Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 januari 2011
gepubliceerd op 16 februari 2011

Wet ter uitvoering van het Verdrag inzake octrooirecht en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, alsook tot wijziging van diverse bepalingen inzake uitvindingsoctrooien

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2011011025
pub.
16/02/2011
prom.
10/01/2011
ELI
eli/wet/2011/01/10/2011011025/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

10 JANUARI 2011. - Wet ter uitvoering van het Verdrag inzake octrooirecht en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, alsook tot wijziging van diverse bepalingen inzake uitvindingsoctrooien (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aangebracht aan de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien

Art. 2.In artikel 1 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, gewijzigd bij de wet van 28 april 2005, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : « § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° Verdrag van Parijs : het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom ondertekend te Parijs op 20 maart 1883 en goedgekeurd bij de wet van 5 juli 1884, inbegrepen iedere herzieningsakte die door België werd bekrachtigd;2° Samenwerkingsverdrag : het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970 en goedgekeurd door de wet van 8 juli 1977;3° TRIPs-Overeenkomst : de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen als Annex 1C bij het Akkoord tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, ondertekend te Marrakesh op 15 april 1994 en goedgekeurd bij de wet van 23 december 1994;4° Verdrag inzake octrooirecht : het Verdrag inzake octrooirecht, gedaan te Genève op 1 juni 2000;5° Europees Octrooiverdrag : het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, opgemaakt te München op 5 oktober 1973, goedgekeurd bij de wet van 8 juli 1977, zoals gewijzigd door de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, aangenomen te München op 29 november 2000 en goedgekeurd bij wet van 21 april 2007;6° wet van 10 januari 1955 : de wet betreffende de bekendmaking en de toepassing der uitvindingen en fabrieksgeheimen die de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat aangaan;7° Wereldhandelsorganisatie : de organisatie opgericht door het Akkoord tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, ondertekend op 15 april 1994 te Marrakesh en goedgekeurd bij wet van 23 december 1994;8° Europees Octrooibureau : het Europees Octrooibureau ingesteld door het Europees Octrooiverdrag;9° Minister : de Minister die de Intellectuele Eigendom onder zijn bevoegdheid heeft;10° Dienst : de Dienst voor de Intellectuele Eigendom bij de Federale Overheidsdienst die de intellectuele eigendom onder zijn bevoegdheden heeft;11° Register : het Register van de uitvindingsoctrooien;12° Verzameling : de Verzameling van de uitvindingsoctrooien;13° biologisch materiaal : materiaal dat genetische informatie bevat en zichzelf kan repliceren of in een biologisch systeem kan worden gerepliceerd;14° microbiologische werkwijze : iedere werkwijze waarbij microbiologisch materiaal wordt gebruikt, die op microbiologisch materiaal ingrijpt of die microbiologisch materiaal als resultaat heeft;15° werkwijze van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren : werkwijze voor de voortbrenging van planten of dieren die geheel bestaat uit natuurlijke verschijnselen zoals kruisingen of selecties;16° kwekersrecht : recht toegekend aan de kweker van een nieuw plantenras zoals gedefinieerd door de wetgeving tot bescherming van kweekproducten;17° plantenras : plantenras zoals bepaald in artikel 5 van Verordening (EG) nr.2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht; 18° geschrift : een opeenvolging van duidelijke, gehandtekende en toegankelijke tekens die nadien geraadpleegd kunnen worden ongeacht hun drager en hun wijze van overdracht;19° handtekening : een geschreven of elektronische handtekening. Wanneer de handtekening elektronisch is, bepaalt de Koning de techniek(en) die toelaten te veronderstellen dat de identiteit van de ondertekenaar en de integriteit van zijn akte zijn gegarandeerd; 20° jaartaksen : jaarlijkse instandhoudingstaksen van octrooien.»

Art. 3.In artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 april 2005, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Onder de voorwaarden en binnen de grenzen van deze wet wordt onder de naam « uitvindingsoctrooi », hierna octrooi genoemd, een uitsluitend en tijdelijk recht toegekend om aan derden de exploitatie te verbieden van iedere uitvinding, op alle gebieden van de technologie, die nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied van de nijverheid. »

Art. 4.Artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 april 2005, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. De uitvindingsoctrooien worden niet verleend voor methoden voor de behandeling van het menselijke of dierlijke lichaam door chirurgische of geneeskundige behandeling, en voor diagnosemethoden die worden toegepast op het menselijke of het dierlijke lichaam. Deze bepaling is niet van toepassing op voortbrengselen, met name stoffen of mengsels, voor de toepassing van één van deze methoden. »

Art. 5.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Als behorend tot de stand van de techniek wordt tevens in aanmerking genomen, de inhoud van : 1° Belgische octrooiaanvragen;2° Europese octrooiaanvragen;3° of internationale octrooiaanvragen, waarbij het Europees Octrooibureau het aangewezen bureau is en waarvoor de aanvrager de voorwaarden voorzien in artikel 153(3) of (4), naargelang het geval, en Regel 159(1) van het Uitvoeringsreglement van het Europees Octrooiverdrag, heeft vervuld binnen de voorgeschreven termijn, zoals die zijn ingediend, waarvan de datum van indiening gelegen is vóór de in § 2 genoemde datum en die eerst op of na die datum zijn gepubliceerd.»; 2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De bepalingen van §§ 2 en 3 sluiten de octrooieerbaarheid niet uit van de tot de stand van de techniek behorende stoffen of mengsels, voor zover zij bestemd zijn voor de toepassing van een van de in artikel 4, § 5, bedoelde methoden, mits de toepassing daarvan voor een dergelijke methode niet tot de stand van de techniek behoort. »; 3° er wordt een paragraaf 4bis ingevoegd, luidende : « § 4bis.De bepalingen van §§ 2 et 3 sluiten voorts de octrooieerbaarheid niet uit van stoffen of mengsels als bedoeld in § 4 voor een specifieke toepassing in een methode bedoeld in artikel 4, § 5, mits die toepassing niet tot de stand van de techniek behoort. »

Art. 6.In artikel 7 van dezelfde wet wordt paragraaf 2 opgeheven en vervalt de aanduiding « § 1 ».

Art. 7.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 12.Behoudens zijn uitdrukkelijk verzoek om het tegendeel, wordt de uitvinder in het octrooi vermeld.

De Koning stelt de modaliteiten en termijnen vast voor de verzending aan de Dienst van het verzoek bedoeld in het vorige lid. »

Art. 8.Artikel 14 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 14.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk III, wordt de indiening van de octrooiaanvraag, hetzij in persoon, hetzij per post of op enige andere door de Koning bepaalde wijze, bij de Dienst gedaan.

Een ontvangstbewijs, kosteloos opgesteld door een daartoe door de minister aangewezen ambtenaar van de Dienst, stelt elke indiening vast met vermelding van de dag van de ontvangst der stukken. Het ontvangstbewijs wordt aan de aanvrager of zijn vertegenwoordiger betekend op de door de Koning bepaalde wijze. »

Art. 9.Artikel 15, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 april 2005, wordt aangevuld met de bepaling onder 7), luidende : « 7) de aanduiding van de uitvinder of het verzoek bedoeld in artikel 12, eerste lid. »

Art. 10.Artikel 16 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 16.§ 1. Voor zover aan de bepalingen van artikel 14 is voldaan en onverminderd het bepaalde in de §§ 4 tot en met 9, is de datum van de indiening van de octrooiaanvraag de datum waarop de Dienst alle volgende onderdelen van de aanvrager heeft ontvangen : 1° een expliciete of impliciete aanduiding dat de onderdelen als een octrooiaanvraag zijn bedoeld;2° gegevens waarmee de identiteit van de aanvrager kan worden vastgesteld en die de Dienst in staat stellen in contact te treden met de aanvrager;3° een deel dat op het eerste gezicht een beschrijving lijkt te zijn. § 2. Ten behoeve van de toekenning van een datum van indiening wordt een tekening aanvaard als onderdeel bedoeld in § 1, 3°. § 3. Het deel bedoeld in § 1, 3°, kan, ten behoeve van de toekenning van de datum van indiening, in elke taal worden ingediend. § 4. Indien de aanvraag niet voldoet aan één of meer van de in § 1 gehanteerde vereisten, stelt de Dienst de aanvrager zo spoedig mogelijk daarvan in kennis en stelt hem daarbij in de gelegenheid te voldoen aan die vereisten en commentaar te leveren binnen een door de Koning voorgeschreven termijn. § 5. Indien aan een of meer van de in § 1 gehanteerde vereisten niet wordt voldaan in de aanvraag zoals deze aanvankelijk werd ingediend, is de datum van indiening, onverminderd de bepalingen van het tweede lid en § 7, de datum waarop alsnog aan alle in § 1 gehanteerde vereisten wordt voldaan.

Indien aan één of meer van de vereisten bedoeld in het eerste lid niet binnen de door de Koning voorgeschreven termijn wordt voldaan, wordt de aanvraag geacht niet te zijn ingediend. Indien de aanvraag geacht wordt niet te zijn ingediend, geeft de Dienst de aanvrager, met opgaaf van de redenen, daarvan kennis. § 6. Indien, bij het vaststellen van de datum van indiening, de Dienst ontdekt dat een deel van de beschrijving blijkt te ontbreken in de aanvraag of dat de aanvraag verwijst naar een tekening die blijkt te ontbreken in de aanvraag, geeft de Dienst de aanvrager daarvan onverwijld kennis. § 7. Wanneer een ontbrekend deel van de beschrijving of een ontbrekende tekening wordt ingediend bij de Dienst binnen de door de Koning voorgeschreven termijn, wordt dat deel van de beschrijving of die tekening gevoegd bij de aanvraag, en is de datum van indiening, onverminderd de bepalingen van het tweede en derde lid, de datum waarop de Dienst dat deel van de beschrijving of die tekening heeft ontvangen, of de datum waarop aan alle in §§ 1 en 2 vermelde vereisten zijn voldaan, naar gelang van wat het laatst is.

Wanneer het ontbrekende deel van de beschrijving of de ontbrekende tekening wordt ingediend bij de Dienst overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid om een onvolledige aanvraag te regulariseren die op de datum waarop minstens één van de elementen bedoeld in § 1 voor het eerst werden ontvangen door de Dienst, een beroep doet op een recht van voorrang op grond van een eerdere aanvraag, is de datum van indiening, op een binnen de door de Koning voorgeschreven termijn ingediend verzoek van de aanvrager en, onverminderd de door de Koning voorgeschreven vereisten, en onder voorbehoud dat de ontbrekende onderdelen die later worden toegevoegd, voorkomen in het voorrangsdocument, de datum waarop aan alle in §§ 1 en 2 gestelde vereisten is voldaan.

Wanneer het ontbrekende deel van de beschrijving of de ontbrekende tekening ingediend volgens de bepalingen van het eerste lid vervolgens wordt ingetrokken binnen een door de Koning vastgestelde termijn, is de datum van indiening de datum waarop aan de door §§ 1 en 2 gestelde vereisten is voldaan. § 8. Onverminderd de door de Koning vastgestelde vereisten, vervangt een verwijzing naar een eerder ingediende aanvraag, bij de indiening van de aanvraag ten behoeve van de toekenning van de datum van indiening van de aanvraag, de beschrijving en eventuele tekeningen.

Indien niet wordt voldaan aan de vereisten bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag geacht niet te zijn ingediend. In dit geval, geeft de Dienst de aanvrager daarvan, met opgaaf van de redenen, kennis. § 9. Geen enkele bepaling uit dit artikel beperkt het recht van een aanvrager uit hoofde van artikel 4G, 1) of 2), van het Verdrag van Parijs om, als datum van een afgesplitste aanvraag zoals bedoeld in dat artikel, de datum van de oorspronkelijke aanvraag als bedoeld in dat artikel aan te houden en het genot van een eventueel recht van voorrang te behouden. »

Art. 11.In dezelfde wet wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidende : «

Art. 16bis.Onverminderd artikel 16, § 3, dient een vertaling van het deel bedoeld in artikel 16, § 1, 3°, naar een nationale taal als bedoeld in de op 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, naar de Dienst te worden verzonden binnen een door de Koning bepaalde termijn. »

Art. 12.In artikel 17, § 4, van dezelfde wet wordt in de laatste zin het woord « wordt » vervangen door de woorden « kan worden ».

Art. 13.Artikel 18 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 18.§ 1. De octrooiaanvraag mag slechts op één enkele uitvinding betrekking hebben, of een groep van uitvindingen die zodanig onderling verbonden zijn dat zij op een enkele algemene uitvindingsgedachte berusten. § 2. Iedere aanvraag welke niet aan de voorwaarden in § 1, voldoet, dient binnen de door de Koning voorgeschreven termijn ofwel beperkt te worden tot één enkele uitvinding of tot een enkele algemene uitvindingsgedachte als bedoeld in § 1, ofwel afgesplitst te worden zodat de oorspronkelijke aanvraag en de afgesplitste aanvraag of aanvragen elk één uitvinding of een enkele algemene uitvindingsgedachte als bedoeld in § 1, tot voorwerp hebben. § 3. Een beperkte of afgesplitste aanvraag kan slechts worden ingediend voor onderwerpen die door de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag zoals die is ingediend, worden gedekt. Voor zover aan deze eis is voldaan, wordt de beperkte of afgesplitste aanvraag geacht te zijn ingediend op de datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag en geniet zij desgevallend het recht van voorrang daarvan. § 4. De aanvrager kan, op eigen initiatief, zijn aanvraag beperken of een afgesplitste aanvraag indienen binnen de door de Koning voorgeschreven termijn.

Wanneer de octrooiaanvraag het voorwerp uitmaakt van een verslag van nieuwheidsonderzoek dat een gebrek aan eenheid van uitvinding als bedoeld in § 1, vermeldt, en wanneer de aanvrager zijn aanvraag niet beperkt en geen afgesplitste aanvraag indient overeenkomstig het verslag van nieuwheidsonderzoek, zal het verleende octrooi beperkt zijn tot de octrooiconclusies waarvoor het verslag van nieuwheidsonderzoek werd opgesteld. § 5. Elke niet overeenkomstig de bepalingen van dit artikel beperkte of afgesplitste octrooiaanvraag kan worden afgewezen. »

Art. 14.In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De octrooiaanvrager die zich wil beroepen op het recht van voorrang van een eerdere indiening voorzien door het Verdrag van Parijs of door de TRIPs-Overeenkomst, moet een verklaring van voorrang alsook een afschrift van de eerdere aanvraag indienen volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden, en binnen de door de Koning bepaalde termijnen.

De octrooiaanvrager kan bij de verklaring van voorrang, in de plaats van een afschrift van de eerdere aanvraag, ook verwijzen naar een door de Koning aangewezen databank.

Onverminderd de toepassing van de internationale overeenkomsten in deze materie, mag de eerdere indiening met name bestaan uit een eerste regelmatige indiening van een octrooiaanvraag in één van de Staten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs of bij de Wereldhandelsorganisatie of van een regionale octrooiaanvraag, of van een internationale octrooiaanvraag.

Het voorrangsrecht voortvloeiend uit een eerste indiening in een Staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs, mag slechts onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde gevolgen als bepaald in dat Verdrag, worden opgeëist indien deze Staat krachtens een internationaal verdrag, op grond van een eerste indiening van een Belgische octrooiaanvraag, of van een Europese octrooiaanvraag, of van een internationale octrooiaanvraag, een voorrangsrecht erkent onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die welke zijn bedoeld in het Verdrag van Parijs. »; 2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.De aanvrager van een Belgisch octrooi heeft eveneens het genot van een voorrang die gelijkwaardig is aan die bedoeld in § 1 wanneer hij, volgens de voorwaarden en binnen de termijn bepaald door de Koning, een verklaring van voorrang op basis van een eerdere Belgische octrooiaanvraag en een afschrift van de eerdere Belgische octrooiaanvraag, indient.

De octrooiaanvrager kan bij de verklaring van voorrang, ook verwijzen naar een door de Koning aangewezen databank. »; 3° paragraaf 7 wordt vervangen als volgt : « § 7.Behoudens in de door de Koning bepaalde gevallen, wordt er een verbetering van een beroep op voorrang of de toevoeging van een dergelijk beroep aan een aanvraag (de « vervolgaanvraag ») toegestaan indien : 1° in overeenstemming met de door de Koning voorgeschreven vereisten daartoe een verzoekschrift tot de Dienst is gericht;2° het verzoekschrift is ingediend binnen de door de Koning voorgeschreven termijn;3° de datum van indiening van de vervolgaanvraag niet later valt dan de datum van het verstrijken van de termijn van voorrang, gerekend vanaf de datum van indiening van de eerste aanvraag waarvan de voorrang wordt ingeroepen. Het verzoekschrift kan niet, geheel of ten dele, worden afgewezen zonder dat de verzoekende partij in de gelegenheid wordt gesteld binnen een door de Koning vastgestelde termijn commentaar te leveren op de voorgenomen afwijzing. »; 4° er wordt een paragraaf 8 ingevoegd, luidende : « § 8.Wanneer een aanvraag (de « vervolgaanvraag ») waarin een beroep wordt gedaan, of gedaan zou kunnen worden, op de voorrang van een eerdere aanvraag, een datum van indiening heeft die later valt dan de datum waarop de voorrangstermijn is verstreken, maar binnen de door de Koning voorgeschreven termijn, dan herstelt de Dienst het recht van voorrang indien : 1° in overeenstemming met de door de Koning voorgeschreven vereisten daartoe een verzoekschrift tot de Dienst is gericht;2° het verzoekschrift is ingediend binnen de door de Koning vastgestelde termijn;3° in het verzoek de redenen worden vermeld waarom de termijn van voorrang niet in acht is genomen;4° de Dienst vaststelt dat het verzuim om de vervolgaanvraag binnen de voorrangstermijn in te dienen, is ontstaan ondanks betrachting van de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid. Het verzoekschrift kan niet, geheel of ten dele, worden afgewezen zonder dat de verzoekende partij in de gelegenheid wordt gesteld binnen een door de Koning vastgestelde termijn commentaar te leveren op de voorgenomen afwijzing. »; 5° er wordt een paragraaf 9 ingevoegd, luidende : « § 9.Wanneer een afschrift van een eerdere aanvraag dat ingeroepen wordt als bewijs van voorrang niet binnen een door de Koning bepaalde termijn bij de Dienst is ingediend, herstelt de Dienst het recht van voorrang indien : 1° in overeenstemming met de door de Koning voorgeschreven vereisten daartoe een verzoekschrift tot de Dienst wordt gericht;2° het verzoekschrift is ingediend binnen de door de Koning voorgeschreven termijn voor het indienen van het afschrift van de eerdere aanvraag;3° de Dienst vaststelt dat binnen de door de Koning voorgeschreven termijn het verzoek om het te verstrekken afschrift is ingediend bij het bureau waarbij de eerdere aanvraag is ingediend;4° een afschrift van de eerdere aanvraag binnen de door de Koning voorgeschreven termijn wordt ingediend. Het verzoekschrift kan niet, geheel of ten dele, worden afgewezen zonder dat de verzoekende partij in de gelegenheid wordt gesteld binnen een door de Koning vastgestelde termijn commentaar te leveren op de voorgenomen weigering. »; 6° er wordt een paragraaf 10 ingevoegd, luidende : « § 10.Het indienen van een verzoekschrift in de zin van §§ 7, 8 en 9 geeft aanleiding tot het betalen van de door de Koning vastgestelde taks. »

Art. 15.In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Indien de octrooiaanvraag wel beantwoordt aan de in het artikel 16 gestelde voorwaarden doch niet aan de andere wettelijke of reglementaire voorwaarden, geeft de Dienst de aanvrager daarvan kennis, en stelt hem daarbij in de gelegenheid zijn aanvraag te regulariseren en commentaar te leveren binnen een door de Koning vastgestelde termijn en mits betaling van de voorgeschreven taks.

Bij het verstrijken van die termijn wordt de niet-geregulariseerde aanvraag geacht te zijn ingetrokken.

Indien binnen de door de Koning vastgestelde termijn niet wordt voldaan aan een vereiste ten aanzien van een beroep op voorrang, dan wordt het beroep op voorrang, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, §§ 7 tot en met 10, geacht niet te bestaan. »; 2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.Indien de octrooiaanvraag wel beantwoordt aan de in het artikel 16 gestelde voorwaarden doch niet aan de andere wettelijke of reglementaire voorwaarden, dan mag de aanvrager ook zonder daartoe te zijn uitgenodigd door de Dienst overeenkomstig § 1, overgaan tot het regulariseren van de aanvraag zolang het octrooi niet is verleend en mits de betaling van de voorgeschreven regularisatietaks. »; 3° er wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, luidende : « § 1ter.Wanneer de ingevolge artikel 15, § 2, te betalen taks ten aanzien van de indiening van de aanvraag niet wordt betaald, dan nodigt de Dienst de aanvrager uit tot het betalen van deze taks en van een bijtaks binnen de door de Koning vastgestelde termijn. Bij het verstrijken van die termijn wordt de aanvraag waarvoor de ingevolge artikel 15, § 2, te betalen taks onbetaald is gebleven, geacht te zijn ingetrokken. »

Art. 16.In artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 maart 2007 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De octrooiaanvraag kan worden gewijzigd tijdens de procedure voor de Dienst of voor de rechtbanken in overeenstemming met de wet en de uitvoeringsbesluiten. »; 2° de huidige paragraaf 1 wordt paragraaf 1bis;3° in paragraaf 3 worden de woorden « § 1 » vervangen door de woorden « 1bis »;4° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.De Dienst verzendt het verslag van nieuwheidsonderzoek en de schriftelijke opinie aan de aanvrager die een nieuwe tekst van de conclusies en van het uittreksel kan indienen. De aanvrager die een nieuwe tekst van de conclusies heeft ingediend, wijzigt de beschrijving om deze in overeenstemming te brengen met de nieuwe conclusies.

De aanvrager kan, ter informatie, tevens schriftelijke commentaren indienen betreffende de schriftelijke opinie die hem werd verzonden.

De octrooiaanvraag kan niet zodanig worden gewijzigd dat haar voorwerp verder reikt dan de inhoud van de octrooiaanvraag zoals zij werd ingediend.

De Koning stelt de voorwaarden en termijnen vast die dienen in acht genomen te worden voor de wijziging van de conclusies, van de beschrijving en van het uittreksel in het kader van deze paragraaf. »; 5° in paragraaf 7 worden de woorden « of van de wet van 4 augustus 1955 » opgeheven;6° in paragraaf 8 worden de woorden « in de verleningsprocedure van een buitenlands octrooi » vervangen door de woorden « in de verleningsprocedure van een Belgisch of buitenlands, nationaal of regionaal octrooi, of in de procedure van de internationale octrooiaanvraag ».

Art. 17.In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 maart 2007 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Het besluit wordt zo vlug mogelijk verleend na het verstrijken van een termijn van achttien maanden te rekenen vanaf de datum van indiening van de octrooiaanvraag of, indien een recht van voorrang werd ingeroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, vanaf de datum van de oudste voorrang aangeduid in de verklaring van voorrang.

Op verzoek van de aanvrager wordt het besluit verleend vóór het verstrijken van de in het eerste lid bepaalde termijn van zodra de formaliteiten, die voorgeschreven zijn voor de verlening van het octrooi, vervuld zijn. »; 2° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis.Onverminderd het tweede lid en de bepalingen van de wet van 10 januari 1955, maakt de Dienst de octrooiaanvraag toegankelijk voor het publiek bij het verstrijken van de termijn van achttien maanden bedoeld in § 2, eerste lid. De Koning legt de modaliteiten vast volgens dewelke de aanvraag voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt.

De aanvrager die niet wenst dat zijn octrooiaanvraag toegankelijk voor het publiek wordt gemaakt, dient bij de Dienst, binnen de door de Koning vastgestelde termijn, een verzoek tot intrekking van zijn aanvraag in. De Koning bepaalt de modaliteiten van dit verzoek.

Op verzoek gericht aan de Dienst door de aanvrager, of desgevallend door de vruchtgebruiker, wordt de aanvraag voor het publiek toegankelijk gemaakt vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in § 2, eerste lid. De vermelding volgens dewelke de aanvraag voor het publiek toegankelijk is gemaakt, wordt in het Register opgenomen. »; 3° in paragraaf 3 worden de woorden « artikel 21, § 1 » vervangen door de woorden « artikel 21, § 1bis »;4° in paragraaf 4 wordt het woord « wetsbepalingen » vervangen door het woord « wetsbepaling » en worden de woorden « en van 4 augustus 1955 » opgeheven.

Art. 18.In artikel 23 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, wordt het woord « wetten » vervangen door het woord « wet » en worden de woorden « en van 4 augustus 1955 » opgeheven;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het dossier van het verleende octrooi bevat alle informatie en alle stukken met betrekking tot de verleningsprocedure van het octrooi die nuttig zijn voor de informatie aan het publiek, meer bepaald het ministerieel besluit van octrooiverlening, de beschrijving der uitvinding, de conclusies, de eventuele oorspronkelijke versies van de conclusies, de tekeningen waarnaar de beschrijving verwijst, het verslag van nieuwheidsonderzoek aangaande de uitvinding, de schriftelijke opinie, alsook in voorkomend geval de commentaren, de nieuwe tekst der conclusies, de gewijzigde beschrijving en de stukken welke betrekking hebben op het in het Verdrag van Parijs bedoelde recht van voorrang.»; 3° artikel 23 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Koning bepaalt de documenten die, in afwijking op het vorige lid, worden uitgesloten van het dossier dat aan de inzage ten behoeve van het publiek is onderworpen.De stukken die worden uitgesloten van inzage ten behoeve van het publiek, worden in het dossier afzonderlijk gehouden. »

Art. 19.In artikel 25, § 2, van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De Dienst publiceert integraal de verleende octrooien en de met toepassing van de artikelen 48bis, 48ter en 49 gewijzigde octrooien.

De bibliografische gegevens, een samenvatting en één kenmerkende tekening van deze octrooien, worden gepubliceerd in de Verzameling, alsook beschikbaar gesteld op de zetel van de Dienst en op de website van de Dienst. »

Art. 20.In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de inhoud van de » vervangen door het woord « de »;2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Teneinde de beschermingsomvang die voortvloeit uit een octrooi te bepalen, dient voldoende rekening te worden gehouden met elk element dat gelijkwaardig is aan een in de conclusies omschreven element.»

Art. 21.Artikel 29 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 29.§ 1. Een gezien de omstandigheden redelijke vergoeding kan door de octrooiaanvrager worden geëist van iedere derde die, tussen de datum hetzij waarop de octrooiaanvraag toegankelijk voor het publiek is gemaakt ingevolge artikel 22, § 2bis, hetzij een afschrift ervan aan de betrokken derde werd bezorgd, en de datum van verlening van het octrooi, de uitvinding heeft toegepast op een wijze die na deze periode verboden zou zijn geweest krachtens dit octrooi. De draagwijdte van de aldus aan de octrooiaanvraag verleende bescherming wordt bepaald door de conclusies die het voorwerp uitmaken van een publicatie als bedoeld in artikel 22, § 2bis, of, in voorkomend geval, door de op de zetel van de Dienst laatst neergelegde conclusies en voorkomen in het afschrift dat aan de derde is bezorgd. § 2. Het afschrift bedoeld in § 1 dat aan de betrokken derde wordt bezorgd, dient eensluidend te zijn verklaard door de Dienst. § 3. Bij gebreke aan overeenstemming tussen de partijen wordt de vergoeding door de rechtbank vastgesteld, welke bovendien de naar haar oordeel noodzakelijke maatregelen kan opleggen ter vrijwaring van de belangen in hoofde van de octrooiaanvrager en van de derde. § 4. Na de octrooiverlening kan de derde de betaalde vergoeding terugvorderen in de mate waarin de eindredactie der conclusies de draagwijdte beperkt van de conclusies die als basis hebben gediend voor het bepalen van de vergoeding. § 5. De vordering tot vergoeding en de vordering tot terugbetaling verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de staking van de exploitatie van de uitvinding, respectievelijk de datum van de verlening van het octrooi. § 6. De vruchtgebruiker van de octrooiaanvraag kan zich op de in dit artikel gestelde bepalingen beroepen. »

Art. 22.In artikel 33, § 2, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « bij een ter post aangetekende brief » vervangen door de woorden « bij een aangetekende zending ».

Art. 23.Artikel 35 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 35.§ 1. Bij de Federale Overheidsdienst die de intellectuele eigendom onder zijn bevoegdheden heeft, wordt een Commissie voor de gedwongen licenties ingesteld die belast is met het uitvoeren van de taken die haar krachtens de artikelen 33, 36 en 37 werden toebedeeld.

De Commissie bestaat uit tien leden benoemd door de minister.

Acht leden worden aangewezen op voorstel van de representatieve organisaties van de nijverheid, de landbouw, de handel, de kleine en middelgrote nijverheidsondernemingen en de consumenten.

De in het vorige lid bedoelde organisaties worden door de minister aangewezen.

Twee leden worden onder de leden van de Raad voor de intellectuele eigendom aangewezen. Zij blijven lid van de Commissie voor de duur van hun mandaat in de Commissie, onafhankelijk van hun hoedanigheid van lid van deze Raad.

Het mandaat van lid van de Commissie heeft een duur van zes jaar. Het is hernieuwbaar.

De Commissie wordt voorgezeten door één van zijn leden, door de minister aangewezen voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.

De adviezen worden bij consensus aangenomen. Bij gebrek aan consensus herneemt het advies de verschillende standpunten.

De Koning bepaalt de modaliteiten van werking en organisatie van de Commissie.

De Commissie stelt zijn huishoudelijk reglement op. Het treedt in werking na goedkeuring door de minister. § 2. Zodra de minister een verzoek tot verlening van een gedwongen licentie ontvangt, wijst hij bij de Commissie één of meer gekwalificeerde beambten aan, die werden gekozen uit de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst die de intellectuele eigendom onder zijn bevoegdheden heeft.

De Commissie bepaalt de opdracht van de beambten bedoeld in het eerste lid en stelt de modaliteiten vast volgens dewelke deze beambten haar rekenschap van hun opdracht zullen afleggen. De Commissie verduidelijkt de voorwaarden van verzending voor de documenten bedoeld in het vierde lid, met het oog op de bescherming van vertrouwelijke gegevens.

De daartoe door de minister aangestelde beambten zijn bevoegd om alle inlichtingen te verzamelen, om alle schriftelijke of mondelinge deposities of getuigenverklaringen te ontvangen die zij noodzakelijk achten voor het vervullen van hun functie.

In de uitoefening van hun ambt, mogen deze beambten : 1° mits een voorafgaande verwittiging van minstens vijf werkdagen, of zonder voorafgaande verwittiging indien er redenen zijn om te geloven dat de stukken die nuttig zijn voor het onderzoek van het verzoek tot dwanglicentie, het risico lopen vernietigd te worden, tijdens de gewone openings- of werkuren binnentreden in de bureaus, lokalen, werkplaatsen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten ruimten waartoe zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben;2° alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan een kopie te nemen;3° monsters nemen op de wijze en onder de voorwaarden door de Koning bepaald;4° tegen ontvangstbewijs, beslag leggen op de onder punt 2 opgesomde documenten, noodzakelijk voor de vervulling van hun opdrachten;5° deskundigen belasten met een door hen bepaalde opdracht, onder de voorwaarden door de Koning bepaald. Bij ontstentenis van een bevestiging door de voorzitter van de Commissie binnen de vijftien dagen, is het beslag van rechtswege opgeheven. De persoon bij wie beslag op de goederen wordt gelegd kan als gerechtelijke bewaarder ervan aangesteld worden.

De voorzitter van de Commissie kan het beslag dat hij heeft bevestigd, opheffen, in voorkomend geval op verzoek van de eigenaar van de in beslag genomen goederen gericht aan de Commissie.

Mits een voorafgaande verwittiging van minstens vijf werkdagen, of zonder voorafgaande verwittiging indien er redenen zijn om te geloven dat de stukken die nuttig zijn voor het onderzoek van het verzoek tot dwanglicentie, het risico lopen vernietigd te worden, kunnen de aangestelde beambten in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel. De bezoeken in bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee beambten gezamenlijk geschieden.

In de uitoefening van hun opdracht kunnen zij de bijstand van diensten van de politie opvorderen.

De aangestelde beambten oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. § 3. De daartoe aangestelde beambten leggen hun verslag voor aan de Commissie. De Commissie brengt haar advies pas uit nadat ze de octrooihouder en de persoon die een gedwongen licentie eist of heeft verkregen, heeft gehoord. Deze personen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een persoon die de Commissie voor elke zaak speciaal aanvaardt. De Commissie hoort eveneens de deskundigen en de personen die zij nuttig acht te ondervragen. Zij kan de aangestelde beambten er mee belasten bijkomende informatie op te zoeken en een bijkomend verslag voor te leggen.

Ten minste één maand voor de datum van haar vergadering, verwittigt de Commissie bij aangetekende zending de personen die tijdens deze vergadering moeten worden gehoord. In dringende gevallen wordt deze termijn gehalveerd. § 4. Het met opzet verhinderen of belemmeren van de uitoefening van de opdracht die deze wet aan de aangestelde beambten heeft toegekend, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 500 tot 20.000 euro of met een van deze straffen alleen.

Elke valse verklaring wordt met dezelfde straffen bestraft.

Worden met name beschouwd als opzettelijk verhinderend of belemmerend voor de uitoefening van de opdracht, zij die : 1° weigeren inlichtingen te verstrekken, of gevraagde documenten mee te delen;2° opzettelijk verkeerde informatie of documenten verstrekken. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en het artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken bedoeld in deze paragraaf. § 5. De werkingskosten van de Commissie komen ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst die de intellectuele eigendom onder zijn bevoegdheid heeft. »

Art. 24.In artikel 40, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 maart 2007, worden het eerste tot en met het derde lid vervangen als volgt : « § 1. Met het oog op de instandhouding ervan geeft iedere octrooiaanvraag of ieder octrooi aanleiding tot de betaling van jaartaksen. De jaartaksen zijn verschuldigd aan het begin van het derde jaar, gerekend vanaf de indieningsdatum van de octrooiaanvraag, en aan het begin van elk van de volgende jaren.

De betaling van de jaartaks vervalt op de laatste dag van de maand die overeenstemt met de maand waarin de datum van indiening van de octrooiaanvraag valt. De jaartaks kan niet geldig worden gekweten meer dan zes maanden vóór de vervaldatum.

Wanneer de betaling van de jaartaks niet op de vervaldag werd gekweten, kan deze taks alsnog betaald worden, vermeerderd met een toeslag, binnen een respijttermijn van zes maanden te rekenen vanaf de vervaldag van de jaartaks. »

Art. 25.Artikel 41 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 26.Artikel 42 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 27.In artikel 44 van dezelfde wet wordt paragraaf 3 vervangen als volgt : « § 3. Bij de mededeling in § 1 moet worden gevoegd : 1° hetzij een afschrift van de akte van overdracht of van het officieel document waaruit de overgang van rechten blijkt, hetzij een uittreksel van die akte of dat document waaruit de overgang genoegzaam blijkt, hetzij een attest van overdracht ondertekend door de partijen;2° het bewijs van betaling van de taks. De Koning bepaalt de inhoud en de modaliteiten van deze mededeling en stelt het bedrag van de taks vast die, vóór de inschrijving van het afschrift, het uittreksel of het attest in het Register, moet betaald worden. »

Art. 28.In artikel 45, § 4, van dezelfde wet wordt het woord « verklaring » telkens vervangen door het woord « attest ».

Art. 29.In artikel 47, tweede lid, van dezelfde wet wordt het woord « eensluidend » opgeheven.

Art. 30.Het opschrift van afdeling 6 van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « AFDELING 6. Nietigheid, afstand en herroeping van het uitvindingsoctrooi ».

Art. 31.In afdeling 6 van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een artikel 48bis ingevoegd, luidende : « § 1. De houder van een octrooi kan er op elk moment geheel of gedeeltelijk afstand van doen door een schriftelijke en ondertekende verklaring gericht aan de minister. De verklaring van afstand wordt ingeschreven in het Register.

Het octrooi kan niet zodanig via een afstand worden gewijzigd dat het voorwerp ervan verder reikt dan de inhoud van de aanvraag zoals zij werd ingediend.

Het octrooi kan niet zodanig via een afstand worden gewijzigd dat de beschermingsomvang wordt uitgebreid ten opzichte van de laatste van kracht zijnde versie van het octrooi. § 2. De gehele afstand heeft het verval van het octrooi tot gevolg op de dag van de inschrijving van de verklaring in het Register. Als op die datum de jaartaks echter nog niet werd betaald, treedt het verval van het octrooi in werking bij het einde van de periode gedekt door de laatst betaalde jaartaks. § 3. De afstand kan worden beperkt tot één of meerdere conclusies van het octrooi of tot een gedeelte van een conclusie of van meerdere conclusies. De gedeeltelijke afstand heeft het verval van de rechten verbonden aan de conclusie of aan de conclusies of aan gedeelten ervan waarvan afstand wordt gedaan, tot gevolg op de datum van de inschrijving van de verklaring in het Register. § 4. De verklaring van afstand van het octrooi moet vergezeld zijn van : 1° de conclusie(s) of het gedeelte ervan waarvan de octrooihouder verklaart afstand te doen;2° desgevallend van de volledige tekst van de gewijzigde conclusie(s) die de octrooihouder wenst te handhaven alsmede desgevallend van de beschrijving en de tekeningen zoals gewijzigd. De verklaring van afstand kan slechts op één octrooi betrekking hebben. § 5. In geval van mede-eigendom, moet de gehele of gedeeltelijke afstand worden uitgevoerd door alle medeeigenaars. § 6. Indien rechten van vruchtgebruik, pand- of licentierechten ingeschreven zijn in het Register, kan enkel met instemming van de houders van deze rechten geheel of gedeeltelijk afstand van het octrooi worden gedaan. § 7. Er kan geen gehele of gedeeltelijke afstand worden gedaan van een octrooi dat voorwerp is van een opeising van eigendom, van een in beslag genomen octrooi of van een octrooi dat voorwerp is geweest van een beslissing tot verlening van een gedwongen licentie. § 8. De bepalingen van dit artikel zijn naar analogie toepasselijk op de octrooiaanvraag. § 9. Elke afstand uitgevoerd in overtreding van de §§ 6 en 7 is van rechtswege nietig. § 10. De Koning bepaalt de modaliteiten van de procedure van afstand bij de Dienst en bepaalt het bedrag en de wijze van betaling van de bijdrage die de Dienst kan innen. »

Art. 32.In afdeling 6 van hoofdstuk II van dezelfde wet, wordt een artikel 48ter ingevoegd, luidende : «

Art. 48ter.§ 1. De houder van een octrooi kan dit elk moment geheel of gedeeltelijk herroepen door een schriftelijke en ondertekende verklaring gericht aan de minister onverminderd de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de aangever. De aangifte van herroeping is ingeschreven in het Register.

Als de herroeping wordt uitgevoerd in de loop van een gerechtelijke procedure met betrekking tot het octrooi, moet de houder die het octrooi herroept eerst bij de Dienst de in het eerste lid beoogde verklaring neerleggen. Het aldus gewijzigde octrooi dient als basis voor de gerechtelijke procedure.

Het octrooi kan niet zodanig via een herroeping worden gewijzigd dat het voorwerp ervan verder reikt dan de inhoud van de octrooiaanvraag zoals zij werd ingediend.

Het octrooi kan niet zodanig via een herroeping worden gewijzigd dat de beschermingsomvang wordt uitgebreid ten opzichte van de laatste van kracht zijnde versie van het octrooi. § 2. De gedeeltelijke herroeping gebeurt via een wijziging van de conclusies en desgevallend van de beschrijving of van de tekeningen.

De herroeping kan worden beperkt tot één of meerdere conclusies van het octrooi of tot een gedeelte van een conclusie of van meerdere conclusies. De gedeeltelijke herroeping heeft het verval tot gevolg op de datum van de indiening van de octrooiaanvraag, van de rechten verbonden aan de conclusie of aan de conclusies of aan gedeelten ervan, die worden herroepen. § 3. De verklaring van gedeeltelijke herroeping van het octrooi moet vergezeld zijn van : 1° de conclusie(s) of het gedeelte ervan dat de octrooihouder verklaart te herroepen;2° desgevallend de volledige tekst van de gewijzigde conclusie(s) die de octrooihouder wenst te behouden alsook desgevallend de beschrijving en de tekeningen zoals gewijzigd. De herroeping van het octrooi is tegenstelbaar aan derden te rekenen vanaf de datum van inschrijving ervan in het Register, onverminderd de aansprakelijkheid van de aangever.

De verklaring van herroeping mag slechts betrekking hebben op één octrooi. § 4. In geval van mede-eigendom, moet de gehele of gedeeltelijke herroeping worden uitgevoerd door alle mede-eigenaars. § 5. Indien rechten van vruchtgebruik, pand- of licentierechten werden ingeschreven in het Register, kan het octrooi slechts met instemming van de houders van die rechten geheel of gedeeltelijk worden herroepen. § 6. Het octrooi waarvan de eigendom wordt opgeëist, welke in beslag wordt genomen of voorwerp is van een beslissing tot toekenning van een gedwongen licentie, kan niet geheel of gedeeltelijk worden herroepen. § 7. De bepalingen van dit artikel zijn naar analogie toepasselijk op de octrooiaanvraag. § 8. Elke herroeping uitgevoerd in overtreding van de §§ 5 en 6 is van rechtswege nietig. § 9. De Koning bepaalt de modaliteiten van de procedure van herroeping bij de Dienst en bepaalt het bedrag en de wijze van betaling van de bijdrage die door de Dienst kan worden geïnd. »

Art. 33.In artikel 49 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Indien de nietigheidsgronden het octrooi slechts gedeeltelijk aantasten, wordt het octrooi beperkt door een dienovereenkomstige wijziging van de conclusies en, in voorkomend geval van de beschrijving en de tekeningen, en gedeeltelijk nietig verklaard. Deze wijziging wordt in het Register ingeschreven. »; 2° artikel 49 wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3.Het octrooi kan niet zodanig via een nietigverklaring worden gewijzigd dat het voorwerp verder reikt dan de inhoud van de octrooiaanvraag zoals zij werd ingediend.

Het octrooi kan niet zodanig via een nietigverklaring worden gewijzigd dat de beschermingsomvang wordt uitgebreid ten opzichte van de laatste van kracht zijnde versie van het octrooi. »

Art. 34.Artikel 50 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 50.§ 1. De gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een octrooi, evenals de gehele of gedeeltelijke herroeping van een octrooi bij toepassing van het artikel 48ter, hebben terugwerkende kracht tot op de datum van indiening van de octrooiaanvraag. § 2. Onverminderd de bepalingen betreffende aanspraken op vergoeding van schade veroorzaakt door de nalatigheid of kwade trouw van de octrooihouder, of betreffende verrijking zonder oorzaak, heeft de terugwerkende kracht van de nietigheid, of van de herroeping van het octrooi geen invloed op : 1° de beslissingen inzake inbreuk die in kracht van gewijsde zijn gegaan en ten uitvoer zijn gelegd vóór de beslissing tot nietigverklaring of vóór de inschrijving in het Register van de vrijwillige herroeping van het octrooi;2° de vóór de beslissing van nietigverklaring van het octrooi of vóór de inschrijving van de herroeping in het Register gesloten overeenkomsten, voor zover zij vóór deze beslissing zijn uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter terugbetaling worden geëist van op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen voor zover dit door de omstandigheden gerechtvaardigd is. »

Art. 35.Artikel 51, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 1. Wanneer een octrooi geheel of gedeeltelijk nietig wordt verklaard, door een vonnis of een arrest of door een arbitrale beslissing, heeft deze beslissing tot nietigverklaring tegenover eenieder gezag van gewijsde onder voorbehoud van derdenverzet.

De beslissingen tot nietigverklaring die in kracht van gewijsde zijn gegaan, worden in het Register ingeschreven. »

Art. 36.Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 maart 1995 en 12 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 55.§ 1. Onder voorbehoud van de in § 2, en de in § 3, eerste lid, voorziene bepalingen is niemand ertoe verplicht zich, inzake uitvindingsoctrooien, voor de Dienst te doen vertegenwoordigen. § 2. De natuurlijke personen en de rechtspersonen die inzake uitvindingsoctrooien voor de Dienst door de tussenkomst van een derde wensen op te treden, moeten een beroep doen op een erkende gemachtigde. § 3. De natuurlijke personen en de rechtspersonen die woonplaats noch werkelijke vestiging in een lidstaat van de Europese Unie hebben, moeten, om voor de Dienst inzake uitvindingsoctrooien op te treden, vertegenwoordigd worden door een erkende gemachtigde en via zijn tussenkomst optreden.

De natuurlijke en rechtspersonen bedoeld in het eerste lid, mogen zelf optreden voor de Dienst voor de volgende procedures : 1° het indienen van een aanvraag ten behoeve van de toekenning van een datum van indiening;2° het betalen van een taks;3° het indienen van een afschrift van een eerdere aanvraag;4° de afgifte van een bewijs van ontvangst of een kennisgeving door de Dienst ten aanzien van een procedure als bedoeld onder 1°, 2° en 3°. § 4. Jaartaksen kunnen door iedereen worden betaald. § 5. Elke advocaat die ingeschreven is op de tableau van de Orde of op de lijst van stagiairs, elke advocaat en elke octrooigemachtigde die de nationaliteit heeft van een Lidstaat van de Europese Unie en die bevoegd is dit beroep uit te oefenen in een van haar lidstaten, evenals elke advocaat die krachtens een wet of internationale overeenkomst gemachtigd is in België dit beroep uit te oefenen, kan in dezelfde hoedanigheid als een erkend gemachtigde optreden bij de Dienst.

De Koning neemt de maatregelen die, inzake de vrije dienstverrichting van een gemachtigde voor de Dienst, nodig zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie of uit de bepalingen uitgevaardigd krachtens dit Verdrag. § 6. De natuurlijke en rechtspersonen die hun woonplaats of een werkelijke vestiging in een lidstaat van de Europese Unie hebben, kunnen inzake uitvindingsoctrooien, voor de Dienst door tussenkomst van één van hun werknemers optreden; deze moet over een volmacht beschikken, doch behoeft geen erkend gemachtigde te zijn. De Koning kan bepalen of en onder welke voorwaarden de werknemer van een bij deze paragraaf voorziene rechtspersoon ook nog voor andere rechtspersonen kan optreden die in een Lidstaat van de Europese Unie een werkelijke vestiging hebben en die economische banden hebben met die bedoelde rechtspersoon. § 7. Bijzondere bepalingen betreffende gemeenschappelijke vertegenwoordiging van gezamenlijk optredende partijen kunnen door de Koning vastgesteld worden. »

Art. 37.Artikel 57 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 38.Artikel 58 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 58.§ 1. Wanneer aan een of meer door de artikelen 55 en 56 gestelde vereisten niet wordt voldaan, geeft de Dienst de persoon die de handeling heeft gesteld, hiervan kennis, waarbij hem de gelegenheid wordt geboden binnen de door de Koning vastgestelde termijn alsnog aan dergelijke vereisten te voldoen en commentaar te leveren. § 2. Wanneer niet wordt voldaan aan een of meer van de door de artikelen 55 en 56 gestelde vereisten binnen de door de Koning vastgestelde termijn overeenkomstig § 1, is de verrichte handeling van rechtswege nietig. § 3. De onverschuldigd betaalde taksen worden terugbetaald. »

Art. 39.In artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 juni 2001 en 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt 2° opgeheven;2° § 3 wordt opgeheven;3° § 2bis wordt § 3.

Art. 40.In artikel 68, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « bij een ter post aangetekende brief » vervangen door de woorden « bij een aangetekende zending ».

Art. 41.In artikel 70 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Het register is eveneens beschikbaar op de door de Koning aangewezen website »;2° het tweede en derde lid worden opgeheven.

Art. 42.In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een artikel 70bis ingevoegd, luidende : «

Art. 70bis.§ 1. Wanneer een aanvrager of een houder van een octrooi een termijn voor een handeling in een procedure voor de Dienst niet in acht heeft genomen, en dit verzuim het verlies van rechten ten aanzien van een aanvraag of octrooi tot rechtstreeks gevolg heeft, worden de rechten van de aanvrager of de houder ten aanzien van de desbetreffende aanvraag of het desbetreffende octrooi door de Dienst hersteld indien : 1° een verzoek daartoe bij de Dienst wordt gedaan overeenkomstig de door de Koning gestelde voorwaarden en binnen de door de Koning bepaalde termijn;2° de niet-gestelde handeling moet worden verricht binnen de in 1° vermelde termijn voor de indiening van het verzoek;3° in het verzoekschrift de redenen worden vermeld waarom de vastgestelde termijn niet in acht is genomen;4° de Dienst vaststelt dat het verzuim de termijn in acht te nemen is ontstaan ondanks dat in het onderhavige geval de nodige zorg is betracht. Het verzoek tot herstel wordt in het Register ingeschreven.

Een verklaring of andere bewijzen ter ondersteuning van de onder 3° bedoelde redenen worden bij de Dienst ingediend binnen een door de Koning bepaalde termijn.

Het verzoekschrift zal pas behandeld worden nadat de voorgeschreven taksen met betrekking tot dit verzoek zijn betaald. § 2. Een verzoekschrift uit hoofde van § 1 kan niet geheel of ten dele worden geweigerd zonder dat de verzoekende partij in de gelegenheid wordt gesteld binnen een door de Koning bepaalde termijn commentaar te leveren op de voorgenomen weigering.

De beslissing tot herstel of tot weigering wordt in het Register ingeschreven. § 3. Degene die, tussen het moment waarop de rechten, als bepaald in artikel 40, § 2, vervallen en dat waarop het herstel van deze rechten uitwerking heeft overeenkomstig § 2 van dit artikel, in België te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van de uitvinding die het voorwerp uitmaakt van het octrooi of daartoe de nodige maatregelen heeft getroffen, mag deze uitvinding blijven gebruiken tot nut van zijn eigen onderneming. Het recht erkend door deze paragraaf mag slechts overgedragen worden met de onderneming waaraan het verbonden is.

Voorbehoud wordt gemaakt voor de toepassing van de wet van 10 januari 1955.

Het voorgaande lid is ook van toepassing wanneer de bescherming voorzien in artikel 29, eerste lid, opnieuw uitwerking heeft ten gevolge van het herstel van de octrooiaanvraag. § 4. Een verzoek tot herstel in de rechten als bedoeld in § 1 is niet ontvankelijk voor : 1° de termijnen bedoeld in § 1;2° de termijnen bedoeld in artikel 19, §§ 7 tot 9. De Koning bepaalt in voorkomend geval andere termijnen dan deze vermeld in het vorige lid, voor dewelke een verzoek tot herstel niet ontvankelijk is. »

Art. 43.Artikel 71, § 3, tweede lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 44.In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een artikel 72bis ingevoegd, luidende : «

Art. 72bis.Behalve wanneer anders bepaald, kan de Dienst, wanneer in het kader van artikel 44, § 3, eerste lid, of artikel 47, tweede lid, een kopie van een origineel document of een uitreksel ervan wordt gevraagd, in geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van het origineel document, of het uittreksel ervan, de uitgever van het origineel document rechtstreeks ondervragen.

Indien de voormelde bevraging van de uitgever van het origineel document een onevenredig zware last meebrengt voor de Dienst of voor de uitgever van het origineel document, of wanneer een rechtstreeks contact met de uitgever van het origineel document moeilijk blijkt, kan de Dienst de betrokken persoon, bij een aangetekende zending met ontvangstbewijs, om het voorleggen van het origineel document verzoeken. In de aangetekende zending wordt de reden voor het verzoek tot het voorleggen van het origineel document uiteengezet. Zolang het gevraagde originele document niet voorgelegd wordt, is de procedure waarin het voorleggen van het originele document kadert geschorst. »

Art. 45.Artikel 74 van dezelfde wordt vervangen als volgt : «

Art. 74.De griffiers der hoven of rechtbanken, die een op deze wet gegrond vonnis of arrest hebben gewezen, doen uiterlijk binnen één maand na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest, of van het instellen van een beroep of verzet tegen het vonnis of arrest, een kosteloos afschrift van dit vonnis of arrest geworden aan de Dienst. Aangegeven wordt of de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel of een beroep of verzet werd ingesteld.

Dezelfde verplichting geldt voor de scheidsgerechten. »

Art. 46.In Hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een artikel 74bis ingevoegd, luidende : «

Art. 74bis.§ 1. Elk exploot van betekening van een beslissing tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een octrooi op basis van artikel 49, wordt door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift medegedeeld aan de Dienst. § 2. De Dienst kan vragen aan de procureur-generaal binnen wiens rechtsgebied de beslissing werd gewezen, of tegen de beslissing nog verzet, hoger beroep of voorziening in cassatie mogelijk is.

Als de procureur-generaal bevestigt dat tegen de beslissing geen verzet, hoger beroep en voorziening in cassatie meer mogelijk is, schrijft de Dienst binnen een maand na ontvangst van deze bevestiging, het beschikkend gedeelte van deze beslissing over in het octrooidossier en wordt melding gemaakt van de beschikking in het register. »

Art. 47.In dezelfde wet wordt een artikel 74ter ingevoegd, luidende : «

Art. 74ter.De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke de burgers en de ondernemingen via elektronische weg met de Dienst kunnen communiceren, en documenten en handelingen in elektronische vorm kunnen doorsturen aan de Dienst. » HOOFDSTUK 3. - Andere wijzigingsbepalingen

Art. 48.In artikel 3 van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis. De herstelprocedure bedoeld in artikel 70bis van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, is van toepassing op de termijn beschreven in de vorige paragraaf. »

Art. 49.In dezelfde wet wordt een artikel 4/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 4/1.De Dienst stelt taaltechnologische diensten die de automatische vertaling van octrooi-informatie mogelijk maken, ter beschikking via een door de Koning aangeduide website waar de Europese octrooiaanvragen en de verleende Europese octrooien onder gelijke voorwaarden kunnen worden geraadpleegd in alle nationale talen.

De Koning kan de nadere regels en de voorwaarden van terbeschikkingstelling van de bedoelde taaltechnologische diensten verder uitwerken. »

Art. 50.In artikel 5 van de wet van 8 juli 1977 houdende goedkeuring van volgende internationale akten : 1. Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht, opgemaakt te Straatsburg op 27 november 1963;2. Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970;3. Verdrag betreffende de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag), Uitvoeringsreglement en vier Protocollen, opgemaakt te München op 5 oktober 1973;4. Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de Gemeenschappelijke Markt (Gemeenschapsoctrooiverdrag), en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1975, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.De herstelprocedure bedoeld in artikel 70bis van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, is van toepassing op de termijn beschreven in de vorige paragraaf. »

Art. 51.In dezelfde wet wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 5/1.De Dienst stelt taaltechnologische diensten die de automatische vertaling van octrooi-informatie mogelijk maken, ter beschikking via een door de Koning aangeduide website waar de Europese octrooiaanvragen en de verleende Europese octrooien onder gelijke voorwaarden kunnen geraadpleegd worden in alle nationale talen.

De Koning kan de nadere regels en de voorwaarden van terbeschikkingstelling van de bedoelde taaltechnologische diensten verder uitwerken. » HOOFDSTUK 4. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 52.§ 1. De octrooiaanvragen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn ingediend, worden afgehandeld volgens de bepalingen die ten tijde van de indiening van toepassing waren. § 2. Deze wet is van onmiddellijke toepassing op de octrooien die vóór haar inwerkingtreding zijn verleend, met behoud evenwel van de rechten die bij de inwerkingtreding van deze wet zijn verworven. § 3. De bepalingen van de artikelen 27, 29 en 44 zijn van toepassing op de octrooien die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn aangevraagd of verleend.

Art. 53.Uitgezonderd voor dit artikel bepaalt de Koning voor elk artikel van deze wet de datum waarop het in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 januari 2011.

De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota Zitting 2010/2011 : Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 53-405 - nr. 1. - Amendementen, 53-405 - nrs. 2 tot 4. - Verslag, 53-405 - nr. 5. - Tekst aangenomen door de commissie, 53-405 - nr. 6. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 405 - nr. 7.

Integraal verslag : 16 december 2010.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 5-610, nr. 1.

^