Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 juli 2013
gepubliceerd op 25 oktober 2013

Wet houdende instemming met het Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, aangenomen te Parijs op 2 november 2001 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2013015218
pub.
25/10/2013
prom.
06/07/2013
ELI
eli/wet/2013/07/06/2013015218/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

6 JULI 2013. - Wet houdende instemming met het Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, aangenomen te Parijs op 2 november 2001 (1) (2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, aangenomen te Parijs op 2 november 2001, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 juli 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Vice-Eerste Minister en Minister van de Noordzee, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Ph. COURARD Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota's (1) Zitting 2012-2013. Senaat Parlementaire documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 24 oktober 2012, nr. 5-1822/1. - Verslag, nr. 5-1822/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 13 december 2012. - Stemming, vergadering van 13 december 2012. Kamer van vertegenwoordigers Parlementaire Handelingen. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 53-2574/1. - Verlag namens de commissie, nr. 53-2574/2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 53-2574/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking, vergadering van 24 januari 2013. - Stemming, vergadering van 24 januari 2013.(2) Zie het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap/het Vlaamse Gewest van 16 juli 2010 (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2010), het Decreet van de Franse Gemeenschap van 19 april 2012 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 2012), het Decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 19 maart 2012 (Belgisch Staatsblad van 18 april 2012), het Decreet van het Waalse Gewest van 26 april 2012 (Belgisch Staatsblad van 22 mei 2012) en de Ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 4 september 2008 (Belgisch Staatsblad van 30 september 2008 - Ed.5).

Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, aangenomen te Parijs op 2 november 2001 De Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, tijdens de eenendertigste zitting in Parijs bijeen van 15 oktober tot 3 november 2001, Erkennend het belang van cultureel erfgoed onder water als integrerend deel van het culturele erfgoed van de mensheid en als bijzonder belangrijk element in de geschiedenis van volkeren, naties en hun wederzijdse betrekkingen inzake hun gemeenschappelijk erfgoed, In het besef dat het belangrijk is het cultureel erfgoed onder water te beschermen en te behouden en dat deze verantwoordelijke taak bij alle staten berust, Vaststellend dat het publiek steeds meer belang en waarde hecht aan het cultureel erfgoed onder water, Ervan overtuigd dat onderzoek, informatie en voorlichting van belang zijn voor de bescherming en het behoud van het cultureel erfgoed onder water, Ervan overtuigd dat het publiek het recht heeft de educatieve en recreatieve voordelen te genieten die voortvloeien uit een verantwoorde en niet-verstorende toegang tot het in situ cultureel erfgoed onder water en dat de voorlichting van het publiek bijdraagt tot een betere kennis, waardering en bescherming van dit erfgoed, Zich ervan bewust dat niet-toegestane werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water een gevaar kunnen vormen voor dat erfgoed en dat strengere maatregelen dienen te worden genomen om dergelijke werkzaamheden te verhinderen, Zich ervan bewust dat in de mate van het mogelijke moet worden voorkomen dat rechtmatige werkzaamheden onverwachts een negatief effect hebben op het cultureel erfgoed onder water, Ten zeerste verontrust over de toenemende handel in cultureel erfgoed dat onder water gevonden werd, en in het bijzonder over bepaalde activiteiten die gericht zijn op het verkopen, aankopen of ruilen van bestanddelen van cultureel erfgoed onder water, In het besef dat de technologische vooruitgang de ontdekking van en de toegang tot cultureel erfgoed onder water vergemakkelijkt, Ervan overtuigd dat het voor de bescherming van het cultureel erfgoed onder water absoluut noodzakelijk is dat staten, internationale organisaties, wetenschappelijke instellingen, beroepsverenigingen, archeologen, duikers, andere belanghebbende partijen en het grote publiek samenwerken, Overwegende dat de prospectie, de opgraving en de bescherming van cultureel erfgoed onder water de beschikbaarheid en de toepassing van specifieke wetenschappelijke methodes en het gebruik van aangepaste technieken en materialen vereist evenals een hoog niveau van vakspecialisatie en dat hiervoor uniforme criteria moeten worden uitgewerkt, Zich ervan bewust dat het nodig is de regels voor de bescherming en het behoud van het cultureel erfgoed onder water gaandeweg te codificeren en nader uit te werken, overeenkomstig het internationaal recht en de internationale praktijk, met name het UNESCO-verdrag van 14 november 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen, de UNESCO-overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld van 16 november 1972 en het VN-verdrag inzake het recht van de zee van 10 december 1982, Verlangend de efficiëntie te verbeteren van de maatregelen die op internationaal, regionaal en nationaal niveau worden genomen om in situ cultureel erfgoed onder water te beschermen, of, indien zulks voor onderzoeks- of beschermingsdoeleinden nodig blijkt, het voorzichtig te bergen, Na tijdens de negenentwintigste zitting te hebben besloten dat deze aangelegenheid het voorwerp zou uitmaken van een internationaal verdrag, Hecht op 2 november 2001 haar goedkeuring aan dit verdrag.

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit verdrag dient te worden verstaan onder : 1. (a) « cultureel erfgoed onder water » : alle sporen van menselijke aanwezigheid met een cultureel, historisch of archeologisch karakter die zich deels of volledig, tijdelijk of permanent sinds ten minste 100 jaar onder water bevinden, met name : (i) vindplaatsen, structuren, gebouwen, voorwerpen en menselijke resten alsook hun archeologische en natuurlijke context, (ii) schepen, luchtvaartuigen, andere vervoermiddelen of delen daarvan met hun vracht of inhoud alsook hun archeologische en natuurlijke context;en (iii) prehistorische voorwerpen. (b) Pijpleidingen en kabels die op de zeebodem liggen, worden niet als cultureel erfgoed onder water beschouwd.(c) Andere installaties dan pijpleidingen of kabels die zich op de zeebodem bevinden en die nog worden gebruikt, worden niet als cultureel erfgoed onder water beschouwd.2. (a) "Verdragsluitende staten » : staten die ermee hebben ingestemd door dit verdrag gebonden te zijn en voor wie dit verdrag in werking is getreden.(b) Dit verdrag is mutatis mutandis van toepassing op de gebieden waarvan sprake is in artikel 26, lid 2 (b) die bij dit verdrag partij worden in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit lid en die op elk van die gebieden toepasselijk zijn;in zoverre verwijst « verdragsluitende staten » naar deze gebieden. 3. « UNESCO » : de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.4. « Directeur-generaal » : de directeur-generaal van de UNESCO.5. « Gebied » : de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, 6.« Werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water » : activiteiten waarvan het cultureel erfgoed onder water hoofdzakelijk het voorwerp is en die het erfgoed fysiek kunnen aantasten of er rechtstreeks of onrechtstreeks andere schade aan kunnen veroorzaken. 7. « Werkzaamheden met ongewenste neveneffecten op het cultureel erfgoed onder water » : activiteiten waarvan het cultureel erfgoed onder water weliswaar niet hoofdzakelijk of deels het voorwerp is, maar die het erfgoed toch fysiek kunnen aantasten of er andere schade aan kunnen veroorzaken.8. « Schepen en luchtvaartuigen van een staat » : oorlogsschepen en andere schepen of luchtvaartuigen die het eigendom waren van een staat of die onder zijn gezag stonden, die op het tijdstip dat ze zonken uitsluitend werden gebruikt ten behoeve van niet-commerciële doeleinden van openbare dienstverlening, die als dusdanig zijn geïdentificeerd en die voldoen aan de begripsomschrijving van cultureel erfgoed onder water.9. « Regels » : de regels in verband met de werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water waarvan sprake in artikel 33 van dit verdrag. Artikel 2 - Doelstellingen en algemene beginselen 1. Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het cultureel erfgoed onder water te waarborgen en te versterken.2. De verdragsluitende staten werken samen met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed onder water.3. De verdragsluitende staten beschermen het cultureel erfgoed onder water in het belang van de mensheid overeenkomstig het bepaalde in dit verdrag.4. De verdragsluitende staten nemen, in overeenstemming met dit verdrag en met het internationaal recht, afzonderlijk of, indien nodig samen, alle passende maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van het cultureel erfgoed onder water.Hierbij zetten ze naar eigen vermogen de meest geschikte middelen in waarover ze beschikken. 5. Het behoud in situ van het cultureel erfgoed onder water dient de voorkeur te genieten boven het toestaan of uitvoeren van werkzaamheden aan dit erfgoed.6. Geborgen bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water worden opgeslagen, bewaard en beheerd met het oog op de conservering ervan op lange termijn.7. Het cultureel erfgoed onder water mag niet worden gebruikt voor commerciële exploitatie.8. Overeenkomstig de statenpraktijk en het internationaal recht, met name het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, mag geen enkele bepaling van dit verdrag worden uitgelegd als een wijziging van de regels van het internationaal recht en van de statenpraktijk inzake de soevereine immuniteiten, of van om het even welke rechten van een staat met betrekking tot zijn schepen en luchtvaartuigen.9. De verdragsluitende staten zien erop toe dat menselijke resten die zich in zeeën en oceanen bevinden, respectvol worden bejegend.10. De verantwoorde en niet-verstorende toegang van het publiek tot het in situ cultureel erfgoed onder water voor waarnemings- of documentatiedoeleinden dient te worden bevorderd, teneinde de bewustmaking van het publiek en de waardering voor en bescherming van dit erfgoed te bevorderen, behalve wanneer die toegang onverenigbaar is met de bescherming en het beheer van het erfgoed.11. Geen enkele handeling of activiteit die krachtens dit verdrag wordt uitgevoerd, vormt een grond om een vordering tot nationale soevereiniteit of nationale rechtsbevoegdheid in te dienen, te steunen dan wel te betwisten. Artikel 3 - Verband tussen dit verdrag en het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee Geen enkele bepaling van dit verdrag is van invloed op de rechten, de rechtspraak en de plichten van de staten uit hoofde van het internationaal recht, met inbegrip van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Dit verdrag wordt uitgelegd en toegepast in het kader van en in overeenstemming met het bepaalde in het internationaal recht, met inbegrip van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.

Artikel 4 - Verband met het bergingsrecht en het recht inzake schatten Geen enkele activiteit aan het cultureel erfgoed onder water waarop dit verdrag van toepassing is, valt onder het bergingsrecht en het recht inzake schatten, behalve indien : (a) de bevoegde diensten ermee hebben ingestemd en (b) de activiteit volledig in overeenstemming is met dit verdrag en (c) de maximale bescherming van het cultureel erfgoed onder water gewaarborgd is bij elke bergingsactie. Artikel 5 - Werkzaamheden met ongewenste neveneffecten op het cultureel erfgoed onder water Elke verdragsluitende staat zet de meest geschikte middelen in waarover hij beschikt met het oog op het voorkomen of verzachten van de nadelige gevolgen van werkzaamheden met ongewenste neveneffecten op het cultureel erfgoed onder water, die onder zijn rechtsmacht vallen.

Artikel 6 - Bilaterale, regionale of andere multilaterale overeenkomsten 1. De verdragsluitende staten worden aangemoedigd bilaterale, regionale of andere multilaterale overeenkomsten te sluiten of de bestaande overeenkomsten te verbeteren met het oog op het behoud van het cultureel erfgoed onder water.Al deze overeenkomsten dienen volledig overeen te stemmen met het bepaalde in dit verdrag en mogen niets afdoen aan het universele karakter ervan. In het kader van bedoelde overeenkomsten kunnen de staten regels en regelgevingen goedkeuren die voorzien in een betere bescherming van het cultureel erfgoed onder water dan die welke het bepaalde in dit verdrag biedt. 2. Staten die een verifieerbare culturele, historische of archeologische band met het betreffende cultureel erfgoed onder water hebben, kunnen door de partijen bij soortgelijke bilaterale, regionale of andere multilaterale overeenkomsten worden verzocht tot deze overeenkomsten toe te treden.3. Dit verdrag raakt niet aan de rechten en plichten die de verdragsluitende staten inzake de bescherming van gezonken schepen hebben op grond van andere bilaterale, regionale of andere multilaterale overeenkomsten die vóór de goedkeuring van dit verdrag werden gesloten, met name wanneer ze conform de doelstelling van dit verdrag zijn. Artikel 7 - Cultureel erfgoed onder water in de binnenwateren, archipelwateren en de territoriale zee 1. De verdragsluitende staten hebben in de uitoefening van hun soevereiniteit het exclusieve recht in een regeling te voorzien en toelating te verlenen voor werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water in hun binnenwateren, archipelwateren en territoriale zee.2. Onverminderd andere internationale overeenkomsten en regels van het internationaal recht die van toepassing zijn op de bescherming van het cultureel erfgoed onder water, eisen die verdragsluitende staten dat bij werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water in hun binnenwateren, archipelwateren en territoriale zee, de regels worden nageleefd.3. In geval van de vondst van identificeerbare schepen en luchtvaartuigen van een staat in hun archipelwateren en hun territoriale zee zouden de verdragsluitende staten, in de uitoefening van hun soevereiniteit en overeenkomstig de algemene praktijk tussen de staten, hiervan kennis moeten geven aan de vlaggenstaat die partij is bij dit verdrag, en, wanneer toepasselijk, de andere staten die een verifieerbare culturele, historische of archeologische band met het erfgoed hebben, teneinde samen te werken om de beste beschermingsmethodes toe te passen. Artikel 8 - Cultureel erfgoed onder water in de aansluitende zone Onverminderd de artikelen 9 en 10 en als aanvulling ervan, en in toepassing van het tweede lid van artikel 303 van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, kunnen de verdragsluitende staten voorzien in een regelgeving voor de werkzaamheden die in de aansluitende zone worden uitgevoerd aan het cultureel erfgoed onder water en hiervoor toelating verlenen. Zodoende wordt de toepassing van de regels afgedwongen.

Artikel 9 - Aangifte en kennisgeving in de exclusieve economische zone en op het continentaal plat 1. Alle verdragsluitende staten hebben de taak het cultureel erfgoed onder water in hun exclusieve economische zone en op het continentaal plat te beschermen, overeenkomstig dit verdrag. Dienovereenkomstig (a) eist een verdragsluitende staat dat een onderdaan of de kapitein van een schip dat zijn vlag voert bij de vondst van of werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water in zijn exclusieve economische zone of op zijn continentaal plat, bij de voornoemde staat aangifte doet van deze vondst of werkzaamheden;(b) in de exclusieve economische zone of op het continentaal plat van een andere verdragsluitende staat : (i) eisen de verdragsluitende staten dat de onderdaan of de kapitein van het schip bij voornoemde staten alsmede bij de andere verdragsluitende staat aangifte doet van deze vondst of werkzaamheden; (ii) of in voorkomend geval eist een verdragsluitende staat dat de onderdaan of de kapitein van het schip bij hem aangifte doet van de vondst of de werkzaamheden en zorgt hij ervoor dat de andere verdragsluitende staten op snelle en efficiënte wijze in kennis worden gesteld van deze aangifte. 2. Bij het neerleggen van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verduidelijkt de verdragsluitende staat de manier waarop hij de aangiftes zoals vermeld onder lid 1(b) van dit artikel ter kennis brengt van de andere verdragsluitende staten.3. Een staat stelt de directeur-generaal in kennis van de vondsten van of werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water waarvan hij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in kennis werd gesteld.4. De directeur-generaal stelt alle verdragsluitende staten onverwijld in het bezit van alle gegevens die hem werden meegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.5. Elke verdragsluitende staat kan ten aanzien van een verdragsluitende staat verklaren dat hij wenst te worden geraadpleegd over de wijze waarop het cultureel erfgoed onder water dat zich in diens exclusieve economische zone of op diens continentaal plat bevindt, daadwerkelijk wordt beschermd.Deze verklaring dient gebaseerd te zijn op een verifieerbare culturele, historische of archeologische band met het cultureel erfgoed onder water in kwestie.

Artikel 10 - Bescherming van het cultureel erfgoed onder water in de exclusieve economische zone en op het continentaal plat 1. Voor een werkzaamheid aan het cultureel erfgoed onder water dat zich bevindt in de exclusieve economische zone of op het continentaal plat, kan alleen toelating worden gegeven overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.2. Een verdragsluitende staat met cultureel erfgoed onder water in zijn exclusieve economische zone of op zijn continentaal plat mag een werkzaamheid aan dit erfgoed verbieden dan wel toestaan om te voorkomen dat de soevereine rechten of de rechtsmacht worden geschonden die hij krachtens het internationaal recht heeft, met inbegrip van het VN-verdrag inzake het recht van de zee.3. In geval van een vondst van cultureel erfgoed onder water of wanneer een werkzaamheid in de exclusieve economische zone of op het continentaal plat van een verdragsluitende staat wordt overwogen, zal deze staat : (a) met de andere verdragsluitende staten die op grond van het vijfde lid van artikel 9 belangstelling hebben getoond, overleg plegen over de beste vorm van bescherming van het cultureel erfgoed onder water;(b) het overleg coördineren in de hoedanigheid van « coördinerende staat », tenzij hij uitdrukkelijk verklaart dit niet te willen doen. In dit geval wijzen de verdragsluitende staten die ingevolge het vijfde lid van artikel 9 belangstelling hebben getoond, een coördinerende staat aan. 4. Onverminderd de plicht die alle verdragsluitende staten hebben om het cultureel erfgoed onder water te beschermen door overeenkomstig het internationaal recht passende maatregelen te treffen en aldus elk onmiddellijk gevaar voor het cultureel erfgoed onder water, met inbegrip van plundering, af te wenden, kan de coördinerende staat overeenkomstig dit verdrag en, zo nodig, nog voor er overleg heeft plaatsgevonden, passende maatregelen treffen en/of de nodige vergunningen verstrekken om een onmiddellijk gevaar voor het cultureel erfgoed onder water af te wenden dat het gevolg is van menselijke activiteit of een andere oorzaak heeft, met inbegrip van plundering. Om de maatregelen te kunnen treffen, kan de hulp van andere verdragsluitende staten worden ingeroepen. 5. De coördinerende staat : (a) geeft uitvoering aan de beschermingsmaatregelen die de staten die deelnemen aan het overleg, met inbegrip van de coördinerende staat, zijn overeengekomen, tenzij de staten die deelnemen aan het overleg, met inbegrip van de coördinerende staat, overeenkomen dat de maatregelen door een andere verdragsluitende staat zullen worden uitgevoerd;(b) geeft de nodige vergunningen af voor de uitvoering van de maatregelen die overeenkomstig de regels zijn overeengekomen, tenzij de staten die deelnemen aan het overleg, met inbegrip van de coördinerende staat, overeenkomen dat de vergunningen door een andere verdragsluitende staat worden afgegeven;(c) mag het noodzakelijke voorafgaand onderzoek op het cultureel erfgoed onder water uitvoeren, geeft de daartoe benodigde vergunningen af en brengt de resultaten onverwijld ter kennis van de directeur-generaal die de informatie onmiddellijk ter beschikking stelt van de andere verdragsluitende staten.6. Door het overleg te coördineren, maatregelen te treffen, voorafgaand onderzoek te verrichten en/of krachtens dit artikel vergunningen af te geven, handelt de coördinerende staat namens alle verdragsluitende staten en niet in zijn eigen belang.Deze actie kan niet worden ingeroepen om een preferentieel of een jurisdictioneel recht te doen gelden waarin het internationaal recht niet voorziet, met inbegrip van het VN-verdrag inzake het recht van de zee. 7. Onder voorbehoud van het bepaalde in het tweede en vierde lid van dit artikel worden geen werkzaamheden verricht aan een schip of vliegtuig van een staat zonder instemming van de vlaggenstaat en de medewerking van de coördinerende staat. Artikel 11 - Aangifte en kennisgeving in het Gebied 1. Alle verdragsluitende staten hebben als taak het cultureel erfgoed onder water in het Gebied te beschermen, overeenkomstig dit verdrag en overeenkomstig artikel 149 van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.Wanneer een onderdaan van een verdragsluitende staat of een schip dat de vlag voert van voornoemde staat, een vondst doet of zinnens is een werkzaamheid uit te voeren aan het cultureel erfgoed onder water dat in het Gebied gelegen is, eist de verdragsluitende staat die partij is dat de onderdaan of de kapitein van het schip aangifte doet van deze vondst of deze werkzaamheid. 2. De verdragsluitende staten stellen de directeur-generaal en de secretaris-generaal van de Internationale Zeebodemautoriteit in kennis van vondsten van of werkzaamheden aan cultureel erfgoed onder water, die hen aldus werden medegedeeld.3. De directeur-generaal stelt de informatie die hem aldus werd medegedeeld onverwijld ter beschikking van alle verdragsluitende staten.4. Een verdragsluitende staat kan de directeur-generaal laten weten dat hij wenst te worden geraadpleegd over de manier waarop het cultureel erfgoed onder water daadwerkelijk moet worden beschermd. Voorwaarde is dat er een te verifiëren band is met het betreffende cultureel erfgoed onder water, in het bijzonder rekening houdend met de preferentiële rechten van staten die het culturele, historische of archeologische herkomstland zijn van het betreffende erfgoed.

Artikel 12 - Bescherming van het cultureel erfgoed onder water in het Gebied 1. Een vergunning voor een werkzaamheid aan het cultureel erfgoed onder water dat zich in het Gebied bevindt, kan alleen worden verleend overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.2. De directeur-generaal nodigt de verdragsluitende staten die ingevolge het vierde lid van artikel 11 belangstelling hebben getoond, uit om overleg te plegen over de beste beschermingswijze van het cultureel erfgoed onder water en om voor de coördinatie van het overleg een verdragsluitende staat als « coördinerende staat » aan te wijzen.De directeur-generaal nodigt ook de Internationale Zeebodemautoriteit uit om deel te nemen aan het overleg. 3. De verdragsluitende staten mogen, indien nodig nog voor het overleg, elke maatregel treffen die ze overeenkomstig dit verdrag wenselijk achten, teneinde een onmiddellijke bedreiging voor het cultureel erfgoed onder water af te wenden, die zich zou kunnen voordoen door een menselijke activiteit of door een andere oorzaak, zoals plundering.4. De coördinerende staat : (a) treft alle beschermende maatregelen die de staten die aan het overleg deelnemen, de coördinerende staat incluis, zijn overeengekomen, tenzij de staten die aan het overleg deelnemen, de coördinerende staat incluis, overeenkomen dat bedoelde maatregelen door een andere verdragsluitende staat zullen worden genomen, en (b) geeft de nodige vergunningen af met betrekking tot de maatregelen die krachtens dit verdrag zijn overeengekomen, tenzij de staten die deelnemen aan het overleg, de coördinerende staat incluis, overeenkomen dat de vergunningen door een andere verdragsluitende staat worden verstrekt.5. De coördinerende staat mag elk voorafgaand onderzoek voeren met betrekking tot het cultureel erfgoed onder water, verstrekt daarvoor de nodige vergunningen en brengt de resultaten onverwijld ter kennis van de directeur-generaal die ze ter beschikking stelt van de andere verdragsluitende staten.6. Door het overleg te coördineren, maatregelen te treffen, voorafgaand onderzoek te voeren en/of overeenkomstig dit artikel vergunningen te verstrekken, handelt de coördinerende staat in het belang van de mensheid en namens alle verdragsluitende staten.Hierbij gaat bijzondere aandacht uit naar de preferentiële rechten van de staten die het culturele, historische of archeologische herkomstland zijn van het betreffende erfgoed. 7. Geen verdragsluitende staat verricht een werkzaamheid aan een staatsschip of een staatsluchtvaartuig dat zich in het Gebied bevindt of geeft er toelating voor, zonder toestemming van de vlaggenstaat. Artikel 13 - Soevereine immuniteit Oorlogsschepen en andere staatsschepen of militaire vliegtuigen met soevereine immuniteit die voor niet-commerciële werkzaamheden worden ingezet, zijn, voor zover ze hun normale activiteiten uitvoeren en niet deelnemen aan werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water, niet verplicht aangifte te doen van vondsten van cultureel erfgoed onder water zoals bedoeld in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van dit verdrag. Door passende maatregelen te treffen die geen afbreuk doen aan de werkzaamheden of de operationele vermogens van hun oorlogsschepen en andere staatsschepen of militaire vliegtuigen die soevereine immuniteit genieten en die voor niet-commerciële doeleinden worden ingezet, zorgen de verdragsluitende staten ervoor dat deze schepen, in de mate van het redelijke en het mogelijke, voldoen aan het bepaalde in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van dit verdrag.

Artikel 14 - Toezicht op het binnenbrengen op het grondgebied, de handel en het bezit De verdragsluitende staten nemen maatregelen om het binnenbrengen op het grondgebied, de handel of het bezit te voorkomen van cultureel erfgoed onder water dat op onrechtmatige wijze is geëxporteerd of geborgen, ingeval het geborgen werd op een wijze die onverenigbaar is met het bepaalde in dit verdrag.

Artikel 15 - Niet-gebruik van de gebieden die onder de rechtsmacht van de verdragsluitende staten vallen De verdragsluitende staten nemen maatregelen om een verbod op te leggen voor het gebruik van hun grondgebied, met inbegrip van zeehavens, kunstmatige eilanden, installaties en constructies onder hun uitsluitende rechtsmacht of uitsluitend toezicht, ter ondersteuning van werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water die onverenigbaar zijn met het bepaalde in dit verdrag.

Artikel 16 - Maatregelen met betrekking tot onderdanen en schepen De verdragsluitende staten nemen passende maatregelen opdat hun onderdanen en de schepen die hun vlag voeren geen werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water uitvoeren, op een wijze die onverenigbaar is met dit verdrag.

Artikel 17 - Sancties 1. Elke verdragsluitende staat legt sancties op voor inbreuken op de maatregelen waarin hij heeft voorzien met het oog op de uitvoering van dit verdrag.2. De sancties op inbreuken dienen streng genoeg te zijn om de naleving van dit verdrag te verzekeren en om inbreuken, ongeacht op welke plaats ze worden gepleegd, tegen te gaan en ze dienen overtreders de baten van hun illegale activiteiten te ontnemen.3. De verdragsluitende staten werken samen om de toepassing te waarborgen van de sancties die krachtens dit artikel zijn opgelegd. Artikel 18 - Inbeslagneming en terbeschikkingstelling van bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water 1. Elke verdragsluitende staat neemt maatregelen met het oog op de inbeslagneming op zijn grondgebied, van bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water die werden geborgen op een wijze die onverenigbaar is met het bepaalde in dit verdrag.2. Elke verdragsluitende staat die voor de toepassing van dit verdrag bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water in beslag heeft genomen, verricht de registratie en zorgt voor de bescherming ervan en neemt alle redelijke maatregelen met het oog op de stabilisering.3. Elke verdragsluitende staat die in toepassing van dit verdrag bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water in beslag heeft genomen, geeft daar kennis van aan de directeur-generaal en aan elke andere staat die een te verifiëren culturele, historische of archeologische band heeft met het betreffende cultureel erfgoed onder water.4. De verdragsluitende staat die bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water in beslag heeft genomen, ziet erop toe dat er in het algemeen belang over wordt beschikt, rekening houdend met de vereisten inzake behoud en onderzoek, de noodzaak verspreide collecties weer samen te brengen, ze toegankelijk te maken voor het publiek, ze te gebruiken voor tentoonstellings- en onderwijsdoeleinden en rekening houdend met de belangen van elke staat die een te verifiëren culturele, historische of archeologische band heeft met het betreffende cultureel erfgoed onder water. Artikel 19 - Samenwerking en informatiedeling 1. De verdragsluitende staten werken samen en verlenen elkaar bijstand met het oog op de bescherming en het beheer van het cultureel erfgoed onder water in het kader van dit verdrag.In de mate van het mogelijke behelst deze samenwerking het onderzoek, de opgraving, de documentatie, het behoud, de studie en de valorisatie van zodanig erfgoed. 2. Voor zover de doelstellingen van het verdrag zulks toelaten, gaat elke verdragsluitende staat de verbintenis aan de informatie over het cultureel erfgoed onder water waarover hij beschikt te delen met de andere verdragsluitende staten, meer bepaald met betrekking tot de vondst van bestanddelen van het erfgoed, de vindplaats, de bestanddelen die werden opgegraven of geborgen en waarbij het bepaalde in dit verdrag niet werd nageleefd dan wel in strijd werd gehandeld met het bepaalde in het internationaal recht, de geëigende wetenschappelijke methodes en technieken en de voortgang van de wetgeving die op dit erfgoed van toepassing is.3. De informatie over de vondst of de vindplaats van bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water die gedeeld wordt door de verdragsluitende staten of door de UNESCO en de verdragsluitende staten, wordt vertrouwelijk gehouden en ze wordt alleen meegedeeld aan de bevoegde instanties van de verdragsluitende staten, voor zover zulks strookt met hun nationale wetgeving, zolang het bekendmaken van de informatie een gevaar of een risico kan opleveren voor het behoud van de betreffende bestanddelen van het erfgoed.4. Elke verdragsluitende staat neemt alle passende maatregelen, met inbegrip van het gebruik van de geëigende internationale databases voor zover zulks mogelijk is, om de informatie waarover hij beschikt over bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water die werden opgegraven of geborgen zonder inachtneming van het bepaalde in dit verdrag dan wel van het internationaal recht, te verspreiden. Artikel 20 - Bewustmaking van het publiek Elke verdragsluitende staat neemt alle passende maatregelen om het publiek bewust te maken van de waarde en het belang van het cultureel erfgoed onder water alsmede voor het nut van de bescherming waarin dit verdrag voorziet.

Artikel 21 - Opleiding onderwaterarcheologie De verdragsluitende staten kunnen samenwerken met het oog op het geven van een opleiding onderwaterarcheologie en technieken voor het behoud van het cultureel erfgoed onder water en met het oog op de overdracht van technologie betreffende het cultureel erfgoed onder water, mits inachtneming van de overeengekomen voorwaarden.

Artikel 22 - Bevoegde instanties 1. Om erop toe te zien dat op correcte wijze uitvoering wordt gegeven aan dit verdrag, richten de verdragsluitende staten bevoegde instanties op of versterken ze, in voorkomend geval, de reeds bestaande instanties met het oog op het opmaken, bijhouden en bijwerken van een inventaris van het cultureel erfgoed onder water en om op doeltreffende wijze te zorgen voor de bescherming, het behoud, de valorisatie, en het beheer van het cultureel erfgoed onder water, alsmede om te voorzien in onderzoek en onderwijs.2. De verdragsluitende staten stellen de directeur-generaal in kennis van de naam en het adres van de instanties die bevoegd zijn voor het cultureel erfgoed onder water. Artikel 23 -Vergaderingen van de verdragsluitende staten 1. De directeur-generaal roept een Vergadering van de verdragsluitende staten bijeen binnen het jaar volgend op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit verdrag, en nadien ten minste eens om de twee jaar.De directeur-generaal roept een buitengewone Vergadering van de verdragsluitende staten bijeen wanneer de meerderheid van de staten daarom verzoekt. 2. De Vergadering van de verdragsluitende staten bepaalt haar eigen taken en verantwoordelijkheden.3. De Vergadering van de verdragsluitende staten keurt het huishoudelijk reglement goed.4. De Vergadering van de verdragsluitende staten kan een Wetenschappelijke en Technische Raad voor Advies oprichten die is samengesteld uit deskundigen.Deze worden voorgedragen door de verdragsluitende staten op basis van het beginsel van een billijke geografische spreiding en van de wenselijkheid van genderevenwicht. 5. De Wetenschappelijke en Technische Raad voor Advies staat de Vergadering van verdragsluitende staten, waar nodig, terzijde op het gebied van wetenschappelijke of technische vraagstukken betreffende de uitvoering van de regels. Artikel 24 - Secretariaat voor het verdrag 1. De directeur-generaal voorziet in het secretariaat voor dit verdrag.2. De taken van het secretariaat omvatten met name : (a) het organiseren van de Vergaderingen van de verdragsluitende staten als bedoeld in artikel 23, eerste lid;(b) het verstrekken van de nodige hulp aan de verdragsluitende staten om uitvoering te geven aan de beslissingen van de Vergaderingen van de verdragsluitende staten. Artikel 25 - Vreedzame regeling van geschillen 1. Geschillen tussen twee of meerdere verdragsluitende staten inzake de uitlegging of de toepassing van dit verdrag worden te goeder trouw beslecht door onderhandelingen of via andere middelen voor een vreedzame regeling naar keuze.2. Zo het geschil niet binnen een redelijke termijn door middel van onderhandelingen kan worden beslecht, wordt het in gemeenschappelijk overleg tussen de betreffende verdragsluitende staten ter bemiddeling voorgelegd aan de UNESCO.3. Als er geen bemiddelingspogingen worden ondernomen of de bemiddeling niet leidt tot een regeling, dan is het bepaalde inzake de regeling van geschillen zoals vermeld in deel XV van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee mutatis mutandis van toepassing op alle geschillen tussen de verdragsluitende staten inzake de uitlegging of de toepassing van dit verdrag, ongeacht of bedoelde staten al dan niet partij zijn bij het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.4. Elke procedure die wordt gekozen door een staat die partij is bij dit verdrag en bij het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee krachtens artikel 287 van laatstgenoemd verdrag, is van toepassing voor de regeling van geschillen uit hoofde van dit artikel, tenzij bedoelde verdragsluitende staat op het tijdstip van de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot dit verdrag dan wel op eender welk ander tijdstip achteraf, voor de regeling van geschillen voortvloeiend uit dit verdrag, gekozen heeft voor een andere procedure op grond van artikel 287.5. Het staat een verdragsluitende staat die geen partij is bij het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee vrij op het tijdstip van de bekrachtiging, de aanvaarding, de goedkeuring van of de toetreding tot dit verdrag dan wel op eender ander later tijdstip, middels een schriftelijke verklaring te kiezen uit de middelen die worden vermeld in lid 1 van artikel 287 van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee betreffende de regeling van geschillen uit hoofde van dit artikel.Artikel 287 is van toepassing op deze verklaring alsmede op alle geschillen waarbij bovengenoemde staat partij is en die niet vallen onder de toepassing van een geldende verklaring. Met het oog op bemiddeling en arbitrage overeenkomstig de bijlagen V en VII van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, kan bedoelde staat bemiddelaars en scheidsmannen aanstellen. Deze worden bijgeschreven op de lijsten waarvan sprake in bijlage V, artikel 2, en bijlage VII, artikel 2, met het oog op de regeling van geschillen voortvloeiend uit dit verdrag.

Artikel 26 - Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding 1. Het verdrag wordt bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de staten die lid zijn van de UNESCO.2. Tot het verdrag treden toe : (a) de staten die geen lid zijn van de UNESCO maar wel van de Organisatie van de Verenigde Naties, van een gespecialiseerde instelling van het systeem van de Verenigde Naties, het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie alsmede de staten die partij zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof en alle andere staten die door de Algemene Vergadering van de UNESCO, worden verzocht toe te treden tot het verdrag (b) gebieden die over een volledige interne autonomie beschikken die erkend is door de Organisatie van de Verenigde Naties, maar die niet volledig onafhankelijk zijn volgens resolutie 1514 (XV) van de Algemene Vergadering en die bevoegd zijn voor de materies die worden behandeld in het verdrag, met inbegrip van de bevoegdheid om terzake verdragen te sluiten.3. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden neergelegd bij de directeur-generaal. Artikel 27 - Inwerkingtreding Dit verdrag treedt in werking drie maanden na de datum van neerlegging van de twintigste akte bedoeld in artikel 26, maar alleen ten aanzien van de twintig landen of gebieden die hun akte hebben neergelegd. Ten aanzien van andere staten of gebieden treedt het verdrag in werking drie maanden na de datum waarop ze hun akte hebben neergelegd.

Artikel 28 - Verklaring betreffende de binnenwateren Op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot dit verdrag of op eender welk tijdstip achteraf, kan een verdragsluitende staat verklaren dat de regels van toepassing zijn op zijn binnenwateren die geen maritiem karakter hebben.

Artikel 29 - Beperking van het geografisch toepassingsgebied Op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het verdrag kan een staat of een gebied in een verklaring ten aanzien van de depositaris vermelden dat het verdrag niet van toepassing is op een aantal welbepaalde delen van zijn grondgebied, binnenwateren, archipelwateren of van zijn territoriale zee en hij vermeldt daarbij de redenen voor deze verklaring. De staat doet in de mate van het mogelijke en zo snel mogelijk het nodige om te voldoen aan de voorwaarden waaronder het verdrag van toepassing is op de in de verklaring vermelde gebieden. Zodra aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de verklaring door de staat volledig of gedeeltelijk ingetrokken.

Artikel 30 - Voorbehouden Met uitzondering van artikel 29 kan ten aanzien van dit verdrag geen voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 31 - Wijzigingen 1. Elke verdragsluitende staat kan middels een schriftelijke mededeling aan de directeur-generaal wijzigingen aan het verdrag voorstellen.De directeur-generaal stuurt deze mededeling naar alle verdragsluitende staten. Wanneer binnen zes maanden na het versturen van de mededeling ten minste de helft van de verdragsluitende staten gunstig reageert op dit verzoek, legt de directeur-generaal het voorstel ter bespreking en mogelijke goedkeuring voor op de volgende Vergadering van de verdragsluitende staten. 2. De wijzigingen worden goedgekeurd met een tweederde meerderheid van de verdragsluitende staten die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen.3. Zodra de wijzigingen aan het verdrag zijn goedgekeurd, worden ze aan de verdragsluitende staten met het oog op bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding voorgelegd.4. Ten aanzien van de verdragsluitende staten die de wijzigingen hebben bekrachtigd, aanvaard, goedgekeurd of ertoe zijn toegetreden, worden de wijzigingen aan het verdrag van kracht drie maanden nadat tweederde van de verdragsluitende staten de akten waarvan sprake in dit artikel, derde lid, heeft neergelegd.Ten aanzien van elke staat die of elk gebied dat een wijziging op een later tijdstip aanvaardt, goedkeurt dan wel onderschrijft, treedt de betreffende wijziging in werking drie maanden na de datum van neerlegging door de partij van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. 5. Een staat die of een gebied dat partij wordt bij het verdrag na de inwerkingtreding van een wijziging overeenkomstig het vierde lid van dit artikel, wordt, tenzij een ander voornemen te kennen werd gegeven, beschouwd als : (a) partij bij het aldus gewijzigd verdrag;en (b) partij bij het niet-gewijzigde verdrag ten aanzien van alle verdragsluitende staten die niet gebonden zijn door deze wijziging. Artikel 32 - Opzegging 1. Een verdragsluitende staat kan het verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving die gericht is aan de directeur-generaal.2. De opzegging gaat in twaalf maanden na het tijdstip van ontvangst van de kennisgeving, tenzij deze in een latere datum voorziet.3. De opzegging doet niets af aan de plicht van de verdragsluitende staat alle in het verdrag vermelde verplichtingen na te komen waaraan hij uit hoofde van het internationaal recht moet voldoen, los van het verdrag. Artikel 33 - De regels De regels bij het verdrag maken integraal deel uit van het verdrag en, tenzij anderszins is bepaald, is elke verwijzing naar het verdrag ook een verwijzing naar de regels.

Artikel 34 - Registratie bij de Organisatie van de Verenigde Naties Overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties, wordt het verdrag op verzoek van de directeur-generaal geregistreerd bij het secretariaat van de Organisatie van de Verenigde Naties.

Artikel 35 - Rechtsgeldigheid van de teksten Het verdrag wordt opgesteld in het Engels, het Arabisch, het Chinees, het Spaans, het Frans en het Russisch, zijnde de zes teksten rechtsgeldig.

BIJLAGE Regels inzake werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water I. Algemene beginselen Regel 1. Bij de bescherming van het cultureel erfgoed onder water dient het behoud in situ de voorkeur te genieten. Bijgevolg worden werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water slechts toegestaan indien ze worden uitgevoerd op een wijze die met de bescherming van dit erfgoed verenigbaar is. Ze kunnen, op die voorwaarde, dan ook worden toegestaan indien ze op relevante wijze bijdragen tot de bescherming, de kennis of de valorisatie van genoemd erfgoed.

Regel 2. De commerciële exploitatie van het cultureel erfgoed onder water, met handel of speculatie als oogmerk dan wel de onherstelbare versnippering ervan, is absoluut onverenigbaar met de bescherming en het goede beheer van dit erfgoed. Bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water mogen nooit worden verhandeld, verkocht, aangekocht of geruild.

Deze regel mag niet worden uitgelegd als een hinderpaal voor : (a) het leveren van professionele archeologische diensten of daaraan verbonden noodzakelijke diensten, waarvan de aard en het doel volkomen conform dit verdrag zijn, op voorwaarde dat de bevoegde diensten hun toestemming geven;(b) het opslaan van bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water, die werden geborgen in het kader van een onderzoeksproject dat overeenkomstig dit verdrag werd gevoerd, op voorwaarde dat deze opslag geen schade toebrengt aan het wetenschappelijke of culturele belang of aan de gaafheid van de geborgen bestanddelen, dat deze overeenkomstig de bepalingen van de regels 33 en 34 gebeurt en dat de bevoegde dienst er de toestemming voor geeft. Regel 3. De werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water verstoren dit erfgoed niet meer dan nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van het project.

Regel 4. Bij de werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water worden non-destructieve technieken en methodes voor bodemonderzoek toegepast, die de voorkeur verdienen boven het bergen van de voorwerpen. Indien opgravingen of het bergen van de voorwerpen noodzakelijk blijken met het oog op wetenschappelijk onderzoek of de definitieve bescherming van het cultureel erfgoed onder water, dienen de gebruikte methodes en technieken zo weinig mogelijk destructief te zijn en bij te dragen tot het behoud van de overblijfselen.

Regel 5. De werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water verstoren niet onnodig menselijke resten of heilige plaatsen.

Regel 6. De werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water zijn streng gereglementeerd, zodat de verzamelde culturele, historische en archeologische informatie naar behoren kan worden geregistreerd.

Regel 7. De toegang van het publiek tot het in situ cultureel erfgoed onder water moet worden bevorderd, behalve wanneer deze toegang onverenigbaar is met de bescherming en het beheer van de site.

Regel 8. De internationale samenwerking inzake werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water wordt aangemoedigd, met het doel archeologen en andere ter zake bevoegde deskundigen uit te wisselen en een beroep te doen op hun kennis.

II. Projectplan Regel 9. Vóór elke werkzaamheid wordt een projectplan opgemaakt en ter goedkeuring voorgelegd aan de bevoegde instanties, die de vereiste wetenschappelijke adviezen inwinnen.

Regel 10. Het projectplan omvat : (a) een overzicht van de voorafgaande of voorbereidende studies;(b) de uiteenzetting van de doelstellingen van het project;(c) de te hanteren methodes en technieken;(d) het financieringsplan;(e) het tijdschema voor de uitvoering van het project;(f) de samenstelling van het team projectverantwoordelijken, met vermelding van hun kwalificaties, functies en ervaring;(g) het programma van de analyses en andere werkzaamheden die volgen op het veldwerk;(h) een programma voor het behoud van het archeologisch materiaal en van de site, dat in nauwe samenwerking met de bevoegde diensten moet worden gevolgd;(i) een plan voor het beheer en de instandhouding van de site, voor de gehele duur van het project;(j) een documentatieprogramma;(k) een veiligheidsplan;(l) een milieubeleidsplan;(m) de wijze van samenwerking met musea en andere instellingen, in het bijzonder wetenschappelijke instellingen;(n) het plan voor het opmaken van de verslagen;(o) de regeling voor het opslaan van opgravingarchieven, met inbegrip van de geborgen bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water en (p) een publicatieprogramma. Regel 11. De werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water worden uitgevoerd volgens het projectplan, dat door de bevoegde instanties werd goedgekeurd.

Regel 12. In geval van onverwachte vondsten of bij gewijzigde omstandigheden, wordt het projectplan opnieuw bekeken en aangepast, met de goedkeuring van de bevoegde instanties.

Regel 13. Met het oog op de bescherming van het cultureel erfgoed onder water kunnen in dringende gevallen of bij toevallige vondsten, werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water zelfs zonder projectplan worden toegestaan, met inbegrip van bewarende maatregelen of werkzaamheden van korte duur, met name voor het stabiliseren van de site.

III. Voorafgaande studies Regel 14. De in regel 10 (a) vermelde voorafgaande studies omvatten een evaluatie van het belang van het cultureel erfgoed onder water, van de natuurlijke omgeving, van het risico op beschadiging door het geplande project en van de mogelijkheid om gegevens te verzamelen die beantwoorden aan de doelstellingen van het project.

Regel 15. De evaluatie omvat ook basisstudies over de beschikbare historische en archeologische waarnemingen, de archeologische- en omgevingskenmerken van de site en de gevolgen van elke vorm van verstoring met het oog op de stabiliteit op lange termijn van het cultureel erfgoed onder water waarop de werkzaamheden betrekking hebben.

IV. Doelstellingen, methodes en technieken van het project Regel 16. De gehanteerde methodes zijn aangepast aan de doelstellingen van het project en de gebruikte technieken zijn zo weinig mogelijk verstorend.

V. Financiering Regel 17. Wanneer een dringende bescherming van het cultureel erfgoed onder water nodig is, dient vóór elke werkzaamheid een passende financieringsbasis beschikbaar te zijn die toereikend is om alle stadia waarin het projectplan voorziet, tot een goed einde te brengen, met inbegrip van het behoud, de documentatie en de conservering van het geborgen archeologisch materiaal en het opmaken en verspreiden van de verslagen.

Regel 18. Het projectplan bepaalt dat het project tot aan de voltooiing ervan naar behoren zal worden gefinancierd, bijvoorbeeld door het verkrijgen van een borgstelling.

Regel 19. Het projectplan omvat een noodplan voor het behoud van het cultureel erfgoed onder water en van de overeenkomstige documentatie ingeval de verwachte financiering wordt onderbroken.

VI. Duur van het project - Tijdschema Regel 20. Vóór elke werkzaamheid wordt een passend tijdschema opgesteld met het oog op de voltooiing van alle stadia van het project, met inbegrip van het behoud, de documentatie en de conservering van de geborgen bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water en van de opstelling en de verspreiding van de verslagen.

Regel 21. Het projectplan omvat een noodplan dat het behoud van het cultureel erfgoed onder water waarborgt en voorziet in de overeenkomstige documentatie ingeval het project wordt onderbroken of ingekort.

VII. Deskundigheid en kwalificaties Regel 22. Werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water mogen enkel gebeuren onder de leiding en het toezicht van een gekwalificeerd specialist onderwaterarcheologie met de voor het project geschikte wetenschappelijke kennis, die regelmatig aanwezig is.

Regel 23. Alle leden van het team dat verantwoordelijk is voor het project hebben de kwalificaties en de kennis die nodig zijn voor hun opdracht.

VIII. Bescherming en beheer van de site Regel 24. Het behoudsprogramma voorziet in de behandeling van de archeologische overblijfselen, tijdens de werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water, tijdens het transport ervan en op lange termijn. Het behoud gebeurt volgens de geldende beroepsvoorschriften.

Regel 25. Het programma voor het beheer van de site voorziet in de bescherming en het beheer in situ van het cultureel erfgoed onder water tijdens de uitvoering van de werkzaamheden en op het tijdstip dat deze worden beëindigd. Het programma omvat de voorlichting aan het publiek, de inzet van de geschikte middelen voor de stabilisering van de site, het toezicht en de bescherming tegen verstoring.

IX. Documentatie Regel 26. Het documentatieprogramma omvat de gedetailleerde documentatie van de werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water, met inbegrip van een activiteitenverslag dat beantwoordt aan de geldende beroepsvoorschriften inzake archeologische documentatie.

Regel 27. De documentatie omvat ten minste een gedetailleerde inventaris van de site, met vermelding van de herkomst van de bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water die tijdens de werkzaamheden aan het cultureel erfgoed onder water werden verplaatst of geborgen, aantekeningen, plattegronden, tekeningen, doorsneden, foto's en alle documenten op andere informatiedragers.

X. Veiligheid Regel 28. Er wordt een passend veiligheidsplan opgemaakt om de veiligheid en de gezondheid van de leden van het team dat verantwoordelijk is voor het project en van derden te waarborgen. Dit plan is conform de geldende wettelijke - en beroepsvoorschriften.

XI. Milieu Regel 29. Er wordt een passend milieubeleidsplan uitgewerkt om te voorkomen dat de zeebodem en het leven in zee onnodig worden verstoord.

XII. Verslagen Regel 30. Voorlopige verslagen en een eindverslag worden conform het tijdschema zoals vastgelegd in het projectplan opgemaakt en gedeponeerd in de desbetreffende rijksarchieven.

Regel 31. Elk verslag omvat : (a) een beschrijving van de doelstellingen;(b) een beschrijving van de gehanteerde methodes en technieken;(c) een beschrijving van de bereikte resultaten;(d) de grafische en fotografische basisdocumentatie die betrekking heeft op alle stadia van de werkzaamheid;(e) aanbevelingen in verband met het behoud en de conservering van de geborgen bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water en van de bestanddelen die op de site zijn gebleven;en (f) aanbevelingen met betrekking tot toekomstige werkzaamheden. XIII. Bewaring van de archieven van het project Regel 32. De voorwaarden voor de bewaring van de archieven van het project worden vóór het begin van elke werkzaamheid bepaald en staan vermeld in het projectplan.

Regel 33. De archieven van het project, met de geborgen bestanddelen van het cultureel erfgoed onder water en een kopie van alle relevante documentatie, worden zo intact en volledig mogelijk bewaard in de vorm van een collectie, zodat ze toegankelijk zijn voor specialisten en voor het publiek en zodat ze behouden blijven. Dit gebeurt zo snel mogelijk, ten laatste tien jaar na de voltooiing van het project, in de mate waarin zulks verenigbaar is met het behoud van het cultureel erfgoed onder water.

Regel 34. De archieven van het project worden volgens de internationale beroepsvoorschriften en onder voorbehoud van de goedkeuring door de bevoegde instanties beheerd.

XIV. Verspreiding Regel 35. Het project wordt in de mate van het mogelijke gebruikt voor educatieve doeleinden en de resultaten van het project worden opgesteld ten behoeve van het grote publiek.

Regel 36. Voor ieder project wordt een definitief syntheserapport : (a) zo snel mogelijk openbaar gemaakt, rekening houdend met de complexiteit van het project en met de vertrouwelijke of gevoelige aard van de informatie;en (b) gedeponeerd in de desbetreffende rijksarchieven. Gedaan te Parijs op 6 november 2001, in twee authentieke exemplaren, voorzien van de handtekening van de voorzitter van de eenendertigste zitting van de Algemene Conferentie en van de directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, die zullen worden neergelegd in de archieven van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en waarvan een eensluidend afschrift zal worden toegezonden aan alle in artikel 26 vermelde staten en gebieden, alsmede aan de Organisatie van de Verenigde Naties.

KONINKRIJK BELGIE VERDRAG TER BESCHERMING VAN HET CULTUREEL ERFGOED ONDER WATER, AANGENOMEN TE PARIJS OP 2 NOVEMBER 2001 VERKLARING « Verwijzend naar artikel 28 van het Verdrag, verklaart het Koninkrijk België dat de Regels van het Verdrag van toepassing zijn op zijn binnenwateren die geen maritiem karakter hebben. »

Lijst van de landen voor enn vergdragen

Staten/ Organisaties

Datum authentificatie

Type instemming

Datum instemming

Datum interne inwerkingtreding

ALBANIE

Bekrachtiging

19/03/2009

19/06/2009

ANTIGUA ET BARBUDA

Bekrachtiging

25/04/2013

25/07/2013

ARGENTINIE

Bekrachtiging

19/07/2010

19/10/2010

BARBADOS

Aanvaarding

02/10/2008

02/01/2009

BENIN

Bekrachtiging

04/08/2011

04/11/2011

BOSNIE EN HERZEGOVINA

Bekrachtiging

22/04/2009

22/07/2009

BULGARIJE

Bekrachtiging

06/10/2003

02/01/2009

BELGIE

Bekrachtiging

05/08/2013

05/11/2013

CAMBODJA

Bekrachtiging

24/11/2007

02/01/2009

CONGO (DEMOCRATISCHE REP.)

Bekrachtiging

28/09/2010

28/12/2010

CUBA

Bekrachtiging

26/05/2008

02/01/2009

ECUADOR

Bekrachtiging

01/12/2006

02/01/2009

FRANKRIJK

Bekrachtiging

07/02/2013

07/05/2013

GABON

Aanvaarding

01/02/2010

01/05/2010

GRENADE

Bekrachtiging

15/01/2009

15/04/2009

HAITI

Bekrachtiging

09/11/2009

09/02/2010

HONDURAS

Bekrachtiging

23/07/2010

23/10/2010

IRAN

Bekrachtiging

16/06/2009

16/09/2009

ITALIE

Bekrachtiging

08/01/2010

08/04/2010

JAMAICA

Bekrachtiging

09/08/2011

09/11/2011

JORDANIE

Bekrachtiging

02/12/2009

02/03/2010

KROATIE

Bekrachtiging

01/12/2004

02/01/2009

LIBANON

Aanvaarding

08/01/2007

02/01/2009

LIBIE

Bekrachtiging

23/06/2005

02/01/2009

LITOUWEN

Bekrachtiging

12/06/2006

02/01/2009

MAROKKO

Bekrachtiging

20/06/2011

20/09/2011

MEXICO

Bekrachtiging

05/07/2006

02/01/2009

MONTENEGRO

Bekrachtiging

18/07/2008

02/01/2009

NAMIBIE

Bekrachtiging

09/03/2011

09/06/2011

NIGERIA

Bekrachtiging

21/10/2005

02/01/2009

OEKRAINE

Bekrachtiging

27/12/2006

02/01/2009

PALESTINA

Bekrachtiging

08/12/2011

08/03/2012

PANAMA

Bekrachtiging

20/05/2003

02/01/2009

PARAGUAY

Bekrachtiging

07/09/2006

02/01/2009

PORTUGAL

Bekrachtiging

21/09/2006

02/01/2009

ROEMENIE

Aanvaarding

31/07/2007

02/01/2009

SAINT KITTS EN NEVIS

Bekrachtiging

03/12/2009

03/03/2010

SAINT VINCENT EN GRENADE

Bekrachtiging

08/11/2010

08/02/2011

SLOVAKIJE

Bekrachtiging

11/03/2009

11/06/2009

SLOVENIE

Bekrachtiging

18/09/2008

02/01/2009

SPANJE

Bekrachtiging

06/06/2005

02/01/2009

ST. LUCIA

Bekrachtiging

01/02/2007

02/01/2009

TOGO

Bekrachtiging

07/06/2013

07/09/2013

TRINIDAD EN TOBAGO

Bekrachtiging

27/07/2010

27/10/2010

TUNESIE

Bekrachtiging

15/01/2009

15/04/2009

^