Etaamb.openjustice.be
Wet van 05 augustus 2003
gepubliceerd op 07 augustus 2003

Wet betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister en federale overheidsdienst justitie
numac
2003021182
pub.
07/08/2003
prom.
05/08/2003
ELI
eli/wet/2003/08/05/2003021182/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 AUGUSTUS 2003. - Wet betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Strafwetboek

Art. 2.Artikel 43quater, § 1, a), van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 19 december 2002, wordt als volgt vervangen : « a) hetzij aan één of meer van de strafbare feiten bedoeld in : 1° artikel 136sexies en artikel 136septies, 1°;2° de artikelen 246 tot 251, en artikel 323;3° de artikelen 504bis en 504ter, en artikel 323;4° artikel 2bis, § 1, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in zoverre de feiten betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de verkoop of het te koop stellen van de in dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3, b), of § 4, b), van dezelfde wet;5° artikel 77bis, § 2 of § 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;6° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking.».

Art. 3.In artikel 70 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Er is geen misdrijf" vervangen door de woorden "Behoudens wat de misdrijven betreft, zoals bepaald in boek II, titel Ibis, is er geen misdrijf".

Art. 4.In artikel 91 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Criminele straffen verjaren" vervangen door de woorden "Behoudens straffen met betrekking tot misdrijven, zoals bepaald in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater, verjaren criminele straffen".

Art. 5.In boek II van hetzelfde Wetboek wordt, na titel I, een titel Ibis ingevoegd die de artikelen 136bis tot 136octies omvat, luidende : « Titel Ibis. - Ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. ».

Art. 6.Een artikel 136bis wordt ingevoegd in titel Ibis van boek II van hetzelfde Wetboek, luidende : «

Art. 136bis.De misdaad van genocide, zoals hierna omschreven, gepleegd zowel in vredes- als in oorlogstijd, is een internationaal-rechtelijke misdaad en wordt gestraft volgens de bepalingen van deze titel. In overeenstemming met het Verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, en onverminderd de strafrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op misdrijven door nalatigheid, wordt onder de misdaad van genocide verstaan een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om, geheel of gedeeltelijk, een nationale, etnische of godsdienstige groep of rassengroep uit te roeien, en wel : 1° doden van leden van de groep;2° toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;3° opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden bedoeld om de lichamelijke vernietiging van de gehele groep of van een gedeelte ervan te veroorzaken;4° opleggen van maatregelen bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;5° gewelddadig overbrengen van kinderen van een groep naar een andere groep.».

Art. 7.Een artikel 136ter wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende : «

Art. 136ter.De misdaad tegen de mensheid, zoals hierna omschreven, gepleegd zowel in vredes- als in oorlogstijd, is een internationaal-rechtelijke misdaad en wordt gestraft volgens de bepalingen van deze titel. In overeenstemming met het Statuut van het Internationaal Strafhof wordt onder misdaad tegen de mensheid verstaan een van de volgende handelingen gepleegd in het kader van een veralgemeende of stelselmatige aanval op burgerbevolking en met kennis van bedoelde aanval : 1° moord;2° uitroeiing;3° verlaging tot slavernij;4° gedwongen deportatie of overbrenging van bevolking;5° gevangenneming of elke andere vorm van ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid met schending van de fundamentele bepalingen van het internationaal recht;6° martelen;7° verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie en elke andere vorm van seksueel geweld met een vergelijkbare ernst;8° vervolging van enige groep of van enige identificeerbare collectiviteit wegens politieke, raciale, nationale, etnische, culturele, godsdienstige of seksistische redenen of wegens andere in het internationaal recht als universeel onaanvaardbaar erkende criteria, in samenhang met iedere handeling bedoeld in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater;9° gedwongen verdwijningen van personen;10° apartheid;11° andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt.».

Art. 8.Een artikel 136quater wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende : «

Art. 136quater.§ 1. De hierna omschreven oorlogsmisdaden bedoeld in de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en in het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij die Verdragen, aangenomen te Genève op 8 juni 1977, in de wetten en gebruiken die gelden in geval van gewapende conflicten, zoals omschreven in artikel 2 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, in artikel 1 van het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij die Verdragen, aangenomen te Genève op 8 juni 1977, alsook in artikel 8, § 2, f), van het Statuut van het Internationaal Strafhof, zijn internationaal-rechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven, ingeval die handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan de personen en de goederen is gewaarborgd door voornoemde Verdragen, Protocollen, wetten en gewoonten : 1° opzettelijke doodslag;2° martelen of andere onmenselijke behandeling, met inbegrip van biologische proefnemingen;3° moedwillig veroorzaken van hevig lijden of toebrengen van ernstig lichamelijk letsel dan wel van ernstige schade aan de gezondheid;4° toepassen van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of andere vormen van seksueel geweld, die een ernstige schending van de Verdragen van Genève of een ernstige schending van het gemeenschappelijke artikel 3 van die Verdragen opleveren;5° andere schendingen van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;6° dwingen van een krijgsgevangene, van een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of van een persoon die in hetzelfde opzicht beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, om te dienen bij de strijdkrachten of bij gewapende groepen van de vijandelijke mogendheid of van de tegenpartij;7° onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij de strijdkrachten of gewapende groepen of hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden;8° onthouden aan een krijgsgevangene, aan een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of aan een persoon die in hetzelfde opzicht beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, van het recht op een regelmatige en onpartijdige berechting overeenkomstig de voorschriften van die bepalingen;9° onrechtmatige deportatie, overbrenging of verplaatsing, de onrechtmatige gevangenhouding van een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of van een persoon die in dezelfde opzichten beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949;10° opzettelijk gebruik maken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering door hun voorwerpen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, daaronder begrepen het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen waarin is voorzien in de Verdragen van Genève;11° nemen van gijzelaars;12° vernietigen of in beslag nemen van eigendommen van de vijand in geval van een internationaal gewapend conflict, of van een tegenstander in geval van een gewapend conflict dat niet van internationale aard is, tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van dwingende militaire noodzaak;13° vernieling en de toe-eigening van goederen, niet gerechtvaardigd door militaire noodzaak zoals aanvaard in het volkenrecht en uitgevoerd op grote schaal en op onrechtmatige en moedwillige wijze;14° opzettelijk richten van aanvallen op burgerdoelen, die geen militaire doelen zijn;15° opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, alsmede op personeel dat overeenkomstig het internationaal recht gebruik maakt van de emblemen van het internationaal humanitair recht;16° gebruik maken van de aanwezigheid van een burger of van een andere persoon beschermd door het internationaal humanitair recht teneinde bepaalde punten, gebieden of strijdkrachten te vrijwaren van militaire operaties;17° opzettelijk richten van aanvallen op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire opdrachten of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, voor zover deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of goederen van burgerlijke aard wordt verleend krachtens het internationale recht inzake gewapende conflicten;18° onrechtmatige handelingen en nalatigheden die de gezondheid en de lichamelijke of geestelijke integriteit van de personen beschermd door het internationaal humanitair recht in gevaar kunnen brengen, in het bijzonder alle geneeskundige handelingen die niet gerechtvaardigd zijn door de gezondheidstoestand van die personen of niet in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde geneeskundige normen;19° behalve als ze gerechtvaardigd zijn overeenkomstig de onder 18° gestelde voorwaarden, de handelingen die erin bestaan aan de onder 18° bedoelde personen, zelfs met hun toestemming, lichamelijke verminkingen toe te brengen, op hen geneeskundige of wetenschappelijke experimenten uit te voeren of bij hen weefsels of organen weg te nemen voor transplantatie, tenzij het gaat om het geven van bloed voor transfusie of het afstaan van huid voor transplantatie, mits zulks vrijwillig en zonder enige dwang of overreding en voor therapeutische doeleinden geschiedt;20° opzettelijk aanvallen van de burgerbevolking of van individuele burgers die niet rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden;21° opzettelijk richten van aanvallen op plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, voor zover deze plaatsen geen militaire doelen zijn;22° opzettelijk richten van een aanval in de wetenschap dat een dergelijke aanval verliezen aan mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken of grote, langdurige en ernstige schade aan natuur en milieu zal aanrichten, die buitensporig is in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreeks militaire voordeel, onverminderd de misdadige aard van de aanval waarvan de schadelijke gevolgen, zelfs in evenredigheid tot het te verwachten militaire voordeel, onverenigbaar zouden zijn met de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn;23° uitvoeren van een aanval op werken of installaties die gevaarlijke krachten bevatten, in de wetenschap dat een dergelijke aanval verliezen aan mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken, die buitensporig is in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreeks militaire voordeel, onverminderd de misdadige aard van de aanval waarvan de schadelijke gevolgen, zelfs in evenredigheid tot het te verwachten militaire voordeel, onverenigbaar zouden zijn met de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn;24° aanvallen of bombarderen met wat voor middelen ook van gedemilitariseerde zones of van steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet worden verdedigd en geen militaire doelen zijn;25° plunderen van een stad of plaats, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen;26° aanvallen van een persoon in de wetenschap dat hij buiten gevecht verkeert op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;27° op verraderlijke wijze doden of verwonden van personen die behoren tot de vijandige natie of het vijandige leger of van een vijandelijke strijder;28° verklaren dat geen kwartier zal worden verleend;29° perfide gebruik van het embleem van het rode kruis of de rode halve maan of van andere beschermende emblemen erkend door het internationaal humanitair recht, op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;30° op ongepaste wijze gebruik maken van een witte vlag, een vlag of de militaire onderscheidingstekens en het uniform van de vijand of van de Verenigde Naties, op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;31° rechtstreeks of niet rechtstreeks overbrengen naar een bezet gebied van gedeelten van de burgerbevolking van de bezettende mogendheid in geval van een internationaal gewapend conflict, of van gedeelten van de burgerbevolking van de bezettende autoriteit in geval van een niet-internationaal gewapend conflict;32° ongerechtvaardigd vertragen van de repatriëring van krijgsgevangenen of burgers;33° aanwenden van praktijken van apartheid of van andere onmenselijke of onterende praktijken, die op rassendiscriminatie gebaseerd zijn en een aanslag op de menselijke waardigheid vormen;34° aanvallen van duidelijk als zodanig herkenbare historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van eredienst die het culturele of geestelijke erfdeel van de volkeren vormen en waaraan bijzondere bescherming is verleend door een speciale regeling wanneer er geen bewijs bestaat van schending door de tegenpartij van het verbod die goederen te gebruiken om het militaire optreden te ondersteunen, en wanneer die goederen niet in de onmiddellijke nabijheid van militaire doelen zijn gelegen;35° opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen gewijd aan godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of caritatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen, voor zover deze geen militaire doelen zijn;36° gebruiken van gif of giftige wapens;37° gebruiken van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten;38° gebruiken van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of die is voorzien van inkepingen;39° gerechtelijk vervallen verklaren, schorsen of niet-ontvankelijk verklaren van de rechten en handelingen van de personen die tot de vijandige partij behoren;40° gebruiken van wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering die van die aard zijn dat zij overbodig letsel of nodeloos lijden veroorzaken of dat zij zonder onderscheid treffen in strijd met het internationaal recht inzake gewapende conflicten, voor zover dergelijke wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering vallen onder een algeheel verbod en zijn opgenomen in een bijlage bij het Statuut van het Internationaal Strafhof. § 2. De hierna omschreven ernstige schendingen van het gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, gepleegd in geval van een gewapend conflict zoals gedefinieerd in voornoemd artikel 3, welke door handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan personen is gewaarborgd door die Verdragen, zijn internationaal-rechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven : 1° geweldpleging gericht op het leven en de lichamelijk integriteit, inzonderheid alle vormen van moord, verminking, wrede behandeling en marteling;2° aantasting van de persoonlijke waardigheid, inzonderheid vernederende en onterende behandeling;3° nemen van gijzelaars;4° uitspreken van veroordelingen en ten uitvoer leggen van executies zonder voorafgaand vonnis uitgesproken door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt die algemeen als onmisbaar worden erkend. § 3. De hierna omschreven ernstige schendingen gedefinieerd in artikel 15 van het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, goedgekeurd te 's-Gravenhage op 26 maart 1999, gepleegd in geval van een gewapend conflict zoals omschreven in artikel 18, §§ 1 en 2, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 en in artikel 22 van voornoemd Tweede Protocol, welke door handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan goederen is gewaarborgd door dit Verdrag en Protocol zijn internationaal-rechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven : 1° een aanval richten op een cultureel goed onder versterkte bescherming;2° een cultureel goed onder versterkte bescherming of de onmiddellijke nabijheid ervan aanwenden ter ondersteuning van een militaire actie;3° de door het Verdrag en het Tweede Protocol beschermde culturele goederen op grote schaal vernietigen of zich toe-eigenen.».

Art. 9.Een artikel 136quinquies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende : «

Art. 136quinquies.De misdrijven bedoeld in de artikelen 136bis en 136ter worden gestraft met levenslange opsluiting.

De misdrijven bedoeld in artikel 136quater, § 1, 1°, 2°, 15°, 17°, 20° tot 24° en 26° tot 28°, worden gestraft met levenslange opsluiting.

De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 3°, 4°, 10°, 16°, 19°, 36° tot 38° en 40°, worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar. Zij worden gestraft met levenslange opsluiting als zij de dood van één of meer personen ten gevolge hebben gehad.

De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 12° tot 14° en 25°, worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar. Hetzelfde misdrijf, alsmede de misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 29° en 30°, worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als zij hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijk werk, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge hebben gehad. Zij worden gestraft met levenslange opsluiting indien zij de dood van een of meer personen tengevolge hebben gehad.

De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 6° tot 9°, 11° en 31°, worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Wanneer de in het voorgaande lid bedoelde verzwarende omstandigheden aanwezig zijn, worden zij, naar gelang van het geval, gestraft met de daarin vastgestelde straffen.

De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 5° en 32° tot 35° worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, onder voorbehoud van de toepassing van strengere strafbepalingen houdende bestraffing van ernstige aanslagen op de menselijke waardigheid.

Het misdrijf bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 18°, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Het wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar indien het ernstige gevolgen voor de volksgezondheid ten gevolge heeft gehad.

Het misdrijf bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 39°, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.

Het misdrijf bedoeld in artikel 136quater, paragraaf 2, 1°, wordt gestraft met levenslange opsluiting.

De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 2° en 4°, worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, onder voorbehoud van de toepassing van strengere strafbepalingen houdende bestraffing van ernstige aanslagen op de menselijke waardigheid.

Het misdrijf bedoeld in 3° van dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.

Hetzelfde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als het hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijk werk, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge heeft gehad. Het wordt gestraft met levenslange opsluiting indien het de dood van één of meer personen ten gevolge heeft gehad.

De misdrijven opgesomd in artikel 136quater, § 3, 1° tot 3°, worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar. ».

Art. 10.Een artikel 136sexies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende : «

Art. 136sexies.Zij die een werktuig, een toestel of enig voorwerp voortbrengen, onder zich houden of vervoeren, een bouwwerk oprichten of een bestaand bouwwerk veranderen, in de wetenschap dat het werktuig, het toestel, het voorwerp, het bouwwerk of de verandering bestemd is om een van de in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater genoemde misdrijven te plegen of het plegen ervan te vergemakkelijken, worden gestraft met de straf bepaald voor het misdrijf waarvan zij het plegen hebben mogelijk gemaakt of vergemakkelijkt. ».

Art. 11.Een artikel 136septies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende : «

Art. 136septies.Met de op het voltooide misdrijf gestelde straf worden gestraft : 1° het bevel, zelfs zonder dat dit gevolgen heeft gehad, om een van de in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater omschreven misdrijven te plegen;2° het voorstel of het aanbod om een zodanig misdrijf te plegen en het aanvaarden van een zodanig voorstel of aanbod;3° het aanzetten tot het plegen van een zodanig misdrijf, zelfs zonder dat dit gevolgen heeft gehad;4° de deelneming, in de zin van de artikelen 66 en 67, aan het plegen van een zodanig misdrijf zelfs zonder dat dit gevolgen heeft gehad;5° het verzuim gebruik te maken van de mogelijkheid tot handelen vanwege zij die kennis hebben van bevelen, gegeven met het oog op de uitvoering van een dergelijk misdrijf of van feiten die een begin van uitvoering hiervan vormen, ofschoon zij de voltooiing ervan konden verhinderen of konden doen ophouden;6° de poging, in de zin van de artikelen 51 tot 53, om een zodanig misdrijf te plegen.».

Art. 12.Een artikel 136octies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende : « Art. 136octies . § 1. Onverminderd de in artikel 136quater, § 1, 18°, 22° en 23° genoemde uitzonderingen kan geen enkel belang, geen enkele noodzaak van politieke, militaire of nationale aard de in de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies omschreven misdrijven, zelfs bij wijze van represaille gepleegd, rechtvaardigen. § 2. Dat de beschuldigde op bevel van zijn regering of van een meerdere heeft gehandeld, ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid indien, in de gegeven omstandigheden, het bevel duidelijk het plegen van een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater ten gevolge kon hebben. ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering

Art. 13.In hoofdstuk I van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 1bis.§ 1. Overeenkomstig het internationaal recht is vervolging onmogelijk tegen : - buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken, tijdens de periode waarin zij hun functie uitoefenen, alsook tegen de andere personen van wie de immuniteit door het internationaal recht wordt erkend; - personen die een gehele of gedeeltelijke immuniteit genieten, op grond van een verdrag dat België bindt. § 2. Overeenkomstig het internationaal recht kunnen geen aan de uitoefening van de strafvordering verbonden maatregelen worden genomen tijdens zijn verblijf tegen iedere persoon die, door de Belgische autoriteiten of door een in België gevestigde internationale organisatie waarmee België een zetelakkoord heeft gesloten, officieel werd uitgenodigd om op het grondgebied van het Rijk te verblijven. ».

Art. 14.In artikel 6 van dezelfde voorafgaande titel, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1914, 12 juli 1932 en 4 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Iedere Belg" worden vervangen door de woorden "Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk";2° tussen 1° en 2° wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 1°bis.aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek omschreven; ».

Art. 15.In artikel 7, § 1, van dezelfde voorafgaande titel, vervangen bij de wet van 16 maart 1964, worden de woorden "Iedere Belg" vervangen door "Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk".

Art. 16.In artikel 10 van dezelfde voorafgaande titel, vervangen bij de wetten van 12 en 19 juli 1932, 2 april 1948, 12 juli 1984 en 13 maart 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De aanhef van het artikel wordt vervangen door : "Een vreemdeling, behoudens deze genoemd in de artikelen 6 en 7, § 1, kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt :".2° Een nieuw punt 1°bis wordt ingevoegd tussen 1° en 2°, luidende : « 1°bis.aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, in boek II, titel Ibis van het Strafwetboek omschreven, gepleegd tegen een persoon die, op het moment van de feiten, een Belgische onderdaan is of een persoon die sedert minstens drie jaar effectief, gewoonlijk en wettelijk in België verblijft.

De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt. Tegen die beslissing bestaat geen verhaalsmogelijkheid.

Ingeval, met toepassing van de voorgaande leden, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien : 1° de klacht kennelijk niet gegrond is;of 2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek;of 3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen;of 4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn. Indien de federale procureur een zaak seponeert, deelt hij dit mee aan de minister van Justitie, met aanduiding van de punten, opgesomd in het vorige lid, waarop deze seponering gebaseerd is.

Indien de seponering alleen gestoeld is op de bovenvermelde punten 3° en 4°, of alleen op het bovenvermelde punt 4°, en betrekking heeft op feiten gepleegd na 30 juni 2002, brengt de minister van Justitie het Internationaal Strafhof op de hoogte van deze feiten. ».

Art. 17.In artikel 12, eerste lid, van dezelfde voorafgaande titel, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1951, worden de woorden "artikel 6, 1° en 2°, artikel 10, 1° en 2°" vervangen door de woorden "artikel 6, 1°, 1°bis en 2°, artikel 10, 1°, 1°bis en 2° en artikel 12bis".

Art. 18.In artikel 12bis van dezelfde voorafgaande titel, ingevoegd bij de wet van 17 april 1986 en vervangen bij de wet van 18 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De woorden "De Belgische gerechten zijn bevoegd", worden vervangen door de woorden "Behoudens in de gevallen van de artikelen 6 tot 11, zijn de Belgische gerechten eveneens bevoegd".2° De woorden "internationaal verdrag" worden vervangen door de woorden "regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht".3° De woorden "dat verdrag" worden vervangen door de woorden "die regel".4° Het artikel wordt aangevuld met volgende leden, luidend als volgt : « De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.Tegen die beslissing bestaat geen verhaalsmogelijkheid.

Ingeval, met toepassing van de voorgaande leden, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien : 1° de klacht kennelijk niet gegrond is;of 2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek;of 3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen;of 4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn. Indien de federale procureur een zaak seponeert, deelt hij dit mee aan de minister van Justitie, met aanduiding van de punten, opgesomd in het vorige lid, waarop deze seponering gebaseerd is.

Indien de seponering alleen gestoeld is op de bovenvermelde punten 3° en 4°, of alleen op het bovenvermelde punt 4°, en betrekking heeft op feiten gepleegd na 30 juni 2002, brengt de minister van Justitie het Internationaal Strafhof op de hoogte van deze feiten. ».

Art. 19.In artikel 21, eerste lid, van dezelfde voorafgaande titel, vervangen bij de wet van 30 mei 1961 en gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, worden de woorden "De strafvordering verjaart" vervangen door de woorden "Behoudens wat de misdrijven betreft omschreven in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek, verjaart de strafvordering". HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 20.In artikel 86bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 8 april 2002, vervallen de woorden "of een overtreding op de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht,".

Art. 21.In artikel 86quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 april 2002, vervallen de woorden ", of van een inbreuk op de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht".

Art. 22.In artikel 90ter, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wetten van 13 april 1995, 10 juni 1998, 28 november 2000, 29 november en 11 december 2001, 7 juli 2002 et 6 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De 1°bis tot 1°sexies worden vervangen door de volgende bepalingen : « 1°bis.De artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies van hetzelfde Wetboek; 1°ter. Artikel 210bis van hetzelfde Wetboek; 1°quater. De artikelen 246, 247, 248, 249, 250 en 251 van hetzelfde Wetboek; 1°quinquies. Artikel 259bis van hetzelfde Wetboek; 1°sexies. Artikel 314bis van hetzelfde Wetboek; 1°septies. De artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek. » 2° Het 21° wordt opgeheven.

Art. 23.In artikel 104, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden "een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of een misdrijf zoals bedoeld in de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht" vervangen door de woorden "een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, of een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek". HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 24.In artikel 144ter, § 1, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 juni 2001, wordt het vierde streepje opgeheven.

Art. 25.In het hetzelfde Wetboek wordt in de plaats van artikel 144quater, dat artikel 144sexies wordt, een nieuw artikel 144quater ingevoegd, luidende : «

Art. 144quater.Voor de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek wordt de strafvordering uitsluitend uitgeoefend door de federale procureur. ». HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen

Art. 26.In artikel 77 van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd worden de woorden "bestraft door de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht" vervangen door de woorden "omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek".

Art. 27.De wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1999, 10 april en 23 april 2003, wordt opgeheven.

Art. 28.Onverminderd de toepassing van de wet van 22 maart 1996 betreffende de erkenning van en de samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en het Internationaal Tribunaal voor Ruanda, kan de minister van Justitie, overeenkomstig het artikel 14 van het statuut van Rome van 17 juli 1998, de feiten die betrekking hebben op de misdrijven als bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek en die bij de gerechtelijke autoriteiten aanhangig zijn gemaakt op grond van een in Ministerraad overlegd besluit, ter kennis brengen van het Internationaal Strafhof.

Zodra de aanklager van het Hof is overgegaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 18, § 1, van het Statuut, betreffende de feiten die de minister van Justitie ter kennis heeft gebracht van het Hof, spreekt het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal, de onttrekking uit aan het Belgische rechtscollege waarbij dezelfde feiten aanhangig zijn gemaakt.

In geval het Internationaal Strafhof, op verzoek van de minister van Justitie, na de onttrekking van de zaak aan het Belgische rechtscollege, laat weten dat de aanklager van het Hof heeft beslist geen akte van inbeschuldigingstelling op te stellen, dat het Hof die akte niet heeft bevestigd, dat het Hof zich onbevoegd heeft verklaard of de zaak onontvankelijk heeft verklaard, zijn de Belgische gerechten opnieuw bevoegd. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepaling en inwerkingtreding

Art. 29.§ 1. Onverminderd de bepalingen van § 2, treedt deze wet in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad . § 2. De derde paragraaf van artikel 136quater van het Strafwetboek en het laatste lid van artikel 136quinquies van het Strafwetboek, ingevoegd bij respectievelijk de artikelen 8 en 9 van deze wet, treden in werking de dag van inwerkingtreding voor België van het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, aangenomen te 's-Gravenhage op 26 maart 1999. § 3. De aanhangige rechtsgedingen waarvoor een opsporingsonderzoek loopt op datum van de inwerkingtreding van deze wet en die betrekking hebben op misdrijven zoals omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek, worden geseponeerd door de federale procureur binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van deze wet wanneer ze niet beantwoorden aan de criteria als bedoeld in de artikelen 6, 1°bis, 10, 1°bis en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

De aanhangige rechtsgedingen waarvoor een gerechtelijk onderzoek loopt op datum van de inwerkingtreding van deze wet en die betrekking hebben op misdrijven zoals omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek, worden binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van deze wet door de federale procureur overgezonden aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, met uitzondering van de zaken waarvoor een onderzoeksdaad was gesteld op datum van de inwerkingtreding van deze wet, op voorwaarde dat er ofwel tenminste één Belgische klager was op het ogenblik van het instellen van de strafvordering, ofwel tenminste één vermoedelijke dader in België zijn hoofdverblijfplaats heeft op datum van de inwerkingtreding van deze wet.

Binnen dezelfde termijn zendt de federale procureur een verslag over betreffende ieder van de overgezonden zaken, waarin hij hun non-conformiteit aangeeft met de criteria als bedoeld in de artikelen 6, 1°bis, 10, 1°bis en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

Binnen vijftien dagen na deze overdracht, vordert de procureur-generaal het Hof van Cassatie de onttrekking aan de Belgische rechtscolleges uit te spreken binnen de dertig dagen, na de federale procureur en, op hun vraag, de klagers en diegenen die in beschuldiging zijn gesteld door de in de zaak geadieerde onderzoeksrechter te hebben gehoord. Het Hof van Cassatie doet uitspraak op grond van de criteria als bedoeld in de artikelen 6, 1°bis, 10, 1°bis en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

De Belgische rechtscolleges blijven bevoegd voor de zaken die niet zijn geseponeerd op grond van § 3, eerste lid, van dit artikel, of waarvan de onttrekking niet werd uitgesproken op grond van het vorige lid.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Galaxidi, 5 augustus 2003.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE Met 's Lands zegel gezegeld : Voor de Minister van Justitie, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota (1) Buitengewoon zitting 2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 51-103/1. - Amendementen, nr. 51-103/2. - Verslag, nr. 51-103/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 51-103/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-103/5.

Parlementaire Handelingen . - Integraal verslag : 29 juli 2003.

Senaat.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 3-136/1. - Amendementen nr. 3-136/2. - Verslag, nr. 3-136/3. - Amendementen nr. 3-136/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 3-136/5.

Parlementaire Handelingen . - Handelingen van de Senaat : 1 augustus 2003.

^