzij de persoon die de artistieke prestatie levert of het artistieke werk produceert, bewijst dat deze artistieke prestaties en/of werken niet worden geleverd in gelijkaardige socio-economische voorwaarden als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn werkgever bevindt. Deze bepaling vindt echter geen toepassing wanneer de persoon die de artistieke prestatie levert of het artistieke werk produceert, deze artistieke prestatie levert of dit artistieke werk produceert ter gelegenheid van gebeurtenissen van zijn of haar familie.

De natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de persoon die de artistieke prestatie levert of het artistieke werk produceert, het loon ontvangt, wordt beschouwd als de werkgever. § 2. Onder ' het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren artistieke werken ' dient te worden verstaan de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke oeuvres in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie ».

B.2.6. De bestreden bepaling vervangt die paragrafen 1 en 2 van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten door de volgende bepalingen : « § 1. Deze wet vindt eveneens toepassing op de personen die, omdat ze niet door een arbeidsovereenkomst kunnen zijn verbonden daar een of meerdere essentiële elementen voor het bestaan van de overeenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten ontbreken en die tegen betaling van een loon prestaties leveren of werken produceren van artistieke aard, in opdracht van een natuurlijke persoon of rechtspersoon. In dat geval wordt de opdrachtgever als de werkgever beschouwd en moet hij de verplichtingen bedoeld in de artikelen 21 en volgende naleven.

De artistieke aard van deze prestaties of werken moet worden aangetoond door middel van een visum kunstenaar afgeleverd door de commissie Kunstenaars.

Op voorwaarde dat, bij zijn aanvraag voor een visum kunstenaar, de aanvrager de commissie Kunstenaars een verklaring op erewoord bezorgt, waarbij wordt verklaard dat de voorwaarde bedoeld in het vorige lid is vervuld, wordt hij verondersteld zijn activiteit overeenkomstig dit artikel uit te oefenen. Dit vermoeden geldt voor een duur van drie maanden en kan eenmaal hernieuwd worden, na ontvangst van een ontvangstbewijs van de commissie Kunstenaars waarbij de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard. In geval van weigering van het visum voor het verstrijken van voornoemde termijn, vervalt het vermoeden vanaf de datum van de weigering.

Wanneer deze prestaties niet worden geleverd in gelijkaardige socio-economische voorwaarden als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn werkgever bevindt, kan de commissie Kunstenaars de betrokkene die daarom verzoekt een verklaring van zelfstandige activiteiten afleveren.

Deze bepaling vindt echter geen toepassing wanneer de persoon de prestatie van artistieke aard levert ter gelegenheid van gebeurtenissen van zijn of haar familie. § 2. Om de artistieke aard van een prestatie of werk vast te stellen, wordt inzonderheid rekening gehouden met de activiteitensector waarin de prestatie of het werk werd gecreëerd of uitgevoerd. Daarnaast oordeelt de commissie Kunstenaars op basis van een methodologie bepaald in haar huishoudelijk reglement bekrachtigd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad of de betrokkene ' prestaties levert of werken produceert van artistieke aard ' in de zin van dit artikel ».

Artikel 21 van de wet van 20 juli 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2015 pub. 21/08/2015 numac 2015203871 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken (Belgisch Staatsblad, 21 augustus 2015, tweede editie) wijzigt dat artikel 1bis. Die wijzigingen treden in werking op 1 juli 2015. Aangezien artikel 21 van de programmawet (I) van 26 december 2013 gevolgen vermocht te hebben vóór die datum, heeft het beroep zijn voorwerp niet verloren.

B.2.7. In de memorie van toelichting van de programmawet (I) van 26 december 2013 wordt in verband met de bestreden bepaling aangegeven dat die is opgenomen in een hoofdstuk dat « tot doel [heeft] om gevolg te geven aan de adviezen nr. 1.744 en 1.810 van de Nationale Arbeidsraad over de artistieke sector » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/001, p. 16). In die adviezen werd opgemerkt dat « er in een aantal gevallen misbruiken zijn wat betreft de regelgeving » (advies nr. 1.744, p. 1) inzake het specifieke sociale statuut van de kunstenaars en dat dat laatste een zeker aantal lacunes vertoonde (ibid., p. 6).

B.2.8. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt nog dat de wijziging van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bij de bestreden bepaling ertoe strekt « de tewerkstellingsvoorwaarden voor professionele schouwspelartiesten en ontwerpers te verduidelijken die niet kunnen worden tewerkgesteld in het kader van een arbeidsovereenkomst, noch met een overeenkomst die binnen het kader valt van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid of het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, noch met het statuut van zelfstandige » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/010, p. 7).

B.2.9. De bestreden bepaling behoudt het vermoeden van de aansluiting bij de sociale zekerheid van de werknemers voor de kunstenaars die interpreteren of creëren en prestaties verrichten of werken leveren tegen betaling van een loon voor rekening van een opdrachtgever met wie zij niet zijn gebonden door een arbeidsovereenkomst. Zoals in het verleden kan het vermoeden worden omgekeerd door de kunstenaar wanneer hij aantoont dat de prestaties niet zijn verricht onder socio-economische voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor een werknemer ten opzichte van zijn werkgever. In dat geval is de kunstenaar onderworpen aan de sociale zekerheid van de zelfstandigen.

B.2.10. De voornaamste wijzigingen die de bestreden bepaling aanbrengt, hebben betrekking op de invoering van een « visum kunstenaar » en op de rol van de « Commissie Kunstenaars ». Het « visum kunstenaar » maakt het de houder ervan mogelijk zijn hoedanigheid van onderworpene aan de sociale zekerheid van de werknemers onder het stelsel van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten aan te tonen. Het wordt verstrekt aan de kunstenaars die het aanvragen via de Commissie Kunstenaars, opgericht bij artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002021488 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet (1) type programmawet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002021495 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet (1) sluiten. Met het oog het uitreiken van dat visum moet de Commissie Kunstenaars nagaan of de prestaties of werken van de aanvrager een artistieke aard hebben rekening houdend met, enerzijds, de activiteitensector ervan en, anderzijds, de methodologie bepaald in haar huishoudelijk reglement, dat moet worden bekrachtigd bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Overigens, terwijl artikel 1bis, vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling, de persoon die het loon aan de kunstenaar betaalde, aanwees als de werkgever voor het nakomen van zijn verplichtingen, is het voortaan de opdrachtgever die die hoedanigheid heeft.

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.3. De verzoekende partijen leiden een eerste middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zij verwijten de bestreden bepaling, in zoverre zij het « visum kunstenaar » invoert, alsook de verplichting om het te verkrijgen teneinde de onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers te kunnen genieten zonder te zijn gebonden door een arbeidsovereenkomst, een discriminatie in te voeren onder de kunstenaars naar gelang van de activiteitensector waarin zij werken. Zij verwijten de bestreden bepaling eveneens dat zij niet garandeert dat er geen discriminatie onder kunstenaars is, omdat het toepassingsgebied van het bij artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten ingevoerde statuut wordt overgelaten aan het oordeel van de Commissie Kunstenaars, die de artistieke aard van hun activiteit beoordeelt op basis van een methodologie die door die Commissie wordt bepaald in haar huishoudelijk reglement bekrachtigd bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld koninklijk besluit. Ten slotte verwijten zij de bestreden bepaling nog dat zij niet waarborgt dat onder de kunstenaars geen discriminatie wordt ingevoerd naar gelang van hun taalrol.

B.4.1. Vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling belastte artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten geen enkele specifieke instantie ermee de artistieke aard na te gaan van de prestaties of werken geleverd door de personen die zijn onderworpen aan de sociale zekerheid van de werknemers zonder te zijn gebonden door een arbeidsovereenkomst. Het toepassingsgebied van die bepaling was uitsluitend afgebakend door een exhaustieve opsomming van de betrokken sectoren, namelijk « de audiovisuele en de beeldende kunsten, [...] de muziek, de literatuur, het spektabel, het theater en de choreografie ».

De opdrachten van de Commissie Kunstenaars waren beperkt tot het informeren van de kunstenaars, het onderzoeken, op eigen initiatief of op verzoek, van de werkelijk zelfstandige situatie van de bij een sociale kas voor zelfstandigen aangesloten kunstenaars en het afgeven van een zelfstandigheidsverklaring aan de kunstenaars die daarom verzochten. Zij sprak zich dus nooit uit over de artistieke aard van de prestaties of werken van de kunstenaars die vallen onder het statuut van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

B.4.2. In zijn advies nr. 1.744 van 13 oktober 2010 heeft de Nationale Arbeidsraad gewezen op verschillende lacunes in het sociaal statuut van de kunstenaar. Een deel van die lacunes vloeide volgens de Raad voort uit artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten zelf, « vanwege de moeilijkheid om [het begrip] ' artistieke prestatie ' [...] te omschrijven » (p. 6), hetgeen ertoe heeft geleid dat « niet-artistieke prestaties onder het toepassingsgebied van artikel 1bis [werden] gebracht onder het voorwendsel dat die prestaties worden geleverd in de artistieke sector » (p. 10). Zoals blijkt uit de in B.2.7 aangehaalde parlementaire voorbereiding heeft de bestreden bepaling tot doel tegemoet te komen aan die vaststellingen van de Nationale Arbeidsraad.

B.5.1. De wetgever, die werd geconfronteerd met de moeilijkheid om in een wetgevende tekst de precieze criteria vast te stellen die het mogelijk maken de artistieke activiteiten te onderscheiden van die welke dat niet zijn, heeft aan een administratieve overheid de bevoegdheid toegekend om geval per geval te beslissen of de op grond van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bij de sociale zekerheid van de werknemers aangesloten personen aanspraak konden maken op dat statuut. Hiermee heeft hij aan die overheid de bevoegdheid gedelegeerd om het toepassingsgebied van die bepaling vast te stellen.

B.5.2. In dat verband had de Raad van State opgemerkt : « Op die wijze wordt aan die commissie een verregaande verordenende bevoegdheid verleend die niet verenigbaar is met de wijze waarop de verordenende bevoegdheid krachtens de Grondwet dient te worden uitgeoefend. De conclusie is dan ook dat de wetgever zelf minstens in een aantal criteria dient te voorzien aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of een bepaalde activiteit al dan niet moet worden beschouwd als een prestatie of werk van artistieke aard en dat de nadere uitwerking van die regeling in beginsel enkel aan de Koning kan worden gedelegeerd, in voorkomend geval na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie Kunstenaars. In geen geval echter kan deze aangelegenheid in haar geheel worden overgelaten aan laatstgenoemde commissie » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/001, p. 77).

B.5.3. In antwoord op die opmerking heeft de wetgever gepreciseerd dat, enerzijds, de Commissie Kunstenaars rekening moest houden met de activiteitensector waarin de activiteit van de kunstenaar werd uitgeoefend en, anderzijds, zij de door haar aangewende methodologie moest preciseren in haar huishoudelijk reglement, dat moet worden bekrachtigd bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld koninklijk besluit.

B.6.1. In tegenstelling tot de vroegere bepaling bevat artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals gewijzigd bij de bestreden bepaling, niet langer een lijst van de activiteitensectoren waarin de artistieke activiteiten moeten worden uitgeoefend opdat de persoon die interpreteert of creëert toegang zou krijgen tot het sociaal statuut van de kunstenaars. In de memorie van toelichting van de bestreden bepaling wordt evenwel, bij wijze van voorbeeld, verwezen naar « de audiovisuele sector en de sector van de plastische kunsten, de muziek, de literatuur, het schouwspel, het theater en de choreografie » (Parl.

St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/001, p. 17), die de sectoren zijn die reeds werden vermeld in de vroegere bepaling.

Hieruit vloeit voort dat het begrip « artistieke sector », rekening houdend met het begrip dat gold onder de vroegere wetgeving en waarnaar de wetgever aldus heeft verwezen, zo kan worden geïnterpreteerd dat het de verschillende disciplines beoogt waarin de kunstenaars hun activiteiten uitoefenen, en het betreft dus niet, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, een vaag begrip dat zou kunnen verwijzen naar « de economische sectoren » of nog naar « het bevoegdheidsdomein van de paritaire comités ».

B.6.2. Het gebruik, door de wetgever, van het begrip « activiteitensectoren » als criterium dat in aanmerking moet worden genomen door de Commissie Kunstenaars, creëert dus geen verschil in behandeling onder kunstenaars naar gelang van de sector waarin zij hun kunst beoefenen. Een eventueel verschil in behandeling op basis van de betrokken activiteitensector zou alleen kunnen voortvloeien uit de uitvoering van de bestreden bepaling door de Commissie Kunstenaars, ofwel door de aanneming van haar huishoudelijk reglement, ofwel bij de weigering om het visum kunstenaar uit te reiken.

B.6.3. Bovendien maakt het gegeven dat de sectoren die als artistieke sectoren worden beschouwd voor de toepassing van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten niet meer op exhaustieve wijze worden opgesomd in de wet, het mogelijk dat vernieuwende kunstuitingen, die niet vallen onder een van die traditionele sectoren, aanleiding kunnen geven tot de onderwerping aan het socialezekerheidsstelsel van de werknemers, terwijl dat onder de vroegere wetgeving niet mogelijk zou zijn geweest. De inaanmerkingneming van de « activiteitensector » door de Commissie Kunstenaars creëert dus op zich geen verschil in behandeling onder kunstenaars naar gelang van de sector waarin zij werkzaam zijn.

B.7. Door te bepalen dat de Commissie Kunstenaars haar beslissingen tot toekenning of tot weigering van het visum kunstenaar neemt op basis van een methodologie die is bepaald in haar huishoudelijk reglement, voert de bestreden bepaling evenmin verschillen in behandeling in onder kunstenaars. Het zou in voorkomend geval aan de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, staan om het koninklijk besluit nietig te verklaren dat dit reglement bekrachtigt indien dat laatste een discriminatie zou bevatten.

De beslissingen van de Commissie Kunstenaars zijn overigens vatbaar voor beroep voor de arbeidsrechtbank (artikel 23, 2°, van de programmawet (I) van 26 december 2013 dat een paragraaf 5 invoegt in artikel 172 van de programmawet (I) van 24 december 2002). In voorkomend geval zou het aan dat rechtscollege staan te oordelen over een eventuele discriminatie bij de weigering van een visum kunstenaar.

B.8.1. Ten slotte staat de grief met betrekking tot de ontstentenis van een waarborg tegen de eventuele discriminaties onder kunstenaars naar gelang van hun taalrol, los van de bestreden bepaling. Die laatste voert immers geen enkel verschil in behandeling onder kunstenaars in naar gelang van de taal die zij gebruiken, omdat zij integendeel de Commissie in haar geheel beoogt en bepaalt dat die een methodologie in haar huishoudelijk reglement aanneemt. De bestreden bepaling maakt het bijgevolg niet mogelijk om verschillende criteria of methodologieën aan te nemen naar gelang van de taal van de kunstenaar die het visum aanvraagt.

De organisatie van de Commissie in taalkamers, die overigens niet noodzakelijkerwijs impliceert dat daarbij verschillen in behandeling onder kunstenaars zouden worden ingevoerd, is bepaald bij artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 26 maart 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/03/2014 pub. 17/04/2014 numac 2014022149 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart sluiten « tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart », waarvan het onderzoek aan de bevoegdheid van het Hof ontsnapt.

B.8.2. In voorkomend geval zou het opnieuw aan de Raad van State of aan de arbeidsgerechten staan om zich uit te spreken over eventuele discriminaties naar gelang van het taalstelsel die zouden voortvloeien uit ofwel het huishoudelijk reglement van de Commissie, ofwel uit de individuele beslissingen die zij heeft genomen.

B.9. Voor het overige, in zoverre zij in hun memorie van antwoord de schending van artikel 23 van de Grondwet aanvoeren, werpen de verzoekende partijen een nieuw middel op dat om die reden niet ontvankelijk is.

B.10. Het eerste middel is niet gegrond.

Wat het tweede middel betreft B.11. De verzoekende partijen leiden een tweede middel af uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 16 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna : het Handvest) en met de artikelen 18, 45 en 46 van het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie (hierna : VWEU).

B.12. Allereerst verwijten zij de bestreden bepaling de uitoefening van een artistieke activiteit, al dan niet beroepsmatig, te onderwerpen aan een individuele administratieve toelating, hetgeen een beperking zou inhouden van de vrijheid om een beroepsactiviteit te kiezen die aan een specifiek sociaal statuut is gekoppeld.

B.13.1. De bestreden bepaling heeft noch tot doel, noch tot gevolg de uitoefening van een artistieke activiteit te onderwerpen aan een individuele administratieve toelating. Door het visum kunstenaar in te voeren, belet artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten geenszins de artistieke uiting, welke die ook moge zijn. De weigering van een visum kunstenaar verbiedt de aanvrager niet om zijn artistieke activiteit uit te oefenen. Zij betekent alleen dat die aanvrager niet beantwoordt aan de criteria die zijn ingevoerd bij het voormelde artikel 1bis om zich op basis van die bepaling aan te sluiten bij de sociale zekerheid van de werknemers, ofwel omdat de elementen die essentieel zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten aanwezig zijn in de relatie die hem bindt met de opdrachtgever, ofwel omdat hij de prestaties of het werk niet levert onder socio-economische voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor een werknemer ten opzichte van zijn werkgever. In het eerste geval moet hij aangesloten zijn bij de sociale zekerheid van de werknemers zoals iedere andere werknemer die door een arbeidsovereenkomst is gebonden aan zijn werkgever, en in het tweede geval moet hij zijn aangesloten bij de sociale zekerheid van de zelfstandigen.

In zoverre het middel de bestreden bepaling verwijt de uitoefening van een artistieke activiteit te onderwerpen aan een individuele administratieve vergunning, is het niet gegrond.

B.13.2. Artikel 23, derde lid, van de Grondwet waarborgt met name « het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid » en « het recht op sociale zekerheid ».

Artikel 34 van het Handvest bepaalt met name dat « de Unie [...] onder de door het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen [erkent en eerbiedigt] ». Dezelfde bepaling waarborgt iedere persoon die legaal in de Unie verblijft en zich daar legaal verplaatst het recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken. Artikel 18 van het VWEU verbiedt elke discriminatie op grond van nationaliteit binnen de werkingssfeer van de verdragen.

B.13.3. Geen enkele van die bepalingen waarborgt als dusdanig de vrijheid om een bepaald stelsel van sociale bescherming te kiezen of de vrijheid om een met een specifiek sociaal statuut verbonden beroepsactiviteit te kiezen.

Voor het overige heeft de bestreden bepaling noch tot doel, noch tot gevolg sommige personen het recht op sociale zekerheid te ontzeggen.

Zij creëert een specifiek statuut naast de bestaande statuten, die toegankelijk blijven voor de kunstenaars die zich in een socio-economische situatie bevinden die met die statuten overeenstemt.

Hiermee wil de wetgever de toegang tot de sociale zekerheid verbeteren voor de kunstenaars die, zoals is uiteengezet in B.2.2, niet kunnen worden opgenomen in een bestaand stelsel. Er kan hem niet worden verweten erover te hebben gewaakt dat dat specifieke statuut van toepassing is op de categorie van personen voor wie het is bestemd door een mechanisme voor de identificatie van die personen in te voeren.

In zoverre het de bestreden bepaling verwijt de vrijheid te beperken om een met een specifiek sociaal statuut verbonden beroepsactiviteit te kiezen, is het middel niet gegrond.

B.14. De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepaling voorts een discriminatie in te voeren die in strijd is met de artikelen 45, 46 en 56 van het VWEU ten aanzien van de kunstenaars die in een andere lidstaat van de Unie zijn gevestigd en tijdelijk in België een artistieke activiteit komen uitoefenen, in zoverre de Belgische sociale zekerheid op hen van toepassing is op grond van de Europese reglementen. Zij zijn van mening dat, gelet op de duur van de procedure voor de toekenning van het visum kunstenaar, het verkrijgen ervan door de buitenlandse kunstenaars illusoir is, zodat zij hun activiteit niet in België zouden kunnen uitoefenen op grond van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. Zij voegen eraan toe dat hieruit eveneens een beperking voortvloeit van de vrijheid van ondernemen voor de organisatoren van schouwspelen en de opdrachtgevers die buiten het kader van een arbeidsovereenkomst onder artikel 1bis alleen kunstenaars zouden kunnen tewerkstellen die vooraf het visum kunstenaar hebben verkregen.

B.15.1. De artikelen 45 en 46 van het VWEU waarborgen het recht op vrij verkeer binnen de Unie.

Artikel 56 van hetzelfde Verdrag verbiedt de beperkingen van de vrije dienstverrichting.

Artikel 16 van het Handvest bepaalt : « De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken ».

B.15.2. De bestreden bepaling bevat geen enkel verschil in behandeling op grond van de nationaliteit. In de gevallen waarin zij, krachtens de relevante bepalingen van het Europees recht, van toepassing zou zijn op de kunstenaars die in een andere lidstaat van de Europese Unie verblijven en occasioneel in België werken, is het systeem van het visum kunstenaar dat zij invoert, niet van dien aard dat zij de toegang van die artiesten tot het daarbij ingevoerde specifieke socialezekerheidsstatuut zou kunnen belemmeren. Artikel 1bis, § 1, derde lid, van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bepaalt immers dat de kunstenaar die het visum aanvraagt, wordt vermoed te beantwoorden aan de voorwaarden voor de onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers op voorwaarde dat hij in die zin aan de Commissie Kunstenaars een verklaring op erewoord bezorgt. Dat vermoeden geldt voor een duur van drie maanden, eenmaal hernieuwbaar, en maakt het de kunstenaar mogelijk om onder dat sociaal statuut te werken zodra hij het ontvangstbewijs van de Commissie Kunstenaars ontvangt.

In de bestreden bepaling belet niets dat kunstenaars een visum vanuit het buitenland aanvragen, met het oog op de uitoefening van een prestatie of de levering van een werk op bestelling van een in België verblijvende opdrachtgever. Het visum kunstenaar heeft overigens een geldigheidsduur van vijf jaar, hernieuwbaar, zodat de kunstenaars die in een andere lidstaat verblijven en regelmatig in België werken, in voorkomend geval de voormelde onderwerping kunnen genieten onder de voorwaarden van de bestreden bepaling zoals de in België verblijvende kunstenaars.

B.15.3. Aangezien de bestreden bepaling niet belet dat de kunstenaars die in een andere lidstaat van de Europese Unie verblijven het visum kunstenaar verkrijgen, waarbij die kunstenaars krachtens de relevante bepalingen van het Europees recht onderworpen zouden zijn aan de Belgische sociale zekerheid, beperkt zij geenszins de vrijheid van ondernemen van de opdrachtgevers welke die kunstenaars voor hun rekening willen laten werken.

B.15.4. Gelet op hetgeen voorafgaat, dient niet te worden ingegaan op de vraag van de verzoekende partijen om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een vraag te stellen.

B.16. Het tweede middel is niet gegrond.

Wat het derde middel betreft B.17.1. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel van rechtszekerheid en met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet. Zij verwijten de bestreden bepaling, in zoverre zij « de opdrachtgever » aanwijst als « de werkgever » en dus de persoon die moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de aansluiting bij het sociaal statuut van de werknemers, gebruik te maken van een « vaag » begrip, zodat zij niet zou toelaten de persoon die de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd is, nauwkeurig aan te wijzen.

B.17.2. De artikelen 12 en 14 van de Grondwet stellen het wettigheidsbeginsel in strafzaken vast, beginsel dat met name vereist dat de strafwet duidelijk is.

Dat beginsel in strafzaken gaat bovendien uit van de idee dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is. Het eist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat, enerzijds, diegene die een gedrag aanneemt, vooraf op afdoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag kan zijn en, anderzijds, aan de rechter geen al te grote beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten.

B.17.3. De artikelen 218 tot 220 van het Sociaal Strafwetboek bestraffen de werkgevers, hun aangestelden of lasthebbers die de socialezekerheidsbijdragen niet hebben gestort overeenkomstig hun wettelijke verplichtingen, met een sanctie van niveau 2, die een strafrechtelijke geldboete kan zijn.

Het bepalen van de werkgever, die de persoon is die moet voldoen aan de verplichting tot betaling van de bijdragen, valt dus onder het wettigheidsbeginsel in strafzaken.

B.18.1. Vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling wees artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten de persoon die het loon aan de kunstenaar betaalde, aan als de werkgever. Die persoon was niet noodzakelijk de opdrachtgever, zodat hieruit in sommige gevallen een relatie voortvloeide waarbij drie verschillende personen betrokken waren, namelijk de kunstenaar, de opdrachtgever en de werkgever.

In zijn voormelde advies nr. 1.744 geeft de Nationale Arbeidsraad aan dat hij heeft opgemerkt dat « de hypothese van een driehoeksverhouding in het kader van de arbeidsverhouding van artistieke aard, die impliciet kan worden afgeleid uit het voornoemde artikel 1bis, in de artistieke sector een zekere verwarring creëert wat het begrip ' werkgever ' betreft » en dat « een verkeerd gebruik [is] ontstaan, daar de opdrachtgever niet noodzakelijk wordt beschouwd als de werkgever; wat de opdrachtgever betreft, is er alleen een gezagsrelatie met de kunstenaar, aangezien hij aangeeft welk artistiek werk of welke artistieke prestatie hij wil krijgen, terwijl de werkgever de kunstenaar alleen maar betaalt zonder een gezagsrelatie met hem te hebben » (p. 9).

B.18.2. Zoals is vermeld in B.2.7, beogen de wijzigingen in artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten de problemen in verband met de toepassing van het statuut te verhelpen die de Nationale Arbeidsraad in het voormelde advies heeft uiteengezet. De wetgever vermocht, om aan die moeilijkheid tegemoet te komen, een einde te maken aan de driehoeksverhouding door voor de toepassing van die wetgeving de opdrachtgever aan te wijzen als de werkgever van de kunstenaar.

B.19. Het begrip « opdrachtgever » is niet vaag, noch onbepaald. Zelfs indien het, naar gelang van de situaties, kan gaan om personen die verschillende beroepen uitoefenen, blijkt uit de economie van het bij de bestreden bepaling ingevoerde systeem duidelijk dat de opdrachtgever de persoon is die de prestatie of het werk van de kunstenaar tegen betaling van een bepaald loon bestelt en die de door hem verwachte kenmerken ervan definieert.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken en het beginsel van rechtszekerheid zijn niet geschonden door de aanwijzing van de opdrachtgever als de werkgever in de zin van de wet van 27 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/06/1969 pub. 24/01/2011 numac 2010000730 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

B.20.1. Voor het overige valt de kritiek van de verzoekende partijen volgens welke de bepaling niet voorziet in een objectief en relevant criterium om het toepassingsgebied ervan te kunnen bepalen, samen met het eerste middel en is die niet gegrond om de in B.6 tot B.8 aangegeven redenen.

B.20.2. Ten slotte draagt het systeem van het visum kunstenaar dat bij de bestreden bepaling is ingevoerd, bij tot een grotere rechtszekerheid voor de opdrachtgevers aangezien het aangeeft dat de kunstenaar die houder ervan is, onderworpen is aan de sociale zekerheid van de werknemers en, als gevolg daarvan, de opdrachtgever die een werk of een prestatie bij hem bestelt, gehouden is tot de uit dat statuut voortvloeiende verplichtingen voor de werkgever.

B.21. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, Het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 september 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^