Etaamb.openjustice.be
Protocol van 22 februari 2007
gepubliceerd op 26 juni 2007

Protocol gesloten tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over de organisatie van een zorgtraject voor jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, als onderdeel van een globaal zorgprogramma voor kinderen en jongeren

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2007022908
pub.
26/06/2007
prom.
22/02/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU


22 FEBRUARI 2007. - Protocol gesloten tussen de Federale Regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over de organisatie van een zorgtraject voor jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, als onderdeel van een globaal zorgprogramma voor kinderen en jongeren


Gelet op de respectieve bevoegdheden van de Federale Staat en van de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, hierna de Gemeenschappen/Gewesten genoemd, inzake de geestelijke gezondheidszorg;

Gelet op de gemeenschappelijke verklaring van de Ministers van Volksgezondheid inzake het beleid van de geestelijke gezondheidszorg d.d. 24 juni 2002;

Gelet op het amendement (tweede publicatie, Belgisch Staatsblad 9 maart 2005) bij de gemeenschappelijke verklaring van 2002;

Gelet op de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming het ten laste nemen van minderjarigen, die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, zoals gewijzigd door de wetten van 15 mei en 13 juni 2006;

Gelet op de beslissingen die genomen zijn tijdens de federale ministerraad van 18 oktober 2006 inzake het budget 2007;

Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling « Programmatie en Erkenning » d.d. 12 oktober 2006 inzake het ontwerp van samenwerkingsakkoord met betrekking tot jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;

Overwegende de uitdaging om voor de uitbouw van de GGZ-hulpverlening voor deze doelgroep van jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een optimalisering van de zorg op maat en van de continuïteit in de zorg aan te bieden waardoor lacunes in het zorgaanbod kunnen gedetecteerd en ingevuld worden;

Overwegende dat de uitbouw van een zorgtraject voor deze doelgroep enkel mogelijk is mits een goede organisatie en afstemming tussen de bevoegde actoren van Justitie en van Welzijn en het geheel van de GGZ-zorgverleners voor deze doelgroep;

Wordt overeengekomen wat volgt : HOOFDSTUK 1. - Over het te voeren beleid : De Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten komen overeen om in de Interministeriële Conferentie « Volksgezondheid », op basis van de bepalingen van dit protocol, samen te werken met het oog op de ontwikkeling van een geestelijke gezondheidszorg volgens de principes van doelgroepen en zorgcircuits alsook de organisatie van een geïntegreerd zorgnetwerk waarin de patiënt centraal staat en de zorgcontinuïteit wordt gewaarborgd.

De Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten komen overeen om via de subwerkgroep « jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade » van de taskforce GGZ de uitvoering van het protocol op te volgen.

Deze subwerkgroep is samengesteld uit afgevaardigden van de Federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten, de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, het RIZIV, de FOD Justitie en de gerechtelijke instanties. Er kan indien nodig ook beroep gedaan worden op het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. De adviezen die door de adviesorganen van de betrokken Gemeenschappen en Gewesten worden geformuleerd kunnen eveneens in de discussie binnen de subwerkgroep worden aangebracht.

De verdere opvolging van de maatregelen die beschreven worden in dit protocol zal tevens gebeuren in overleg met de zorgverstrekkers, de koepelorganisaties, de verzekeringsinstellingen en met de organisaties van patiënten en hun omgeving. Daartoe wordt maximaal gebruik gemaakt van de bestaande overlegkanalen.

HOOFDSTUK 2. - Over de programmatie en beschrijving van de zorgopdrachten (zorgmodules) van het forensisch GGZ-zorgtraject voor de doelgroep kinderen en jongeren : Gezien de hierna voorgestelde maatregelen tot doel hebben op experimentele wijze te werken aan de uitwerking van een forensisch GGZ-zorgtraject voor kinderen en jongeren is het te voorbarig om vandaag een correcte inschatting te maken van de totale behoeften alsook de wenselijkheid inzake de spreiding van de voorzieningen.

Vandaar dat in afwachting van een definitief vast te leggen programmatienorm, er wordt overeengekomen om de verdeling van de bijkomende middelen voor de intensieve behandelingsbedden voor deze doelgroep en K bedden te organiseren in functie van de Gemeenschappen en Gewesten. 1. Binnen elk juridisch werkingsgebied dat overeenkomt met de bestaande hoven van beroep wordt een zorgtrajectcoördinator voorzien om een brugfunctie te realiseren tussen enerzijds de actoren van de geestelijke gezondheidszorg onderling en justitie anderzijds.De creatie van een brugfunctie benadrukt het belang om een overlegproces op gang te brengen zodat voor de doelgroep kinderen en jongeren met een forensische psychiatrische problematiek een specifiek zorgtraject kan worden uitgebouwd. Via dit overleg dient een aangepast zorgaanbod gezocht te worden voor de zorgvraag van de jongere en zijn omgeving.

De zorgtrajectcoördinator faciliteert het overleg met de verschillende actoren binnen GGZ tot er een voorstel van zorgaanbod geformuleerd wordt.

Deze zorgtrajectcoördinator dient daartoe niet alleen samen te werken met de referentiemagistraten bij justitie maar dient ook nauw samen te werken met consulenten die aangeduid zijn door de Gemeenschappen en Gewesten alsook met de centra geestelijke gezondheidszorg zoals deze door de wettelijke bepalingen zijn geregeld. 2. Met het oog op het uitbouwen van een forensisch zorgtraject wordt voor gans België het aantal intensieve behandelingsbedden voor deze doelgroep verhoogd met 44.Er wordt overeengekomen om in de verdeling van deze bijkomende intensieve behandelingsbedden rekening te houden met de boven beschreven principes : voor Vlaamse Gemeenschap : 21 bedden; voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad : 12 bedden; voor het Waals Gewest : 11 bedden.

Binnen deze capaciteit worden een aantal crisisbedden voorzien teneinde een onmiddellijke heropname te waarborgen van jongeren die, na een behandeling in intensieve behandelingseenheid, doorstromen naar het reguliere circuit, inclusief o.a. de Bijzondere Jeugd Bijstand en de Centra Geestelijk Gezondheidszorg.

Een overleg omtrent de noden aan K-bedden dient plaats te hebben met de diverse overlegplatforms binnen de geestelijke gezondheidszorg en de verschillende actoren van de betrokken Gemeenschappen/Gewesten. De equivalentieregel kan onder bepaalde voorwaarden worden toegepast De voorwaarden betreffen : - de doelgroep waarvoor deze equivalentieregel wordt toegepast mag enkel betrekking hebben op de doelgroep zoals bedoeld in onderhavig protocol; - de toepassing van de equivalentieregel is enkel mogelijk binnen de grenzen van het beschikbare budget en voor maximum de in punt 2 vermelde bedragen; - de equivalentieregel heeft als doel om enerzijds een geestelijk zorgaanbod te brengen naar structuren buiten de geestelijke gezondheidszorg waar de jongeren verblijven via het aanbod van outreachment en anderzijds een verhoging van het aantal crisis K-bedden zoals vermeld in punt 3. De bijkomende crisis K-bedden dienen aan dezelfde voorwaarden te voldoen als omschreven in punt 3. De creatie van aparte K-diensten is met andere woorden uitgesloten.

De waarde van 1 intensief behandelingsbed komt overeen met het bedrag zoals opgenomen in de beslissingen tijdens de ministerraad van 18 oktober 2006 inzake het budget 2007 en bedraagt 123.946,76 euro. - 1 intensief behandelingsbed -equivalent geeft recht op de opening van 1 nieuw intensief behandelingsbed; - 1 intensief behandelingsbed equivalent geeft recht op de opening van 1,79 nieuwe crisis K-bedden; - 1 intensief behandelingsbed -equivalent geeft recht op de financiering van 0,7 mobiele equipe voor outreaching. 3. Voor gans België wordt het aantal K-bedden uitgebreid met 30.Deze bedden dienen aan bestaande K-diensten te worden toegevoegd. Deze K-bedden dienen in het kader van de uit te bouwen forensische ggz-zorgtrajecten voor jongeren crisisopvang te garanderen. In tegenstelling met de intensieve behandelingsbedden dienen deze crisisbedden in de experimentele fase zich niet te beperken tot de opvang van jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, maar ze dienen wel bij voorkeur toegewezen te worden aan deze doelgroep. Deze crisisbedden kunnen ook open staan voor de jongeren met psychiatrische problemen die onderworpen zijn aan andere gerechtelijke maatregelen.

Met het oog op de realisatie van een optimale spreiding in elk van de juridische werkingsgebieden, wordt overeengekomen om de 30 K-bedden als volgt te verdelen in eenheden van drie bedden : Voor de Vlaamse Gemeenschap : 15 bedden.

Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad : 6 bedden.

Voor het Waals Gewest : 9 bedden.

Specifiek voor de Duitstalige gemeenschap wordt het equivalent van 3 K-bedden toegewezen voor de realisatie van een specifiek zorgaanbod voor jongeren met een psychiatrische problematiek. 4. In het kader van de continuïteit van de hulpverlening stromen jongeren door vanuit de intensieve behandelingsunits naar opvangstructuren van Justitie en voorzieningen en diensten van Welzijn.Teneinde te voorkomen dat jongeren worden opgenomen in de intensieve behandelingsunits, wordt per juridisch werkingsgebied een outreachment equipe gefinancierd, in samenwerking met de diensten van Welzijn o.a. de instellingen, dewelke sorteren onder bijzondere jeugdzorg. Deze teams worden organisatorisch verbonden aan de intensieve behandelingseenheden. In totaal zullen er vijf outreachment-teams zoals volgt worden verdeeld : voor de Vlaamse Gemeenschap : 2 teams; voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad : 1 team; voor het Waals Gewest : 2 teams. 5. De realisatie van een geestelijke gezondheidszorg op maat en een zorgcontinuïteit voor deze doelgroep is slechts mogelijk wanneer alle GGZ-actoren en ook de partners uit andere beleidsdomeinen (o.a.

Justitie en Welzijn met betrekking tot deze doelgroep) met elkaar gaan samenwerken. Een belangrijke stap hiertoe bestaat erin om alle partners samen te brengen en via overleg over concrete situaties het meest geschikte aanbod te voorzien. Deze cliëntgerichte overlegbenadering kreeg de naam « therapeutisch project ». Deze projecten zullen begin 2007 starten. Gezien het belang om ook voor deze doelgroep een therapeutisch project te realiseren wordt het aantal therapeutische projecten met 5 verhoogd. Indien geselecteerd door het verzekeringscomité zijn er dit maximaal : voor de Vlaamse Gemeenschap : 2 projecten; voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad : 1 project; voor het Waals Gewest : 2 projecten. 6. De financiering van de hierboven beschreven zorgopdrachten (zorgmodules) van het forensisch GGZ zorgtraject voor kinderen en jongeren is voorafgaandelijk geconditioneerd aan de ondertekening van een functioneel samenwerkingsakkoord onderschreven door minstens de verschillende GGZ actoren die in het betrokken juridisch werkingsgebied gezamenlijk het engagement en de verantwoordelijkheid op zich nemen om een zorgaanbod uit te bouwen voor kinderen en jongeren met een forensisch psychiatrische problematiek.Het komt er op aan om daarbij in de eerste plaats een zorgaanbod te bieden voor jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. 7. In het kader van een optimale aanwending van de intensieve behandelunits voor de forensische kinderen en jongeren, is het belangrijk dat er duidelijke inclusiecriteria worden opgesteld.Van zodra de wetenschappelijke equipe, in samenspraak met de intensieve behandelingseenheden, deze criteria zal hebben bepaald zullen deze door de Minister van Justitie aan de betrokken magistraten worden bekend gemaakt.

Daarnaast is het in het kader van de uitbouw van het forensische ggz-zorgtraject belangrijk dat men er op termijn ook toe komt om op het terrein goede samenwerkingsafspraken te maken met de andere partners die onder de bevoegdheid vallen van de Federale Overheidsdienst Justitie, de gerechtelijke instanties, en de Vlaamse administratie Welzijn. Hiertoe werd in hoofde van de bevoegde overheden een ontwerp van samenwerkingsakkoord opgesteld dat in bijlage 1 van het protocol wordt toegevoegd. Dit samenwerkingsakkoord dient uitgetest en geëvalueerd te worden door de actoren op het terrein.

Indien de evaluatie gerealiseerd door de subwerkgroep « jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade » van de taskforce GGZ unaniem en zonder voorbehoud positief is, engageren de Federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten zich ertoe om dit akkoord om te zetten in een formeel samenwerkingsakkoord.

De Federale Overheid verbindt er zich toe om voor de financiering van de hierboven vermelde zorgopdrachten van het zorgtraject vanaf 1 januari 2007 het budget beschikbaar te stellen via het financieringsbesluit van de ziekenhuizen.

In afwachting van de omzetting van de in de experimentele uitbouw van de forensische zorgtrajecten opgedane inzichten in een algemeen regelgevend kader voor zorgcircuits in netwerken, engageren de Gemeenschappen en Gewesten zich ertoe om de uitbouw van de verschillende modules te ondersteunen. Algemeen en in de mate dat de middelen beschikbaar zijn, verbinden de Gemeenschappen en Gewesten zich tot : - indien nodig, de bouw van bijkomende K bedden te ondersteunen conform de regelgeving en procedures van de administratieve entiteit die verantwoordelijk is voor de behandeling van aanvragen voor infrastructuursubsidies; - de verdere definiëring van het ambulante zorgaanbod in de centra geestelijke gezondheidszorg voor de doelgroep; - het betrekken van de bevoegde administraties (inspectiediensten) bij de evaluatie. Hiertoe zullen de Gemeenschappen en de Gewesten vanuit de FOD Volksgezondheid de noodzakelijke informatie ontvangen.

De Gemeenschappen en Gewesten verbinden zich er specifiek toe om in het kader van de uitvoering van dit protocol de volgende initiatieven te nemen : de Vlaamse Gemeenschap zal actief participeren aan het overleg teneinde een globale optimale spreiding van het forensisch zorgaanbod over Vlaanderen, inclusief de Vlaamse Rand, te bekomen; de Waalse Gewest verbindt zich er toe om de reflectie omtrent jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, verder te zetten.

De bijkomende in hoofdstuk 2 bedoelde capaciteit, die eventueel niet op korte termijn in 2007 operationeel kan worden mag in « portefeuille » gehouden worden gedurende een periode van 2 jaar vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het protocol wanneer het gaat om bestaande structuren, en van 5 jaar, wanneer het om nieuwbouw of om nieuwe zorgvormen gaat.

De Gemeenschappen en de Gewesten verbinden zich ertoe om bij de jaarlijkse evaluaties de nodige bewijsstukken m.b.t. de capaciteit in portefeuille voor te leggen.

Elk jaar wordt er een kwalitatieve en kwantitatieve analyse uitgevoerd, in het kader van de al bestaande taken, met name op basis van de gegevens die worden ingezameld via : - de Gemeenschappen en de Gewesten in het kader van hun inspectieopdracht; - de Vlaamse administratie Welzijn en de brugfunctie; - de referentiemagistraten voor Justitie; - de FOD Volksgezondheid in het kader van de activiteitenverslagen die dienen opgeleverd te worden door elk zorgtraject in uitvoering van de overeenkomsten tussen de FOD Volksgezondheid en elk van de forensische GGZ-zorgtrajecten; - het RIZIV in het kader van de therapeutische projecten.

Deze analyse wordt voor informatie aan de Gemeenschappen en Regio's meegedeeld.

Dit protocol treedt in werking op 1 januari 2007.

Aldus overeengekomen te Brussel, op 22 februari 2007.

Voor de Federale Regering : De Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Voor de Vlaamse Regering : De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. I. VERVOTTE Für die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft Der Minister für Ausbildung und Beschäftigung, Soziales und Tourismus, B. GENTGES Pour le Gouvernement wallon : La Ministre de la Santé, de l'Action sociale et de l'Egalité des Chances, Mme Ch. VIENNE Pour le Gouvernement de la Communauté française : La Ministre de l'Enfance, de l'Aide à la Jeunesse et de la Santé, Mme C. FONCK Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, G. VANHENGEL Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen Mevr. P. SMET Pour le Collège de la Commission communautaire française, Le Ministre, Membre du Collège, chargé de la Santé, B. CEREXHE

Ontwerp van samenwerkingsakkoord met betrekking tot jongeren met psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade Doelstellingen Dit samenwerkingsakkoord regelt de afspraken tussen de Minister van Justitie, de Ministers van Volksgezondheid, en de Ministers die Welzijn in hun bevoegheden hebben met betrekking tot de organisatie van de netwerken en zorgcircuits voor jongeren met een psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. Dit impliceert een actieve samenwerking tussen de partners binnen het zorgcircuit forensische jeugdpsychiatrie : de intensieve behandelingseenheden voor jongeren met psychiatrische problematiek die vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade (hierna 'intensieve behandelingseenheden' genoemd), de reguliere K-diensten, de Centra Voor Geestelijke Gezondheidszorg, het gesloten federaal centrum te Everberg, (Centrum De Grubbe), de Gemeenschapsinstellingen van de Bijzondere Jeugdzorg, de Bijzondere Jeugdbijstand, De doelstellingen van dit samenwerkingsakkoord zijn de volgende : 1. het organiseren van de samenwerking tussen de actoren en de partners van het netwerk;2. de zorgverlening toegankelijk maken voor het doelpubliek, in het kader van een gerechtelijke maatregel bevolen door de jeugdrechtbank;3. het verduidelijken van de algemene principes en de werking van het netwerk en meer bepaald raakvlakken tussen het gerechtelijke en het therapeutische domein; Zodra dit samenwerkingsakkoord in voege treedt, dient er tenminste een jaarlijkse evaluatie te gebeuren van dit akkoord. De verschillende partners dienen betrokken te worden bij deze evaluatie.

Bij deze evaluatie, die zal gebeuren onder leiding van de FOD van Volksgezondheid, zullen o.a. volgende elementen geëvalueerd worden : 1) profiel van de jongere die in aanmerking komt voor een opname in een zorgcircuit forensische jeugdpsychiatrie;2) de factoren die de instroom en uitstroom van deze jongeren binnen het zorgcircuit forensische jeugdpsychiatrie rechtvaardigen;3) knelpunten bij de samenwerking tussen de verschillende partners van het netwerk die de moeilijkheden in de samenwerking tussen de partners verklaren en die de organisatie van de zorgen, hun coördinatie en/of hun continuïteit en/of sociale integratie van de jongere wijzigen en zelfs moeilijk maken. Bij de tussentijdse evaluatie zal bijzondere aandacht gaan naar zowel : 1. het profiel van de doelgroep (duidelijke operationalisering inclusie- en exclusiecriteria en de monitoring ervan); 2. de instroom (oorsprong, opnamemodaliteiten, wachtlijst,...); 3. de doorstroom (de tenlastnemings- en samenwerkingsmodaliteiten,...); 4. en de uitstroom van jongeren doorheen het zorgcircuit (een bijzondere aandacht voor de jongeren die vanuit de gemeenschapsinstellingen en de federale instellingen zoals de intensieve behandelingseenheden komen - in beide richtingen en het beheer van een wachtlijst). De zorgtrajectcoördinator is verantwoordelijk om de knelpunten betreffende het zorgtraject voor deze doelgroep aan het evaluatiecomité van de FOD Volksgezondheid te signaleren.

Aan de hand van de conclusies van die evaluatie zal het experiment worden aangepast, verlengd of stopgezet.

Opname Doelpubliek 1. Een minderjarige vanaf 12 jaar maakt het voorwerp uit van een maatregel van de jeugdrechtbank na een vordering door het parket op basis van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. De jeugdrechter beslist tot plaatsing in een privé- of gemeenschapsinstelling, in het gesloten federaal centrum te Everberg, (Centrum De Grubbe) of tot een verblijf in een onthaalgezin en of tot behoud in het thuismilieu en tot het uitvoeren van een grondig pluridisciplinair onderzoek, onder de leiding van een (kinder- en jeugd)psychiater of bij gebrek hieraan een psychiater (voor adolescenten vanaf 15 jaar oud). Dit onderzoek moet een grondig kinderpsychiatrisch onderzoek zijn en mag zich niet beperken tot een beknopte attestering. Dit onderzoek dient betrekking te hebben zowel op de diagnostische elementen die een therapeutische tenlasteneming rechtvaardigen, alsook op de meeste relevante oriëntatie, ofwel naar de ambulante sector ofwel naar een hospitalisatie, alsook op het zorgplan. Onder dit onderzoek wordt het medisch-psychologisch onderzoek verstaan zoals vermeld in art. 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. De behandelend (kinder- en jeugd)psychiater kan niet de (kinder- en jeugd)psychiater zijn die het onderzoek gedaan heeft. 2. Indien uit het onderzoek blijkt dat er een kinderpsychiatrische diagnose is volgens DSM-IV of ICD-10 (waarbij deze code steeds herleid moet worden tot een DSM-IV code om vergelijkingen mogelijk te maken op federaal niveau) en een opname in een intensieve behandelingseenheid aangewezen is, wordt dit advies overgemaakt aan de jeugdrechter.De jeugdrechtbank kan dan de plaatsing in het zorgcircuit forensische jeugdpsychiatrie vragen. Indien de setting die wordt aanbevolen in het rapport volzet is, adviseren de partners van het zorgcircuit in samenwerking met de zorgtrajectcoördinator hetzij dat de jongere in zijn oorspronkelijke omgeving blijft, hetzij dat tussentijds een andere maatregel moet genomen worden.

Wachtlijst Het aanleggen van een wachtlijst per setting en per werkingsgebied wordt voorgesteld aan de partners van het zorgcircuit. De instemming van de partners met dit project zal voortvloeien uit het geplande overleg tussen de partners en de regionale overlegstructuren.

In samenwerking met alle actoren zal de zorgtrajectcoördinator van ieder werkingsgebied een wachtlijst per werkingsgebied, met hierin geïntegreerd de betrokken settings, opstellen en beheren.

Gemeenschappelijke principes voor het opstellen en beheren van wachtlijsten. 1. De rangschikking op de lijst moet worden overgelaten aan het oordeel van de pluridisciplinaires teams, onder toezicht van de geneesheer, die verantwoordelijk zijn voor de opnames in de settings. Hun oordeel moet onafhankelijk worden geveld en geleid door de klinische bezorgdheid om aan de patiënt zorg te verstrekken, op basis van volgende criteria : A. de inhoudelijk medisch, psycho-sociale en therapeutische aspecten (de indicatiestelling, de dringende en/of kritieke aard van de situatie, in het bijzonder wanneer de patiënt niet over een afdoende psychosociale, educatieve en zorgomkadering beschikt);

B. de integratie van de patiënt in de zorcircuit, opgericht krachtens samenwerkingsovereenkomsten tussen instellingen (bij voorbeeld een bijzonder zorgproject);

C. de chronologische volgorde.

Deze geargumenteerde informatie (met respect van de betreffende wettelijke voorschriften, in het bijzonder met respect voor de privacy en de vereisten van de medische deontologie) moeten overgemaakt worden aan de zorgtrajectcoördinator. 2. Voor de jongeren voor wie een opname in het zorgcircuit forensische jeugdpsychiatrie aangewezen is, wordt dit advies, gebaseerd op een medisch psychologisch onderzoek, overgemaakt aan de jeugdrechter.Er wordt een chronologische lijst volgens datum van beslissing door de jeugdrechter opgesteld wanneer alle noodzakelijke elementen zoals hierboven vermeld werden overgemaakt aan de verantwoordelijken van de settings. 3. Daarna worden jongeren die het voorwerp uitmaken van een vraag tot opname in het zorgcircuit forensische psychiatrie na een beslissing van de jeugdrechter systematisch aan deze lijst toegevoegd.Hierbij is de datum van beslissing door de jeugdrechter bepalend voor de rangschikking op de lijst, ongeacht of de jongere al dan niet in een instelling verblijft. Als er een plaats vrijkomt bij één van de partners van het forensisch psychiatrisch zorgcircuit wordt dit gemeld aan de zorgtrajectcoördinator. Deze coördinator organiseert overleg met de verschillende actoren, kijkt na of er iemand in aanmerking komt voor deze setting en laat dit weten aan de consulent(e) van de jeugdrechtbank die de jongere volgt en aan de gemeenschapsinstelling, federale (Everberg) of de private instelling als de jongere in een dergelijke instelling verblijft.

Algemene principes in verband met de opnameprocedures in de forensische psychiatrie. 1. Uitgezonderd in het kader van de toepassing van de wet van 26 juni 1990 en enkel overeenkomstig het protocol ter zake dat werd geratificeerd door het College van Procureurs-generaal, mag een patiënt door een gerechtelijke overheid niet gedwongen worden tot opname in een therapeutische unit;het akkoord van de geneesheer - hoofd van dienst is absoluut vereist. 2. Een patiënt mag slechts opgenomen worden in een intensieve behandelingseenheid voor jongeren indien er een plaats beschikbaar is (geen overtal).Behoudens bijzonder gemotiveerde en door de verschillende actoren aanvaarde uitzondering, mag een minderjarige patiënt van minder dan 15 jaar niet worden toevertrouwd aan een unit voor volwassenen in afwachting van zijn opname in een unit voor adolescenten. 3. Behalve wanneer het gaat om een dringende opname, wordt een pre-intakegesprek gestart met de minderjarige, zo mogelijk met de ouders (wettelijke vertegenwoordigers) en de consulent(e).De betrokkenen worden door de begeleider van de instelling waar de minderjarige verblijft of door de partner op de hoogte gebracht van timing en procedure. Tijdens deze intake-procedure wordt het verloop van de opname verduidelijkt en worden doelstellingen voor de observatieperiode en behandeldoelstellingen bepaald. Wanneer het gaat om een dringende opname, is een gedetailleerd medisch certificaat met omschrijving van de symptomatologie, het zorgproject, indien mogelijk de indicatie van de setting en de vermoedelijke duur van de behandeling onontbeerlijk, mits hij opgenomen wordt door de medische overheid van de setting. 4. Alle actoren gaan akkoord om de principes die inherent zijn aan de psychiatrische medische praktijk (behandelingscontract, rechten van de patiënt, « informed consent », beroepsgeheim, enz...) te respecteren en de patiënt en zijn ouders (of wettelijke voogden) op de hoogte te brengen van de in acht te nemen regels (huishoudelijk reglement). Ook alleenstaande minderjarige (= zonder ouders of in afwachting van de aanstelling van een voogd) worden aanvaard, mits vóór het starten van de behandeling duidelijk gemaakt wordt waar de minderjarige na de behandeling terecht kan. 5. Wanneer tijdens of na de pre-intakeprocedure blijkt dat de problematiek van de minderjarige niet overeenstemt met de inclusie en exclusiecriteria en of dat opname niet aan te bevelen is, engageren de verschillende partners van het zorgcircuit forensische jeugdpsychiatrie, de jeugdmagistraten en de zorgtrajectcoördinator zich ertoe om binnen de week bijeen te komen om samen een alternatief te zoeken.Als de opname is gebeurd in het kader van de toepassing van art. 43 van de wet van 8 april 1965 die de toepassing van de wet van 26 juni 1990 door de jeugdrechtbank toelaat, heeft het opheffen van de maatregel het behoud van de hospitalisatie gedurende 5 werkdagen als gevolg. 6. Iedere partner verbindt zich ertoe jongeren niet af te wijzen op basis van de ernst van hun gedragsproblemen indien het tenminste gaat om jongeren met psychiatrische problemen die hulp nodig hebben in een gepaste hulpverleningssetting.7. Indien, uitgezonderd in het kader van de toepassing van de Wet van 26 juni 1990, volgend op de opname, tijdens of na de periode waarin beroep kan aangetekend worden, de minderjarige het ten laste nemen weigert, wordt de jeugdrechter hiervan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte gesteld.Desalniettemin wordt een hospitalisatietermijn overeengekomen om, als het geval zich voordoet, de Rechtbank toe te laten andere schikkingen te nemen met de steun van de sociale dienst van de jeugdrechtbank en van de zorgtrajectcoordinator. In het kader van de toepassing van art. 43 die de toepassing van de wet van 26 juni 1990 door de jeugdrechtbank toelaat, wordt de termijn op 5 werkdagen wettelijk vastgelegd. 8. Als de intensieve behandelingseenheid bij het pre-intake- of intakegesprek van mening is dat een jongere, niet meer thuis hoort op een kinder- en jeugdpsychiatrische dienst, maar beter opgenomen zou worden op een A-dienst, wordt deze mogelijkheid samen onderzocht met de jeugdrechter.Als een jongere zich op het scharnier van meerderjarigheid bevindt op het ogenblik van de beslissing tot opname op een intensieve behandelingseenheid voor jongeren dient de jeugdrechter te vermelden dat de opname verlengd zal worden na de leeftijd van 18 jaar, zodat een voldoende lange behandeling kan plaats vinden.

Verblijf 1. Door het uitspreken van een beschikking of een vonnis, ondersteunt de jeugdrechter de principes die inherent zijn aan de psychiatrische medische praktijk (behandelingscontract, therapeutisch systeem, informed consent van de patiënt) en ook de regels waaraan de patiënt zich dient te houden (huishoudelijk reglement), zoals deze zijn voorgesteld in het therapeutisch project en tijdens de intakeprocedure.2. Als een time-out periode nodig is, kan de jongere, die voorafgaand aan de opname in een gemeenschapsinstelling verbleef, voor een periode van maximum 2 weken (eenmalig verlengbaar) terug opgenomen worden in een gemeenschapsinstelling voor Bijzondere Jeugdbijstand.De gemeenschapsinstellingen verbinden zich ertoe de jongere op te nemen zodra er een plaats vrijkomt. Tijdens de time-out blijft het bed in de diensten die deel uitmaken van het zorgcircuit behouden. Als de jongere zich na de time-out niet herpakt, kan de psychiater de jeugdrechter vragen de opname in de setting te beëindigen (cfr.

Hoofdstuk beëindiging opname, punt 5) en samen met de jongere alsook alle partners van het zorgcircuit zoeken naar een alternatief. 3. Tijdens de behandeling wordt de jongere mee gevolgd door de sociale dienst van de jeugdrechtbank.Bij gebrek aan een mandaat van de jeugdrechter, kan de behandelende unit de jeugdrechtbank verzoeken de sociale dienst van bij de jeugdrechtbank expliciet te belasten met deze opvolging. 4. De opnameduur is, in de intensieve behandelingseenheid, beperkt tot 6 maanden.Toch is een éénmalige verlenging met 6 maanden mogelijk, mits voldoende argumentatie op vraag van de behandelend (kinder- en jeugd)psychiater en met goedvinden van de jongere (uitgezonderd in het kader van de toepassing van de Wet van 26 juni 1990) en diens ouders (of wettelijke voogden). Deze vraag wordt voorgelegd aan de jeugdrechter. De opnameduur in een reguliere K-dienst is in principe niet beperkt in de tijd. Wanneer echter één jaar verlopen is zonder significant resultaat dient men samen met de partners naar een alternatief te zoeken voor de jongere.

Beëindigen van de behandeling/opname in een residentiële setting 1. Uitgezonderd in het kader van nieuwe vervolgingen voortvloeiend uit het plegen van een nieuw feit dat als inbreuk wordt gezien en een plaatsing in een GIBJ of het Centrum van Everberg (De Grubbe) rechtvaardigt, wordt een jongere die vlucht, terug naar de residentiële setting gebracht (K-dienst/intensieve behandelingseenheid).Na meer dan 10 dagen ontvluchting wordt de jongere uitgesloten uit deze setting. Tijdens de ontvluchting blijft de plaats in de setting behouden. De Minister van Volksgezondheid verbindt er zich toe dat de federale overheid dit bed tijdens de ontvluchting verder financiert. 2. Naar het einde van de plaatsingstermijn of het aflopen van de ordonnantie of het oordeel van de jeugdrechtbank, informeert de residentiële behandelingssetting aan de jeugdrechter inzake haar intenties in een evolutierapport.Alle betrokken partijen overleggen over de wenselijkheid en de modaliteiten van een eventueel vervolgtraject. De sociale dienst van de jeugdrechtbank maakt een verslag op voor de jeugdrechter mede op basis van het advies van de K-dienst of de intensieve behandelingseenheid. Tussen de mededeling door de residentiële behandelingssetting aan de jeugdrechter (evolutierapport) en de effectieve beëindiging van de residentiële behandeling is een termijn van vijf werkdagen noodzakelijk, in uitvoering van art. 43 van de wet van 26 juni 1990. 3. De behandeling loopt in principe af als de jongere volwassene wordt, tenzij de jeugdrechter vóór de start van de behandeling beslist heeft tot verlenging van de maatregelen of in de loop van de behandeling bij beschikking of vonnis tot zulk een verlenging beslist, in toepassing van art.37, § 3, vierde lid wet van 8 april 1965. 4. De uitstroom procedure wordt toegepast : a.Het afronden van de behandeling : tijdens de voorziene behandeltermijn kan het pluridisciplinaire team onder leiding van de behandelende (kinder- en jeugd)psychiater van oordeel zijn dat de behandeling ten einde loopt. Dit wordt meegedeeld aan de consulent(e) van de jeugdrechtbank. Er wordt een zitting gepland, waarop de jeugdrechter eventueel een nieuwe beslissing zal nemen. b. Een volledig gebrek aan medewerking door de jongere : als een jongere op geen enkele manier medewerking verleent aan de behandeling of zich (of zich systematisch niet aan de gemaakte afspraken houdt), en de pogingen van het behandelend team om daarin verandering te brengen niets opleveren, kan het pluridisciplinaire team onder leiding van de behandelende (kinder- en jeugd)psychiater beslissen de behandeling te beëindigen, mits hij/zij een grondig beargumenteerde motivatie neerlegt bij de jeugdrechter.Het verblijf wordt niettemin voortgezet gedurende maximaal vijf werkdagen, in uitvoering van art. 43 van de wet van 26 juni 1990, in de setting tot een alternatief via overleg tussen de betrokkene actoren is gevonden. Alle betrokken actoren verbinden zich ertoe te overleggen om een alternatief te zoeken dat de zorgcontinuïteit garandeert. c. Indien na afronding van een observatie zou blijken dat de jongere niet (meer) voldoet aan de gestelde in- en exclusiecriteria van de intensieve behandelingseenheid of indien geen consensus kan gevonden worden m.b.t. de behandelingsdoelstellingen of het behandelingscontract. d. Indien de patiënt tijdens de behandeling gedragingen vertoont die omwille van de ernst en/of de herhaling er van de behandeling onmogelijk maken, dient een alternatieve oplossing worden gezocht met alle betrokken partijen.e) Op vraag van het pluridisciplinair team of de afgevaardigde of op eigen initiatief, zal de jeugdrechter een onderhoud hebben met de minderjarige en met de andere betrokken actoren.Tijdens dit onderhoud neemt de jeugdrechter een nieuwe maatregel of kan hij de minderjarige aansporen om toch mee te werken. Indien deze aansporing niet werkt, zal de jeugdrechter alternatieve opvang zoeken.

Schriftelijke mededelingen voor de rechtelijke macht (Rapportage) Bij afronding van de behandeling of wanneer deze wordt onderbroken stelt het behandelend team van de residentiële jeugdpsychiatrische setting een kort rapport op voor de jeugdrechter met volgende elementen : ? is er al dan niet nog een medische en/of psychiatrische begeleiding/behandeling vereist ?; ? gemotiveerd advies rond vervolgzorg, m.a.w. praktisch(e) voorstel(len) qua begeleiding/behandeling rekening houdend met de behandelde problematiek van de jongere ? eventuele indicatie van de noodzaak van updating van het medisch-psychologisch onderzoek waartoe de jeugdrechtbank opdracht gaf voor de opname (vroeger artikel 50 van de wet van 8 april 1965).

De Minister van Justitie staat in voor de nodige informaties aan de jeugdmagistraten en aan de griffies met het oog op een correcte toepassing van dit samenwerkingsakkoord.

^