Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 juni 1997
gepubliceerd op 26 september 1998

Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Oostenrijk inzake de wederzijdse rechtshulp en juridische samenwerking, toegevoegd aan het Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering, gedaan te Wenen op 23 oktober 1989

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1998015104
pub.
26/09/1998
prom.
06/06/1997
ELI
eli/wet/1997/06/06/1998015104/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JUNI 1997. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Oostenrijk inzake de wederzijdse rechtshulp en juridische samenwerking, toegevoegd aan het Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering, gedaan te Wenen op 23 oktober 1989 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Oostenrijk inzake wederzijdse rechtshulp en juridische samenwerking, toegevoegd aan het Internationaal Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering, gedaan te Wenen op 23 oktober 1989, zal volkomen uitwerking hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 juni 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Zitting 1996-1997. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 25 juli 1996 : nr. 1-398/1. - Verslag : nr. 1-398/2. - Tekst aangenomen in Commissie : nr. 1-398/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 21 november 1996.

Kamer.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat : nr. 788/1.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 8 januari 1997. - Stemming.Vergadering van 9 januari 1997.

Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Oostenrijk inzake wederzijdse rechtshulp en juridische samenwerking, toegevoegd aan het Internationaal Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering Zijne Majesteit de Koning der Belgen en de Bondspresident van de Republiek Oostenrijk, Ernaar strevende de vriendschappelijke betrekkingen en de juridische samenwerking tussen beide Staten te bevorderen, Verlangende in het bijzonder aangelegenheden inzake rechtshulp in burgerlijke zaken en in handelszaken te regelen en de toepassing van het Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering te vergemakkelijken, Hebben besloten deze Overeenkomst te sluiten en hebben te dien einde aangeduid als Gevolmachtigden, Zijne Majesteit de Koning der Belgen : de Bondspresident van de Republiek Oostenrijk : Die, na hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben uitgewisseld, zijn overeengekomen als volgt : Artikel 1 (1) In burgerlijke zaken en in handelszaken hebben de onderdanen van een der overeenkomstsluitende Staten op het grondgebied van de andere Staat, vrije en gemakkelijke toegang tot de rechtbanken voor de vervolging en de verdediging van hun rechten en belangen.(2) Ter zake van hun persoon en van hun goederen genieten deze onderdanen op het grondgebied van de andere Staat dezelfde juridische bescherming als de onderdanen van die Staat. Artikel 2 Geen zekerheidstelling of depot, onder welke benaming ook, kan op grond van hetzij hun hoedanigheid van vreemdeling, hetzij het gebrek aan woonplaats of verblijfplaats in het land, door de rechtbanken van een der Overeenkomstsluitende Staten worden opgelegd aan de onderdanen van de andere Staat.

Artikel 3 De bepalingen van deze Overeenkomst inzake de natuurlijke personen en het bepaalde in de artikelen 17, 18 en 19 van het Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering zijn eveneens van toepassing op rechtspersonen alsmede op groepen die geen rechtspersoonlijkheid genieten, maar bevoegd zijn om in rechte op te treden, op voorwaarde dat de statutaire of de werkelijke zetel van die rechtspersonen of groepen gevestigd is op het grondgebied van een van de Overeenkomstsluitende Staten.

Artikel 4 (1) De gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en in handelszaken, welke zijn opgemaakt door een bevoegde overheid van een Overeenkomstsluitende Staat en moeten worden betekend aan een persoon die in de andere Staat verblijft, worden door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Staat in één of twee exemplaren overgezonden aan het Ministerie van Justitie van de aangezochte Staat.(2) Het Ministerie van Justitie van de aangezochte Staat zendt de stukken over aan de overheid van zijn land die tot berekening bevoegd of gemachtigd is. Artikel 5 (1) Indien een stuk wordt betekend door gewone afgifte of door overhandiging aan de persoon, is geen vertaling vereist.Indien de geadresseerde het stuk, wegens het ontbreken van een vertaling, weigert in ontvangst te nemen, laten de overheden van de aangezochte Staat op hun kosten een vertaling maken. (2) De bevoegde overheid van de verzoekende Staat kan de bevoegde overheid van de aangezochte Staat vragen dat de betekening van het stuk geschiedt in een bijzondere vorm die verenigbaar is met de wet van de aangezochte Staat. Artikel 6 (1) Voor elke betekening wordt een bewijs opgemaakt dat de verzoekende overheid wordt toegezonden door bemiddeling van de Ministeries van Justitie van de twee Overeenkomstsluitende Staten. Indien het stuk in tweevoud wordt overgezonden, moet het bewijs zich bevinden op of gevoegd zijn bij het dubbel van het te betekenen stuk. (2) Ter zake van alle bijkomende mededelingen omtrent de betekening van de stukken, geschieden de contacten tussen de bevoegde overheid van de verzoekende Staat en de bevoegde overheid van de aangezochte Staat rechtstreeks en in hun eigen landstalen. Artikel 7 (1) Voor de toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 van deze Overeenkomst worden als bevoegde overheden beschouwd : in het Koninkrijk België : de rechterlijke overheden en de gerechtsdeurwaarders; in de Republiek Oostenrijk : de rechterlijke overheden. (2) Door middel van een gewone verklaring die de andere Staat wordt betekend, kan elke Overeenkomstsluitende Staat voornoemde bevoegdheden uitbreiden tot andere overheden of openbare ambtenaren die optreden in burgerlijke zaken en in handelszaken. Artikel 8 (1) De rogatoire commissies in burgerlijke zaken en in handelszaken mogen worden gesteld in de taal van de verzoekende overheid en moeten niet vergezeld gaan van een vertaling.Zij worden overgemaakt door bemiddeling van de Ministeries van Justitie van de twee Overeenkomstsluitende staten. (2) De rogatoire commissies worden verleend door de Hoven en Rechtbanken.Elke Overeenkomstsluitende Staat kan door middel van een gewone verklaring die de andere Staat wordt betekend, evenwel aangeven dat de uitdrukking "Hoven en Rechtbanken", ter zake van de toepassing van de artikelen 8 tot 13, ook uitgebreid is tot de rogatoire commissies die verleend zijn door andere overheden of openbare ambtenaren die optreden in burgerlijke zaken en in handelszaken.

Artikel 9 (1) De akten van tenuitvoerlegging die voortvloeien uit de rogatoire commissies worden de verzoekende overheid overgezonden door bemiddeling van de Ministeries van Justitie van de twee Overeenkomstsluitende Staten.(2) Ter zake van alle bijkomende mededelingen omtrent de rogatoire commissie en de uitvoering ervan, in het bijzonder de manier waarop de verzoekende overheid in kennis wordt gesteld van de plaats, de dag en het uur voor de uitvoering van de rogatoire commissie, kunnen de contacten tussen de verzoekende overheid en de aangezochte overheid rechtstreeks en in hun eigen landstalen geschieden. Artikel 10 (1) Onverminderd de voorafgaande bepalingen, kunnen de Hoven en Rechtbanken van de twee Overeenkomstsluitende Staten elkaar rechtstreeks rogatoire commissies overzenden, op voorwaarde dat deze vergezeld gaan van een vertaling in een van de talen van de aangezochte Staat, voor echt verklaard door een officieel vertaler van een van beide Staten.(2) In dat geval worden de akten van tenuitvoerlegging rechtstreeks aan de verzoekende overheid gezonden. Artikel 11 De betekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken en de uitvoering van rogatoire commissies geven geen aanleiding tot de terugbetaling van kosten door de verzoekende Staat aan de aangezochte Staat, met uitzondering van de honoraria voor deskundigen. De aangezochte overheid brengt de verzoekende overheid evenwel op de hoogte van de aard en het bedrag van de door haar gemaakte kosten.

Artikel 12 De uitvoering van een op grond van deze Overeenkomst geformuleerd verzoek op rechtshulp kan niet worden geweigerd om reden dat volgens de wet van de aangezochte Staat de betrokken zaak uitsluitend tot de bevoegdheid van de eigen rechtbanken behoort of niet is voorzien in rechtsmiddelen welke beantwoorden aan het voorwerp van de vordering die voor de verzoekende overheid is gebracht.

Artikel 13 In hun onderlinge betrekkingen verzetten de twee Overeenkomstsluitende staten zich niet tegen de in de artikelen 6 en 15 van het Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954 bepaalde wijzen van betekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken en van uitvoering van rogatoire commissies.

Artikel 14 De aanvragen tot uitvoerbaarverklaring van veroordelingen tot de kosten van het geding, voorzien bij artikel 18 van het Verdrag van 's Gravenhage van 1 maart 1954, kunnen door de belanghebbende partij rechtstreeks aan de bevoegde rechterlijke overheid worden gericht.

Artikel 15 (1) Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 19 van het Verdrag van, 's Gravenhage van 1 maart 1954, moeten alleen de stukken worden overgelegd waaruit blijkt dat de beslissing uitvoerbaar is en er geen gewone rechtsmiddelen meer kunnen worden tegen aangewend.De bevoegdheid van de overheden die deze stukken afgeven moet niet worden bevestigd door een andere overheid. (2) De stukken die moeten worden overgelegd zijn vrijgesteld van legalisatie, apostille of soortgelijke formaliteit, zij gaan vergezeld van een vertaling in een van de talen van de aangezochte Staat, voor echt verklaard door een officieel vertaler van een van beide Overeenkomstsluitende Staten. Artikel 16 (1) De authenticiteit van openbare akten die in een van de twee Overeenkomstsluitende Staten zijn opgemaakt door de rechterlijke of bestuurlijke overheden, dan wel door een openbaar notaris en met het officieel zegel zijn bekleed, wordt in de andere Staat erkend zonder dat enige legalisatie, apostille of soortgelijke formaliteit kan worden geëist.(2) De onderhandse akten die in een Overeenkomstsluitende Staat zijn opgemaakt en van welke de authenticiteit werd vastgelegd door de rechterlijke of bestuurlijke overheden, dan wel door een openbaar notaris, kunnen in de andere Staat worden overgelegd zonder dat enige legalisatie, apostille of soortgelijke formaliteit kan worden geëist.(3) In geval van ernstige twijfel omtrent de authenticiteit van een van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde stukken, kan de verificatie ervan geschieden door bemiddeling van de Ministeries van Justitie. Artikel 17 De Ministeries van Justitie van beide Overeenkomstsluitende Staten delen elkaar wederzijds en door rechtstreekse briefwisseling inlichtingen over het recht in hun respectieve Staten mee.

Artikel 18 Deze Overeenkomst vervangt de Verklaring betreffende wederzijdse gerechtelijke hulpverlening in burgerlijke zaken en in handelszaken die op 1 december 1930 tussen België en Oostenrijk werd uitgewisseld.

Artikel 19 (1) Deze Overeenkomst wordt bekrachtigd.De uitwisseling van de akten van bekrachtiging zal zo spoedig mogelijk plaats hebben te Brussel. (2) Deze Overeenkomst treedt in werking de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging. Artikel 20 Elke Overeenkomstsluitende Staat kan deze Overeenkomst opzeggen door middel van een aan de andere Staat gerichte schriftelijke betekening.

De opzegging heeft uitwerking een jaar na de datum van de ontvangst van die betekening.

Artikel 21 Alle geschillen die tussen de Overeenkomstsluitende Staten zouden kunnen ontstaan inzake de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst worden geregeld langs diplomatieke weg.

Ten blijke waarvan, de gevolmachtigden van de twee Staten deze Overeenkomst hebben ondertekend en er hun zegel hebben op aangebracht.

Gedaan te Wenen, op 23 oktober 1989, in twee exemplaren, ieder in de Nederlandse, de Franse en de Duitse taal, de drie teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België, Voor de Republiek Oostenrijk, De uitwisseling van de bekrachtigingsinstrumenten vond plaats in Brussel op 22 juni 1998. Overeenkomstig artikel 19 treedt deze overeenkomst op 1 augustus 1998 in werking.

^