Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 oktober 2017

Uittreksel uit arrest nr. 92/2017 van 13 juli 2017 Rolnummer : 6469 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals vervangen bij artikel 30 van de programmawet van 19 december 2 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017204778
pub.
11/10/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 92/2017 van 13 juli 2017 Rolnummer : 6469 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals vervangen bij artikel 30 van de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 13 januari 2016 in zake de nv « Hebette Frères » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 juli 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, dat in werking is getreden de dag van de bekendmaking van die programmawet in het Belgisch Staatsblad en dat van toepassing is op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van die inwerkingtreding, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, geïnterpreteerd in die zin dat een afzonderlijke aanslag moet worden toegepast op kosten als bedoeld in artikel 57 en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, wanneer de verkrijger van die bedragen niet op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar, terwijl, wanneer de verkrijger van die bedragen wel binnen die termijn werd geïdentificeerd, de afzonderlijke aanslag niet zou moeten worden toegepast, zelfs indien de verkrijger niet meer zou kunnen worden belast op de betrokken bedragen wegens het verstrijken van de aanslagtermijnen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de afzonderlijke aanslag in de vennootschapsbelasting die werd ingevoerd bij artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), zoals het werd vervangen bij artikel 30 van de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten.

Artikel 219 van het WIB 1992 bepaalt : « Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57 en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.

Die aanslag is gelijk aan 100 pct. van die kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en verdoken meerwinsten, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, of dat de verdoken meerwinsten terug zijn opgenomen in de boekhouding, als bedoeld in het vierde lid, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct.

Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° tot 4°.

Verdoken meerwinsten kunnen terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt, zelfs indien de toepasselijke aanslagtermijnen als bedoeld in artikel 354, eerste lid, zijn verstreken, voor zover de belastingplichtige niet schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke administratieve of onderzoeksdaden.

Bovendien worden de voormelde verdoken meerwinsten slechts onderworpen aan deze aanslag in het geval zij niet het gevolg zijn van een verwerping van beroepskosten.

Deze aanslag wordt niet toegepast indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte.

Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte, wordt deze aanslag in hoofde van de belastingplichtige niet toegepast indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar ".

B.1.2. Artikel 57 van het WIB 1992 bepaalt : « De volgende kosten worden slechts als beroepskosten aangenomen wanneer ze worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt : 1° commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die voor de verkrijgers al dan niet in België belastbare beroepsinkomsten zijn, behoudens de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen;2° bezoldigingen, pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen, betaald aan personeelsleden, aan gewezen personeelsleden of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van de sociale voordelen die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld;3° vaste vergoedingen toegekend aan de leden van het personeel als terugbetaling van werkelijke eigen kosten van de werkgever ». B.1.3. Artikel 31 van het WIB 1992 bepaalt : « Bezoldigingen van werknemers zijn alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever.

Daartoe behoren inzonderheid : [...] 2° voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid; [...] ».

B.1.4. Artikel 32 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die : [...] 2° in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard, uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst. [...] ».

B.1.5. Artikel 40 van de voormelde programmawet bepaalt : « De artikelen 28 tot 39 treden in werking de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en zijn van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van deze inwerkingtreding ».

B.2. Uit de feiten van de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak, de motieven van de verwijzingsbeslissing en de bewoordingen van de prejudiciële vraag kan worden afgeleid dat de verwijzende rechter van het Hof wenst te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in de interpretatie dat een afzonderlijke aanslag moet worden toegepast op de belastingplichtige die de bedragen niet op de voorgeschreven wijze heeft verantwoord, wanneer de verkrijger van die bedragen niet op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar, terwijl dezelfde aanslag niet zou moeten worden toegepast op een belastingplichtige in dezelfde situatie wanneer de verkrijger van die bedragen binnen de termijn werd geïdentificeerd maar niet meer zou kunnen worden belast wegens het verstrijken van de aanslagtermijnen.

Volgens de verwijzende rechter zou die laatste situatie, die ertoe zou leiden dat noch de belastingplichtige, noch de verkrijger op die bedragen wordt belast, het gevolg zijn van de toepassing van het voormelde artikel 219, zevende lid, van het WIB 1992 op alle geschillen die nog niet zijn afgesloten op de datum van de inwerkingtreding van de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten.

Het Hof beperkt het onderzoek van de grondwettigheid van de in het geding zijnde bepaling tot de door de verwijzende rechter voorgelegde hypothese.

B.3. Het belastingstelsel dat geldt voor geheime commissielonen, is het resultaat van meerdere opeenvolgende wetswijzigingen. De parlementaire voorbereiding van die verschillende aanpassingen toont aan dat de wetgever bepaalde vormen van misbruik heeft willen bestrijden. Hij heeft dan ook een « correlatie [gelegd] tussen, eensdeels, de aftrekbaarheid van de bedragen in hoofde van diegene die ze betaalt en, anderdeels, de ' belastbaarheid ' van die bedragen ten name van de verkrijgers » (Parl. St., Kamer, 1972-1973, nr. 521/7, p. 38).

Het is gewettigd dat de wetgever ernaar streeft de fiscale fraude te voorkomen en de belangen van de Schatkist te vrijwaren, vanuit de zorg voor gerechtigheid en om de taken van algemeen belang waarmee hij is belast zo goed mogelijk te vervullen.

B.4. De maatregel, die een verplichte compensatie is voor de belastingplichtigen die hun verplichting niet nakomen om in de wettelijke vorm en binnen de wettelijke termijn de administratie de inlichtingen te bezorgen die het haar mogelijk maken tot de aanslag van de verkrijgers van de inkomsten over te gaan, is pertinent ten opzichte van de doelstellingen van de wetgever, aangezien hij het mogelijk maakt fraude te bestrijden door de praktijk van de « geheime commissielonen » te ontmoedigen, en het verlies voor de Schatkist dat voortvloeit uit het ontduiken van de belasting op die commissielonen, te compenseren door middel van de bijzondere aanslag. Het vaststellen van een termijn voor het indienen van de fiches en de samenvattende opgaven waarborgt overigens de doeltreffendheid van de maatregel.

B.5.1. De programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten heeft onder meer het tarief van de afzonderlijke aanslag op geheime commissielonen teruggebracht van 309 tot 103 pct. (met, in bepaalde gevallen, een bijkomende vermindering tot 51,5 pct.). Zij heeft eveneens de gevallen van niet-toepassing van die aanslag aangepast.

Zoals vroeger is de aanslag niet van toepassing wanneer de betrokken belastingplichtige aantoont dat het bedrag van het voordeel van alle aard begrepen is in de door de verkrijger tijdig ingediende aangifte in de inkomstenbelasting. Bij ontstentenis van zulk een aangifte, wanneer het voordeel van alle aard niet tijdig door de verkrijger ervan is aangegeven, wordt de aanslag voortaan niet toegepast « indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar ».

B.5.2. De parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling vermeldt : « Artikel 30 wijzigt artikel 219, tweede lid, WIB 92, zodat deze afzonderlijke aanslag voortaan nog uitsluitend een 'vergoedend' karakter zal hebben voor het verlies aan Belgische inkomstenbelastingen, waardoor het tarief verminderd wordt van 300 pct. naar 100 pct. [...] Omwille van het vergoedend karakter van de afzonderlijke aanslag, is het passend om rekening te houden met de fiscale toestand van de belastingplichtige waarvoor de marginale maximumtarieven verschillen en die opklimmen tot 50 pct. vermeerderd met de gemeentelijke opcentiemen wanneer het een natuurlijk persoon betreft of die opklimmen tot 33,99 pct. wanneer het een rechtspersoon betreft » (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0672/001, p. 10).

Wat artikel 40 betreft, vermeldt de parlementaire voorbereiding : « Artikel 40 dat wordt aangepast om aan de opmerking van [de] Raad van State te beantwoorden, regelt de inwerkingtreding van de artikelen 28 tot 39 » (ibid., p. 12).

B.5.3. Met de in het geding zijnde bepaling beoogde de wetgever uitsluitend het verlies aan inkomstenbelastingen voor de Schatkist te compenseren. Het is vanwege het repressieve karakter van artikel 219 van het WIB 1992, vóór de wijziging ervan bij de in het geding zijnde bepaling, dat de wetgever heeft bepaald dat de nieuwe, mildere regel van toepassing is op alle geschillen die nog niet waren afgesloten op de datum van de inwerkingtreding.

B.5.4. Artikel 219, zevende lid, van het WIB 1992 stelt een belastingplichtige vrij van de betaling van de afzonderlijke aanslag wanneer de verkrijger van de voordelen van alle aard « op ondubbelzinnige wijze » werd geïdentificeerd uiterlijk binnen twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar. Vóór de wijziging ervan bij de in het geding zijnde bepaling, preciseerde artikel 219, zevende lid, van het WIB 1992 dat de vrijstelling afhankelijk was van het schriftelijk akkoord van de verkrijger.

Uit de gegevens van de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak blijkt dat die regel, in combinatie met die van de onmiddellijke toepassing op alle hangende geschillen, in bepaalde gevallen tot gevolg kan hebben dat geen enkele belasting verschuldigd is : noch door de belastingplichtige die voordelen heeft verstrekt, noch door de verkrijger ervan. In zoverre de in het geding zijnde bepaling onbeperkt van toepassing is op alle hangende geschillen, is het immers mogelijk dat, ondanks de identificatie van de verkrijger binnen de wettelijk bepaalde termijn, de aanslagtermijn is verstreken ten aanzien van de verkrijger.

B.5.5. In het licht van het door de wetgever nagestreefde doel dat erin bestaat, zoals vermeld in B.5.3, het verlies te compenseren, voor de Schatkist, dat verbonden is aan het bestaan van geheime commissielonen die neerkomen op fiscale fraude, is het niet redelijk verantwoord dat, in de door de verwijzende rechter voorgelegde interpretatie, de in het geding zijnde bepaling ertoe kan leiden dat noch de belastingplichtige die aan de oorsprong ligt van het geheime commissieloon, noch de verkrijger ervan wordt belast wanneer de belastingadministratie wordt verhinderd na te gaan of die betalingen bij de verkrijger wel hun geëigend fiscaal stelsel hebben ondergaan en, bijgevolg, of de fiscus die laatste daadwerkelijk heeft kunnen belasten.

B.6. In de in B.5.5 vermelde interpretatie dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.7. Artikel 219, zevende lid, van het WIB 1992, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de programmawet van 19 december 2014Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 19/12/2014 pub. 29/12/2014 numac 2014021137 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, kan evenwel anders worden geïnterpreteerd, namelijk in die zin dat die bepaling zich niet ertegen verzet dat de verwijzende rechter bij wie een beroep wordt ingesteld tegen een afzonderlijke aanslag, de uitzondering waarin die bepaling voorziet kan beperken tot de gevallen waarin een ondubbelzinnige identificatie van de verkrijger binnen de termijn van twee jaar en zes maanden de belastingadministratie in staat stelt om over te gaan tot de belasting van die laatste.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Geïnterpreteerd in die zin dat het de toepassing van een afzonderlijke aanslag verhindert in alle gevallen waarin de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd binnen de termijn van twee jaar en zes maanden, zelfs wanneer de belastingadministratie niet heeft kunnen overgaan tot de belasting van de verkrijger binnen de voorgeschreven termijn, schendt artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet. - Geïnterpreteerd in die zin dat het de toepassing van een afzonderlijke aanslag niet verhindert indien de verkrijger werd geïdentificeerd binnen de termijn van twee jaar en zes maanden maar de belastingadministratie niet heeft kunnen overgaan tot de belasting van de verkrijger binnen de voorgeschreven termijn, schendt artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 13 juli 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^