Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 augustus 2001
gepubliceerd op 25 september 2001

Wet betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren

bron
ministerie van economische zaken
numac
2001011336
pub.
25/09/2001
prom.
10/08/2001
ELI
eli/wet/2001/08/10/2001011336/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2001. - Wet betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen, en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° de Bank : de Nationale Bank van België;2° de Centrale : de Centrale voor Kredieten aan Particulieren bedoeld in artikel 3 van deze wet;3° de consumentenkredietovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 1, 4°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;4° de hypothecaire kredietovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet of het contract van hypothecaire lening of kredietopening bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondememingen van hypothecaire leningen; 5° de kredietgever : de personen erkend met toepassing van artikel 74, eerste lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, de personen geregistreerd met toepassing van artikel 75bis, van dezelfde wet, de ondernemingen onderworpen aan Titel II van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en de ondememingen onderworpen aan Titel II van het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen of de inrichtingen bedoeld in artikel 65 van hetzelfde besluit; 6° de kredietnemer : de consument bedoeld in artikel 1, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, of de kredietnemer bedoeld in de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, of de natuurlijke persoon die schuldenaar is in de zin van het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen en die uitsluitend handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten. HOOFDSTUK II. - De Centrale voor Kredieten aan Particulieren

Art. 3.§ 1. De Bank is belast met de registratie, in de Centrale, van : 1° de consumentenkredietovereenkomsten;2° de hypothecaire kredietovereenkomsten;3° de wanbetalingen voortvloeiend uit de consumentenkredietovereenkomsten en de hypothecaire kredietovereenkomsten die beantwoorden aan de door de Koning vastgestelde criteria. § 2. De gegevens die in de Centrale worden geregistreerd betreffen : 1° de identiteit van de kredietnemer, de kredietgever en, in voorkomend geval, de cessionaris;2° de referenties van de consumentenkredietovereenkomst of de hypothecaire kredietovereenkomst;3° het type van krediet;4° de kenmerken van de consumentenkredietovereenkomst of de hypothecaire kredietovereenkomst die het mogelijk maken om de debetstand van de overeenkomst en zijn evolutie te bepalen;5° in voorkomend geval, de reden van de wanbetaling medegedeeld door de kredietnemer;6° in voorkomend geval, de toegestane betalingsfaciliteiten. De Koning bepaalt de precieze inhoud, de voorwaarden en de nadere regels voor de bijwerking evenals de bewaartermijnen van deze gegevens. § 3. De Bank stelt de administratieve en technische richtlijnen vast die moeten worden nageleefd door de personen die gehouden zijn gegevens aan de Centrale mede te delen of haar te raadplegen. HOOFDSTUK III. - Mededeling en raadpleging van de gegevens

Art. 4.De kredietgevers en de door de Koning aangewezen personen delen aan de Centrale de gegevens mee betreffende elke kredietovereenkomst en elke wanbetaling, bedoeld in artikel 3, § 1.

De Koning bepaalt de termijnen voor de mededeling van die gegevens aan de Centrale.

Art. 5.Voor de toepassing van deze wet en met het oog op de identificatie van de kredietnemers, gebruiken de kredietgevers het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Bij de aanvraag van een consumentenkredietovereenkomst of van een hypothecaire kredietovereenkomst deelt de kredietnemer het voornoemde identificatienummer mee.

De Bank is gemachtigd om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken in haar relaties met de kredietnemers en de personen bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, en 8, § 1.

Art. 6.§ 1. Elke kredietovereenkomst die moet worden geregistreerd overeenkomstig artikel 3, § 1, 1° of 2°, moet vermelden : 1° de clausule : « Deze overeenkomst maakt het voorwerp uit van registratie in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren overeenkomstig artikel 3, § 1, 1° of 2°, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.»; 2° de doeleinden van de verwerking in de Centrale;3° de naam van de Centrale;4° het bestaan van een recht op toegang, op verbetering en op uitwissing van de gegevens alsook de bewaartermijnen van deze laatste. § 2. Bij de eerste registratie overeenkomstig artikel 3, § 1, 3°, wordt de kredietnemer daarvan onverwijld in kennis gesteld door de Bank.

Deze kennisgeving moet vermelden : 1° de referentie van de betrokken overeenkomst;2° de doeleinden van de verwerking in de Centrale;3° de naam en het adres van de persoon die de gegevens heeft medegedeeld;4° het bestaan van een recht op toegang, op verbetering en op uitwissing van de gegevens alsook de bewaartermijnen van deze laatste.

Art. 7.Volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels heeft elke kredietnemer kosteloos toegang tot de op zijn naam geregistreerde gegevens en kan hij, vrij en kosteloos, de rechtzetting vragen van verkeerde gegevens. In geval van rechtzetting is de Bank ertoe gehouden deze rechtzetting mede te delen aan de personen die inlichtingen van de Centrale hebben verkregen en die de kredietnemer aanduidt.

Art. 8.§ 1. Volgens de regels die de Koning bepaalt, mag de Bank de inlichtingen slechts mededelen aan de personen bedoeld in artikel 69, § 4, eerste lid, 1° tot 5° en 7° tot 9° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en aan de Controledienst voor de Verzekeringen, binnen de uitvoering van zijn opdracht.

De buitenlandse kredietcentrales kunnen eveneens mededeling krijgen van de inlichtingen opgenomen in de Centrale, op voorwaarde dat hun doeleinden, de geregistreerde gegevens en de bescherming die zij waarborgen op het vlak van de persoonlijke levenssfeer, gelijkwaardig zijn met die van de Centrale en dat zij hun gegevens, op basis van wederkerigheid, aan de Centrale verstrekken. § 2. De inlichtingen die door de Bank worden medegedeeld mogen enkel gebruikt worden in het raam van het verstrekken van of het beheer van kredieten of betalingsmiddelen, die van aard zijn het privé-vermogen van een natuurlijk persoon te bezwaren en waarvan de uitvoering op het privé-vermogen kan voortgezet worden.

Deze inlichtingen mogen niet worden gebruikt voor commerciële prospectiedoeleinden. § 3. De personen die inlichtingen van de Centrale hebben verkregen moeten de nodige maatregelen treffen om het vertrouwelijk karakter van die inlichtingen te waarborgen.

Art. 9.Teneinde informatie te verkrijgen over de financiële toestand en de solvabiliteit van de kredietnemer, raadplegen de kredietgevers de Centrale vooraleer zij een consumentenkredietovereenkomst sluiten of een aanbod van hypothecaire kredietovereenkomst overhandigen. De Koning stelt de nadere regels vast betreffende deze raadpleging.

Art. 10.Ter aanvulling van de informatie verkregen bij de raadpleging bedoeld in artikel 9, wordt de Bank gemachtigd om voor rekening van de kredietgevers ondervragingen te verrichten van het bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, bedoeld in artikel 1389bis/1 van het Gerechtelijk Wetboek. De Koning bepaalt de gegevens die kunnen worden geraadpleegd.

Art. 11.Ter aanvulling van de informatie verkregen bij de raadpleging bedoeld in artikel 9, kan de Koning, onder de voorwaarden die Hij zelf bepaalt, de Bank machtigen voor rekening van de kredietgevers andere bestanden te raadplegen met daarin een overzicht van onbetaalde schulden van consumenten. In dit geval bepaalt de Koning de gegevens die mogen worden geraadpleegd. HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen

Art. 12.De Bank is gemachtigd, aan de personen aan wie de inlichtingen van de Centrale mogen worden verstrekt, de terugbetaling te vragen van de kosten gemaakt voor het inzamelen, het registreren, het beheer, de controle en het ter beschikking stellen van de gegevens van de Centrale.

Art. 13.§ 1. Er wordt bij de Bank een Begeleidingscomité opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de kredietgevers, de kredietnemers, de Bank, de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren. De Koning bepaalt de wijze waarop die vertegenwoordigers worden aangewezen alsmede de nadere regels voor de werking van het comité. § 2. Het Begeleidingscomité is belast met het uitbrengen van adviezen over : 1° elk ontwerp van besluit opgesteld in uitvoering van deze wet, met uitzondering van het besluit bedoeld in § 1;2° de organisatie van de Centrale en de invloed van de uitbatingprocedures op haar kosten;3° het ontwerp van jaarlijks budget van de Centrale;4° het ontwerp van verslag bedoeld in artikel 14. § 3. Het Begeleidingscomité is eveneens belast met : 1° het goedkeuren van de jaarrekeningen van de Centrale en het bestemmen van het eventuele exploitatieoverschot;2° het vaststellen van de structuur en de regels inzake de verdeling van de terugbetaling van de kosten bedoeld in artikel 12;3° het goedkeuren van de administratieve en technische richtlijnen, bedoeld in artikel 3, § 3;4° het goedkeuren van de akkoorden betreffende de uitwisseling van inlichtingen met de buitenlandse Kredietcentrales volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid. § 4. Het Begeleidingscomité kan aan het College van revisoren van de Bank vragen om de rekeningen van de Centrale te certificeren.

Art. 14.Tenminste éénmaal per jaar brengt de Bank verslag uit over de werking van de Centrale bij de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren.

Dit verslag bevat onder meer : 1° een overzicht van het aantal en de aard van de geregistreerde gegevens;2° een overzicht van het aantal raadplegingen van de Centrale;3° een omstandige weergave van de kosten voortvloeiend uit de werking van de Centrale met aanduiding van de eventuele praktische of technische moeilijkheden;4° een analyse van de evolutie van de wanbetalingen. Dit verslag wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK V. - Sancties, opsporing en vaststelling van de inbreuken

Art. 15.§ 1. Met een geldboete van 250 tot 50 000 Belgische frank worden gestraft : 1° zij die de verplichtingen bedoeld in artikel 4 en in de besluiten ter uitvoering van dat artikel niet naleven;2° zij die het voorschrift van artikel 8, § 2, niet naleven;3° zij die de verplichtingen bedoeld in artikel 9 en in de besluiten ter uitvoering van dat artikel, niet naleven;4° zij die de verplichting bedoeld in artikel 6, § 1, niet naleven;5° zij die opzettelijk het vervullen van de opdracht van de in artikel 17 genoemde personen met het oog op de opsporing en vaststelling van de inbreuken op de bepalingen van deze wet, bemoeilijken of beletten. § 2. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken bedoeld in § 1.

Art. 16.Onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, kan de rechter ambtshalve de kredietnemer ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsinteresten en zijn verplichtingen verminderen tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag wanneer de kredietgever de verplichtingen bedoeld in artikel 9 niet heeft nageleefd.

Art. 17.§ 1. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de door de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren aangestelde ambtenaren bevoegd om de in artikel 15 vermelde inbreuken op te sporen en vast te stellen. De processen-verbaal welke door die ambtenaren worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. Een afschrift ervan wordt bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs binnen dertig dagen na de datum van de vaststellingen, aan de overtreder toegezonden. § 2. In de uitoefening van hun ambt mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren : 1° binnentreden tijdens de gewone openings- of werkuren in de lokalen en vertrekken waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben;2° alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering en ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan afschrift nemen;3° tegen ontvangstbewijs beslag leggen op documenten, stukken of boeken noodzakelijk voor het bewijs van een inbreuk of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen;bij ontstentenis van een bevestiging door het openbaar ministerie binnen tien werkdagen is het beslag van rechtswege opgeheven; 4° indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van een inbreuk, in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de rechter bij de politierechtbank.De bezoeken in de bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden. § 3. In de uitoefening van hun ambt kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren de bijstand van de federale politie vorderen. § 4. De gemachtigde ambtenaren oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur.

Zij moeten de nodige maatregelen treffen teneinde het vertrouwelijk karakter van de persoonsgegevens waarvan ze kennis hebben gekregen te waarborgen en tevens verzekeren dat deze gegevens enkel worden aangewend voor doeleinden, vereist voor de uitoefening van hun toezichtstaak. § 5. In geval van toepassing van artikel 18, wordt het in § 1 bedoeld proces-verbaal pas toegezonden aan de procureur des Konings, wanneer aan de waarschuwing geen gevolg is gegeven.

In geval van toepassing van artikel 19, wordt het proces-verbaal pas toegezonden aan de procureur des Konings, wanneer de overtreder niet is ingegaan op het voorstel tot minne!ijke schikking.

Art. 18.Als een inbreuk zoals bedoeld in artikel 15, wordt vastgesteld, kan de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, of de door hem aangestelde ambtenaar met toepassing van artikel 17, een waarschuwing richten tot de overtreder, waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand.

De overtreder wordt, binnen drie weken vanaf de vaststelling van de feiten, in kennis gesteld van deze waarschuwing, per aangetekende brief met ontvangstbewijs, of door overhandiging van een kopie van het proces-verbaal van de vaststelling van de feiten.

De waarschuwing vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepaling of -bepalingen;2° de termijn binnen welke zij dienen te worden stopgezet;3° dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, de met toepassing van artikel 17 aangestelde ambtenaren de procureur des Konings kunnen inlichten of een minnelijke regeling zoals bepaald in artikel 19 kunnen voorstellen.

Art. 19.De daartoe door de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren aangestelde ambtenaren kunnen, na inzage van de processen-verbaal waarbij een inbreuk wordt vastgesteld op de bepalingen bedoeld in artikel 15, en opgesteld door de in artikel 17 bedoelde ambtenaren, aan de overtreders de betaling voorstellen van een som die de strafvordering doet vervallen.

Deze som mag niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de geldboete bepaald in artikel 15 verhoogd met de opdeciemen. De tarieven alsmede de betalings- en inningsregeling worden vastgesteld door de Koning. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en slotbepalingen

Art. 20.In artikel 13 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, worden de woorden « centrale gegevensbank, bepaald overeenkomstig artikel 71, § 4 » en vervangen door de woorden « Centrale, bedoeld in de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren ».

Art. 21.In artikel 14, § 3, 10°, van dezelfde wet, worden de woorden « Nationale Bank van België bedoeld in artikel 71 » vervangen door de woorden : « Centrale voor Kredieten aan Particulieren bedoeld in artikel 13 ».

Art. 22.In artikel 15 van dezelfde wet, worden de woorden « artikel 71 », vervangen door de woorden « artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren ».

Art. 23.In artikel 69, § 4, eerste lid, van dezelfde wet, wordt punt 8°, ingevoegd bij de wet van 11 december 1998, tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens, punt 9°.

Art. 24.Artikel 70, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 11 december 1998, wordt vervangen als volgt : « De consument kan verkeerde gegevens vrij en kosteloos laten rechtzetten volgens de voorwaarden door de Koning bepaald. In dat geval is de verantwoordelijke voor de verwerking ertoe gehouden deze verbetering mede te delen aan de personen die inlichtingen van hem hebben verkregen en die de geregistreerde persoon aanduidt. »

Art. 25.Artikel 71 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 26.In artikel 72, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden « en van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren » ingevoegd tussen de woorden « van deze wet » en « een Toezichtscomité oprichten ».

Art. 27.In artikel 92 van dezelfde wet, wordt de verwijzing naar artikel 71 geschrapt.

Art. 28.Artikel 101, § 1, 12°, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art. 29.In artikel 116 van dezelfde wet, wordt de verwijzing naar artikel 71 geschrapt.

Art. 30.Artikel 46 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet wordt opgeheven.

Art. 31.Vooraleer de besluiten ter uitvoering van deze wet, met uitzondering van het besluit bedoeld in artikel 13, § 1, voor te stellen, raadpleegt de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren de Raad voor het Verbruik, de Commissie voor de beschermming van de persoonlijke levenssfeer en het Begeleidingscomité beoogd in artikel 13 van deze wet, en bepaalt de termijn binnen welke het advies moet worden gegeven. Na deze termijn is het advies niet meer vereist.

Art. 32.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bepalingen van deze wet aanpassen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale akkoorden of verdragen, voor zover het aangelegenheden betreft die de Grondwet niet aan de wetgever heeft voorbehouden.

Art. 33.Deze wet is eveneens van toepassing op de consumentenkredietovereenkomsten en de hypothecaire kredietovereenkomsten, gesloten voor haar inwerkingtreding.

Voor de kredietovereenkomsten die gesloten werden vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 4, gebeurt de kennisgeving bedoeld in artikel 6, § 1, in de vorm van een niet-nominatief bericht in het Belgisch Staatsblad, uitgaande van de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren.

De personen bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn niet gehouden tot de mededeling van de consumentenkredietovereenkomsten bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, en de hypothecaire kredietovereenkomsten bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, waarvan de resterende looptijd gelijk of korter is dan zes maanden op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 4.

Art. 34.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 4, 5, 12, 16 tot 30, die in werking treden op de door de Koning bepaalde datum.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Nice, 10 augustus 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken : Gewone zitting 2000-2001. Wetsontwerp, nr. 1123/1. - Amendementen, nrs. 1123/2 tot 5. - Verslag van de Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale Wetenschappelijke en Culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw, nr. 1123/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1123/7. - Amendementen, nr. 1123/8. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1123/9.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Bespreking en aanneming : 23 mei 2001.

Senaat : Stukken van de Senaat : Gewone zitting 2000-2001 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 2-767/1. - Amendementen, nr. 2-767/2. - Verslag, nr. 2-767/3. - Amendement, nr. 2-767/4. - {dt}Beslissing{edt} om niet te amenderen, nr. 2-767/5.

Handelingen van de Senaat. - Bespreking : 18 juli 2001. - Aanneming : 19 juli 2001.

^