Etaamb.openjustice.be
Protocol van 29 december 2000
gepubliceerd op 10 februari 2001

Protocol inzake het gezamenlijk beheer van de federale politie door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001000094
pub.
10/02/2001
prom.
29/12/2000
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


29 DECEMBER 2000. - Protocol inzake het gezamenlijk beheer van de federale politie door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie


De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie zijn het volgende overeengekomen : 1. Algemene principes 1.1. Deze overeenkomst wordt gesloten in toepassing van het artikel 98 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Deze overeenkomst bepaalt, onder de door de wet bedoelde aangelegenheden : 1° de modaliteiten volgens dewelke de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie hun gezamenlijke bevoegdheden uitoefenen;2° de modaliteiten volgens dewelke de Minister van Binnenlandse Zaken de Minister van Justitie betrekt bij de handelingen van dagelijks beheer van de federale politie. 1.2. De vastgestelde modaliteiten zijn gebaseerd op de volgende algemene principes : - Naleving van de respectievelijke bevoegdheden. - Coherentie in de besluitvorming. - Evenwichtige integratie van de verschillende aspecten van het politieambt inzake beleidsbeslissingen. - Vlotheid en snelheid van de procedures. De overlegprocedures worden uitgevoerd binnen een termijn die de goede werking van de politie niet in het gedrang mag brengen. - De overlegmodaliteiten variëren naargelang de aard van de materies en hun impact op het ambt van gerechtelijke politie. - De Minister van Justie zal tijdig en systematisch door de Minister van Binnenlandse Zaken worden betrokken bij elke ontwerprichtlijn en bij elk voorstel van beslissing betreffende de werking van de politiediensten die een invloed kunnen hebben op de werking van de Algemene Directie van de Gerechtelijke Politie, de steundiensten en op het strafrechterlijk beleid in het algemeen. 2. Uitvoeringsbepalingen 2.1. De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie ondertekenen gezamenlijk de voorstellen betreffende de volgende aangelegenheden : 1° Wijzigingen van de voornoemde wet van 7 december 1998.2° Regels voor de werking van de federale politieraad (art.7 van de wet). 3° Besluiten tot vaststelling van de politiezones (art.9 van de wet). 4° Organieke koninklijke besluiten betreffende de organisatie en de opdrachten van de federale politie.5° Besluiten betreffende de organisatie, de werking en het algemeen beheer van de algemene inspectie (art.143 van de wet). 6° Besluit tot bepaling van de formatie, de voorwaarden van aanwending bij de algemene inspectie, het statuut van het niet-politiepersoneel en van het politiepersoneel dat bij de algemene inspectie hoort, alsook de nadere regels van de werking van de algemene inspectie (art. 149 van de wet). 7° Besluit betreffende de bevoegdheden van de algemene inspectie (art. 144 van de wet). 8° Besluit tot bepaling van de voorwaarden en de benoemingsprocedure voor het ambt van inspecteur-generaal (art.149 van de wet). 9° Besluit tot oprichting van het controleorgaan voor de centrale gegevensbank (nieuw art.44 van de wet op het politieambt) en tot bepaling van de interventievoorwaarden van dit orgaan. 10° Samenstelling van het controleorgaan bedoeld in punt 9.11° Besluit betreffende de duur van de bewaring van inlichtingen in de centrale gegevensbank en de behandeling van die informatie.12° Besluit tot bepaling van de bevoegdheden van de commissaris-generaal, van de directeurs-generaal, de betuurlijke directeurs-coördinatoren en de gerechtelijek directeurs van de federale politie.13° Beleidsnota bij de algemene begroting.14° Organieke opdeling van het budget omvattende basisuitkeringen betreffende de gerechtelijke politie.15° Besluiten tot benoeming van de commissaris-generaal en van de directeurs-generaal van de federale politie, van de inspecteur-generaal (artikelen 107 en 149 van de wet), beslissing tot aanwijzing voor een andere betrekking van de personeelsleden die een mandaat bekleden bedoeld in het artikel 107 van de wet.16° Aanwijzing van officieren die de bijstand van de krijgsmacht kunnen vorderen (art.111). Voor toepassing van dit artikel wordt, op initiatief van de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Landsverdediging geraadpleegd. 17° Beslissing tot het leveren van de detachementen bedoeld in het artikel 112 van de wet om de politie van de militairen te verzekeren.18° Goedkeuring van het nationaal veiligheidsplan (art.4). 19° Benoeming van de voorzitter en van de leden van de federale politieraad (art.6). 20° Aanwijzing van de magistraat die het controleorgaan zal voorzitten (nieuw art.44 van de W.P.A.). 21° Algemene maatregelen betreffende de selectie voor aanwerving en de opleiding.22° Koninklijke besluiten betreffende het statuut van het personeel met inbegrip van de mobiliteit. Met uitzondering van de punten 9°, 11° en 20° zal de Minister van Binnenlandse Zaken het initiatief nemen om de hierboven bedoelde teksten uit te werken en ze ter medeondertekening voor te leggen aan zijn collega van Justitie.

De Minister van Binnenlandse Zaken zal bovendien voorafgaandelijk een overleg organiseren met de Minister van Justitie met betrekking tot de punten 1°, 4°, 12°, 13°, 14°, 18° en 22°.

De Minister van justitie beschikt over een termijn van 20 werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek om zijn beslissing hieromtrent te nemen.

Die termijn kan teruggebracht worden tot 5 werkdagen in geval van een door de Minister van Binnenlandse Zaken gemotiveerde dringende noodzakelijkheid. 2.2. De Minister van Binnenlandse Zaken wint het eensluidend advies in van de Minister van Justitie voor de beslissingen betreffende de volgende aangelegenheden, voor zover zij een weerslag hebben op de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie : 1° Beslissingen om de beslissing van de commissaris-generaal te herroepen bij de geschillen bedoeld in het artikel 100. De verzoeken tot herroeping, uitgaande van de directeurs-generaal, worden administratief beheerd op initiatief van de Minister van Binnenlandse Zaken. De verzoeken tot herroeping, uitgaande van de federale magistraten, worden administratief beheerd door de Minister van Justitie.

In dit geval wint de Minister van Justitie het eensluidend advies in van de Minister van Binnenlandse Zaken. 2° Bij wijze van uitzondering, de bepaling van het ambtsgebied en de zetel van de gedeconcentreerde diensten van de federale politie. 3° Beslissingen genomen m.b.t. het politiepersoneel belast met het beheer van de algemene nationale gegevensbank. 4° Lastenboeken betreffende de overheidsopdrachten voor diensten of leveringen.5° Investeringsplannen van de federale politie. 6° Geschillen m.b.t. capaciteit.

De Minister van Binnenlandse Zaken zal voorafgaandelijk een overleg organiseren met de Minister van Justitie met betrekking tot de punten 4°, 5° en 6°.

In de hierboven bedoelde aangelegenheden, wordt het eensluidend advies van de betrokken Minister binnen de door zijn collega vastgestelde termijn verstrekt. Deze termijn zal minimum 20 werkdagen bedragen, maar kan teruggebracht worden tot 5 werkdagen in geval van een door de Minister van Binnenlandse Zaken gemotiveerde dringende noodzakelijkheid. Eenmaal die termijn verstreken, wordt het advies geacht eensluidend te zijn. 2.3. De Minister van Binnenlandse Zaken wint het advies in van of organiseert een overleg met de Minister van Justitie voor de besluitvorming in de volgende aangelegenheden : 1° Goedkeuring van de zonale veiligheidsplannen.2° Toewijzingsprincipes van effectieven, werkingsmiddelen en investeringskredieten over de verschillende directies.3° Omkaderingsnormen.4° Uitrustings-, infrastructuurnormen (met inbegrip van bewapening, uniformen en identificatiemiddelen).5° Bepaling van de functies waarin de leden van de politiediensten worden gedetacheerd (art.96 van de wet). 6° Internationale politiesamenwerking die betrekking heeft op aangelegenheden die beide departementen gemeenschappelijk hebben.7° Beheer van de structuur en de noodzakelijke technische middelen voor de algemene gegevensbank.8° Benoeming van de dirco (art.107 van de wet). 9° Bevel om het werk te hervatten (art.126 van de wet).

Dit overleg is verplicht voor de punten 2°, 3°, 5°, 6° en 9° voorzover de besluitvorming een rechtstreekse impact heeft op de werking van de gerechtelijke politie. In de andere gevallen zal een advies worden gevraagd.

De Minister van Justie verstrekt een advies binnen de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde termijn. Deze termijn zal minimum 30 werkdagen bedragen, maar kan teruggebracht worden tot 5 werkdagen in geval van een door de Minister van Binnenlandse Zaken gemotiveerde dringende noodzakelijkheid. Eenmaal die termijn verstreken, wordt het advies gustig te zijn. 2.4. De Minister van Binnenlandse Zaken licht de Minister van Justitie vooraf in over de belissingen in de volgende aangelegenheden : 1° Nadere regels voor organisatie en werking van de territoriale brigades (art.250 van de wet). 2° Algemene normen vastgeteld in het kader van de artikelen 38 tot 40 van de wet.3° Criteria en nadere regels voor het bepalen en het uitbetalen van de federale toelage bedoeld in het artikel 41 van de wet.4° Richtlijnen over het boekhoudkundig en financieel beheer van de federale politie, voor zover die een weerslag hebben op de gerechtelijke politie. 2.5. De Minister van Justitie wint het eensluidend advies in van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Met betrekking tot de programma's die op initiatief van de gerechtelijke politie worden voorgelegd en die een geïntegreerde gerechtelijk en bestuurlijke aanpak vereisen (art. 95 van de wet).

De Minister van Binnenlandse Zaken verstrekt zijn advies binnen de 20 werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek. Deze termijn kan owrden teruggebracht tot 5 werkdagen in geval van een door de Minister van Justitie gemotiveerde dringende noodzakelijkheid. Eenmaal die termijn verstreken, wordt het advies geacht eensluidend te zijn. 2.6. De Minister van Justitie wint het advies in van de Minister van Binnenlandse Zaken voor de benoemingsdossiers betreffende de gerechtelijke directeurs (art. 107 van de wet).

Het advies van de Minister van Binnenlandse Zaken wordt verstrekt binnen de 20 werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek.

Deze termijn kan worden teruggebracht tot 5 werkdagen in geval van een door de Minister van Justitie gemotiveerde dringende noodzakelijkheid.

Eenmaal die termijn verstreken, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Brussel, 29 december 2000.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^