Etaamb.openjustice.be
Wet van 09 december 2004
gepubliceerd op 24 december 2004

Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2004009876
pub.
24/12/2004
prom.
09/12/2004
ELI
eli/wet/2004/12/09/2004009876/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 DECEMBER 2004. - Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder : - Europol : de dienst die opgericht is bij de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst); - Eurojust : de eenheid voor justitiële samenwerking die opgericht is bij het besluit van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken; - OLAF : het bureau dat opgericht is bij het besluit van de Europese Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). HOOFDSTUK II. - Algemene beginselen van internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken

Art. 3.De Belgische gerechtelijke overheden verlenen de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp in strafzaken, met inachtneming van deze wet en van de internationale rechtsregels die van toepassing zijn.

Art. 4.§ 1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die niet passen in het kader van een internationaal rechtsinstrument met betrekking tot wederzijdse rechtshulp tussen België en de verzoekende Staat worden enkel op voorwaarde dat een wederzijdse verbintenis van goede samenwerking is aangegaan, ten uitvoer gelegd. § 2. De tenuitvoerlegging van een in § 1 bedoeld verzoek wordt geweigerd ingeval : 1° de tenuitvoerlegging de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde, dan wel andere wezenlijke belangen van België kan aantasten;2° het verzoek betrekking heeft op feiten die in België politieke misdrijven of daarmee samenhangende misdrijven vormen;3° de procedure waarin dit verzoek past, gemotiveerd is door redenen die verband houden met het vermeende ras, het geslacht, de kleur, de etnische of maatschappelijke afkomst, de genetische kenmerken, de taal, het geloof of de overtuiging, de politieke of enige andere mening, het behoren tot een nationale minderheid, het vermogen, de geboorte, een handicap, de leeftijd of seksuele geaardheid;4° het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat in de verzoekende Staat met de doodstraf kan worden bestraft, tenzij redelijk kan aangenomen worden dat de tenuitvoerlegging het risico op een veroordeling tot de doodstraf kan verminderen of tenzij dit verzoek het gevolg is van een vraag, uitgaande van de verdachte of de beklaagde zelf.

Art. 5.In afwijking van artikel 873, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, is de voorafgaande toestemming van de Minister van Justitie niet vereist voor de tenuitvoerlegging in België van verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken toegezonden door een bevoegde overheid van een lid-Staat van de Europese Unie.

Indien evenwel de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp vanwege een in het eerste lid bedoelde buitenlandse overheid kan worden geweigerd om een van de in artikel 4, § 2, eerste lid, 1° of 2°, bedoelde redenen, zendt de rechterlijke overheid die het verzoek heeft ontvangen dit toe aan de Minister van Justitie.

Indien het desbetreffende verzoek door een procureur des Konings of een onderzoeksrechter werd ontvangen, wordt het aan de Minister van Justitie toegezonden door tussenkomst van de procureur-generaal.

De Minister van Justitie brengt in voorkomend geval de verzoekende overheid ervan op de hoogte dat aan het verzoek geheel of gedeeltelijk geen gevolg kan worden gegeven. Deze informatie wordt aan de betrokken rechterlijke overheid medegedeeld en verhindert de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp of de terugzending van de uitvoeringsstukken.

Art. 6.§ 1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken vanwege de bevoegde buitenlandse overheden worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig het Belgische recht en, in voorkomend geval, overeenkomstig de geldende internationale rechtsinstrumenten die de verzoekende Staat en België binden. § 2. Indien evenwel het verzoek om wederzijdse rechtshulp dit bepaalt en een internationaal instrument dat België en de verzoekende Staat bindt in een dergelijke verplichting voorziet, wordt dit verzoek ten uitvoer gelegd volgens de door de buitenlandse overheden uitdrukkelijk vermelde procedureregels, op voorwaarde dat die regels de fundamentele rechten niet beperken en geen afbreuk doen aan enig ander grondbeginsel van het Belgische recht. § 3. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken kan eveneens, binnen de in § 2 bepaalde grenzen, volgens de uitdrukkelijk door de buitenlandse overheden vermelde procedureregels ten uitvoer worden gelegd bij afwezigheid van een internationaal instrument dat België en de verzoekende Staat bindt en dat in een dergelijke verplichting voorziet. § 4. Ingeval een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken om juridische redenen niet ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de hiermee belaste Belgische overheid onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid bij een met redenen omklede beslissing hiervan in kennis en vermeldt ze in voorkomend geval de voorwaarden waaronder deze uitvoering toch zou kunnen plaatsvinden.

Ingeval een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken niet ten uitvoer kan worden gelegd binnen de erin gestelde termijnen, stelt de hiermee belaste Belgische overheid onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid hiervan in kennis, onder duidelijke omschrijving van de redenen voor de vertraging en van de termijn waarbinnen de tenuitvoerlegging kan plaatsvinden.

Art. 7.§ 1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die door de Belgische rechterlijke overheden gericht worden aan de bevoegde buitenlandse overheden, worden langs diplomatieke weg toegezonden door tussenkomst van de Federale Overheidsdienst Justitie.

De uitvoeringsstukken worden op dezelfde manier teruggezonden.

Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die door de bevoegde buitenlandse overheden aan de Belgische rechterlijke overheden gericht worden, worden langs diplomatieke weg toegezonden. De uitvoeringsstukken met betrekking tot de tenuitvoerlegging worden op dezelfde manier teruggezonden. § 2. Ingeval evenwel een internationaal instrument dat de verzoekende Staat en België bindt daarin voorziet, worden de verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken toegezonden en de uitvoeringsstukken teruggezonden, hetzij rechtstreeks tussen de Belgische rechterlijke overheden en de buitenlandse overheden, bevoegd voor de aflevering en de tenuitvoerlegging ervan, hetzij tussen de betrokken departementen van Justitie. § 3. Een kopie van elk door een Belgische rechterlijke overheid toegezonden of ontvangen verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt bezorgd aan de Federale Overheidsdienst Justitie. § 4. Ingeval het door een Belgische rechterlijke overheid toegezonden of ontvangen verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken een zaak betreft die de openbare orde ernstig kan verstoren of wezenlijke belangen van België kan schaden, wordt onverwijld door de federale procureur of, in geval een onderzoeksrechter of een procureur des Konings met het verzoek belast is, door tussenkomst van de procureur-generaal een informatieverslag toegezonden aan de Minister van Justitie.

Deze informatieplicht geldt onverminderd hetgeen in artikel 5 is bepaald. HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke onderzoeksteams

Art. 8.§ 1. De in dit artikel bedoelde gemeenschappelijke onderzoeksteams worden ingesteld om strafrechtelijke onderzoeken te verrichten volgens de bepalingen van de internationale rechtsinstrumenten die van toepassing zijn.

Zij kunnen enkel bestaan uit leden die afkomstig zijn uit Staten die partij zijn bij een internationaal rechtsinstrument waardoor België gebonden is en dat voorziet in de oprichting van dergelijke teams. De gemeenschappelijke onderzoeksteams kunnen alleen optreden op Belgisch grondgebied of op het grondgebied van een van de voormelde Staten. § 2. De federale procureur kan, op eigen initiatief of op verzoek van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter, een verzoek richten aan de bevoegde buitenlandse overheden teneinde een gemeenschappelijk onderzoeksteam op te richten of instemmen met een dergelijk verzoek vanwege Eurojust of vanwege een bevoegde buitenlandse overheid.

Ingeval een onderzoeksrechter of een procureur des Konings betrokken is bij het verzoek, neemt de federale procureur zijn beslissing in overeenstemming met hen.

De weigering van de federale procureur om in te gaan op een verzoek van een onderzoeksrechter kan alleen berusten op redenen van operationele capaciteit van de politiediensten en met inachtneming van de prioriteiten die werden vastgesteld door de richtlijnen voor het strafrechtelijk beleid.

Wanneer het verzoek tot oprichting van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, uitgaande van een buitenlandse overheid, van aard is om de openbare orde ernstig te verstoren of de wezenlijke belangen van België te schaden, kan de federale procureur hiermee enkel instemmen na het voorafgaand akkoord van de Minister van Justitie. § 3. Verzoeken om een gemeenschappelijk onderzoeksteam in te stellen bevatten de volgende gegevens : 1° de overheid waarvan het verzoek uitgaat;2° het doel en de reden van het verzoek;3° in voorkomend geval, de identiteit en de nationaliteit van de betrokken persoon of personen;4° de voorstellen inzake de samenstelling van het team;5° een bondige uiteenzetting van de feiten;6° in voorkomend geval, de tenlastelegging. § 4. Voor de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam als bedoeld in de §§ 1 tot 3 is een schriftelijke overeenkomst met de andere betrokken Staten vereist. Voor België wordt deze overeenkomst, naar gelang van het geval, ondertekend door de onderzoeksrechter, de procureur des Konings of de federale procureur. Vóór de overeenkomst door de onderzoeksrechter of de procureur des Konings ondertekend wordt, wordt overleg gepleegd over de nadere regels voor de oprichting van het gemeenschappelijk onderzoeksteam.

Deze overeenkomst vermeldt het doel van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, de samenstelling ervan, de duur waarvoor het is opgericht, de plaats waar het optreedt, de aan te wenden middelen alsook de naam van elk van de personen die het gezag uitoefenen over dit team, naar gelang van de Staat op wiens grondgebied het team optreedt. § 5. Ingeval een gemeenschappelijk onderzoeksteam bestaat uit Belgische ambtenaren en ambtenaren van ten minste één andere lid-Staat van de Europese Unie, meldt de federale procureur de oprichting van dit team aan Eurojust en aan Europol.

Art. 9.§ 1. Ingeval het gemeenschappelijk onderzoeksteam op het Belgische grondgebied optreedt, handelen de leden ervan overeenkomstig het Belgische recht en onder het gezag van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter, naar gelang van het geval. § 2. De bij dit team gedetacheerde buitenlandse leden kunnen, binnen de in dit artikel bepaalde beperkingen, zelf handelingen verrichten die behoren tot de gerechtelijke politie.

Onverminderd het bepaalde in § 1 worden de bij dit team gedetacheerde buitenlandse leden bij het vervullen van hun opdrachten steeds vergezeld van een Belgisch ambtenaar met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, en handelen zij onder zijn leiding.

De in § 1 bedoelde magistraat kan beslissen dat de bij het team gedetacheerde buitenlandse leden niet aanwezig mogen zijn bij bepaalde daden van opsporing of van gerechtelijk onderzoek. § 3. In de in artikel 8, § 4, bedoelde overeenkomst kan worden overeengekomen dat vertegenwoordigers van derde landen, van Eurojust, van Europol of van OLAF als deskundigen deel uitmaken van deze onderzoeksteams.

Zij mogen aanwezig zijn bij handelingen van opsporing of van gerechtelijk onderzoek, mits instemming van de in § 1 bedoelde magistraat. Zij mogen zelf geen daden van die aard verrichten.

Art. 10.§ 1. Ingeval het gemeenschappelijk onderzoeksteam optreedt in het buitenland, kunnen de erbij gedetacheerde Belgische leden hun bevoegde overheden verzoeken onderzoeksmaatregelen op het Belgische grondgebied te nemen.

De Belgische bevoegde overheden behandelen dit verzoek als een verzoek in het kader van een nationaal onderzoek. § 2. De Belgische gedetacheerde leden kunnen, ten behoeve van de strafrechtelijke onderzoeken die het team verricht en met inachtneming van het Belgisch recht, het team gegevens bezorgen waartoe zij toegang zouden hebben in het kader van een nationaal onderzoek. § 3. Gegevens die een Belgisch gedetacheerd lid, in het kader van zijn deelname aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam, in het buitenland verkrijgt overeenkomstig het recht van de Staat waarin het team optreedt, kunnen voor de volgende doeleinden worden gebruikt : 1° het doel waarvoor het team is opgericht;2° mits voorafgaande toestemming van de Staat waarvan de gegevens afkomstig zijn, voor de opsporing, het onderzoek en de vervolging van andere strafbare feiten;3° ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid, zulks onverminderd het bepaalde onder 2°, indien vervolgens een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld;4° andere doeleinden, voorzover dat overeengekomen is tussen de Staten die het team hebben ingesteld. HOOFDSTUK IV. - Statuut van de buitenlandse ambtenaren op het Belgische grondgebied

Art. 11.De buitenlandse ambtenaren die optreden op het Belgische grondgebied kunnen, voorzover hun aanwezigheid toegestaan is op grond van internationale rechtsregels of krachtens deze wet, hun reglementaire dienstwapens dragen onder dezelfde voorwaarden als een Belgisch politieambtenaar.

Het gebruik van de reglementaire dienstwapens is slechts geoorloofd om de wettige verdediging van zichzelf of van een ander te verzekeren, overeenkomstig het Belgische recht.

Art. 12.Tijdens hun optreden op het Belgische grondgebied zijn de buitenlandse ambtenaren onderworpen aan het Belgische stelsel van burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Ingeval buitenlandse ambtenaren burgerlijk aansprakelijk worden gesteld voor schade die op het Belgische grondgebied is toegebracht, betaalt de Belgische Staat de kosten voor de schadeloosstelling onder dezelfde voorwaarden als wanneer deze schade door een Belgisch politieambtenaar zou zijn toegebracht. HOOFDSTUK V Gebruik van in het buitenland verzameld bewijsmateriaal

Art. 13.In het kader van een in België gevoerde strafrechtspleging mag geen gebruik worden gemaakt van bewijsmateriaal : 1° dat in het buitenland op onregelmatige wijze is verzameld indien de onregelmatigheid : - volgens het recht van de Staat waarin het bewijsmateriaal is verzameld volgt uit de overtreding van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste; - de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal aantast; 2° waarvan de aanwending een schending inhoudt van het recht op een eerlijk proces. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen

Art. 14.In artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 4 wordt aangevuld als volgt : « of om het in artikel 467, eerste lid, van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit te begaan ».2° Het artikel wordt aangevuld met volgende paragrafen : « § 6.Een bevoegde buitenlandse overheid mag, in het raam van een strafrechtelijk onderzoek, tijdelijk privé-telecommunicatie afluisteren, er kennis van nemen en opnemen tijdens de overbrenging ervan, ingeval de persoon op wie deze maatregel betrekking heeft, zich op het Belgische grondgebied bevindt en indien voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° deze maatregel vereist geen technische tussenkomst van een instantie die in België is gevestigd;2° de betrokken buitenlandse overheid heeft kennis gegeven van deze maatregel aan een Belgische rechterlijke overheid;3° in deze mogelijkheid is voorzien in een internationaal rechtsinstrument tussen België en de verzoekende Staat;4° de in § 7 bedoelde beslissing van de onderzoeksrechter is nog niet meegedeeld aan de betrokken buitenlandse overheid. De gegevens die op grond van deze paragraaf zijn verzameld, kunnen alleen worden gebruikt op voorwaarde dat de bevoegde Belgische rechterlijke overheid instemt met de maatregel. § 7. Zodra de procureur des Konings de in paragraaf 6, eerste lid, 2°, bedoelde kennisgeving ontvangt, maakt hij ze onverwijld aanhangig bij de onderzoeksrechter.

De onderzoeksrechter bij wie een kennisgeving als bedoeld in § 6, eerste lid, 2°, aanhangig is gemaakt, stemt in met de betrokken maatregel indien deze toelaatbaar is overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

Hij stelt de betrokken buitenlandse overheid in kennis van zijn beslissing binnen zesennegentig uur vanaf de ontvangst ervan door de Belgische gerechtelijke overheid.

Ingeval een bijkomende termijn noodzakelijk is, kan de onderzoeksrechter zijn beslissing en de kennisgeving ervan aan de bevoegde buitenlandse overheid maximum acht dagen uitstellen. Hij verwittigt hiervan onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid met opgave van de redenen.

Ingeval de onderzoeksrechter de in § 6 bedoelde maatregel niet toestaat, deelt hij de buitenlandse overheid eveneens mee dat de verkregen gegevens moeten worden vernietigd zonder te kunnen worden gebruikt ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 9 december 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-1278 - 2003/2004: Nr.1 : Wetsontwerp.

Nr. 2 en 3: Amendementen.

Nr. 4: Verslag.

Nr. 5: Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 6: Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat Integraal verslag : 25 november 2004.

Stukken van de Senaat : 3-933 - 2003/2004 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat Handelingen van de Senaat : december 2004.

^