Etaamb.openjustice.be
Protocol
gepubliceerd op 28 april 2006

Protocol nr. 3 gesloten tussen de federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid Gelet op de respectieve bevoegdheden van de federale Staat en van de Overheden Gelet op het protocol van 9 juni 1997 gesloten tussen de federale Regering en de Overheden bedoeld (...)

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2006022284
pub.
28/04/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU


Protocol nr. 3 gesloten tussen de federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid Gelet op de respectieve bevoegdheden van de federale Staat en van de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, hierna de Gemeenschappen/Gewesten genoemd, wat betreft het te voeren ouderenzorgbeleid;

Gelet op het protocol van 9 juni 1997 gesloten tussen de federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid en de aanhangsels 2, 3 en 4 bij het bovengenoemde protocol;

Gelet op het protocol van 1 januari 2003 gesloten tussen de federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid en de aanhangsels 1 en 2 bij het bovengenoemde protocol;

Overwegende dat op de vergrijzing van de bevolking en de toename van het aantal zorgbehoevende ouderen enkel in het kader van een beleid van samenwerking tussen de federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten een passend antwoord kan worden gegeven;

Overwegende het belang om de sociale bescherming inzake het risico op verlies van autonomie af te stemmen op de verwachte demografische evolutie en op de verwachte stijging van de behoefte aan langdurige zorg en deze voortdurend te verbeteren vanuit het oogpunt van toegankelijkheid, kwaliteit en duurzame betaalbaarheid;

Gelet op de beslissingen genomen in de Ministerraden van 16 en 17 januari 2004 om de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid ermee te belasten een studierapport over de impact van de vergrijzing op de gezondheidszorg en meer bepaald op de hulp bij afhankelijkheid (lange termijnzorg) op te stellen. Deze studie, uitgevoerd door HIVA (K.U.Leuven) en SESA (UCL), toont aan dat België reeds in ruime mate en op impliciete wijze ouderenzorg verzekert;

Overwegende het belang om aan iedere oudere de kans te bieden op een maximaal behoud van autonomie en zelfredzaamheid thuis en op een waaier van diensten, met inbegrip van thuisvervangende voorzieningen, die de oudere toelaten de hem best passende keuze te maken;

Overwegende het toenemend belang dat wordt gehecht aan preventie in het voorkomen van afhankelijkheid en van de noodzaak om terzake een proactief beleid te voeren;

Overwegende de noodzaak de kwaliteit van de zorgen te waarborgen door een gecoördineerd en coherent preventief en curatief beleid te voeren;

Overwegende het belang van respect voor en ondersteuning van de omvangrijke informele zorg die wordt geleverd door de omgeving van thuisverblijvende zorgafhankelijke personen;

Overwegende het belang dat de ouderen en hun omgeving inspraak hebben in de keuzes die zowel op individueel als maatschappelijk vlak worden gemaakt inzake ouderenzorg teneinde te waarborgen dat de keuzes die worden gemaakt overeenstemmen met hun behoeften; dat het in dat verband onder meer van belang is om de beleidsintenties op ruime schaal bekend te maken en in het maatschappelijk debat te brengen zonder uit het oog te verliezen dat de vergrijzing op de eerste plaats een succes is en dat er op aankomt om eenieder maximale kansen te geven om aan dat succes deel te hebben;

Overwegende het belang om aandacht te hebben voor sociologische veranderingen, onder meer de vergrijzing van de eerste generatie van arbeidsmigranten;

Overwegende het belang te kunnen beschikken over gevalideerde instrumenten en procedures die waarborgen dat de objectieve behoeften aan zorg worden gedetecteerd en beantwoord en dat onnodige zorg wordt vermeden; dat het principe van formele basiszorg er voor alles in bestaat om in elke omstandigheid de nodige zorg aan de oudere te verschaffen zodat hij een maximale zelfredzaamheid kan herwinnen en dat, ook al is een functieverlies onvermijdelijk de persoon in die mate wordt ondersteund opdat een zekere graad van zelfredzaamheid kan behouden blijven;

Overwegende het belang van een betere integratie van zorg en van continue zorg, in het bijzonder bij de overgang van de ene zorgvorm naar de andere (thuiszorg, ziekenhuis, voorlopige of definitieve residentiële zorg, geriatrisch dagziekenhuis...), het bevorderen van multidisciplinaire samenwerking, de communicatie en het overleg en de rol van de liaisongeriater in dat kader, de ontslagmanager; het gebruik van een uniform evaluatie-instrument alsook de coördinatiecentra, de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging als overlegplatform voor en met de oudere en zijn omgeving; dat daarbij tevens aandacht moet gaan naar de samenwerking met andere voorzieningen wanneer deze de zorg kunnen ondersteunen (bijvoorbeeld geestelijke gezondheidszorg, mobiliteitsvoorzieningen, ...);

Overwegende het belang van een 'flankerend beleid' op diverse maatschappelijke terreinen, zoals wonen, mobiliteit, culturele participatie, veiligheid in verkeer, teneinde de kansen op actief ouder worden en maatschappelijke participatie te vergroten en daardoor het risico van vereenzaming of voorkombare afhankelijkheid te verminderen;

Overwegende het belang om alles in het werk te stellen opdat ouderen beschermd worden tegen mishandeling of het nu gaat om financieel misbruik dan wel fysiek of psychisch geweld; dat het dus nodig is om actie te ondernemen op het vlak van sensibilisering, preventie en opsporing;

Overwegende het belang om de realisatie van de doelstellingen inzake het ouderenzorgbeleid permanent op te volgen op grond van duidelijk omschreven objectieven en indicatoren; om hieromtrent te komen tot gemeenschappelijke afspraken en een gezamenlijke methode en de aansluiting ervan te verzekeren bij de open methode van coördinatie die in het kader van de Lissabon-doelstellingen wordt ontwikkeld voor de ouderenzorg;

Overwegende dat in dat kader tenminste de volgende objectieven in oogmerk moeten worden genomen en indicatoren moeten worden ontwikkeld : monitoring van de evolutie inzake behoeften; preventie; kwaliteit van de zorg; differentiëring van de zorg; integratie van de zorg; zorgevaluatie en zorgplanning; financiële, geografische en ruimtelijke toegankelijkheid van de zorgvoorzieningen en betaalbaarheid van de zorg; draagkracht en draaglast van de informele zorg; inspraak van de ouderen en van hun omgeving;

Overwegende het belang van wetenschappelijke ondersteuning en van bundeling van expertise;

Overwegende het belang van samenwerking tussen de verschillende betrokken autoriteiten en administraties, van een vlotte uitwisseling van relevante gegevens, van een vereenvoudiging van de administratieve lasten, mede vanuit het oogpunt van een maximale betrokkenheid van de verschillende autoriteiten bij het Europees beleid inzake ouderenzorg;

Overwegende dat, om een evenwichtige financiering van de sociale zekerheid en van de andere vormen van publieke financiering op lange termijn veilig te stellen, de evolutie van het zorgaanbod, zowel privaat als publiek, in de hand moet worden gehouden, waarbij tezelfder tijd de ouderen een kwalitatief hoogstaande dienstverlening moet worden gewaarborgd alsmede de toegankelijkheid ertoe; dat het ondoelmatig gebruik van de erkende bedden alsook elke onnodige opname van zorgbehoevende ouderen moet worden voorkomen;

Overwegende dat er hiervoor voldoende en adequaat gefinancierde hulp- en zorgverleners moeten zijn; dat de verwachte groei in de ouderenzorg een belangrijke bijdrage zal leveren tot het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen; dat het daarbij belangrijk is oog te hebben voor een brede waaier van kwalificaties en dat zowel onderwijs- als werkgelegenheidsbeleid hier een belangrijke rol in vervullen;

Gelet op de sociale akkoorden van 2005 in de non-profitsector en meer in het bijzonder de doelstellingen en engagementen op vlak van werkgelegenheid teneinde te komen tot een betere omkadering en een vermindering van de werkdruk;

Overwegende dat de teksten van de sociale akkoorden van 2005 stellen dat in het kader van het equivalent van een reconversie van 28 000 ROB-bedden tot RVT-bedden volgens het principe van « RV equivalenten », er netto 2 613 VTE zullen worden gecreëerd, waarvan 70 VTE bestemd zijn voor de diensten van thuisverpleging om een zorgaanbod te kunnen ontwikkelen voor zwaar afhankelijke thuiswonenden, binnen een innoverende samenwerking tussen eerstelijnszorg en instellingen zonder institutionalisering;

Gelet op het engagement van de federale Regering om, onverminderd de verdere groei binnen het kader van de programmatie vastgelegd in protocol nr. 2, over een tijdspanne van zes jaar een investering in de ouderenzorg te realiseren die overeenkomt met het equivalent van de reconversie van 28 000 ROB bedden tot RVT-bedden;

Overwegende dat het gezien de uitdaging van de vergrijzing op het vlak van zorg er op aankomt om deze belangrijke investering van de federale Overheid zo doelmatig mogelijk in te zetten;

Overwegende dat de toegankelijkheid van de zorg voor bepaalde problematieken in het gedrang kan komen doordat de financiering onvoldoende is aangepast of de gepaste zorgvormen ontbreken en dat in dat kader aandacht dient te worden besteed aan dementerenden met beperkt verlies aan fysieke zelfredzaamheid;

Gelet op de verschillende demografische evolutie van de ouderenpopulatie in de Gemeenschappen en Gewesten en de daaruit voortvloeiende behoefte aan bijkomende zorgvoorzieningen;

Overwegende dat de behoeften, gerelateerd aan deze demografische evolutie, kunnen worden ingevuld door een verhoging van de opvangcapaciteit;

Overwegende dat men op termijn moet komen tot een integratie van de financiering van de residentiële zorgvormen, zodat elke bewoner met een profiel van ernstige zorg een identieke financiering voor adequate zorg gewaarborgd kan worden; dat het derhalve van belang is om de uitbreiding van voor zorg bestemde opvangcapaciteit te begunstigen; dat het tevens van belang is om de schotten tussen de verschillende zorgvormen op te heffen teneinde te vermijden dat de keuze van de zorg wordt bepaald door het aanbod; dat het in dat verband aangewezen is om de huidige band tussen wonen en zorg te evalueren en na te gaan of dit de ontwikkeling van bepaalde zorgvormen niet hindert en of het niet aangewezen is om de ontwikkeling van zorgaanbod vanuit netwerken mogelijk te maken;

Overwegende dat er een bijzondere aandacht geschonken moet worden aan de door de mantelzorgers en door professionelen verleende zorg, en dat er derhalve alternatieve opvangmogelijkheden opgezet moeten worden ter ondersteuning van de thuiszorg, met name door een beroep te doen op « kortverblijf » en andere alternatieve zorgformules in samenwerking tussen de thuissector en de instellingen; dat deze zorg kan worden geïdentificeerd in het kader van de ziekteverzekering en de gepaste financiering kan worden verzekerd, onder meer wanneer verschillende zorgvormen gelijktijdig worden ingeschakeld (bijvoorbeeld thuisverpleging en dagverzorging); dat het voor de ziekteverzekering interessant kan zijn om tussen te komen voor vergelijkbare prestaties als in de rusthuizen indien hierdoor de toekomstige vraag naar residentiële zorg kan worden afgeremd;

Overwegende dat de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van hun bevoegdheden een specifieke wetgeving hebben ontwikkeld betreffende de procedures voor het verlenen van de erkenningen; dat in het kader van de verdere diversifiëring van de zorgvormen dient nagegaan of de huidige wetgevende kaders voldoende op elkaar aansluiten en de nodige soepelheid bieden om aan deze zorgvormen de gepaste reglementaire antwoorden te bieden inzake erkenning, programmatie en financiering;

Overwegende dat het van belang is de werkzaamheden van de Interministeriële Conferentie « Volksgezondheid » in het kader van de voorgaande protocollen voort te zetten onder andere inzake de problematiek van het vervoer en een betere afstemming van de verschillende normen die zowel op Federaal niveau als in de Gemeenschappen en Gewesten van toepassing zijn;

Overwegende de noodzakelijkheid om een concept voor een aangepast palliatief zorgaanbod te ontwikkelen dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van de verschillende mogelijke palliatieve zorgvormen (ROB; RVT; dagverzorging; nachtverzorging; kortverblijf) en hiervoor de financiering te voorzien.

Wordt overeengekomen wat volgt : Hoofdstuk I - Over het te voeren beleid : 1. De Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten komen overeen om in de Interministeriële Conferentie « Volksgezondheid », op basis van de bepalingen van dit protocol dat wordt afgesloten voor een duurtijd van zes jaar, samen te werken met het oog op een coherent ouderenzorgbeleid dat een antwoord biedt op de hiervoor vermelde overwegingen, om aldus te voorzien in de behoeften aan preventie, opvang, begeleiding en verzorging van zorgbehoevende ouderen en ondersteuning van de informele zorg.Onderhavig protocol is een kaderprotocol, dat niet alleen verder zal worden gepreciseerd in aanhangsels, maar dat tevens een gemeenschappelijke beleidsverklaring inhoudt als aanzet voor een breed maatschappelijk debat omtrent ouderenzorg. 2. Een grondig overleg met de Gemeenschappen en Gewesten is absoluut noodzakelijk om een op wetenschappelijke evidentie gesteunde consensus te bereiken over de gemeenschappelijke doelstellingen voor ouderenzorg.Het resultaat zal de vorm aannemen van een samenwerkingsprotocol of desgevallend deel uitmaken van een samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten en de algemene doelstellingen vastleggen voor het te voeren ouderenbeleid.

Elke overheid stelt autonoom actieplannen op die deze doelstellingen helpen realiseren. Het protocol of een samenwerkingsakkoord moet een procedure omvatten waarbij de gemaakte vorderingen worden opgevolgd aan de hand van jaarlijkse rapporten op basis van gemeenschappelijke indicatoren.

Een gezamenlijk vastgelegde coördinatiemethode geeft de beste waarborg op doeltreffendheid en biedt tegelijk aan elke overheid de mogelijkheid om haar specifiek beleid te ontwikkelen. Dit sluit bovendien perfect aan bij de internationale samenwerking rond het Internationaal Plan inzake bejaardenbeleid, in het kader van de Verenigde Naties en bij de open methode van coördinatie in het kader van de Lissabondoelstellingen van de Europese Unie. 3. De federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten komen overeen om in de permanente centrale werkgroep « Ouderenzorgbeleid » hieromtrent voorstellen uit te werken, met inbegrip van voorstellen voor het wetenschappelijk onderzoek en de bundeling van expertise.Hiervoor is de werkgroep samengesteld uit afgevaardigden van de federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten, de Federale Overheidsdienst Sociale zekerheid, de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid en het RIZIV. Er kan indien nodig ook beroep gedaan worden op de steun van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. De werkgroep zal tevens alle vraagstukken onderzoeken die in de overwegingen zijn aangeduid, voor zover zij niet zijn toegewezen aan een specifieke werkgroep in het kader van dit protocol. 4. De werkgroep wordt er tevens mee belast om er op toe te zien dat de verdere uitvoering van dit protocol zal gebeuren in overleg met de zorgverstrekkers, de ziekenfondsen en met de organisaties van ouderen en hun omgeving en dat daartoe maximaal gebruik wordt gemaakt van de bestaande overlegkanalen. Hoofdstuk 2 - Over de programmatie van de opvangstructuren : 1. Algemeen principe : Gedurende de looptijd van het protocol wordt de verdere ontwikkeling van het aanbod geregeld door de volgende twee principes : a) het aanbod aan rusthuiscapaciteit kan zich verder ontwikkelen binnen de grenzen van de in punt 2 omschreven vrijwillige programmatie waartoe de Gemeenschappen en Gewesten zich verbinden;de Gemeenschappen en de Gewesten zullen jaarlijks hun vooruitzichten meedelen aan de federale Overheid voor wat betreft de verwachte nieuwe erkenningen, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij de opmaak van de begrotingsramingen. b) de verdere reconversie binnen het kader van de onder punt a) bedoelde rusthuiscapaciteit alsook de diversificatie van het zorgaanbod - binnen of buiten voornoemde capaciteit - gebeurt door middel van de aanwending van RVT-equivalenten, waarbij voor elke zorgvorm een reconversiesleutel ten opzichte van een RVT-equivalent wordt bepaald. Vanaf 2006, worden deze reconversiesleutels indien nodig voor 1 januari voorafgaand aan het jaar waarop de reconversiesleutels van toepassing zijn in het kader van een bijlage aan dit protocol geactualiseerd en kunnen er desgevallend nieuwe zorgvormen worden toegevoegd.

De Federale Overheid verbindt er zich toe om voor elke zorgvorm, tijdig en in onderlinge afspraak met de Gemeenschappen en Gewesten, een gepaste structurele financieringsvorm te voorzien in het kader van de gecoördineerde wet op de ziekte- en invaliditeitsverzekering, zodat de Gemeenschappen en Gewesten binnen een aanvaardbare periode erkenningen kunnen toekennen. De Gemeenschappen en Gewesten zullen geen erkenningen toekennen vooraleer de regelgeving volledig tot stand is gebracht.

De toepassing van deze principes waarborgt dat de verdere uitbouw van het zorgaanbod geprogrammeerd kan verlopen. Het is evenwel niet de bedoeling om ook de thans in de nomenclatuur vervatte terugbetaalbare verstrekkingen die aan huis worden verstrekt (bijvoorbeeld thuisverpleging, logopedie en kinesitherapie) te vatten in een programmatie. Voor zover in het kader van het reconversiebeleid bepaalde nieuwe zorgvormen worden ontwikkeld in de thuiszorg zullen deze wel gevat worden door een programmatie. 2. De Gemeenschappen en de Gewesten verbinden zich ertoe om tot en met 30/09/2011 een moratorium, bepaald op basis van protocol 1 van 09/06/1997, aangevuld door protocol 2 van 01/01/2003 en waarbij de laatste geactualiseerde versie zal terug te vinden zijn in bijlage 3 bij protocol 2 betreffende de geprogrammeerde structuren in acht te nemen, wat betekent dat er geen nieuwe principeakkoorden of nieuwe voorafgaande vergunningen meer toegekend worden, behalve bij een gelijkwaardige vermindering of overdracht van principeakkoorden die door de bevoegde communautaire of regionale overheid m.b.t. de volgende situatie omstandig dient te worden gemotiveerd en geattesteerd. De cijfers van de geprogrammeerde structuren omtrent de capaciteit in de rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen, centra voor dagverzorging en alternatieve zorgvormen worden jaarlijks (op 31 december) geactualiseerd conform de beslissingen van de bevoegde autoriteiten in het kader van de reconversieregels (zie hoofdstuk 3) : Hoofdstuk 3 - Aanwending van de federale investering die overeenkomt met een reconversie van 28 000 ROB-in RVT-bedden : 1. Principe : De programmatie van de Gemeenschappen en Gewesten inzake rusthuizen en/of de federale programmatie inzake rust- en verzorgingstehuizen wordt verruimd en omgevormd tot een programmatie van zorgvormen waarbij er rekening gehouden wordt met het aantal zorgbehoeftige ouderen en de demografische evolutie van de verschillende leeftijdsklassen vanaf 60 jaar.2. Uitbreiding : De Gemeenschappen en Gewesten verbinden zich ertoe om de nieuwe principeakkoorden of nieuwe voorafgaande vergunningen voor het verlenen van de erkenning van nieuwe zorgeenheden te beperken tot het in punt 3 gepreciseerde aantal. De verleende zorg wordt gefinancierd door de verzekering voor geneeskundige verzorging. Dat betekent dat de federale overheid in de nodige financiële middelen voor een zo groot mogelijke financiering van de opvangstructuren voorziet, overeenkomstig de in « RVT-equivalenten » uitgedrukte programmatie. De totale capaciteit komt overeen met de capaciteit zoals beschreven in hoofdstuk 2, punt 2, eventueel te verhogen met de bijkomende capaciteit zoals voorzien in de in hoofdstuk 3, punt 3 bedoelde uitbreiding en volgens de in punt 7 toegepaste equivalentieregels.

De verwezenlijking van bepaalde elementen van het luik « tewerkstelling » en meer bepaald het in aanmerking komen voor de reconversie van ROB-bedden in RVT-bedden is verbonden aan de voorafgaande ondertekening van collectieve arbeidsovereenkomsten door de sociale partners.

De collectieve overeenkomsten waarvan de ondertekening vereist is, of, indien nodig, de koninklijke besluiten, zijn die met betrekking op : - de drempelverlaging voor de creatie van een vakbondsafvaardiging; - de onmiddellijke vervanging in geval van afwezigheid, rekening houdend met de karakteristieken van de federale gezondheidssectoren zoals deze gedefinieerd zijn op pagina 2 van het sociaal akkoord; - het voldoende op voorhand doorgeven van de werkuren aan de werknemers, en de toepasbare sanctie in geval van wijziging van de werkuren; - de verwezenlijking van de maatregel « arbeidsovereenkomst »; - de toekenning van bijkomende verlofdagen ten voordele van bepaalde personeelscategorieën; - de aanpassing aan de bepalingen van punten 3 en 4 van het sociaal akkoord van de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de maatregelen van eindeloopbaan, gesloten in uitvoering van het meerjarenplan van de federale gezondheidssectoren gesloten op 01/03/2000.

De voorafgaande voorwaarde van het federaal sociaal akkoord om toegang te krijgen tot de werkgelegenheids-maatregelen zullen, op basis van de door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg bezorgde gegevens door de Gemeenschappen en Gewesten getoetst worden bij het verlenen van erkenningen in het kader van de aanwending van het RVT-equivalenten; een technisch overleg zal georganiseerd worden om de praktische modaliteiten te bepalen. 3. Voor de gehele looptijd van het protocol (dus uiterlijk per 30/09/2011 toegepast) is het totale aantal « RVT-equivalenten », eventueel toe te voegen aan de in punt 2 bedoelde capaciteit, voor het hele Rijk gelijk aan 8 526, waarvan 15 worden voorafgenomen voor palliatieve dagopvang (in het kader van punt 4, eerste paragraaf) (12 RVT - equivalenten voor de Vlaamse Gemeenschap en 3 RVT - equivalenten voor het Waalse Gewest) en waarvan het saldo wordt verdeeld als volgt : Vlaamse Gemeenschap : 60.20 % Waalse Gewest : 33.00 % Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 6.00 % Duitstalige Gemeenschap : 0.80 % Het aldus voor het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad afgesproken percentage ligt hoger dan wat volgens het in punt 1 bedoelde principe zou zijn bepaald, teneinde rekening te houden met de bijzondere problematieken die zich in Brussel stellen voor het waarborgen van een adequaat aanbod. Evenwel wordt overeengekomen dat het aantal RVT-equivalenten dat kan worden ingezet voor de creatie van of reconversie tot RVT bedden beperkt wordt tot 216.

Het tijdspad volgens welke deze equivalenten beschikbaar komen is als volgt (de getallen geven voor elk jaar het aantal supplementaire RVT-equivalenten) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4. De Federale Overheid en de Gemeenschappen en Gewesten ontwikkelen uiterlijk tegen 01/01/2006 en binnen het kader van het gebruik van RVT-equivalenten een oplossing voor een aanbod van palliatieve zorg dat in de plaats komt van de huidige financiering van de pilootprojecten dagverzorging door het RIZIV die op 01/01/2006 definitief worden stopgezet. Daarnaast zal een werkgroep worden opgericht om een concept voor een aangepast palliatief zorgaanbod en de financiering ervan uit te werken. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de specifieke kenmerken van de verschillende mogelijke palliatieve zorgvormen (ROB, RVT, dagverzorging, nachtverzorging, kortverblijf) en aldus een oplossing kan worden geboden voor een aanbod van palliatieve zorg (cf.

Hoofdstuk 1er punt 4). 5. Er wordt overeengekomen dat een voorafname kan gebeuren op de in hoofdstuk 3, punt 3 bedoelde RVT-equivalenten indien na overleg met de partijen die het protocol ondertekenen, de sector en de ziekenfondsen, dat zo snel mogelijk zal worden gevoerd, blijkt dat de actuele financiering voor zorg aan fysiek weinig afhankelijke dementerende ouderen in instellingen leidt tot een tekort in het aanbod. Het aantal RVT-equivalenten alsook de wijze waarop ze zullen worden ingezet (hetzij via een specifieke ROB norm hetzij via een specifieke RVT norm) zullen het voorwerp uitmaken van een bijlage aan dit protocol dat uitwerking zal hebben op de eerste oktober nadat tenminste drie volle maanden zijn verstreken sinds het afsluiten van de bedoelde bijlage en op voorwaarde dat de voorafname aan RVT- equivalenten niet groter is dan het aantal beschikbare RVT-equivalenten voor dat jaar. De tabel in punt 3 zal dientengevolge en proportioneel worden aangepast. Eenzelfde principe zal gelden indien wordt beslist om ten laste van de ziekteverzekering tussen te komen in het vervoer van en naar de dagverzorgingscentra.

Aan de taskforce geestelijke gezondheidszorg wordt specifiek aandacht gevraagd voor de vergrijzing van de bewoners van voorzieningen en voor de juiste afstemming van het huidige aanbod (PVT, BW en ziekenhuizen) aan de evolutie van de behoeften en de eventuele nood aan reconversie.

In het bijzonder moet er ook aandacht besteed worden aan het zorgaanbod bij een dubbele problematiek van psychische problemen en zorgafhankelijkheid 6. De in hoofdstuk 3, punt 3 omschreven bijkomende capaciteit, uitgedrukt in « RVT-equivalenten » en aangepast in toepassing van punt 4, kan worden aangewend voor de fysieke uitbreiding van het aantal plaatsen, voor een reconversie volgens de in punt 7 bepaalde equivalentieregels of een combinatie van beide, met dien verstande dat een betere opvang van de sterk afhankelijke patiënten in rust- en verzorgingstehuizen en de vermindering van de werkdruk een belangrijke prioriteit blijven.7. Equivalentieregels : Voor elke uitbreiding van één « RVT-equivalent », voorzien in de erkende capaciteit, overeenkomstig hoofdstuk 3, worden equivalentieregels toegepast.De waarde van 1 RVT-equivalent is gelijk aan de gemiddelde kostprijs van een RVT resident, berekend op basis van de omkaderings/financieringsnormen zoals die zullen gelden op 01/10/2005 en op basis van de meest recent vastgestelde gemiddelde casemix.

De reconversiesleutel voor elke zorgvorm wordt berekend door hetzij de gemiddelde kostprijs van de zorgvorm op basis van de geldende of voorziene omkaderingsnorm en de meest recente of verwachte gemiddelde casemix hetzij het verschil tussen gemiddelde kostprijs van de ene ten opzichte van de andere zorgvorm af te zetten tegen de gemiddelde kostprijs van een RVT-resident.

De reconversiesleutels worden indien nodig tegen 1 januari voorafgaand aan het jaar waarop de reconversiesleutels van toepassing zijn aangepast.

Teneinde evenwel te vermijden dat dit mechanisme zou leiden tot een inflatie van kosten, wordt uitdrukkelijk overeengekomen dat indien zou beslist worden tot een aanpassing van de omkaderingsnormen in RVT dit aanleiding zal geven tot een overeenstemmende aanpassing van het aantal RVT-equivalenten, tenzij de federale Regering hieromtrent anders beslist. 8. Per 01/10/2005 gelden de volgende equivalentieregels, onverminderd andere toepassingen die desgevallend worden overeengekomen : - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 1 nieuw rust- en verzorgingstehuisbed; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de omschakeling van 3,29 bestaande rusthuisbedden, begrepen in de in punt 2 bedoelde capaciteit, naar rust- en verzorgingstehuisbedden; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 3,43 plaatsen/bedden voor kortverblijf (*) in bestaande en erkende rusthuizen; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 2,06 plaatsen in dagverzorgingscentra; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de omschakeling van 1,94 plaatsen in bestaande dagverzorgingscentra tot palliatieve dagverzorgingsplaatsen; - 1 RVT-equivalent geeft recht op de opening van 1 plaats voor palliatieve zorg in dagcentra (*); (*) m.b.t. het kortverblijf en palliatieve dagverzorging verbinden de Gemeenschappen en Gewesten en de Federale Staat zich ertoe om op korte termijn de relevantie van de equivalentieregel te evalueren en een gemeenschappelijke basisdefinitie uit te werken, alsook om in overleg met de sector en de ziekenfondsen financieringsnormen te bepalen op grond waarvan de equivalentieregel kan worden aangepast.

Deze equivalentieregel zal ook van toepassing zijn op alle door de Gemeenschappen en Gewesten reeds erkende voorzieningen van kortverblijf en bijgevolg aanleiding geven tot een aanrekening op de beschikbare RVT-equivalenten. Deze aanrekening kan in de tijd worden gespreid volgens nader uit te werken modaliteiten.

De Gemeenschappen en Gewesten verbinden er zich eveneens toe om erkenningen als kortverblijf die werden of worden verleend in toepassing van RVT-equivalenten op basis van protocol nr. 2 of het huidig protocol en die worden ingetrokken niet om te zetten in erkenningen van rusthuisbedden.

De federale Staat benadrukt verder dat het niet haar bedoeling is om de ontwikkeling van zorgvormen voor niet oudere zwaar zorgafhankelijke personen ten laste te leggen van het reconversiebudget doch wenst wel de optie open te houden dat zorgvoorzieningen voor ouderen desgevallend ook een zorgaanbod voor deze doelgroep organiseren en nodigt de Gemeenschappen en Gewesten uit om na te gaan of binnen de programmatie nog resterende rusthuiscapaciteit hiervoor beschikbaar zou kunnen worden gesteld. 9. Onverminderd de maatregelen bedoeld in volgend punt, stellen de Gemeenschappen en de Gewesten een meerjarenplan op;ze verbinden er zich toe prioriteit te verlenen aan de omschakeling van bestaande rusthuisbedden, waarin voor het ogenblik patiënten opgevangen worden met een zwaar profiel (B en C) teneinde het aantal van die patiënten in rusthuizen geleidelijk aan te verminderen en er voor te zorgen dat uiterlijk tegen 2011 C-patiënten worden opgenomen in RVT bedden. Ter ondersteuning hiervan zal vanaf een nader te bepalen ogenblik de financiering van C-patiënten in ROB uitdovend worden gemaakt.

De Federale Staat verbindt er zich toe dat het RIZIV de nodige en relevante gegevens verstrekt.

In voorkomend geval kunnen er prioriteitsregels in functie van het profieltype (B, C) in een aanhangsel bij dit protocol vastgesteld worden. 10. De Gemeenschappen en Gewesten verbinden er zich eveneens toe om in het kader van dat meerjarenplan een beleid betreffende alternatieve en ondersteunende zorgvormen op te zetten die de autonomie van de oudere behoudt. Onder alternatieve en ondersteunende zorgvormen wordt verstaan : alle zorgvormen of ondersteunende zorgvormen van geprogrammeerde, niet definitieve residentiële zorg of van geprogrammeerde niet residentiële thuiszorgondersteunende zorg.

In het eerste geval gaat het om reeds bestaande en nieuw ontwikkelende vormen : dagverzorgingscentra, kortverblijf, nachtopvang, enz. In het tweede geval gaat het om zelf- en mantelzorgondersteunende zorg die niet is opgenomen in de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen en die wordt verstrekt door erkende diensten voor thuisverpleging, geïntegreerde diensten voor thuisverzorging of samenwerkingsverbanden tussen één of meer van deze voorzieningen met residentiële voorzieningen of met diensten voor thuishulp.

Hierbij zal rekening worden gehouden met het engagement van de federale Regering tegenover de sociale partners van de non-profitsector om met dat doel ten minste 70 VTE arbeidsplaatsen te creëren bij de diensten voor thuisverpleging. Dit betekent concreet de inzet van 228 RVT-equivalenten als volgt te verdelen over de Gemeenschappen en Gewesten : Vlaamse Gemeenschap :129 Waalse Gewest : 73 Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 24 Duitstalige Gemeenschap : 2 De federale Staat verbindt er zich toe om met de Gemeenschappen en Gewesten overleg te plegen over een geëigend zorgaanbod en de financiering ervan in het kader van tussenvormen, zoals serviceflats.

Hierbij zal er worden over gewaakt dat iedere zorgactor zijn rol kan ontwikkelen, zonder bedreiging voor andere actoren en met het oog op een betere integratie van de zorg en het ontkoppelen van de band tussen wonen en zorg.

Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan eventuele aanpassingen aan het juridisch kader om te vermijden dat interessante vernieuwingen omwille van reglementaire beperkingen niet tot ontwikkeling kunnen komen. Eventueel kan daartoe overleg worden gepleegd over het afsluiten van een samenwerkingsakkoord.

De Gemeenschappen en Gewesten verbinden er zich toe om elk over de looptijd van dit protocol tenminste 20 % van de hen in hoofdstuk 3, punt 3, toegewezen vermelde RVT equivalenten, hetzij voor het gehele land tenminste 1895 RVT equivalenten, voor te behouden voor de in dit punt bedoelde alternatieve zorgvormen. 11. Gelet op de intentie van de federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten om een eenvormig evaluatieinstrument in te voeren, kan de omzetting van RVT- equivalenten in alternatieve zorgvormen worden gekoppeld aan de toepassing van het eenvormig evaluatie-instrument. Onverminderd de nog in een te sluiten protocol op te nemen toekomstige bepalingen i.v.m. de implementering van het instrument, kan na overleg in de permanente centrale werkgroep « Ouderenzorgbeleid » - onder meer op basis van de door de werkgroep « Interface » terzake gemaakte voorstellen - voorzien worden dat ten vroegste vanaf 01/10/2007 maximaal 1 % van het totaal aantal RVT-equivalenten omgezet zal worden in een budget voor een specifieke evaluatievergoeding. De werkgroep 'Interface' wordt er mee belast terzake voorstellen uit te werken. 12. De evaluatie van de zorgvernieuwingsprojecten krachtens de toepassing van protocol nr.2 zal worden uitgevoerd door een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende ondertekenende partijen van dit protocol.

Het doel van deze evaluatie is tweevoudig : Met name de uitwisseling van « goede praktijkvoeringen » onder de verschillende partijen mogelijk maken en voorts om te evalueren of het project op het gehele grondgebied kan of moet veralgemeend worden dan wel of er aan het lopende experiment een einde gemaakt moet worden.

In het laatste geval komen de overeenstemmende 'RVT-equivalenten' opnieuw in portefeuille van de betrokken Gemeenschap of Gewest. 13. De federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten bevestigen het belang van de ontwikkeling van de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging als platform voor de organisatie van naadloze ouderenzorg en voor multidisciplinair overleg.Een werkgroep wordt er mee belast om de hindernis die een vlot functioneren van deze diensten in de weg staan te onderzoeken. De Minister van Sociale Zaken verbindt er zich toe het in het RIZIV voorziene en sterk ondergebruikte budget voor multidisciplinaire eerstelijnszorg te vrijwaren. 14. De bijkomende in hoofdstuk 3, punt 3 bedoelde capaciteit, die eventueel niet volledig gebruikt wordt mag in « portefeuille » gehouden worden gedurende een periode van 2 jaar na het referentiejaar voor toekenning van de overeenstemmende RVT-equivalenten, wanneer het gaat om bestaande structuren, en van 5 jaar, wanneer het om nieuwbouw of om nieuwe zorgvormen gaat. De Gemeenschappen en de Gewesten verbinden zich ertoe om bij de jaarlijkse evaluaties de nodige bewijsstukken m.b.t. de capaciteit in portefeuille voor te leggen. 15. Elk jaar wordt er een kwalitatieve en kwantitatieve analyse uitgevoerd, met name op basis van door de Gemeenschappen en de Gewesten doorgestuurde meerjarenplannen.16. De overdracht en de uitwisseling van gegevens tussen de diensten van de Federale Regering, in het bijzonder Sociale Zaken, Volksgezondheid, Economische Zaken en het RIZIV en de diensten van de Gemeenschappen en Gewesten, moeten gewaarborgd worden. De aard van die gegevens en het middel waarop die worden overgedragen moeten in voorkomend geval het voorwerp uitmaken van een aanhangsel bij dit protocol. 17. De Gemeenschappen en Gewesten verbinden er zich toe om in het kader van de uitvoering van dit protocol de volgende initiatieven te nemen : De Waalse Gewest verbindt er zich toe : - generatieoverschrijdende ontmoetingsplaatsen te ontwikkelen in de gemeenten; - de toegang tot vrijetijdsbestedingen (musea, sportinfrastructuur...) te verbeteren voor ouderen; - het verder zetten van de versterking van de mobiliteit; - het aanbod van kwaliteitsvolle dienstverlening betreffende de thuiszorg te versterken en specifiek aandacht te verlenen aan de mantelzorgers; - de inspanningen met betrekking tot het moderniseren en het in overeenstemming brengen van de rusthuizen en de huidige diversificatie van het aanbod verder te zetten; - de kwaliteit van de rusthuizen te versterken via verschillende concrete acties (kwaliteitsrooster, het hervormen van de inspectie...).

De Vlaamse Gemeenschap verbindt er zich toe de noodzakelijke maatregelen te nemen om de verdere ontwikkeling en verbetering van de ouderenzorg, zowel residentieel als niet-residentieel, alle kansen te geven.

De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zullen een bijzondere aandacht schenken aan de creatie van de wetgeving met betrekking tot de alternatieve voorzieningen alsook aan de diensten voor thuiszorg en thuishulp teneinde de voorwaarden van de thuisopvang van bejaarden te kunnen verbeteren.

De Duitstalige gemeenschap verbindt zich ertoe : - serviceflats te ontwikkelen; - GDT's te ontwikkkelen; - het casemanagement voor ouderen te versterken om aldus een brugfunctie tussen residentieel en thuis wonen mogelijk te maken; - de ondersteuning van het thuis wonen te versterken door het bestaande aanbod, de samenwerking tussen de verschillende structuren en de mogelijkheden van onderlinge hulp tussen de verschillende sectoren te evalueren; - slechte behandelingen in de instellingen maar vooral in de thuissituatie tegen te gaan onder meer door opleiding van het personeel en ethische ondersteuning van de beroepsbeoefenaars; - adequate oplossing te bieden aan thuiswonende personen met dementieproblemen, onder meer door de behoeften aan nachtverzorgingscentra te evalueren en de mogelijkheden van dagopvang te verbeteren; - te bestuderen of het haalbaar is om voor ouderen buurtprojecten met een optimaal aanbod van diensten en bijstand op te starten; - de instellingen en diensten te ondersteunen door het verzorgend en niet-verzorgend personeel opleidingen aan te bieden; - de families te ondersteunen door ze opleidingen aan te bieden (vooral over het thema dementie); - na te gaan of projecten over « Diensten voor vrijwilligerswerk » en peetschap van vrijwilligers haalbaar zijn; - de implementatie van guidelines m.b.t. opvang- en zorgconcepten in de rustoorden alsook van de zorgplanning voort te zetten; - een handvest van de rechten van de bewoners van rustoorden en de gebruikers van diensten voor thuiszorg te ontwikkelen; - guidelines (best practices) te ontwikkelen voor thema's als klachtenmanagement, maatregelen inzake fysieke immobilisatie en psychische sedatie,.....; - het informeren te verbeteren over de mogelijkheden en bijstand inzake het aanpassen van de woning van de ouderen.

Dit protocol treedt in werking op 1 oktober 2005.

Aldus overeengekomen te Brussel op 13 juni 2005.

Voor de federale Regering : De Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN Voor de Vlaamse Regering : De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. I. VERVOTTE Für die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft: Der Minister für Ausbildung und Beschäftigung, Soziales und Tourismus, B. GENTGES Pour le Gouvernement wallon : La Ministre de la Santé, de l'Action sociale et de l'Egalité des Chances, Ch. VIENNE Pour le Collège de la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège, compétent pour l'Action sociale, la Famille et les Sports, E. KIR Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, G. VANHENGEL Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET Le Membre du Collège réuni, compétent pour la politique de la Santé, B. CEREXHE Pour le Collège réuni de la Commission communautaire commune de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège réuni, compétent pour l'Aide aux Personnes, Mme E. HUYTEBROECK

^